direct naar inhoud van 2.2 Landschap
Plan: Buitengebied Dinteloord en Prinsenland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0851.bgBPdtlgeheel-v002

2.2 Landschap

Het bestemmingsplangebied omvat het buitengebied van Dinteloord en Prinsenland en dijknederzettingen aan de Boompjesdijk en Bloemendijk. Het wordt ingesloten door waterlichamen; het Volkerak, de Dintel, de Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet en het Markvlietkanaal. Ook wordt het doorsneden door de Potmar- en Molenkreek die in de Dintel uitmondt, en de Derriekreek in het oostelijk gedeelte.

Het karakter van het gebied wordt volledig bepaald door de planmatige bedijking en ontginning. Binnen het landschap vallen de volgende structuurelementen te onderscheiden:

  • De bebouwde kom van Dinteloord;
  • Het poldergebied van de zeekleigronden, met een regelmatige verkaveling;
  • De (beplante) dijken;
  • De kreken;
  • Dintelse Gorzen.

De bodem bestaat uit klei die voor een groot deel in de late middeleeuwen, als gevolg van de tweede Sint Elisabethsvloed in 1421, over veen is afgezet. Het gebied raakte toen geheel overstroomd, waarna jonge zeeklei werd afgezet. Door de overstromingen heeft de bodem in het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde.

Tussen 1605 en 1883 werd het grondgebied van de gemeente successievelijk bedijkt. Door inpoldering van "aanwassen" is het gebied uitgebreid. De verkaveling werd hierbij telkens aangepast aan de structuur en ligging van de voormalige schorren. De huidige verkaveling is grootschalig met een hiƫrarchisch patroon van wegen, grens-, kavel- en afwateringssloten, grotendeels in gebruik als akkergebied, hier en daar afgewisseld met weiland en boomgaarden.

Het westelijk deel onderscheidt zich van het oostelijk deel door de verschillende verkavelingsrichtingen en door de aanwezigheid van dijkbeplanting. De boerderijen liggen in polders als de Mariapolder, Koningsoordpolder en Annapolder veelvuldig aan de dijk. Dit is duidelijk waarneembaar aan de Boompjesdijk waar aan beide zijden arbeiderswoningen en een enkele boerderij zijn gesitueerd. Hierdoor is een landelijke lintbebouwde nederzetting tussen polders van 1650 en 1699 ontstaan. Soms liggen de boerderijen aan de oeverwallen van een vroegere kreek, zoals in de Willemspolder.

Door afdamming van de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, de Dintel en bedijking van de Driebroederspolder in 1883 werd het gebied afgerond en geconsolideerd. Na de inpolderingen bleef alleen aan de oever van het Volkerak ter hoogte van de Drievriendenpolder een smal schorrengebied intact. De verschijningsvorm van dit gebied is geleidelijk aan het veranderen door de afsluiting van het Volkerak van de zee. Dit had als gevolg dat de schorren een relatief stabiel waterpeil kregen en grote delen permanent droog vielen. Bovendien kwam het schorrengebied onder invloed van zoet water uit de Dintel en de Mark te staan, en neemt de voedselrijkheid toe. De successie van de vegetatie is nog volop gaande door de traagheid van de ontzilting van de bodem.

Een ander belangrijk, landschappelijk structurerend element zijn de kreken die zijn overgebleven na de inpolderingen. Door hun grillige vormen staan ze in sterk contrast met de rechthoekige en rationele vorm van de landbouwkavels.

Het grootschalige, rationele landschap dat ontstond door de geleidelijke inpoldering heeft een herkenbare structuur. Door de grootschalige ruimtelijke elementen van dijken, polderwegen en sloten, deels beplant met populieren en de zeldzamer wordende iepen (Annapolderdijk en Vlietdijk), is het oorspronkelijke ruimtelijk patroon nog steeds duidelijk herkenbaar.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
In onderhavig bestemmingsplan wordt de openheid van het karakteristieke zeekleipolderlandschap vastgelegd. Deze landschappelijke waarde wordt in de bestemmingsomschrijving van agrarische bestemmingen opgenomen, waaraan een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Ook worden er beperkingen gesteld aan de omvang van bouwwerken behorende bij (agrarische) bedrijven, zoals teeltondersteunende voorzieningen. Op deze manier wordt de landschappelijke waarde veiliggesteld. Ook de natuurgebieden en het krekenlandschap krijgen een beschermde natuurstatus in het bestemmingsplan met bijbehorend omgevingsvergunningstelsel.