Regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
plan:
het bestemmingsplan 'Driehoek' van de gemeente Son en Breugel.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0848.BP900DRIEHOEK-OH01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aaneengebouwd:
bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
aan-huis-verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
aan-huis-verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft. Hieronder worden kapsalons niet begrepen.
afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarbij dit bijgebouw hoort, en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandels- bedrijven.
agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groen-composterings- bedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijk- onderwijs, proefbedrijven.
ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat, met gebruikmaking van slechts enkele medewerkers, in hoofdzaak gericht is op het op kleinschalige wijze en geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, herstellen en/of installeren van goederen of het op vergelijkbare wijze verlenen van diensten; hiertoe wordt ook gerekend het, als ondergeschikte functie, verkopen en/of leveren van goederen die rechtstreeks verband houden met het ambacht of de dienstverleningen; wat betreft milieu-uitstraling in ruimtelijk -planologisch opzicht dient er bovendien sprake te zijn van (zeer) beperkte hinder.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijgebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt.
detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlakte nodig heeft voor uitstalling, zoals detailhandel in woninginrichting, keukens en sanitair.
extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen e.d.
functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
horeca:
horeca categorie 1:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
horeca categorie 2:
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
seksinrichtingen.
hoofdfunctie:
functie waarvoor het hele bouwperceel als zodanig mag worden gebruikt.
hoofdgebouw:
een gebouw dat gelet op de constructie, vorm of grootte als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, kinderopvang, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het slopen:
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder g van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.
ondergeschikte detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.
ondergeschikte functie:
functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden.
paardenhouderij (gebruiksgericht):
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met mogelijk als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's.
peil:
maaiveld + 0,1 m dan wel de bovenkant van de afgewerkte vloer.
productiegebonden detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
twee-aaneen:
bebouwing in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde in de perceelsgrens is gebouwd.
verkoopvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.
voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
vrijstaand:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
zijstrook:
de strook grond begrensd door een zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
een overkluizing, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluizing';
wegen en paden;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 ten behoeve van schuilgelegenheden, veld- en opslagschuren, met dien verstande dat:
de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering wordt aangetoond;
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m² per bouwperceel;
de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m;
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m;
de afstand tot de bestemmingsgrens ten minste 5 m bedraagt.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die zijn genoemd in de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorieën 1 en 2;
een bouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf';
een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf';
een banketfabriek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - banketfabriek';
een autobedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf';
een transport- en/of opslagbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
opslag en uitstalling;
groenvoorzieningen;
paden en wegen;
parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².
Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
handels- en bedrijfsdoeleinden ten dienste van de verkoop van motorbrandstoffen met inbegrip van verkoop van lpg;
ondergeschikte detailhandel van andere goederen;
bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
groenvoorzieningen;
paden en wegen;
parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
5.2.2 Bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.
5.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
De maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m².
De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
De bouwhoogte van antennes en (reclame)masten mag niet meer bedragen dan 10 m.
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Binnen deze bestemming is ondergeschikte detailhandel van andere goederen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 150 m².
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel in volumineuze goederen;
een fietsenwinkel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - fietsenwinkel';
wonen;
tuinen, erven en verhardingen;
groenvoorzieningen;
paden en wegen;
parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m. Indien de grens van het bouwvlak dichter op de zijdelingse perceelsgrens ligt, geldt de afstand tussen de grens van het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrens als minimale afstand.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)''.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Artikel 7 Horeca
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
horeca categorie 1, uitsluitend op de begane grond;
wonen;
tuinen, erven en verhardingen;
groenvoorzieningen;
paden en wegen;
parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)''.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Artikel 8 Tuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen, erven en verhardingen;
erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
een overkluizing, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluizing';
inritten ten behoeve van parkeren;
onoverdekte zwembaden;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voorover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
De afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 2 m.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals wegen, (on- en halfverharde) paden en parkeervoorzieningen;
een overkluizing, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - overkluizing';
geluidwerende voorzieningen;
groenvoorzieningen;
straatmeubilair;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeerskundige doeleinden.
In afwijking van het onder a bepaalde mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garage’ garageboxen gebouwd worden.
9.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeerskundige doeleinden
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeerskundige doeleinden gelden de volgende bepalingen:
De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m².
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 10 Water - 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
vaarwater;
aanlegplaatsen voor schepen;
laad- en losvoorzieningen voor schepen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder duikers en gelijksoortige voorzieningen;
groenvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van hefbruggen mag niet meer bedragen dan 20 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m.
Artikel 11 Water - 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals duikers;
waterwegen;
groenvoorzieningen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals verhardingen, bruggen, wegen en paden.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
een bedrijf in relatiegeschenken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - relatiegeschenken';
een handelsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handelsbedrijf';
een opslag- en handelsbedrijf in volumineuze goederen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - volumineuze goederen';
tuinen, erven en verhardingen;
aan-huis-verbonden beroepen;
aan-huis-verbonden bedrijven;
onoverdekte zwembaden;
groenvoorzieningen;
paden en wegen;
(ondergrondse) parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:
ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.
De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.
De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)', met dien verstande dat daken niet geheel of deels plat worden uitgevoerd, met uitzondering van daar waar de dakhelling 0 graden mag zijn.
In afwijking van het bepaald onder c mogen erkers, balkons en luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor de voorgevellijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
De afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 2 m.
12.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de begrenzing tussen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' op een afstand van minder dan 3 m van de voorgevel ligt, dan geldt deze afstand als minimale afstand.
De oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m².
Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.
Per bouwperceel dient buiten het bouwvlak een ruimte van 30 m², onbebouwd te blijven.
De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 12.2.2 onder f voor het overschrijden van de bouwhoogte van bijgebouwen tot 5,5 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De bouwhoogte dient vanuit de perceelgrens gelijkmatig op te lopen.
De overschrijding vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient aanvaardbaar te zijn.
De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 55°.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30 m².
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
Detailhandel is niet toegestaan.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 12.4.1 sub a voor het toestaan van een maximale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven van 60 m² waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
Detailhandel is niet toegestaan.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Artikel 13 Leiding
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de ondergrondse en/of bovengrondse brandstofleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding-brandstof’.
13.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:
bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse en bovengrondse brandstofleiding;
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
van het bepaalde in lid 13.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening dienen te zijn gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
13.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting;
het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
13.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
13.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 13.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie- en afvalwatervoorziening zijn gewaarborgd.
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 13.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 1
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10 m² en dieper dan 30 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
14.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 14.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
14.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 10 m² of meer bedraagt.
14.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 14.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.3.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 14.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Voor zover de in lid 14.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
14.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 10 m² en de diepte meer dan 30 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’, als bedoeld in lid 14.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 3
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
15.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning :
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
15.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt.
15.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 15.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
15.3.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 15.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Voor zover de in lid 15.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
15.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning .
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
de bestemming ‘Waarde- Archeologie 3’, als bedoeld in lid 15.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 4
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
16.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 16.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
16.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt.
16.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
16.3.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 16.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Voor zover de in lid 16.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
16.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 1.000 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.
De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
De bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’, als bedoeld in artikel 16.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 17 Waterstaat - Attentiegebied EHS
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Attentiegebied EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de conditie voor de natuur(waarden).
17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
17.2.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk.
17.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 17.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
worden uitgevoerd binnen het bouwvlak van de overige bestemmingen van deze gronden.
17.2.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat door de in lid 17.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.2.1 hoort het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene bouwregels
19.1 Bestaande afwijkende maatvoering
In die gevallen, dat de goot- en/of bouwhoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot enige bouwperceels-, bestemmings- of bouwvlakgrens en andere maten, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
19.2 Ondergronds bouwen
Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 20 Algemene gebruiksregels
20.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bebouwing:
voor de zelfstandige bewoning van bijgebouwen;
seksinrichtingen.
20.2 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
Artikel 21 Algemene afwijkingsregels
21.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m.
21.2 Afwijking voor mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.1 onder a ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
het een bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en het vrijstaand bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.
Artikel 22 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om de volgende activiteiten toe te staan:
ambachtelijke bedrijven tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
agrarisch technische hulpbedrijven tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
agrarisch verwante bedrijven tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
paardenhouderijen in de vorm van agrarische paardenhouderij of houderij gericht op transport en stalling van paarden;
kleinschalige inpandige recreatieve activiteiten, zowel dag- als verblijfsrecreatie;
maatschappelijke voorzieningen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
opslagactiviteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m².
Wijziging is uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
(Gedeeltelijke) sloop gaat voor (volledig) hergebruik.
De activiteiten in bijgebouwen mogen uitsluitend plaats vinden aan de achterzijde van het hoofdgebouw.
De activiteiten mogen geen uitstraling hebben en dienen inpandig plaats te vinden.
De beeldkwaliteit van gebouwen en gronden mag niet onevenredig aangetast worden.
De aanwezige groenvoorzieningen mogen niet onevenredig worden aangetast.
Er mag geen buitenopslag plaats vinden.
Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
De ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
De economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd.
Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).
Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.
Artikel 23 Overige regels
23.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
de ruimte tussen bouwwerken.
23.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Driehoek’.
Rosmalen, januari 2011 Vastgesteld: 27 januari 2011 Onherroepelijk: 2 mei 2012