direct naar inhoud van Regels
Plan: Lierop-Zuid, fase 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02023022-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Lierop-Zuid, fase 1' met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02023022-OW01 van de gemeente Someren.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Verbeelding

De kaart waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 Aanbouw

Een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw, enkel achter de achtergevel van de woning.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld voor het gebruik en/ of het bebouwen van de desbetreffende gronden.

1.6 Aaneengebouwd

Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd, patiowoningen hieronder begrepen.

1.7 Aan-huis-verbonden beroep

Het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

1.8 Achtergevel

Een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.9 Achtergevellijn

De lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.10 Afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.11 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 Bebouwingspercentage

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.

1.13 Bedrijf

Een organisatorische eenheid, waarbinnen op een bepaalde locatie commerciële activiteiten worden uitgeoefend.

1.14 Bestaande bebouwing

Bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.15 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bewoning

Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.18 Bijgebouw

Een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 Erotische dienstverlening

Elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.26 Escortbedrijf

Het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.

1.27 Functie

Doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.28 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 Gebruiken

Gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.30 Gevellijn
  • De grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelgrenzen.
  • De naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
1.31 Geurgevoelig object

Een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Het gebouw moet hiervoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze worden gebruikt.

1.32 Groenvoorzieningen

Allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.33 Halfvrijstaande bebouwing

Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet. Hieronder worden tevens vrijstaand geschakelde woningen verstaan.

1.34 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.35 Huishouden

Eén persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.

1.36 Infiltratie

Het indringen van water in de bodem.

1.37 Infiltratievoorziening

Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.38 Mantelzorg

Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.39 Patiowoning

een woning met een geheel of gedeeltelijke omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door gevels van belendende, dan wel op het eigenperceel aanwezige bebouwing.

1.40 Peil
  • 1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang.
  • 2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.41 Prostitutie

Het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen.

1.42 Ondergeschikte functie

Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.43 Overkapping

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.44 Twee-aaneen

Bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen.

1.45 Voorgevellijn

De grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelgrenzen.

1.46 Vrijstaand

Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

1.47 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.48 Woning/wooneenheid

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in een (nieuw te vormen) kadastrale grens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de breedte, diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
  • b. Behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor:
    • 1. de landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing';

en in het bijzonder:

  • c. Infiltratie;
  • d. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. Extensief recreatief medegebruik;
  • f. Groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven bestemming. De hoogte mag maximaal 2,50m¹ zijn. Niet toegestaan zijn overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en vergelijkbare voorzieningen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

De volgende werken en / of werkzaamheden worden in ieder geval aangemerkt als met de bestemming strijdig gebruik en zijn dus verboden:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  • c. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het verwijderen van landschapselementen;
  • e. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • f. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt ( alleen voor zo ver aangeduid met cultuurhistorisch/ archeologisch waardevol);
  • g. Het aanleggen en of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen:
    • 1. voor zo ver groter dan 1.250m² als het veepaden op huiskavels betreft of eigen bedrijfswegen direct aansluitend op een bestemmingsvlak Agrarisch- agrarisch bedrijf;
    • 2. voor zo ver groter dan 200m² als het overige verhardingen betreft.

3.4.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.

 

3.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden die in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

3.5 Wijzigingsbevoegdheden
3.5.1 Wijziging in bestemming Wonen (vormverandering en vergroting van bestemmingsvlak)

De bestemming ‘Agrarisch met waarden- Landschapswaarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Wonen’ in verband met een uitbreiding en/of de vormverandering van een bestemmingsvlak Wonen. In combinatie hiermee kan de bestemming Wonen worden gewijzigd in de bestemming Agrarisch. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de wijziging nodig is om een ontwikkeling die plaatsvindt binnen de bouwregels van deze bestemming m.b.t. maatvoering en afstanden, te kunnen realiseren.

3.5.2 Wijziging in bestemming Groen, Natuur of Water (ontwikkeling landschapselementen of nieuwe natuur)

De bestemming "Agrarisch" kan gewijzigd worden wijzigen in de bestemming ‘Groen’, ‘Natuur’ of ‘Water’ of een combinatie van deze ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan andere belangen, zoals agrarische belangen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. hondenuitlaatplaatsen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
  • j. calamiteitenroute;
  • k. inritten.
4.2 Bouwregels

De tot 'Groen' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met nutsgebouwtjes en bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied, met inachtneming van het volgende:

  • a. De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
  • b. De hoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen.
  • c. De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen;

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. buurtontsluitingstraten;
  • b. woonstraten;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. trottoirs, voetpaden en langzaamverkeersverbindingen (waaronder fietspaden);

alsmede voor:

  • e. voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. waterlopen, infiltratievoorzieningen en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
  • a. De tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:
    • 1. De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
    • 2. De hoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen.
    • 3. De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', ook bijgebouwen toegestaan, met in achtneming van het volgende:
    • 1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3,25 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woondoeleinden, in de vorm van woningen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
  • c. parkeren, tuinen en erven bij woningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van woningen en bijbehorende bouwwerken, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:

  • a. 50% voor vrijstaande woningen op een bouwperceel tot en met 500 m², vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden indien de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m²;
  • b. 60% voor twee-aaneengebouwde woningen;
  • c. 70% voor aaneengebouwde woningen;
  • d. 70% voor rug-aan-rug-woningen;
  • e. 90% voor gestapelde woningen.

Daarbij dient ten alle tijde rekening te worden gehouden met het bepaalde onder 6.5.4.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Er mogen uitsluitend vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rug-aan-rugwoningen' ook rug-aan-rugwoning worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' ook gestapelde woningen worden gebouwd;
  • d. De voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gesitueerd in de voorzijde van het 'bouwvlak' dan wel maximaal 1 meter daar achter, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rug-aan-rugwoningen' waar de afstand groter mag zijn indien er daadwerkelijk rug-aan-rug-woningen worden gebouwd;
  • e. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • f. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)';
  • g. In afwijking van het gestelde onder e geldt dat indien de woning ten behoeve van zonnepanelen wordt voorzien van een plat dak, de goothoogte 0,6 meter mag afwijken van de aangegeven maximale goothoogte;
  • h. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag:
    • 1. bij vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 1,65 meter;
    • 2. bij twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 1,65 meter.
  • i. Bij het bepaalde onder h dient ten alle tijden rekening te worden gehouden met het bepaalde onder 10.3.

6.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. In tegensteling tot de hierna volgende bepalingen onder b, c, d, e en f geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bestaand' de bestaande bebouwing is toegestaan en gebruikt mag worden zoals bestaand;
  • b. Aanbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd aan de achtergevel van aaneengebouwde woningen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen.
    • 3. De gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 meter.
    • 4. De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • c. Aanbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd aan de achtergevel van twee-aaneen woningen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen.
    • 3. De gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 meter.
    • 4. De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • d. Aanbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd aan de achtergevel van vrijstaande woningen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen.
    • 3. De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter.
  • e. Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 meter uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat:
    • 1. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
      • kleiner dan 500 m² niet meer mag bedragen dan 50 m²;
      • van 500 m² tot en met 1.000 m² niet meer mag bedragen dan 60 m²;
      • groter dan 1.000 m² niet meer mag bedragen dan 75 m².
    • 2. De goothoogte maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.
    • 3. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 6.2.1 mag niet worden overschreden.
    • 4. De afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag in hoeksituaties niet minder bedragen dan 1 meter.
    • 5. Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.
  • f. In afwijking van het bepaalde onder a, b en c mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
    • 1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 meter naar de wegzijde overschreden.
    • 2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximum breedte van 3,5 meter.
    • 3. De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
    • 4. De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 meter.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  • b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 meter.
  • c. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 meter.
  • d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

6.2.5 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • d. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • e. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.
6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel;
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. Het bepaalde in 6.2.2 om situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevellijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
  • b. Het bepaalde in 6.2.2 onder a, b en c om andere bebouwingstypen toe te staan dan middels bouwaanduidingen is aangegeven, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden.
  • c. Het bepaalde in 6.2.2 onder h ten behoeve van het verkleinen van de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat de afstand niet minder mag bedragen dan 1,5 meter.
  • d. Het bepaalde in 6.2.1 en 6.2.2 onder a ten behoeve van de realisatie van patiowoningen, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het bebouwingspercentage niet meer dan 90 % bedraagt;
    • 2. de diepte van het hoofdgebouw niet meer dan 14 meter bedraagt.
  • e. Het bepaalde in 6.2.4 om een maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw van maximaal 2 meter toe te staan in een naar de weg gekeerde zijdelingse perceelgrens in het geval van hoeksituaties.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw of een aangebouwd bijgebouw.
  • b. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
  • c. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
  • d. Detailhandel is niet toegestaan.
  • e. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

6.5.2 Voorwaardelijke verplichting Landschappelijke inpassing

Het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is slechts toegestaan indien de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd met dien verstande dat:

  • a. het landschapsplan is goedgekeurd door de gemeente Someren;
  • b. het goedgekeurde Landschapsplan wordt uitgevoerd binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen;
  • c. het Landschapsplan duurzaam in stand wordt gehouden.

6.5.3 Voorwaardelijke verplichting Bodem

Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het verontreinigingsgebied, conform het "Verkennend bodem- en asbestonderzoek Berkeindje 3 te Lierop", met kenmerk 2210/045/JH-01, d.d. 2 januari 2023, is enkel toegestaan:

  • a. indien de verontreiniging is gesaneerd conform het document "Melding BUS (Immobiel) Berkeindje 3 te Lierop" met kenmmerk 2304/126/JH-01, versie 0, d.d. 12 juni 2023.

6.5.4 Voorwaardelijke verplichting waterhuishoudkundige voorziening

Voor het realiseren van waterhuishoudkundige voorzieningen binnen het plangebied geldt de volgende regel:

  • a. Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden conform het bepaalde in 6.1 is alleen toegestaan mits een waterhuishoudkundige voorziening met voldoende bergingscapaciteit is gerealiseerd en vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden. De benodigde bergingscapaciteit wordt als volgt berekend:
    • 1. benodigde retentiecapaciteit op uitgeefbaar terrein voor extra m² aan daken (in m³) = toename dakoppervlak oppervlak (in m²) x 0,03;
    • 2. benodigde retentiecapaciteit op openbaar terrein voor extra m² aan daken (in m³) = toename dakoppervlak oppervlak (in m²) x 0,05;
    • 3. benodigde retentiecapaciteit voor verhardingen op openbaar terrein (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x 0,08.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

De aanduiding specifieke vorm van 'waarde- archeologisch monument' ( categorie 1) heeft betrekking op de wettelijk beschermde archeologische monumenten in de zin van de Monumentenwet. Daarnaast worden vier categorieën ( 2 t/m 5) gebieden onderscheiden. Deze categorieën verwijzen naar de gemeentelijke archeologische beleidskaat zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels. Deze categorieën zijn in de volgende tabel opgenomen.

Categorie   Bestemmingsplan categorie Waarde Archeologie (WR-A)   Diepte Bodemingreep   Oppervlakte Bodemingreep   Onderstaande regels van toepassing?  
Cat. 1   Wettelijk beschermd monument   n.v.t.   n.v.t.   Neen: aanvraag vergunning bij Rijk/Gemeente  
Cat. 2   Gebied van Archeologische Waarde (WR-AW)   >0,4 m   >100 m²   Indien dieper dan 40 cm én groter dan 100 m²  
Cat. 3   Gebied van Archeologische Waarde (WR-AW)   >0,4 m   >250 m²   Indien dieper dan 40 cm én groter dan 250 m²  
Cat. 4   Gebied verwachtingswaarde hoog (WR-Ah)   >0,4 m   >250 m²   Indien dieper dan 40 cm én groter dan 250 m²  
Cat. 5   Gebied verwachtingswaarde middelhoog (WR-Amh)   >0,4 m   >2500 m²   Indien dieper dan 40 cm én groter dan 2500 m²  

Toelichting tabel:

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die per categorie in de tabel is weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet.

7.2 Bouwregels

Op of in de als ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een oppervlakte groter en een verstoringsoppervlakte dieper dan opgenomen in de tabel in artikel 7.1, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen werkzaamheden kunnen worden verstoord.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Het is binnen deze dubbelbestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, ophogen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • e. het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • f. het aanleggen van leidingen onder het maaiveld.

7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 7.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

  • a. werkzaamheden of werken met een met een oppervlakte kleiner en een verstoringsoppervlakte geringer dan opgenomen in de tabel in artikel 7.1;
  • b. worden uitgevoerd ten dienste van een archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • d. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid artikel 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen terzake deskundige, alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.
  • d. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • e. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de andere overgelegde gegevens genoegzaam blijkt dat:
    • 1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad, waarbij er aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die mogelijk worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden;
    • 2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van voorschriften die aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. Het bevoegd gezag kan één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen;
      • de verplichting om de werken of werkzaamheden die tot verstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergronds bouwen (kelders) is uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen zijn / worden gebouwd;
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag (3,5 meter) ondergronds.
9.2 Voorwaardelijke verplichting eclogisch onderzoek

Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan:

  • a. nadat ecologisch vervolgonderzoek is verricht zoals volgt uit de 'Ecologische Quickscan' met kenmerk 2023-BE-0692, d.d. 6 september 2023;
  • b. eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen en/of benodigde ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
  • b. Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
10.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 10.1 onder b en toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming 'Wonen' wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. Een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg.
  • b. De afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².
  • c. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
10.3 Parkeren

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

  • a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen' van de gemeente Someren, zoals vastgesteld d.d. 28 juni 2018;
  • b. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  • c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  • d. bij (half)vrijstaande woningen dienen, op eigen terrein, twee naast elkaar gelegen parkeerplaatsen te worden gerealiseerd waarbij de bereikbaarheid van de woning en/of het achtererf is gegarandeerd;
  • e. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - radar

Binnen de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - radar’ is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot boven 45m¹ boven NAP.

11.2 milieuzone - geurzone
  • a. Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.
  • b. Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    • 1. de gebiedsaanduiding ´milieuzone - geurzone´ opgeheven wordt, indien de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, of;
    • 2. de gebiedsaanduiding ´milieuzone - geurzone´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

  • a. Het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
    • 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen.
    • 2. dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing.
  • b. Het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.
  • c. De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:
    • 1. de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast.
    • 2. de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van hetgeen opgenomen is onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als daar bedoeld met maximaal 10%;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Lierop-Zuid, fase 1'.