Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Reststroken Someren 2017
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0847.BP02018015-VS01

Regels

 

1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Reststroken Someren 2017' van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02018015-VS01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 verbeelding

de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 aan huis verbonden beroep

het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.

1.8 aaneengebouwd

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.9 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.10 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB)

Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.

1.11 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.12 agrarisch

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.13 agrarisch bedrijf

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.14 agrarisch gebruik/doeleinden

het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

1.15 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, met uitzondering van mestbewerking.

1.16 agrarisch-technisch hulpbedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en –handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

1.17 agrarisch verwant bedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.18 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht.

1.19 arbeidsmigrant

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te verwerven.

1.20 archeologische deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior- archeoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.21 archeologisch monument

terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.22 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 9.6 van de Erfgoedwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.23 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.24 architectonische waarden

de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.

1.25 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.26 bebouwingscluster

vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijke gebied.

1.27 bebouwingsconcentratie

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.28 bebouwingslint

min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand stedelijk gebied.

1.29 bebouwingspercentage

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.

1.30 bed and breakfast

het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.31 bedrijf(sinrichting)

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.32 bedrijfsgebouw

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

1.33 bedrijfsmatige exploitatie

complex van economische activiteiten gericht op winst door de uitoefening van een bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen bedrijfsactiviteiten, de vraag of er voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden, het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement en de vraag of de exploitant een hoofdfunctie elders heeft, factoren zijn die meegewogen kunnen worden.

1.34 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.

1.35 beeldbepalend pand

een pand dat door zijn uiterlijke verschijningsvorm, historische bouwkunst en ligging kenmerkend is voor de omgeving.

1.36 beeldkwaliteit

het samenstel van de beoordeling van:
  1. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  2. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  3. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  4. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  5. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  6. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
  7. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  8. abiotische omgeving, patronen en structuren.

1.37 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011

het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 dat op 29 juni 2011 door de raad is vastgesteld.

1.38 beperkingen veehouderij

gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

1.39 Besluit omgevingsrecht (Bor)

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.40 bestaande bebouwing

bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.41 bestaand gebruik

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.42 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.43 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.44 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.45 bewoning

het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.

1.46 bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.47 bodemingreep (diepte, oppervlakte)

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.48 boerderij/boerderijgebouw

een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij.

1.49 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.50 bouwen, ondergronds

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.51 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.52 bouwperceel

een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.53 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.54 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.55 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.56 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV)

instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten.

1.57 buitenrijbaan

niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.58 cultuurhistorische waarde

waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.59 cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting)

geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.

1.60 dagbesteding

voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.61 dagrecreatie

het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daarmee een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.62 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.63 detailhandel, productiegebonden

detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte (neven)activiteit is van dat bedrijf.

1.64 dierenverblijf

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren.

1.65 differentiatievlak

een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende functies en/ of maatvoeringen zijn toegestaan.

1.66 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.67 erfbeplanting

visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.68 erfinrichtingsplan

een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.

1.69 erotische dienstverlening

elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.70 evenement

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.71 extensief recreatief medegebruik

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.72 functie

doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.73 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.74 gebruiken

gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.75 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.

1.76 geschakelde bebouwing

bebouwing bestaande uit een hoofdgebouw dat door een aangebouwd bijgebouw verbonden is met een hoofdgebouw op het aangrenzende perceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens of in de bebouwingslijn is gebouwd.

1.77 glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.

1.78 groenvoorzieningen

allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie, maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.79 groepsaccomodatie (kamphuis)

een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.

1.80 grondgebonden veehouderij

veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:
  1. de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie;
  2. tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
  3. tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet;
  4. indien in de veehouderij dieren worden gehouden, uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

1.81 hervestiging agrarisch bedrijf

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bestemmingsvlak naar een ander agrarisch bestemmingsvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.

1.82 hokdierhouderij

veehouderij met uitzondering van melkrundveehouderij en schapenhouderij.

1.83 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.84 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.85 horeca(bedrijf)

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met uitzondering van discotheken.

1.86 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen herplantplicht ex artikel 4. en 4.4 van de Wet Natuurbescherming.

1.87 huishouden

één of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op duurzaam samen zijn.

1.88 huisvesting tijdelijke werknemers

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

1.89 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.

1.90 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

1.91 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium

het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

1.92 hydrologische waarden

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie in relatie tot een of meer van de volgende omstandigheden:
  • eveneens aanwezige aardkundige waarden;
  • eveneens aanwezige waterafhankelijke natuurwaarden;
  • eveneens aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van waterafhankelijke natuurwaarden
daarbij behoren tevens kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil kwelsituatie) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild).

1.93 infiltratie

het indringen van water in de bodem.

1.94 infiltratievoorziening

een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.95 intern salderen

de mogelijkheid om binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen geen Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen, waarbij de voorwaarde wordt gesteld dat de veehouder de ammoniakreductie die hij daardoor mist, compenseert door het toepassen van verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen binnen hetzelfde bestemmingsvlak.

1.96 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.97 kampeerterrein

een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.98 kamperen

het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.

1.99 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie

1.100 kernrandzone

overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

1.101 kinderopvang

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, waarbij minimaal 6 kinderen worden opgevangen.

1.102 kwaliteitsverbetering

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

1.103 landschappelijke waarden

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.104 landschapselement

een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.

1.105 lawaaisport

een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.

1.106 maaiveld

de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

1.107 maatschappelijke voorziening

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorziening.

1.108 manege

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport, het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het al dan niet bieden van huisvesting en verzorging van paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte en ondersteunende functies, voorzieningen en activiteiten.

1.109 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten aan elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of een andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.110 mestbewerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

1.111 milieucategorie

milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering.

1.112 milieuhygiëne

het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.

1.113 minicamping

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.

1.114 Natuur Netwerk Brabant

een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.115 natuurwaarden

de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.116 nevenactiviteit/nevenfunctie

ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

1.117 niet-agrarisch bedrijf

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van niet-agrarische diensten.

1.118 nieuwvestiging

vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bestaand bouwperceel.

1.119 omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.120 omschakeling

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische bedrijfsvorm of vice versa.

1.121 ondergeschikte functie

een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.

1.122 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.123 ondersteunende detailhandel

detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.124 ondersteunende functie

functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.125 ondersteunende horeca

horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.126 openbare weg

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.127 openheid

het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.

1.128 oppervlaktewaterlichaam

samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

1.129 overig agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.

1.130 overkapping

een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.131 patio(bebouwing)

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door gevels van belendende, dan wel op het eigen perceel aanwezige bebouwing.

1.132 peil

  1. voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.133 perceel

zie bouwperceel.

1.134 permanente bewoning

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.135 piekberging (hemelwater)

een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.

1.136 plattelandswoning

een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.

1.137 productiegerichte paardenhouderij

een vorm van een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.

1.138 recreatie

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.

1.139 recreatiebedrijf

een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.

1.140 referentiesituatie

de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

1.141 routegebonden horeca

een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

1.142 ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.143 ruimtelijke ontwikkeling

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.

1.144 stacaravan

een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.

1.145 stalderingsgebied

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel om de omvang van de veestapel te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

1.146 statische opslag

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.147 structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als zodanig bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers waarbij zelfstandige bewoning is uitgesloten.

1.148 teeltondersteunende voorzieningen

ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:
  • (teelt)ondersteunende kas:
    een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
  • hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger zijn dan 1,5 m1 en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels, en - regenkappen.
  • hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m1, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uitelrijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
  • lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:
    permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
    1. containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
    2. containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
  • lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnel, van halfronde bogen waaronder plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
  • overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:
    een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m1, op boomteeltpercelen waarme dieren van die percelen geweerd kunnen worden.

1.149 terras

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

1.150 trekkershut

een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.

1.151 tuin

een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen.

1.152 tuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.

1.153 twee-aaneen

twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen.

1.154 vakantiehuisje

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft.

1.155 veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.156 verblijfsrecreatie

een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.

1.157 Verordening ruimte

de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant.

1.158 verhard oppervlak

de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.159 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht, met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen, waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

1.160 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak

vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.

1.161 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.162 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorschreven afstand.

1.163 vrijstaand

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

1.164 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.165 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.166 wonen

het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.

1.167 wonen plus

het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.168 woning/wooneenheid

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.169 woningsplitsing

het opdelen van een (woon)boerderij in twee woningen of een in deze regels aangegeven ander maximum aantal.

1.170 woonboerderij

een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten van bijzondere cultuurhistorische kwaliteit en zoals aangeduid in de als bijlage 2 opgenomen lijst bij de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’, vastgesteld door de gemeenteraad op 2 november 2011.

1.171 woonunit

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

1.172 zelfstandige bewoning

bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.

1.173 zorgvuldige veehouderij

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de as van de weg

tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.3 het bebouwingspercentage

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de breedte van een bestemmingsvlak

tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 de breedte van een bouwperceel

tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.

2.10 de lengte c.q. breedte ven een bouwwerk

horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 het peil

het peil wordt als volgt gemeten:
  1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
  2. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;      
  2. groenvoorzieningen;
  3. landschapselementen;
  4. infiltratie;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. (instandhouden van) erfbeplanting.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
  1. Op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  2. In afwijking van het bepaalde in 3.2.1 onder a, mogen er wel terreinafscheidingen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden.
  3. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m1 bedragen.
  4. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' opgericht te worden en zijn maximaal 4 m1 hoog.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 3.2.1 onder c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van opstallen voor bewoning;
  8. het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
  9. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Afwijken ten behoeve van het aanleggen van verharding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder artikel 3.4 onder b met betrekking tot het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, danwel het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen kan worden toegestaan indien:
  1. dit ten dienste staat van de doeleinden die zijn genoemd in artikel 3.1;
  2. er sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  3. er geen oneigenlijke vergroting van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' plaatsvindt.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verwijderen van landschapselementen;
  4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
3.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. erken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding en in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijziging in 'Groen', 'Natuur' of 'Water' (ontwikkeling landschapselementen en/of natuur)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Groen’, ‘Natuur’ of ‘Water’ ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische belangen.
3.7.2 Wijziging ten behoeve van landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch’ de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij of een glastuinbouwbedrijf;
  2. productiegerichte paardenhouderijen, met dien verstande dat een productiegerichte paardenhoduerij niet is toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Groenblauwe mantel';
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’ is tevens een veehouderij toegestaan;
  4. bedrijfswoning(en), tenzij anders aangeduid. Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen in artikel 4.4.2;
  5. mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest afkomstig van een op dezelfde locatie gevestigde veehouderij;
  6. mestopslagsilo’s;
  7. voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie;
  8. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  10. verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  11. groenvoorzieningen;
  12. tuinen en erven;
  13. extensief recreatief medegebruik.
 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
  1. Op of in de voor 'Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  2. De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;
  3. De dakhelling van alle gebouwen dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen en ondersteunende kassen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m1;
  2. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  3. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  4. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  5. ter plaatse van de veehouderijen (met uitzondering van grondgebonden veehouderijen) die zijn gelegen binnen de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ heeft de oppervlakte van de bestaande gebouwen en teeltondersteunende kassen ten behoeve van de veehouderij, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), ten hoogste de omvang die:
    • op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
    • gebouwd mag worden krachtens een vóór 1 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
    • die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
  6. de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m2. Het vorenstaande geldt niet voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Groenblauwe mantel'. Daar mogen geen teeltondersteunende kassen worden gebouwd of uitgebreid;
  7. de teeltondersteunende kassen dienen te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft en voldoet aan de criteria zoals omschreven in de waterparagraaf van het onderhavige bestemmingsplan;
  8. binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
4.2.3 Ontwikkelingsmogelijkheden grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘Beperkingen veehouderij’
In afwijking van artikel 4.2.2, onder e, kan omgevingsvergunning worden verleend voor ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderij (bestaande uit een toename van de oppervlakte van de dierenverblijven), mits:
  1. er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld op basis van de Verordening ruimte;
  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  3. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Verordening ruimte, inpasbaar in de omgeving;
  4. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
  5. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  6. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m2;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is een toename van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een veehouderij niet toegestaan. Indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', dan mag de oppervlakte van de dierenverblijven slechts toenemen wanneer is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in sub a t/m f.
4.2.4 Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij buiten de aanduiding ‘Beperkingen veehouderij
Er kan omgevingsvergunning worden verleend voor ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderij (bestaande uit de toename van de bestaande oppervlakte van de dierenverblijven), mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld op basis van de Verordening ruimte, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  3. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Verordening ruimte, inpasbaar is in de omgeving;
  4. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat;
  5. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  6. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘stalderingsgebied’ geldt voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven ten behoeve van een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 21.6.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de agrarische doeleinden
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de veehouderijen (met uitzondering van grondgebonden veehouderijen) die zijn gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' heeft de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de veehouderij, ten hoogste de omvang die:
    • op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
    • gebouwd mag worden krachtens een vóór 1 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
    • die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
  2. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  3. de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  4. de bouwhoogte van luchtwassers en combi-wassers is maximaal 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  5. de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m1 en 10 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  6. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1 en een afstand van ten minste 20 m1 tot de as van de weg;
  7. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1 en een afstand van ten minste 20 m1 tot de as van de weg;
  8. de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1 en een afstand van ten minste 20 m1 tot de as van de weg;
  9. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  10. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.
4.2.6 Bedrijfswoningen/plattelandswoningen
Ten aanzien van bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan tenzij anders aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is gebruik van de (voormalige) bedrijfswoning als plattelandswoning toegestaan;
  3. bij herbouw mag de bedrijfswoning of plattelandswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  4. herbouw van een woonboerderij is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/ of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  5. de bedrijfswoning of plattelandswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
  6. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  7. voor woonboerderijen geldt de totale inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud;
  8. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m1;
  9. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  10. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  11. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  12. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  13. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.2.7 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning/plattelandswoning
Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bedrijfswoning of plattelandswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a is voor woningen waar een specifieke oppervlakte bijgebouwen is aangeduid op de verbeelding, die oppervlakte toegestaan;
  3. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
  4. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
  5. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  6. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  7. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1.
4.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning/plattelandswoning
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. per bedrijfswoning of plattelandswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m2;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3 m1;
    3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
    4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
    5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Afwijkende dakhelling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c voor een afwijkende dakhelling. Een bedrijfsgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 23.2.
4.3.2 Bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder e, voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- veehouderij’ indien:
    1. is geborgd dat de bebouwing niet gebruikt wordt voor de uitoefening van een gevestigde veehouderij; of
    2. het voorzieningen betreft - geen gebouwen zijnde - voor de opslag van ruwvoer.
  2. Het vorenstaande geldt niet ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'. Ter plaatse van deze aanduiding blijven de regels van artikel 4.2.2 onder e onverkort van toepassing indien sprake is van een bestaande, niet grondgebonden, veehouderij.
4.3.3 Afwijkende goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a en b, ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 10 m1 mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 12,5 m1 mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.3.4 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c en 4.2.5 onder c t/m i, ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
  2. er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  3. er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  4. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  5. de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
 
4.3.5 Torensilo
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.5 onder c, ten behoeve van de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m1. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de bouwhoogte mag maximaal 25 m1 zijn;
  2. er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
  3. de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;
  5. de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
  6. de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m1 van de as van de weg;
  7. de landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd.
4.3.6 Terreinafscheidingen/erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 4.2.5 onder j en artikel 4.2.8 onder c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.3.7 Herbouw bedrijfswoning/plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.6 onder c, ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning of plattelandswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m1 van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m1 uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. in het geval van de herbouw van een plattelandswoning, dient herbouw plaats te vinden binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  3. de bedrijfswoning of plattelandswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning of plattelandswoning;
  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  7. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning of plattelandswoning is duurzaam verzekerd;
  8. bij herbouw van een bedrijfswoning dient te worden aangetoond dat deze nodig is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  9. bij herbouw van een plattelandswoning dient te worden aangetoond dat de nieuwe locatie voldoet aan de eisen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- en verblijfsrecreatie;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde-groenblauwe mantel’;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde-groenblauwe mantel’;
  7. het gebruik van gronden en/of opstallen ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij buiten de dubbelbestemming ‘Waarde-groenblauwe mantel’;
  8. het gebruik van gronden en/of opstallen voor de vestiging van, uitbreiding van, omschakeling naar en een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijven van geitenhouderijen, waarbij onder ‘bestaande oppervlakte’ wordt verstaan:
    • de oppervlakte dierenverblijf die op 7 juli 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
    • de oppervlakte dierenverblijf die mag worden gebouwd krachtens een vóór 7 juli 2017 verleende vergunning.
  9. veehouderij, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij';
  10. het gebruik van gebouwen anders dan de bedrijfswoning of de plattelandswoning voor bewoning;
  11. het binnen gebouwen houden van dieren niet op de grond, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden voor het houden van dieren;
  12. het gebruik van gebouwen en overkappingen die op 21 september 2013 niet in gebruik waren ten behoeve van de huisvesting van dieren behoudens wanneer daarvoor vergunning is verleend;
  13. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een manege;
  14. het gebruik van gronden voor lawaaisporten;
  15. het gebruik van gronden en/of opstallen waarbij er een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzicht van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
  16. er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven in lid l indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
  17. er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven in lid l indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een gedocumenteerde melding in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aanwezig is.
4.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m2;
  2. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
  3. de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  7. detailhandel is niet toegestaan;
  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Productiegerichte paardenhouderijen in groenblauwe mantel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder e, ten behoeve van het omschakelen naar een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde-groenblauwe mantel’, mits is voldaan aan de volgende randvoorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt 1,5 hectare;
  2. de omschakeling bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieubelastende stoffen;
  3. de omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.2 Gebruiksgerichte paardenhouderijen als nevenactiviteit in groenblauwe mantel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder f, ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde-groenblauwe mantel’ als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de totale omvang van het bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste 5.000 m2;
  2. de ontwikkeling gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  3. er is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  4. er is aangetoond dat dat de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij past ook op langere termijn binnen de toegestane omvang;
  5. er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling;
  6. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  7. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.3 Gebruiksgerichte paardenhouderijen als nevenactiviteit buiten groenblauwe mantel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder g, ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de totale omvang van het bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste 1,5 hectare;
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.4 Het gebruik van gebouwen en overkappingen als dierenverblijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder l, ten behoeve van het in gebruik nemen van bestaande gebouwen en overkappingen als dierenverblijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1.  er is sprake van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld op basis van de Verordening ruimte;
  2. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
  3. de landschappelijke inpassing omvat tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak;
  4. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  5. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3;
  6. ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ zijn voornoemde artikelen a tot en met e slechts van toepassing indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij. Het in gebruik nemen van bestaande gebouwen en overkappingen ten behoeve van een veehouderij die is gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is derhalve niet toegestaan.
  7. er is geen sprake van andere dan onder a tot en met f genoemde milieuhygiënische belemmeringen;
  8. indien er milieuhygiënische belemmeringen zijn, kan uitbreiding van de veestapel slechts plaatsvinden als er sprake is van mitigerende maatregelen;
  9. onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt begrepen mitigatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichtings- en beheermaatregelen binnen het betreffende bestemmingsvlak (intern salderen);
  10. de bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij.
4.5.5 Huisvesting tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder j, ten behoeve van de structurele of tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers in een bedrijfswoning, in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen of ten behoeve van alleen tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. deze huisvesting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de structurele of tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf, waarover advies gevraagd kan worden aan de AAB;
  2. de huisvesting mag uitsluitend werknemers betreffen, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  3. bij huisvesting in een woning mogen maximaal 20 personen per locatie worden gehuisvest;
  4. bij huisvesting in een bedrijfsgebouw mogen maximaal 40 personen per locatie worden gehuisvest;
  5. huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens is alleen toegestaan als het gaat om een aantoonbaar tijdelijke oplossing gedurende niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  6. bij tijdelijke huisvesting in woonunits, (sta-) caravans of vergelijkbare onderkomens deze na afloop van de termijn zoals bepaald onder e worden verwijderd;
  7. per woonunit mogen maximaal vier personen worden gehuisvest. Het maximaal te huisvesten personen is niet meer dan 40;
  8. de bouwhoogte van een woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m1;
  9. de onder e genoemde verblijven moeten worden geplaatst binnen het agrarische bestemmingsvlak;
  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;
  11. per drie huisvestingsplaatsen moet minimaal 1 parkeerplaats binnen het bestemmingsvlak beschikbaar zijn. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen wordt naar boven afgerond;
  12. in afwijking op de leden d en g kan ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw voor een periode van maximaal 6 maanden gemotiveerd worden afgeweken van het aantal maximaal te huisvesten personen;
  13. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is niet toegestaan.
Aan de omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden dat:
  1. de vergunning wordt ingetrokken indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;
  2. binnen twee maanden nadat het gebruik als tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers is beëindigd, dit door de bedrijfsvoerder schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders.
  3. na beëindiging van het gebruik als tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers de voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik worden verwijderd.
4.5.6 Minicamping als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d, ten behoeve van het toestaan van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans;
  2. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m2 bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.7 Groepsaccommodatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de capaciteit is maximaal 20 personen;
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  5. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.5.8 Bed and breakfast als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.5.9 Theehuis/uitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  2. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  7. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.10 Verhuur fietsen/rijtuigen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d, ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  2. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.5.11 Dagrecreatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1 onder d ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.12 Ondersteunende horeca als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.4.1, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie geëxploiteerde ondersteunende horeca. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1.  de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  2. de oppervlakte van de voorziening voor ondersteunende horeca bedraagt maximaal 100 m2 inclusief terras;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  7. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.5.13 Zorg als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het verlenen van zorg door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;
  2. het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
  3. er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
  4. er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
  5. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  6. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven.
4.5.14 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
  2. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  3. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven.
4.5.15 Statische opslag als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor statische opslag als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van statische opslag;
  2. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de statische opslag is 1.000 m2;
  3. er dient gebruik gemaakt te worden van bestaande bebouwing;
  4. buitenopslag is uitgesloten;
  5. opslag in kassen is uitgesloten.
 
4.5.16 Kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor kleinschalige niet-agrarische nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf functioneert als zodanig en blijft dit ook in voldoende mate doen wanneer ter plaatse sprake is van een kleinschalige niet-agrarische nevenfunctie;
  2. de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;
  3. de maximale oppervlakte die wordt gebruikt ten behoeve van de kleinschalige niet-agrarische nevenfunctie is 350 m2;
  4. er dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing;
  5. detailhandel is uitgesloten;
  6. buitenopslag is uitgesloten.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1 Wijziging omzetting agrarisch bedrijf met aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' naar agrarisch bedrijf zonder aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' zonder de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. het is aantoonbaar dat ter plaatse niet langer sprake is van een veehouderij;
  2. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  3. omzetting ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan;
  4. indien er sprake is van een omzetting naar een ‘overig agrarisch bedrijf’ bedraagt de omvang van het bestemmingsvlak maximaal 1,5 hectare;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.6.2 Wijzigingbevoegdheid naar 'Wonen'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zo ver het gaat om de agrarische bedrijfswoning met bijbehorende grond. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
  2. bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
  3. het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorend(e) bouwwerk(en), erf, tuin en verharding (maximaal circa 2.500 m2). Deze krijgen de bestemming 'Wonen' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
  4. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt, behalve indien er sprake is van een splitsing die voldoet aan de randvoorwaarden die hiervoor gelden volgens artikel 9.6.3;
  5. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' ontbreken reële mogelijkheden om een veehouderij te hervestigen;
  7. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
 
4.6.3 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen plus'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - Wonen plus’ ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2 zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
  1. de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;
  2. de maximaal toegestane oppervlakte voor de bedrijfsbebouwing is 350 m2, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in de sloopbonusregeling (artikel 9.3.2) dienen te worden toegepast;
  3. indien er ten tijde op een locatie een grotere oppervlakte bijgebouwen staat dan 350 m2, die is vergund of krachtens overgangsrecht is toegestaan, dan dient deze grotere oppervlakte teruggebracht te worden naar het toegestane maximum van 350 m2. De sloopbonusregeling hoeft in dit geval niet te worden toegepast;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. parkeren, laden en lossen vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  7. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
4.6.4 Wijzigingsbevoegdheid naar ‘Bedrijf’ ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch-technisch hulpbedrijf buiten groenblauwe mantel
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf of een agrarischtechnisch hulpbedrijf. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
  2. het wijzigen van de bestemming is niet toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde - Groenblauwe mantel’;
  3. de omschakeling naar een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch-technisch hulpbedrijf draagt aantoonbaar bij aan de ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied;
  4. de beoogde ontwikkeling mag niet leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  5. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  6. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;
  7. de vrijgekomen agrarische bebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 600 m2 bebouwing mag overblijven voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf. Deze krijgen de bestemming 'Bedrijf' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
  8. de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
  9. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gehandhaafd;
  10. indien de bestaande bebouwing bouwtechnisch of anderszins ongeschikt is voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf, is nieuwbouw toegestaan;
  11. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
  12. de totale omvang van het bestemmingsvlak bedraagt maximaal 1,5 hectare, waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
  13. buitenopslag is niet toegestaan;
  14. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  15. de bestemming 'Bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met in- en uitritten;
  16. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.6.5 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Bedrijf' ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch-technisch hulpbedrijf in groenblauwe mantel
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' voor het vestigen van een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch-technisch hulpbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘Waarde-groenblauwe mantel’. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd en hervatting van de agrarische activiteiten ligt niet meer in de rede;
  2. de omschakeling naar een agrarisch verwant bedrijf en agrarisch-technisch hulpbedrijf gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  3. de beoogde ontwikkeling mag niet leiden tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  4. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  5. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening;
  6. de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een bedrijf, behorend tot milieucategorie 3 of hoger;
  7. de vrijgekomen agrarische bebouwing moet worden gesloopt met dien verstande dat er maximaal 600 m2 bebouwing mag overblijven voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf. Deze krijgen de bestemming 'Bedrijf' terwijl de rest van het voormalige bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dezelfde bestemming krijgt als de omliggende gronden;
  8. de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is duurzaam verzekerd;
  9. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gehandhaafd;
  10. indien de bestaande bebouwing bouwtechnisch of anderszins ongeschikt is voor het agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf, is nieuwbouw toegestaan;
  11. de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag;
  12. de totale omvang van het bestemmingsvlak bedraagt maximaal 5.000 m2, waarbij wordt aangetoond dat de ontwikkeling ook op lange termijn past binnen de toegestane omvang;
  13. buitenopslag is niet toegestaan;
  14. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;
  15. de bestemming 'Bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de openbare weg met in- en uitritten;
  16. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
4.6.6 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Bedrijf' ten behoeve van statische opslag
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ voor het vestigen van statische opslag. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is beëindigd, er worden geen agrarische activiteiten meer uitgeoefend  en hervatting van de activiteiten ligt niet in de rede;
  2. de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de statische opslag is 1.000 m2;
  3. overtollige agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, hetgeen wordt geborgd in het betreffende wijzigingsplan;
  4. buitenopslag is niet toegestaan;
  5. opslag in kassen is niet toegestaan;
  6. de maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt 5.000 m2;
  7. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing worden gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan;
  8. ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Groenblauwe mantel’ dient de wijziging van de bestemming gepaard te gaan met een positieve bijdrage aan de ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
4.6.7 Wijzigingsbevoegdheid naar plattelandswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' aan een bestaande bedrijfswoning. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. Er moet sprake zijn van een in werking zijnde landbouwinrichting, waar agrarische activiteiten worden verricht en waarbij de vergunning of melding aanwezig moet zijn op het moment van toekennen van de aanduiding.
  2. Er moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoning.
  3. De bouwregels van artikel 4.2.6 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden in het algemeen en verder specifiek voor:
    • het behoud van het besloten karakter ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - visueel waardevol; beslotenheid’;
    • het behoud van het open karakter ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - visueel waardevol; openheid’;
    • de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol’.
  3. groenvoorzieningen;
  4. landschapselementen;
  5. infiltratie;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  7. extensief recreatief medegebruik.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
  1. Op of in de voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
  2. In afwijking van het bepaalde onder 5.2.1 onder a, mogen er wel terreinafscheidingen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ aangewezen gronden.
  3. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m1 bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 5.2.1 onder a. voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de schuilgelegenheid wordt niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  2. een schuilgelegenheid is slechts toegestaan binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone – bebouwingsconcentratie’;
  3. een schuilgelegenheid is niet toegestaan binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie';
  4. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Wonen' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken;
  5. per agrarisch perceel mag maximaal één schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m2;
  6. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m1 en ten hoogste 10 m1 van de bestemmingsgrens;
  7. de schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;
  8. de maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m1;
  9. de maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m1;
  10. de dakhelling is minimaal 20 graden en maximaal 45 graden;
  11. de oppervlakte is maximaal 25 m1;
  12. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
  13. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap. Om te bepalen of de schuilgelegenheid passend is in het landschap, wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  14. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
5.3.2 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 5.2.1 onder c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
  2. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
5.3.3 Afwijken ten behoeve van buitenrijbaan voor paarden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 ten behoeve van het oprichten van een buitenrijbaan voor paarden. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. maximaal één buitenrijbaan is toegestaan, behorende bij de aangrenzende bestemming 'Wonen';
  2. per woonbestemming is één buitenrijbaan toegestaan;
  3. de afstand tot een (bedrijfs-)woning van een derde bedraagt minimaal 50 m1;
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
  5. de buitenrijbaan is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  6. de oppervlakte bedraagt maximaal 1.200 m2;
  7. de bouwhoogte van de terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,5 m1;
  8. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 m1;
  9. maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
  10. binnen een afstand van 100 m1 van gronden met de bestemming 'Natuur' zijn geen lichtmasten toegestaan.
5.3.4 Afwijken ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a ten behoeve van het toestaan van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. de maximale hoogte van de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt 4 m1;
  2. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen dienen te worden opgericht aansluitend aan de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch Bedrijf’.
  3. de waarden die beschermd worden door dit artikel mogen niet onevenredig worden aangetast. 
5.3.5 Afwijken ten behoeve van dagrecreatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde voor dagrecreatie met een hogere bouwhoogte. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
 
  1. het betreft een toeristisch en recreatief initiatief ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatiegebied De Heihorsten';
  2. het initiatief is in overeenstemming met de beleidsnota 'De Kracht van Toerisme';
  3. voor speeltoestellen en klimtorens of daarmee gelijk te stellen bouwwerken geen gebouw zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 12 m1 en voor overkappingen of daarmee gelijk te stellen bouwwerken geen gebouw zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 m1;
  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1.  het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van opstallen voor bewoning;
  8. het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
  9. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.5.1 Afwijken ten behoeve van het aanleggen van verharding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder artikel 5.4 onder b met betrekking tot het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, danwel het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen kan worden toegestaan indien:
  1. dit ten dienste staat van de doeleinden die zijn genoemd in artikel 5.1;
  2. er sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
  3. er geen oneigenlijke vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch – Agrarisch Bedrijf’ plaatsvindt.
5.5.2 Afwijken ten behoeve van dagrecreatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder artikel 5.4 onder f ten behoeve van dagrecreatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: 
  1. het betreft een toeristisch en recreatief initiatief ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatiegebied De Heihorsten';
  2. het initiatief is in overeenstemming met de beleidsnota 'De Kracht van Toerisme';
  3. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verwijderen van landschapselementen;
  4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
5.6.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
5.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding en het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

5.7.1 Wijziging in bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer voor een veehouderij
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – opslag ruwvoer’ voor het oprichten van voerplaten, sleufsilo’s of andere voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van ten hoogste 0,5 hectare – niet zijnde gebouwen – voor een veehouderij. Deze bevoegdheid geldt slechts wanneer er sprake is van een grondgebonden veehouderij. Hierbij gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
  1. de bedoelde voorziening moet direct aansluiten aan een bestemmingsvlak dat een veehouderij mogelijk maakt;
  2. het bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  3. de bedoelde voorziening is noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering;
  4. de ruimte is binnen het bouwperceel aantoonbaar niet aanwezig;
  5. de voorzieningen mogen alleen gebruikt worden voor de opslag van ruwvoer;
  6. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 2 m1;
  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  8. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  9. 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – opslag ruwvoer’ wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing.
5.7.2 Wijziging in 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' (differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen’ (sa-tov) voor het realiseren van permanente teeltondersteunende voorzieningen anders dan kassen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het differentiatievlak sluit direct aan op een bestemmingsvlak “Agrarisch- Agrarisch bedrijf”;
  2. de oppervlakte van het differentiatievlak is maximaal 4 hectare;
  3. de teeltondersteunende voorzieningen zijn ook op langere termijn noodzakelijk uit een oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;
  4. minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  5. wanneer permanente voorzieningen resulteren in een aaneengesloten afwaterend oppervlak, dienen deze te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening, zoals opgenomen in de waterparagraaf.
5.7.3 Wijziging ten behoeve van minicamping
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – minicamping’ (sr – mc) toevoegen ten behoeve van de realisatie of uitbreiding van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
  2. per minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans en trekkershutten, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ' Bedrijf' of 'Wonen';
  3. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn gelegen binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ' Bedrijf' of 'Wonen';
  4. de afstand tot de as van de weg dient ten minste 20 m1 te zijn;
  5. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m1 te zijn;
  6. de afstand tot de bestemmingsgrens dient ten minste 5 m1 te zijn;
  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  8. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
5.7.4 Wijziging in 'Groen', 'Natuur' of 'Water' (ontwikkeling landschapselementen en/of natuur)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Groen’, ‘Natuur’ of ‘Water’ ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan andere belangen in de omgeving, zoals agrarische belangen.
5.7.5 Wijziging ten behoeve van landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ toevoegen ten behoeve van de realisatie van landschappelijke inpassing. Hierbij geldt de voorwaarde dat de inpassing direct aansluit bij het bestemmingsvlak waar een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
5.7.6 Wijziging in 'Recreatie' (vormverandering en/of vergroting van een bestemmingsvlak)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' wijzigen in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van een vormverandering en/of vergroting van de bestemming 'Recreatie'. In combinatie hiermee kan de bestemming 'Recreatie' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden: 
  1. er is een concreet bedrijfsplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering/vergroting ook voor de langere termijn is aangegeven;
  2. het betreft een toeristisch en recreatief initiatief ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatiegebied De Heihorsten';
  3. het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnota 'De Kracht van Toerisme';
  4. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  5. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch verwante bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;     
  2. niet-agrarische bedrijven in milieucategorie 1 en 2, behalve op de locaties waar een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf is gevestigd; hier is slechts een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf toegestaan;
  3. per bestemmingsvlak is één bedrijf toegestaan;
  4. de specifieke bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de tabel onder 6.2.1;
  5. kleinschalige nevenfuncties, waarbij materialen en voertuig(en) worden gestald met een maximale oppervlakte van 200 m2, waarbij bewerking en vervaardiging van materialen en producten, alsmede detailhandel is uitgesloten;
  6. bedrijfswoning(en), tenzij anders toegestaan conform de tabel onder 6.2.1;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  8. verhardingen, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. tuinen en erven;
  11. de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/ landschappelijke inpassing;
  12. productiegebonden detailhandel (verkoop eigen producten) is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
  13. extensief recreatief medegebruik;

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen
Op of in de voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 6.1 genoemde bestemming;
  2. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;
  3. er wordt gebouwd conform de volgende tabel en de volgende regels:
codeadresbedrijfswoningspecifieke activiteit (en milieucategorie)maximale opp. bedrijfsbebouwing (exclusief woning en bijgebouwen) in m2
sb-1Achterbroek 18/201machinale houtbewerking/handel tuinhout (3)980
sb-37Kuilerstraat 151vleesverwerking (3)250
 
6.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag niet meer zijn dan in de tabel is aangegeven;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m1;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 8 m1;
  4. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  6. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bedrijfsdoeleinden
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.
6.2.4 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bestemmingsvlak is het aantal bedrijfswoningen toegestaan zoals aangegeven in de tabel onder 6.2.1;
  2. bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  3. bij herbouw dient te worden aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  4. herbouw van een woonboerderij is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  5. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;
  6. indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  7. voor woonboerderijen geldt de totale inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud;
  8. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m1;
  9. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  10. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  11. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  12. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
6.2.5 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. per bedrijfswoning is een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m2;
  2. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
  3. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
  4. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  5. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  6. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  7. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij bedrijfswoning
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m2;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3 m1;
    3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
    4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
    5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m1;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.3.1 Afwijkende goot- en goothoogte van bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder b en c, ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 6 m1 mag bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 10 m1 mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
6.3.2 Herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.4 onder b, ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m1 van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m1 uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
  3. aangetoond dient te worden dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  5. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  7. de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd en dit is ook geborgd;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
6.3.3 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder d, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
  2. er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
  3. er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  6. groene erfinrichting en landschappelijke inpassing zijn duurzaam geborgd;
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  3. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  5. het gebruik van opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van bedrijfswoningen;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als andere bedrijfsdoeleinden dan volgens de bestemmingsomschrijving zijn toegestaan zoals horeca, recreatie en kantoor.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

6.5.1 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Wonen'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, voor zover het gaat om de bedrijfswoning met de bijbehorende grond, waarbij een bestemmingsvlak van maximaal 2.500 m2 wordt toegekend. De eventuele overige gronden, worden gewijzigd in de dichtstbij gelegen landschapsbestemming. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf is beëindigd en hervatting van de bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan;
  2. bewoning van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan;
  3. het bestemmingsvlak wordt gereduceerd tot de voormalige bedrijfswoning met bijgebouwen, erf, tuin en verharding (maximaal circa 2.500 m2);
  4. er vindt geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats, behalve indien er sprake is van een splitsing die voldoet aan de randvoorwaarden die hiervoor gelden volgens artikel 9.6.3;
  5. voor het overige wordt ook voldaan aan de bepalingen van artikel 9 (Wonen);
  6. de sloop van overtollige bebouwing is verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, architectonische en/of landschappelijke waarden bezit;
  7. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen of er wordt door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan alsnog uitvoerbaar is;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform artikel 23.2.

Artikel 7 Bos

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bosbouwkundige doeleinden ten behoeve van het behoud van duurzaam bos ter plaatse en behoud van de groeiplaats.
  2. extensief recreatief medegebruik;
  3. bestaande wegen en paden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en/of onderhoud.
Voor de gronden met de functie-aanduiding 'specifieke vorm van bos - multifunctioneel bos' gelden daarnaast de volgende doeleinden:
  1. Behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden in het algemeen en van de op de verbeelding aangeduide specifieke natuurwaarden in het bijzonder.
  2. Behoud, herstel en/ of ontwikkeling van abiotische en landschapswaarden.
  3. Waterhuishoudkundige doeleinden ten behoeve van de onder 1 en 2 genoemde doeleinden in het algemeen.
  4. Waterwinning ter plaatse van de desbetreffende aanduiding.
  5. Extensief recreatief medegebruik.

7.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Bos' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het toestaan van wildrasters, terreinafscheidingen en andere daarmee vergelijkbare kleine bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogte is 3 m1.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  2. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden;
  3. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50 m1, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  3. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. het verwijderen van landschapselementen;
  5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  6. het aanleggen van verharde of onverharde wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
7.5.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
7.5.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding en het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel, uitsluitend op de begane grond, met uitzondering van supermarkten;
  2. horeca, uitsluitend op de begane grond en op de verdieping indien ook de begane grond als zodanig in gebruik is;
  3. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  4. kantoren;
  5. publiekverzorgend ambacht en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  6. maatschappelijke voorzieningen;
  7. wonen;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen
  1. Het toevoegen van woningen is niet toegestaan.
  2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde woningen, en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 70%.
  3. Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
    1. bij vrijstaande woningen: 50%;
    2. bij twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;
    3. bij aaneengebouwde woningen: 70%.
8.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m1 naar de wegzijde overschreden.
    2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m1.
    3. De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
    4. De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m1.
  3. De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m1 daar achter.
  4. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
  5. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
8.2.3 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen, geen woningen zijnde
Binnen de bestemming 'Gemengd' mogen aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd bij hoofdgebouwen, geen woningen zijnde, waarbij de volgende bepalingen gelden:
  1. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  2. Aanbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m1 uit de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. Het bebouwingspercentage zoals aangegeven in 8.2.1 mag niet worden overschreden.
    2. De aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
    4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
    5. Indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en/of achterperceelsgrens meer dan 5 m1 bedraagt, mag de goothoogte niet meer dan 4 m1 en de bouwhoogte niet meer dan 6 m1 bedragen in één bouwlaag.
  3. Overkappingen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 1 m1 uit de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. Het bebouwingspercentage zoals aangegeven in 8.2.1 mag niet worden overschreden.
    2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
8.2.4 Aanbouwen en bijgebouwen bij woningen
Bij woningen mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd waarbij de volgende bepalingen gelden:
  1. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  2. Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
    1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
    3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
    4. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m1 bedragen.
  3. Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
    3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
    4. De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m1.
    5. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m1 bedragen.
  4. Bijgebouwen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m1 uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. Het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen bij woningen mag op bouwpercelen:
      • kleiner dan 500 m2 niet meer bedragen dan 50 m2;
      • van 500 m2 tot en met 1.000 m2 niet meer bedragen dan 60 m2;
      • groter dan 1.000 m2 niet meer bedragen dan 75 m2.
    2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
    3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
8.2.5 Overkappingen bij woningen
Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:
  1. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
  4. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m1 en een bouwhoogte van maximaal 3 m1.
8.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
  1. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen.
  2. De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m1 mag bedragen.
  3. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1.
  4. De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m1.
  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m1.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.6 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m1 voor de voorgevellijn, mits:
  1. dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;
  2. dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

8.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Binnen de bestemming 'Gemengd' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
    2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m2.
    3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
    4. Detailhandel is niet toegestaan.
    5. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  2. Binnen de bestemming 'Gemengd' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het maximum aantal arbeidsmigranten dat in een woning woont, zoals bepaald in 8.4 onder b, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Het maximum aantal huisvestingsplaatsen in een woning mag niet meer bedragen dan 10.
  2. Het woonoppervlak per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 12 m2.
  3. Het slaapvertrek per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 6 m2.
  4. Aan gezamenlijke voorzieningen dient minimaal aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond:
    • een volwaardige keuken per 8 huisvestingsplaatsen;
    • een douche-/badruimte per 4 huisvestingsplaatsen;
    • een toiletruimte per 4 huisvestingsplaatsen;
  5. Op eigen terrein dient minimaal 1 parkeerplaats per 3 huisvestingsplaatsen aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond.

Artikel 9 Wonen - Buitengebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, in de vorm van huisvesting van huishoudens in woningen;
  2. bij bestemmingsvlakken met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – Wonen plus’ is een kleinschalig bedrijf toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
  3. aan huis verbonden beroepen conform de bepalingen in artikel 9.4.2;
  4. (on)verharde paden, wegen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. tuinen en erven;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging en -infiltratie;
  8. groenvoorzieningen en groene erfinrichting;

9.2 Bouwregels

9.2.1 Algemeen
  1. Op of in de voor ‘Wonen - Buitengebied’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 9.1 genoemde bestemming;
  2. per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven door middel van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
  3. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend.
  4. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;
  5. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
9.2.2 Hoofdgebouwen
Ten aanzien van de hoofdbebouwing gelden de volgende bouwregels:
  1. de woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
  2. indien de inhoud van een bestaande woning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of meer mag bedragen, geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
  3. voor woonboerderijen geldt de totale inhoud van het pand als de maximaal toegestane inhoud;
  4. bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
  5. herbouw van een woonboerderij is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/ of herstel van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  6. indien een gevellijn is aangeduid, mogen het hoofdgebouw en het bijgebouw slechts achter de gevellijn worden gerealiseerd;
  7. de maximaal toegestane goothoogte is 6 m1;
  8. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  9. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  10. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1.
9.2.3 Bijgebouwen
Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende bouwregels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per woning is maximaal 100 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte bijgebouw’ die specifieke oppervlakte toegestaan;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. mag ter plaatse van de aanduiding ‘Wonen plus’ de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen per woning maximaal 350 m2 bedragen, mits de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 9.3.2 (sloopbonusregeling) zijn toegepast;
  4. de maximaal toegestane goothoogte is 3 m1;
  5. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m1;
  6. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  8. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bouwregels:
  1. Per woning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. oppervlakte niet meer dan 20 m2;
    2. bouwhoogte niet meer dan 3 m1;
    3. de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m1 achter de voorgevel van de woning te worden gebouwd;
    4. afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
    5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m1;
  2. De maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen is 2,5 m1;
  3. De bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m1 zijn en voor het overige maximaal 2 m1.

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.3.1 Afwijken ten behoeve van inhoud woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.2 onder a, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane inhoud (zijnde: 750 m3) van een woning tot maximaal 900 m3. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
  1. per m3 uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;
Type landschapAantal m2 te slopen bebouwing om 1 m3 extra bebouwing mogelijk te maken
NNB1
Kampenlandschap1
Beekdallandschap1
Oude heideontginningen2
Jonge heideontginningen2
Bebouwingsconcentraties1
  1. de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  2. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  3. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
9.3.2 Afwijken ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.3 onder a, ten behoeve van het toestaan van een uitbreiding van de maximaal toegestane oppervlakte (zijnde: 100 m2) aan bijgebouwen tot maximaal 250 m2. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
  1. per m2 uitbreiding dient telkens minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel te worden gesloopt. De landschapsindeling is gebaseerd op het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied. De te slopen bebouwing dient legaal opgericht te zijn of krachtens overgangsrecht te zijn toegelaten;
Type landschapAantal m2 te slopen bebouwing om 1 m2 extra bebouwing mogelijk te maken
NNB1
Kampenlandschap2
Beekdallandschap2
Oude heideontginningen3
Jonge heideontginningen3
Bebouwingsconcentraties2
  1. de locatie waar bebouwing wordt gesloopt kan slechts één keer worden ingezet voor de toepassing van deze regeling;
  2. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  3. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  4. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
9.3.3 Afwijken ten behoeve van herbouw woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.2 onder d, ten behoeve van de herbouw van een woning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m1 van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m1 uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  2. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande woning;
  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  4. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  6. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
  7. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2;
9.3.4 Afwijken ten behoeve van afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.3 onder g, ten behoeve van de bouw van bouwwerken op een kortere afstand dan 5 m1 tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  2. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  4. de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is anderszins duurzaam geborgd;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

9.4 Specifieke gebruiksregels

9.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
  1. het gebruiken van bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten, uitgezonderd aan huis verbonden beroepen;
  3. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  4. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  5. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf;
  6. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
9.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 150 m2;
  2. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
  3. de beroepsactiviteit mag zowel in het hoofdgebouw als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  5. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  7. detailhandel is niet toegestaan;
  8. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
9.4.3 Bewoning arbeidsmigranten
  1. Het is toegestaan om 4 arbeidsmigranten te huisvesten in een woning.
  2. Per 3 huisvestingsplaatsen dient 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

9.5.1 Minicamping als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 onder f, ten behoeve van het toestaan van een minicamping die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans,;
  2. voor ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, is maximaal 100 m2 bebouwing toegestaan. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de bestaande (of vergunbare) bebouwing;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m1;
  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  7. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m1;
  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  9. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
9.5.2 Groepsaccommodatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van een groepsaccommodatie die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de capaciteit is maximaal 20 personen;
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  5. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  6. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
9.5.3 Bed and breakfast als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie toestaan van bed and breakfast die wordt geëxploiteerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie in de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de capaciteit is maximaal 10 personen (eenpersoonsbedden);
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
9.5.4 Theehuis/uitspanning (routegebonden horeca) als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 onder f, ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak; 
  2. de oppervlakte van het theehuis/uitspanning bedraagt maximaal 200 m2 inclusief terras;
  3. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  5. de afstand tot de weg is ten minste 20 m1;
  6. de afstand tot woningen van derden is ten minste 50 m1;
  7. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
9.5.5 Verhuur fietsen/rijtuigen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 onder f, ten behoeve van het door de bewoner(s) van de betreffende locatie als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  2. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
9.5.6 Dagrecreatie als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.4.1 onder f ten behoeve van het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing door de bewoner(s) van de betreffende locatie aanbieden van dagrecreatie. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bestemmingsvlak;
  2. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  3. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  4. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
9.5.7 Zorg als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het verlenen van zorg door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteiten vinden plaats binnen bestaande bebouwing;
  2. het is niet toegestaan om zelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van zorgbehoevenden te realiseren;
  3. er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest;
  4. er wordt alleen huisvesting geboden aan personen met een zorgindicatie;
  5. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  6. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven.
9.5.8 Kinderopvang en dagbesteding als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het exploiteren van kinderopvang en dagbesteding door de bewoner(s) van de betreffende locatie als nevenactiviteit. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing;
  2. de activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  3. de activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven.
9.5.9 Bewoning door arbeidsmigranten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de bewoning door arbeidsmigranten. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. Het is toegestaan om maximaal 20 arbeidsmigranten te huisvesten in de bestaande woning.
  2. Per 3 huisvestingsplaatsen dient 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn.
  3. De activiteiten leiden infrastructureel niet tot onevenredige verkeersoverlast en zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  4. De activiteiten mogen geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

9.6.1 Wijzigingsbevoegdheid naar 'Recreatie'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied' wijzigen in de bestemming 'Recreatie'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:
  1. er is een concreet bedrijfsplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering/vergroting ook voor de langere termijn is aangegeven;
  2. het betreft een toeristisch en recreatief initiatief ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatiegebied De Heihorsten';
  3. het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnota 'De Kracht van Toerisme';
  4. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  5. er wordt voldaan aan de kaders ten aanzien van recreatie en toerisme zoals gesteld in de Verordening Ruimte;
  6. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
9.6.2 Wijzigingsbevoegdheid voor 'Wonen plus'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de bestemming ‘Wonen - Buitengebied’ de aanduiding ‘Wonen plus’ toe te voegen ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
  1. de bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing;
  2. de maximaal toegestane oppervlakte voor de bedrijfsbebouwing is 350 m2, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in de sloopbonusregeling (artikel 9.3.2) dienen te worden toegepast;
  3. indien er ten tijde op een locatie een grotere oppervlakte bijgebouwen staat dan 350 m2, die is vergund of krachtens overgangsrecht is toegestaan, dan dient deze grotere oppervlakte teruggebracht te worden naar het toegestane maximum van 350 m2. De sloopbonusregeling hoeft in dit geval niet te worden toegepast;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  5. parkeren, laden en lossen vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
  7. reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  10. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.
9.6.3 Wijzigingsbevoegdheid voor splitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming 'Wonen - Buitengebied' te wijzigen voor het splitsen van een woonboerderij in maximaal twee aaneen gebouwde woningen. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
  1. splitsing is alleen mogelijk als de woonboerderij een inhoud heeft van tenminste 900 m3;
  2. beide woningen dienen na splitsing elk een inhoud te hebben van tenminste 350 m3;
  3. per woning is één vrijstaand bijgebouw toegestaan van maximaal 100 m2;
  4. eventueel aanwezige overtollige (voormalige bedrijfs)bebouwing dient te worden gesloopt tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarde bezit;
  5. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  6. gesplitste woningen komen niet in aanmerking voor gewijzigde situering;
  7. de splitsing kan slechts plaatsvinden indien deze gericht is op het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zoals opgenomen in bijlage 2 van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, vastgesteld door de gemeenteraad op 2 november 2011;
  8. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

Artikel 10 Wonen - Kom

10.1 Bestemmingsomschrijving

 De voor ‘Wonen - Kom’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, in de vorm van huisvesting van huishoudens in woningen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
  3. een kantoor en opslag ten behoeve van een groothandel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 02';
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel/de standplaats niet meer mag bedragen dan:
  1. vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen:
    1. voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m2: 50%;
    2. voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m2: 50% van 500 m2 vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m2;
  2. twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;
  3. aaneengebouwde woningen: 70%.
  4. patiowoningen: 75% met dien verstande dat binnen het bouwvlak per bouwperceel een oppervlakte van 20 m2 onbebouwd dient te blijven.
10.2.2 Hoofdbebouwing
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Ter plaatse van de aanduiding:
    1. ‘vrijstaand’;
    2. 'twee-aaneen’;
    3. 'aaneengebouwd’;
    4. 'specifieke bouwaanduiding - patio';
dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. Het toevoegen van woningen is niet toegestaan;
  3. De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, danwel op een afstand van niet meer dan 3 m1 daar achter;
  4. De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m1, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f. Indien de bestaande breedte van een hoofdgebouw meer bedraagt dan 10 m1, dan betreft de bestaande breedte de maximale breedte van het hoofdgebouw;
  5. Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m1, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m1 wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m1 wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i;
  6. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
  7. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
  8. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:
    1. ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m1;
    2. ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m1;
    3. ‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m1;
    4. Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de toegestane afstand, dan bedraagt de bestaande afstand de minimaal aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
  9. Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30 graden en maximaal 60 graden.
10.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen - Kom’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met
inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  2. Aanbouwen mogen uitsluitend aan de achterzijde van een woning worden gebouwd;
  3. Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
    1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd;
    2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1;
    3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1;
    4. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m1 bedragen.
  4. Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd;
    2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1;
    3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1;
    4. De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m1;
    5. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m1 bedragen.
  5. Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m1 uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
      • kleiner dan 500 m2 mag niet meer bedragen dan 50 m2;
      • van 500 m2 tot en met 1.000 m2 mag niet meer bedragen dan 60 m2;
      • van 1.000 m2 tot en met 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 75 m2;
      • groter dan 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 100 m2;
    2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1;
    3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
    4. Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd;
    5. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 10.2.1 mag niet worden overschreden.
  6. In afwijking van het bepaalde onder d mogen bijgebouwen en overkappingen bij rug-aan-rug-woningen voor de voorgevel worden gebouwd;
  7. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
    1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m1 naar de wegzijde overschreden;
    2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m1;
    3. De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m1.
  8. In afwijking van het hiervoor bepaalde geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen bij patiowoningen dat achter de achtergevel een ruimte van minimaal 20 m1 onbebouwd dient te blijven.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m1;
  2. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m1, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m1 uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd;
  3. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m1;
  4. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 m1;
  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m1;
  6. Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.
10.2.5 Overkappingen
Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:
  1. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m1 achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden;
  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1;
  4. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m1 en een bouwhoogte van maximaal 3 m1;
  5. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

10.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel;
  2. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 10.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast;
  2. Het bepaalde in lid 10.2.4 onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’, mits:
    1. de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht;
    2. de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 m1 bedraagt;
    3. indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m1 voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt;
    4. de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd;
    5. te terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving;
    6. de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 m1 acceptabel;
    7. bij een lengte groter dan 5 m1 geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal;
    8. bij een lengte groter dan 10 m1 onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m1 breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 m1.

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.5.1 Bestemmingsomschrijving
Binnen de bestemming ‘Wonen - Kom’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw;
  2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m2;
  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken;
  4. Detailhandel is niet toegestaan;
  5. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

Artikel 11 Leiding - Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

 
11.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding- Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. aanleg, gebruik, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse watertransportleiding;
  2. groen en groenvoorzieningen, mits niet diepwortelend.
11.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Gebouwen
Op of in de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe omvang worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in 11.1.1 bedoelde leiding(en), met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m1 mag bedragen.

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde hoger dan 3 meter
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, hoger dan 3 meter. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het doelmatig functioneren en de continuïteit van de in 11.1.1 bedoelden leiding(en) niet wordt aangetast;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  3. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, waaronder heien;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
11.4.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip dat het bestemmingsplan van kracht wordt, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
11.4.3 Toelaatbaarheid
De vergunning kan slechts worden verleend indien de desbetreffende werken en/ of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding. Alvorens te beslissen op een aanvraag, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

12.2 Bouwregels

 
12.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
12.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 12.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
12.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 12.2.1 en 12.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. Het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. Het verlagen van het waterpeil;
  5. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  7. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  8. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  9. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  10. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
12.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 12.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. maximaal 0,4 m1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 12.3.1 sub b, g of h;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 100 m2;
  3. ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
12.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
  2. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 12.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  3. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
12.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in lid 12.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

 
13.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
13.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 13.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
13.2.3 Uitzonderingen
 Het bepaalde in de leden 13.2.1 en 13.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. Het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. Het verlagen van het waterpeil;
  5. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  7. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  8. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  9. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  10. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
13.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 13.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. maximaal 0,4 m1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 13.3.1 sub b, g of h;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
  3. ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
13.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
  2. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 13.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  3. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
13.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in lid 13.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 4

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

 
14.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
14.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 14.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
14.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 14.2.1 en 14.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. Het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. Het verlagen van het waterpeil;
  5. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  7. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  8. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  9. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  10. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
14.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 14.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. maximaal 0,4 m1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 14.3.1 sub b, g of h;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
  3. ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
14.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
  2. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 14.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  3. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
14.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in lid 14.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 5

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.

15.2 Bouwregels

 
15.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
  2. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
15.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 15.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
15.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 15.2.1 en 15.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. Het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. Het verlagen van het waterpeil;
  5. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  7. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  8. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  9. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  10. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
15.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 15.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. maximaal 0,4 m1 diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 15.3.1 sub b, g of h;
  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;
  3. ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
15.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
  2. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 15.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  3. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
15.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in lid 15.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 16 Waarde - Cultuurhistorie

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen tevens bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
16.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

16.2 Bouwregels

Op of in de voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ bestemde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. op of in de voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ bestemde gronden mag niet worden gebouwd;
  2. het is verboden om op de gronden met de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geheel of gedeeltelijk te slopen en/of ingrijpende aanpassingen te verrichten zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders; het aantasten of vernietigen van cultuurhistorisch waardevolle elementen van dominante en/of beeldbepalende en/of kenmerkende gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt gelijkgesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen daarvan.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het toestaan van (ver)bouwen conform de andere bestemmingen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. Het (ver)bouwen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden.
  2. Vooraf wordt advies wordt ingewonnen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of gemeentelijke monumentencommissie.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing op de in artikel 16.1.1 bedoelde gronden geheel of gedeeltelijk te slopen. Het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische waardevolle elementen van dominante, beeldbepalende dan wel kenmerkende cultuurhistorische waardevolle bouwwerken wordt gelijkgesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen daarvan.
16.4.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
16.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door het werk of de werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
  2. Zo nodig kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter voorkoming of vermindering van de nadelige effecten van de voorgenomen werken of werkzaamheden of ter compensatie van waarden die verloren zullen gaan.
  3. Vooraf wordt advies wordt ingewonnen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 17 Waarde - Ecologie

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor herstel, instandhouding, versterking en duurzame ontwikkeling van de in het Natuurbeheerplan Brabant vastgelegde natuurlijke en landschappelijke waarden van het ter plaatse gelegen Natuur Netwerk Brabant.
17.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, zijn de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan.

17.2 Bouwregels

17.2.1 Gebouwen
Op of in de voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, die van geringe omvang zijn en die noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 3 m1 mag bedragen.

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 17.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. het belang van de in artikel 17.1.1 genoemde waarden wordt niet aangetast; en
  2. de betreffende bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende bestemming.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
  1. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,5 m1, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verwijderen van landschapselementen;
  4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  5. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt;
17.4.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning zoals hiervoor aangegeven, is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn danwel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
17.4.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct, noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind, zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding en in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

Artikel 18 Waarde - Groenblauwe mantel

18.1 Bestemmingsomschrijving

18.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Groenblauwe mantel’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding, herstel, versterking of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
18.1.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 4, 6, 8, 9 en 10.

18.2 Bouwregels

18.2.1 Gebouwen
Het oprichten van gebouwen op of in de voor ‘Waarde – Groenblauwe mantel’ aangewezen gronden is toegestaan mits:
  1. dit een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  2. het belang van de in artikel 18.1.1 genoemde waarden niet wordt aangetast;
  3. de betreffende bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op of in de voor ‘Waarde – Groenblauwe mantel’ aangewezen gronden is toegestaan mits:
  1. dit een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  2. het belang van de in artikel 18.1.1 genoemde waarden niet wordt aangetast;
  3. de betreffende bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,5 m1, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;
  2. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het verwijderen van landschapselementen;
  4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  5. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt.
18.3.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
18.3.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.

3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal is aanmerking is genomen bij het toegestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.

20.2 Bestaande maten en hoeveelheden

  1. indien afstanden tot de bestemmingsgrens, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  2. in het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

20.3 Ondergronds bouwen

20.3.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m1 onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing met uitzonderingen van gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
20.3.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.3.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m1 onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het ondergronds gebouwde wordt niet gebruikt ten behoeve van de huisvesting van de veestapel;
  2. de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m2. Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’;
  3. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m1 te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
  4. het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
  5. afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;
  6. de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Geluidzone - industrie

 
21.1.1 Algemeen
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen toegelaten, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.

21.2 Milieuzone - boringsvrije zone

21.2.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - boringsvrije zone’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
21.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.2.2.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 21.2.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het roeren van de grond, inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 3 m1.
21.2.2.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning zoals hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
  3. werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
21.2.2.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 21.2.2.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

21.3 Milieuzone - waterwingebied

21.3.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – waterwingebied’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
  1. de openbare drinkwatervoorziening;
  2. de instandhouding van het puttenveld ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  3. de bescherming van de bodem en het grondwater in verband met de drinkwaterwinning;
  4. extensief recreatief medegebruik, voor zover hiervoor geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de drinkwaterwinning.
21.3.2 Voorrangsregels
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
21.3.3 Bouwregels
Binnen deze aanduiding mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van deze aanduiding en met een maximale hoogte van 3 m1.
21.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 21.3.1.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het wijzigen van het profiel van de bodem;
  2. het aanleggen of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het vellen of rooien van het houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  4. het bebossen of het aanleggen van diepwortelende beplanting op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet meer met een dergelijke vegetatie begroeid waren;
  5. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
  6. het graven van sleuven.
21.3.4.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning zoals hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
  3. werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
21.3.4.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.3.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

21.4 Overige zone - bebouwingsconcentratie

De gronden met de gebiedsaanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' zijn naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend tevens aangewezen als zoekgebied voor Ruimte voor Ruimte woningen.

21.5 Overige zone - beperkingen veehouderij

21.5.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’ is de uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan.
21.5.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
21.5.3 Bouwregels
21.5.3.1 Algemeen
De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een veehouderij, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen niet onder de werking van dit artikel vallen.
21.5.3.2 Gebouwen
De oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en) heeft ten hoogste de omvang van de gebouwen die:
  1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
  2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
  3. die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
21.5.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde heeft ten hoogste de omvang van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:
  1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
  2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
  3. zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

21.6 Overige zone - stalderingsgebied

21.6.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – stalderingsgebied’ gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.
21.6.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
21.6.3 Bouwregels
21.6.3.1 Algemeen
De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een hokdierhouderij.
21.6.3.2 Gebouwen
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor een hokdierhouderij, door het oprichten van gebouwen of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf, alleen toegestaan wanneer is aangetoond dat:
    • binnen het stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
    • de oppervlakte van de sanering ten minste 110% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
    • de sanering plaatsvindt in directe samenhang met oprichten of in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.
  2. onder 'bestaand dierenverblijf' wordt verstaan een op 17 maart 2017 feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of een melding ex artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, in de daaraan voorafgaande drie jaren onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.

21.7 Veiligheidszone - bevi

Binnen de gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone - bevi’ mogen geen kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gerealiseerd.

21.8 Vrijwaringszone - molenbiotoop

21.8.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de windvang van de aanwezige molen.
21.8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende aanvullende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van de bestaande hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
  2. De bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
21.8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.8.2, ten behoeve van het toestaan van een grotere bouwhoogte van gebouwen, mits:
  1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal is toegestaan op grond van de regels in de betreffende bestemming;
  2. de windvang van de molen niet onevenredig wordt aangetast.
21.8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
    2. het ophogen van gronden;
    3. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

21.9 Vrijwaringszone - invliegfunnel

Binnen de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - invliegfunnel’ is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot meer dan 45 m1 boven NAP.

21.10 Vrijwaringszone - radar

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot boven 45 m1 boven NAP.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
  1. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
  2. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
  3. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 23.2.

22.2 Afhankelijke woonruimte/mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk behorende bij een bedrijfswoning of woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijbehorend bouwwerk en/of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  3. de afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m2;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 m1 afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 m1;
  5. aan de afwijking wordt de regel verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
  6. na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg dienen de voorzieningen ten behoeve van de mantelzorg binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik te worden verwijderd.

22.3 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het gebruik ten behoeve van het houden van een (al dan niet meerdaags) evenement in het buitengebied, zoals de agrarische dagen, met dien verstande dat:
  1. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  3. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  4. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

22.4 Bouwen op kleinere afstand tot de as van de weg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting dient te worden aangetoond;
  2. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  3. de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
  4. de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
  5. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m1 te worden aangehouden.

Artikel 23 Overige regels

23.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  2. Regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
  3. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 200 m2 vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen en het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.

23.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit

23.2.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
  1. alle bouwplannen en ontwikkelingen dienen vergezeld te gaan van een eigen beeldkwaliteitsplan, dat is gebaseerd op het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  2. alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
  3. nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  4. verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform het algemene inspiratiedocument beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011;
  5. het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd;
  6. er is sprake van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Verordening ruimte 2014.
23.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 23.2.1, houdt in ieder geval in dat:
  1. in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat eerst gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
  2. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  3. uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.

23.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

23.4 Parkeren, laden en lossen

23.4.1 Algemeen
  1. Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
    1. Dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
    2. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen de parkeerkencijfers van het CROW worden gebruikt;
    3. Voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden.
  2. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van lid a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
23.4.2 Afmeting parkeerplaatsen
1Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
  1. Indien de afmetingen voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt;
  2. Indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,8 m1 bij 5,50 m1 en ten hoogste 3,25 m1 bij 6,00 m1 bedraagt, en in geval van haaksparkeren ten minste 2,50 m1 bij 5,00 m1 bedraagt.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor gelden plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Reststroken Someren 2017'.