Bedrijventerrein Someren
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0847.BP02017011-VS01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Inhoud
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
Artikel 13 Waarde – Archeologie 4
Artikel 14 Waarde – Archeologie 5
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene bouwregels
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
Artikel 19 Algemene aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs - en slotregels
Bijlagen:
1. Staat van bedrijfsactiviteiten
2. Uitbreiding parkeerplaatsen Nijverheidsstraat/ Indumaweg
3. Bestaande bedrijfsunits Nijverheidstraat/ Indumaweg
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Someren’ met identificatienummer 'NL.IMRO.0847.BP02017011-VS01' van de gemeente Someren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een
bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
1.4 aan huis verbonden beroep:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.9 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen
categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.10 agrarisch gebruik-doeleinden:
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
1.11 archeologisch deskundige:
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior- archeoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.12 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988-Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.13 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling,
beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.14 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende
archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.15 auto gerelateerde bedrijven:
Detailhandelsbedrijven gericht op de handel in auto’s, auto-onderdelen, motorfietsen en branchegerelateerde accessoires.
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.17 bedrijf(sinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen
bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.18 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.19 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
1.20 beeldbepalend pand:
een pand dat door zijn uiterlijke verschijningsvorm, historische bouwkunst en ligging kenmerkend is voor de omgeving.
1.21 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.22 bestaande situatie:
t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.26 bewoning:
het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
1.27 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.28 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat functioneel, bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.29 bodemingreep (diepte, oppervlakte):
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het
aanwezige archeologische bodemarchief.
De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter
plaatse. De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen
plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische
bodemarchief.
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.32 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.34 bouwmarkt:
detailhandel met een al dan niet geheel overdekt winkelvloeroppervlakte waarop het volledige assortiment van bouw en doe-het-zelf producten (zoals materieel en gereedschap, sanitair, elektra, verlichting en ruwe materialen, zoals hout, verf en schroeven, inrichtings- en kant en klaarproducten, keukens, badkamers, tegels, vloeren, vloerbedekking en behang) wordt aangeboden, met advisering over producten, toepassing en uitvoering, en aanvullende services waaronder verhuur van materiaal en gereedschap.
1.35 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.36 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.37 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit
bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.38 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.39 brutovloeroppervlakte:
het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen. Dit is met inbegrip van ruimten zoals keukens, toiletten, bergruimten en dergelijke.
1.40 cultuurhistorische waarde:
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en
activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.41 dagrecreatie:
het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daarmee een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.43 detailhandel productiegebonden:
Detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces , waarbij de detailhandel een ondergeschikte nevenactiviteit is van dat bedrijf.
1.44 detailhandel perifeer:
Detailhandel in grove bouwmaterialen, brand- en explosiegevaarlijke stoffen, auto’s, motoren, boten en caravans, auto- en motorfietsonderdelen, bouwmarkten, tuincentra, agrarisch gerelateerde detailhandel, vloerbedekking, zonwering, woningtextiel, meubelen, keukens en sanitair en artikelen die naar aard en omvang met de hiervoor gevoerde artikelen een zodanig grote oppervlakte nodig heet voor de uitstalling en voor de bij één en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen parkeervoorzieningen, dat ze niet binnen een regulier winkelgebied gevestigd kunnen worden.
1.45 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend
opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of
bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.47 erotische dienstverlening
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
1.48 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.49 extensief recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.50 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
1.51 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.52 gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.53 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.54 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.
1.55 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische
bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
1.56 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.57 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.58 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.59 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.60 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
(teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.
1.61 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
(teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de
hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op
eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.
1.62 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium:
het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld
toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het
hydrologisch neutraal ontwikkelen.
1.63 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
1.64 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
1.65 internetwinkel/webwinkel:
het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en waarbij geen sprake is van publieksgerichte activiteiten, zoals afhaalpunten, voor publiek toegankelijke winkelruimtes of showrooms.
1.66 kantoor:
een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid.
1.67 kunstwerken:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en-of leidingen, etc.
1.68 luifel:
een plat uitgebouwd afdak aan een hoofdgebouw, veelal (doch niet uitsluitend) tegen een gevel boven een deur geplaatst.
1.69 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
1.70 mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard,
samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking,
(co)vergisting, scheiding, hygienisatie of indamping van mest.
1.71 mestverwerking:
het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan.
1.72 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag 2009;
1.73 nevenactiviteit/nevenfunctie:
ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
1.74 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.75 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.76 omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.
1.77 omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.
1.78 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die als nevenactiviteit in ruimtelijke, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie en hiermee gelet op de aard van de te verkopen goederen een directe relatie heeft. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
1.79 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
1.80 ondergronds bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.81 ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.82 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.83 opslag:
de opslag van goederen, met uitzondering van brand- en explosiegevaarlijke goederen, die direct verband houdt met de bedrijfsfactiviteiten, niet zijnde uitstalling.
1.84 overig agrarisch bedrijf:
agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of
glastuinbouwbedrijf valt.
1.85 overkapping:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.86 peil:
voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.87 persoonsgebonden overgangsrecht:
een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om redenen van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit bestemmingsplan wordt afgeweken.
1.88 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.89 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.90 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.91 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:
- (teelt)ondersteunende kas:
een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
- hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en - regenkappen.
- hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan 1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
- lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden:
permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan 1,5 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
- lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen; insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
- overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.
1.92 (vollegronds)teeltbedrijf:
agrarisch bedrijf dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.93 tuincentrum:
detailhandelsbedrijf, al dan niet geheel overdekt, waar het volledige assortiment aan levende en niet levende huis- en tuingerelateerde artikelen alsmede daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen wordt aangeboden, waaronder snijbloemen, droogbloemen, (kunststof)planten, plantenbakken, potten en vazen, alsmede detailhandel in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, waaronder tuinmeststoffen, tuingereedschappen, bouwmaterialen voor de tuin, tuinhuisjes, serres, hobbyschuurtjes, tuinmeubelen en tuinverlichting, waaronder ook begrepen het aanbieden van artikelen die een relatie hebben met het assortiment van een tuincentrum, zoals vissen en andere dieren, dierenbenodigdheden, zwembaden, hengelsportartikelen, tuinkleding en -schoeisel, tuinspeelgoed, woon-, cadeau- en sfeer-artikelen.
1.94 uitstalling:
het al dan niet inpandig vertonen van producten bedoeld voor de verkoop ter plaatse.
1.95 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.96 verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.
1.97 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.98 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.99 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënnteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
1.100 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.101 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
1.102 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.103 winkel vloeroppervlak (wvo)
het voor de consumenten toegankelijke deel van de winkel.
1.104 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
1.105 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
de dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
groenvoorzieningen;
infiltratie;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
extensief recreatief medegebruik;
nutsvoorzieningen;
(instandhouden van) erfbeplanting.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen terreinafscheidingen zijnde, mag maximaal 2,5 m bedragen;
de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
niet toegestaan zijn overkappingen, teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en soortgelijke voorzieningen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 3.2.1 onder c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van opstallen voor bewoning;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemmingen 'Bedrijf', 'Verkeer' en 'Groen', mits:
de behoefte voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is aangetoond;
de uitbreiding passend is binnen de regionale afspraken;
er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
rekening dient te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en –kwantiteit);
de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;
er geen verkeerskundige belemmeringen zijn;
er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt;
voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de nieuwe bedrijfspercelen wordt aangesloten bij de bepalingen van de bestemming 'Bedrijf'.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfsbebouwing, niet zijnde een veehouderij of een glastuinbouwbedrijf;
bedrijfswoning(en), tenzij anders aangeduid. Binnen bestemmingsvlakken waar een bedrijfswoning is toegestaan, zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan conform de bepalingen in artikel 4.4.2;
mest- of waterbassins van folie;
permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
verhardingen, parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
tuinen en erven;
de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 90% van het bestemmingsvlak bedragen zodat er 10% overblijft voor de groene erfinrichting/landschappelijke inpassing;
verkoop van ter plaatse geproduceerde producten is als ondergeschikte functie toegestaan met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op of in de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming.
De ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5.
De dakhelling voor alle gebouwen dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen en ondersteunende kassen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
de maximaal toegestane goothoogte is 4,5 m;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 20 m;
de maximaal toegestane oppervlakte voor teeltondersteunende kassen is 1.000 m².
de teeltondersteunende kassen dienen te worden voorzien van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft en voldoet aan de criteria zoals omschreven in de waterparagraaf van het onderhavige bestemmingsplan;
binnen gebouwen mogen dieren – al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische doeleinden
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarische doeleinden gelden de volgende bepalingen:
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding met een maximale hoogte van 2,5 m en een maximale breedte van 1 m;
de bouwhoogte van torensilo's is maximaal 15 m met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m;
de goot- en bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en mestverwerking ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 m en 10 m met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m;
de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m en een afstand van ten minste 20 m tot de as van de weg;
de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m en een afstand van ten minste 20 m tot de as van de weg;
de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m met een afstand van ten minste 5 m en een afstand van ten minste 20 m tot de as van de weg;
de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m zijn en voor het overige maximaal 2 m.
4.2.4 Bedrijfswoningen
Ten aanzien van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan;
bij herbouw mag de bedrijfswoning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend;
de bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3. De inhoud van een kelder wordt niet meegeteld;
indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;
de maximaal toegestane goothoogte is 6 m;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m;
de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5.
4.2.5 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning
Ten aanzien van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
per bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan met een gezamenlijk oppervlakte van maximaal 100 m²;
de maximaal toegestane goothoogte is 3 m;
de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m;
bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m;
de afstand tussen het bijgebouw en de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m.
4.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde behorende bij bedrijfswoning
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering: oppervlakte niet meer dan 20 m²;
bouwhoogte niet meer dan 3 m;
de overkapping dient op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5 m;
de afstand tot de as van de weg is ten minste 15 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen, is maximaal 2,5 m met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m zijn en voor het overige maximaal 2 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkende dakhelling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 4.2.1onder c voor een afwijkende dakhelling. Een bedrijfsgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;
de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen van artikel 22.5.
4.3.2 Afwijkende goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a en b, ten behoeve van een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 10 m mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 12,5 m mag bedragen. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/ of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5.
4.3.3 Afstand tot bestemmingsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c, ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een kortere afstand dan 5 m tot de bestemmingsgrens. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid mogen niet worden belemmerd;
er dient te worden aangetoond dat de afwijking voldoet aan de eisen die gelden in het kader van het woon- en leefklimaat;
er dient te worden aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bouwwerken in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de groene erfinrichting, landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5.
4.3.4 Torensilo
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b, ten behoeve van de bouw van torensilo’s hoger dan 15 m. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de bouwhoogte mag maximaal 25 m zijn;
er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5;
de silo's worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;
de silo's dienen aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dienen de silo's zover mogelijk van de as van de weg geplaatst te worden, maar minimaal 30 m van de as van de weg;
de landschappelijke inpassing is duurzaam geborgd.
4.3.5 Terreinafscheidingen/ erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 4.2.3 onder h en artikel 4.2.6 onder c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5.
4.3.6 Herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.4 onder b, ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
de nieuwe locatie ligt niet minder dan 5 m van de bestemmingsgrens en niet minder dan 15 m uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
de bedrijfswoning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning;
de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
de sloop van de oorspronkelijke bedrijfswoning is duurzaam verzekerd;
bij herbouw van een bedrijfswoning dient te worden aangetoond dat deze nodig is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt;
de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 22.5.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel of detailhandel of bedrijf, tenzij expliciet toegestaan in de planregels;
het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
het gebruik van gebouwen anders dan de bedrijfswoning voor bewoning;
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een manege;
het gebruik van gronden voor lawaaisporten;
het gebruik van gronden en/of opstallen waarbij er een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en).
er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven in lid k indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
er is geen sprake van strijdig gebruik zoals omschreven in lid k indien voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een gedocumenteerde melding in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aanwezig is.
4.4.2 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing bij een bedrijfswoning tot een maximum van 150 m²;
de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door een van de bewoners;
de beroepsactiviteit mag zowel in de bedrijfswoning als in een bijgebouw worden uitgeoefend;
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze worden in stand gehouden;
detailhandel is niet toegestaan;
reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding met een maximale hoogte van 1 m en een maximale breedte van 1 m.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen in de bestemmingen 'Bedrijf', 'Verkeer' en 'Groen', mits:
de behoefte voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is aangetoond;
de uitbreiding passend is binnen de regionale afspraken;
er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
rekening dient te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en –kwantiteit);
de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;
er geen verkeerskundige belemmeringen zijn;
er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt;
voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de nieuwe bedrijfspercelen wordt aangesloten bij de bepalingen van de bestemming 'Bedrijf'.
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven tot en met ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven tot en met ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven tot en met ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven tot en met ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
het genoemde in a t/m d met uitzondering van:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein;
zelfstandige kantoren, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
risicovolle inrichtingen, uitgezonderd een verkooppunt voor vuurwerk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkooppunt vuurwerk'.
internetwinkels en webwinkels;
auto gerelateerde bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - auto gerelateerde bedrijven';
een perifere detailhandelsvestiging ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
zelfstandige kantoren uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
een museum ter plaatse van de aanduiding 'museum';
een autorijschool ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autorijschool';
een praktijkruimte voor fysiotherapie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - fysiotherapie', met dien verstande dat een prakrtijkruimte minimaal 200 m2 bruto vloeroppervlak dient te bedragen;
een praktijkruimte voor persoonlijke verzorging uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonlijke verzorging';
een vuurwerkverkooppunt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- verkooppunt vuurwerk;
een isolatiematerialenfabriek ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - isolatiematerialenfabriek';
vervaardiging van huisdierenvoer ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vervaardiging huisdierenvoer';
een tegelshowroom ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tegelshowroom';
een bedrijfsverzamelgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw';
handel in vrachtauto's en de verkoop van overige producten gerelateerd aan de takel- en wegsleepbranche ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel- en groothandelsbedrijf';
brengvoorzieningen van huishoudelijk afval ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - brengvoorziening huishoudelijk afval';
een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
een bedrijfswoning, uitsluitend ten behoeve van de huisvesting van één huishouden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
instandhouding van de geluidwerende maatregelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting 1';
ondergeschikte kantoren aan de onder a t/m m bedoelde bedrijven;
productiegebonden detailhandel;
opslag en uitstalling;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
parkeervoorzieningen;
tuinen, erven en verhardingen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van:
terreinafscheidingen;
vlaggenmasten;
reclame- of naamborden;
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1.000 m².
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m².
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende perceelgrootte 1' mag de oppervlakte van een bouwperceel groter dan 5.000 m2 zijn.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende perceelgrootte 2' mag de oppervlakte van een bouwperceel minder groot zijn dan 1.000 m2 tot een minimum oppervlakte van 300 m2.
De oppervlakten van de bestaande bedrijfsunits, zoals opgenomen in de lijst 'Bestaande bedrijfsunits Nijverheidstraat/ Indumaweg' gelden als minimale oppervlaktemaat.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen tenzij de afstand van het bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten tijde van de ter inzage legging van dit bestemmingsplan kleiner is.
Indien de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is opgenomen, mag de goothoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.
De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ of ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
5.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
Een bedrijfswoning inclusief aanbouw mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal één bedrijfswoning vrijstaand toegestaan.
De inhoud van de bedrijfswoning inclusief aanbouwen mag niet meer bedragen dan 750 m³.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
5.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m².
De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.
De bouwhoote van reclame- of naamborden mag maximaal 4 m bedragen, de breedte mag maximaal 1,5 m bedragen.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan de toegestane hoogte van het bedrijfsgebouw.
In afwijking van het bepaalde onder d mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, behorend bij een bedrijfswoning niet meer bedragen dan 3 m.
De afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfsbebouwing, tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, tenzij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten tijde van de ter inzage legging van dit bestemmingsplan kleiner is.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - brengvoorziening huishoudelijk afval' mag de bouwhoogte zowel binnen als buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan 5 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Bouwen in één zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 sub a en/of 5.2.5 sub f en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in één zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, mits:
dit niet leidt tot stedenbouwkundige bezwaren;
gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
5.3.2 Vergroten goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 sub b en sub c en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot maximaal 15 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
5.3.3 Vergroten bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.5 en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 15 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Opslag van goederen
Met betrekking tot opslag van goederen gelden de volgende regels:
opslag van goederen buiten gebouwen /overkappingen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
de maximale stapelhoogte van opgeslagen goederen bedraagt 6 m, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
opslag van goederen zonder hoofdgebouw is niet toegestaan;
in afwijking van het bepaalde onder a is opslag buiten het bouwvlak toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’, waarbij de maximale stapelhoogte van opgeslagen goederen maximaal 6 m bedraagt;
in afwijking van het bepaalde onder d is opslag buiten het bouwvlak toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag 1', waarbij de maximale stapelhoogte van opgeslagen goederen maximaal 8 m bedraagt.
in afwijking van het bepaalde onder d is opslag buiten het bouwvlak toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag 2', waarbij de maximale stapelhoogte van opgeslagen goederen maximaal 7 m bedraagt.
5.4.2 Uitstalling van goederen
Met betrekking tot uitstalling van goederen gelden de volgende regels:
uitstalling van goederen ten behoeve van volgens artikel 5.1 toegelaten functies is toegestaan binnen het gehele bouwperceel;
maximale hoogte van uitgestalde goederen mag niet meer dan 5 m bedragen.
5.4.3 Kantoren
Met betrekking tot kantoren gelden de volgende regels:
zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
ondergeschikte kantoren ten dienste van de toegelaten bedrijven als bedoeld in artikel 5.1 zijn toegestaan mits de bedrijfsvloeroppervlakte voor het kantoor per bedrijf niet meer bedraagt dan 25 % van het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlak.
in afwijking van lid b is het toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afwijkende kantooroppervlakte' 40% van het gezamelijk bedrijfsvloeroppervlakte te gebruiken voor kantoor.
5.4.4 Detailhandel
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondergeschikte en productiegebonden detailhandel, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de ondergeschikte en productiegebonden detailhandel uitsluitend binnen de bebouwing plaatsvindt;
het vloeroppervlak in gebruik voor de ondergeschikte detailhandelsactiviteiten niet meer bedraagt dan 10% van de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum van 100 m²;
de ondergeschikte detailhandelsactiviteiten door het bedrijf zelf worden uitgevoerd.
als nevenactiviteit bij perifere detailhandelsbedrijven wordt gezien de verkoop van overige goederen, branchevreemde goederen/restassortiment, met dien verstande dat de oppervlakte hiervan niet meer dan 15% van het winkelvloeroppervlakte mag bedragen met een maximum van 150 m2 en niet meer dan 5% van de omzet.
in afwijking van het bepaalde onder b is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tegelshowroom' een maximum van 80 m2 aan ondersteunende en productiegebonden detailhandel toegestaan.
5.4.5 Uitsterfregeling wonen
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - uitsterfregeling' is het gebruik van de woning als burgerwoning toegestaan;
indien het gebruik als bedoeld onder a gedurende een onafgebroken periode van ten minste een jaar is gestaakt, mag de bebouwing daarna niet meer als burgerwoning in gebruik worden genomen.
5.4.6 Detailhandel perifeer
Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer' mag het bestaande winkelvloeroppervlak dat ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan aanwezig is niet worden vergroot.
5.4.7 Voorwaardelijke verplichting
De bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting 2' mag in gebruik worden genomen indien is voorzien in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen, zoals weergegeven in het als bijlage bij dit bestemmingsplan bijgevoegde document 'Uitbreiding parkeerplaatsen Nijverheidsstraat/ Indumaweg' en deze parkeerplaatsen ook in stand worden gehouden.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.1 sub a t/m d ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de ter plaatste toegelaten milieucategorieën.
5.5.2 Omvang bouwperceel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.1 sub c en d ten behoeve van de minimale danwel maximale omvang van een bouwperceel, met dien verstande dat:
afwijking van de minimale omvang enkel is toegestaan bij opsplitsing van een bestaand bedrijfsperceel;
afwijking van de maximale omvang is toegstaan, met dien verstande dat:
de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken voor het bedrijf om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 4.4, derde lid van de Verordening ruimte Noord-Brabant;
aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
de ontwikkeling regionaal is afgestemd;
er blijft voldoende ruimte bestaan voor parkeren, laden en lossen op eigen terrein;
het bedrijf blijft passen binnen de ter plaatse toegestane milieucategorieën;
er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen en belemmeringen voor derden;
de toe te voegen gronden zijn al van een passende bedrijfsbestemming voorzien;
5.5.3 Ondergeschikte kantoren
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.3. onder b ten behoeve van de maximale omvang van de vloeroppervlakte in gebruik zijnde voor ondergeschikte kantoren (ten dienste van de toegelaten functies op grond van artikel 5.1), met dien verstande dat;
Het vloeroppervlak in gebruik voor de ondergeschikte kantoren niet meer bedraagt dan 40% van het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak;
Er geen milieu-hygiënische belemmeringen zijn;
Er geen verkeerskundige belemmeringen zijn;
Op eigen terrein wordt voorzien in de aanleg en in stand houding van parkeervoorzieningen en mogelijkheden voor laden en lossen op eigen terrein.
5.5.4 Detailhandel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.4.4 sub b ten behoeve van de maximale omvang van het vloeroppervlakte in gebruik zijnde voor de ondergeschikte detailhandelsactiviteiten, met dien verstande dat:
het vloeroppervlak in gebruik voor de ondergeschikte detailhandelsactiviteiten niet meer bedraagt dan 20% van de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte, tot een maximum van 250 m²;
er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
er geen verkeerskundige belemmeringen zijn;
er blijft voldoende ruimte bestaan voor parkeren, laden en lossen op eigen terrein;
voldaan wordt aan de overige de regels zoals gesteld in 5.4.4.
5.5.5 Vergroten winkelvloeroppervlak
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.6 en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer' het winkelvloeroppervlak wordt vergroot, mits:
er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
er geen verkeerskundige belemmeringen zijn;
er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt;
de uitbreiding van het betreffende bedrijf geen structurele verstoring van de voorzieningenstructuur met zich meebrengt.
5.5.6 Wijzigingsbevoegdheid perifere detailhandel
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat op gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' perifere detailhandel is toegestaan toegestaan, mits:
er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
er geen verkeerskundige belemmeringen zijn;
er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt;
de vestiging van het betreffende bedrijf op de gekozen plaatse geen structurele verstoring van de voorzieningenstructuur met zich meebrengt.
5.5.7 Wijzigingsbevoegdheid opslag buiten het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat op gronden met de bestemming 'Bedrijf' opslag buiten het bouwvlak is toegestaan, mits:
er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
er geen verkeerskundige belemmeringen zijn;
er blijft voldoende ruimte bestaan voor parkeren, laden en lossen op eigen terrein;
het perceel dient te worden voorzien van een aanduiding 'opslag'.
Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
nutsvoorzieningen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 20 m²;
De goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 m.
6.2.2 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 m;
overkappingen zijn niet toegestaan;
de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen.
ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' is een antennemast toegestaan met een maximale hoogte van 30 m.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
bermen en beplantingen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
voorzieningen voor langzaam verkeer;
parkeervoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
inritten;
straatmeubilair, bewegwijzering, verkeerskundige voorzieningen, straatlantaarns;
7.2 Bouwregels
De tot ‘Groen’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming;
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
in afwijking van het bepaalde onder b mogen nutsvoorzieningen worden opgericht, met inachtneming van de onderstaande bouwregels:
de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedagen;
de inhoud mag maximaal 50 m3 bedragen;
in afwijking van het bepaalde onder b mogen lichtmasten worden opgericht met een maximale hoogte van 12 m.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
voorzieningen voor langzaam verkeer;
parkeervoorzieningen
nutsvoorzieningen
groenvoorzieningen;
bermen en beplantingen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
inritten;
kunstwerken
straatmeubilair, bewegwijzering, verkeerskundige voorzieningen, straatlantaarns;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m².
8.2.2 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 12 m;
overkappingen zijn niet toegestaan;
de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder onderhoud en beheer, in de vorm van met name aan- en afvoer van water;
watergangen, waterlopen en waterpartijen;
voorzieningen voor waterkering;
wegen en paden met daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 9.1 genoemde bestemming;
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen terreinafscheidingen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen;
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden om op of in de gronden ter plaatse van de bestemming 'Water', de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem, indien hoger of lager dan 0,5 m.
9.4.2 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, in de vorm van huisvesting van huishoudens in woningen;
aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
Met inbegrip van hieraan ondergeschikte:
erven en tuinen;
parkeervoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd, met dien verstande dat het bestaande aantal woningen niet mag toenemen;
ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, met dien verstande dat het bestaande aantal woningen niet mag toenemen;
de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt bij woningen ter plaatse van de aanduiding:
'vrijstaand' aan twee zijden minimaal 3 m;
'twee-aaneen' aan één zijde minimaal 3 m;
de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de aangegeven goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' (m) en 'maximum bouwhoogte’ (m);
de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding maximum goot- en bouwhoogte’ (m).
10.2.2 Aanbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' worden gebouwd.
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
van 1.000 m² tot en met 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 75 m²;
groter dan 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 100 m2;
In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.
De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.
De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
Het bepaalde in lid 10.2.3onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’, mits:
de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht;
de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 m bedraagt;
indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt;
de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd;
de terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving;
de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 m acceptabel;
bij een lengte groter dan 5 m geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal;
bij een lengte groter dan 10 m onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 m.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
Detailhandel is niet toegestaan.
De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
10.6.1 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', al dan niet met de nadere aanduiding 'bedrijfswoning', ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de bedrijfswoning ondergeschikt is aan de bedrijfsactiviteit;
uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 van de in bijlage opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn toegestaan;
het bouwvlak van de woning dient te worden gewijzigd in een aanduiding 'bedrijfswoning';
het bepaalde in lid 5.2 is van overeenkomstige toepassing;
het aantal bedrijfwoningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwperceel;
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;
voorzien wordt in parkeren en rangeren op eigen terrein.
Artikel 11 Leiding - Riool
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse rioolleidingen.
11.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:
bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolleidingen zijn gewaarborgd;
het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
diepploegen;
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
11.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
11.4.3 Toelaatbaarheid
De in 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolleidingen is gewaarborgd.
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
12.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor bouwen
In de situatie als bedoeld in 12.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
12.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 12.2.1 en 12.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
12.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 12.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 12.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 100 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
12.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 12.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
12.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 12.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
12.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 13 Waarde – Archeologie 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
13.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 13.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
13.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 13.2.1 en 13.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
13.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 13.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 13.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
13.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 13.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
13.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 13.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 14 Waarde – Archeologie 5
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Omgevingsvergunning
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
14.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in 14.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
14.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 14.2.1 en 14.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
Het ophogen en egaliseren van gronden;
Het verlagen van het waterpeil;
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
14.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 14.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 14.3.1 sub b, g of h ;
een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;
ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
14.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 14.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
14.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in lid 14.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
15.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering, met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in lid 15.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en ter zake vooraf advies van Rijkswaterstaat is ingewonnen.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 16.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
het aanleggen of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het vellen of rooien van het houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
het bebossen of het aanleggen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet met een dergelijke vegetatie begroeid waren;
het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
het graven van sleuven.
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene bouwregels
17.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
Ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend onder bovengrondse gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van toeritten/hellingbanen naar ondergrondse gebouwen.
De verticale diepte van ondergrondse gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m beneden peil.
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
18.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
het uitoefenen van niet-productiegebonden detailhandel;
het uitoefenen van perifere detailhandel, met uitzondering van perifere detailhandelsbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals bepaald in artikel 21.4.
Artikel 19 Algemene aanduidingsregels
19.1 Geluidzone - Industrie
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige bebouwing worden opgericht en geen geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in het Besluit geluidhinder worden ingericht, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:
het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing.
het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.
De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:
de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
Artikel 21 Overige regels
21.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
Regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen;
Het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
21.2 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven.
21.3 Meerdere vergunningen
Wat betreft het bepaalde in de artikelen 12, 13 en 14 ( Waarde – Archeologie 2, 4 en 5) is de volgende bepaling van toepassing:
voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
21.4 Parkeren en laden/lossen
bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en / of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen' van de gemeente Someren, zoals vastgesteld d.d. 28 juni 2018;
tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen' van de gemeente Someren, zoals vastgesteld d.d. 28 juni 2018;
indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld onder a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a en b gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
21.5 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit bij wijziging of afwijking op agrarische gronden
21.5.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan ter plaatse van gronden waar 3 of artikel 4 van kracht is draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
alle gronden zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
nieuwe ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
bij het toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of in het geval van het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan;
verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan;
het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd;
indien de ontwikkeling daar aanleiding toe geeft, dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
21.5.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 21.5.1, houdt in ieder geval in dat:
in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag aansluitend aan de bestaande bebouwing dient plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
Hoofdstuk 4 Overgangs - en slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
22.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht' geldt het volgende:
Deze bebouwing is in strijd met het bestemmingsplan in gebruik genomen als gezondheids- en schoonheidsinstituut. Dit gebruik mag worden voortgezet door diegene die de gebouwen gebruikt als gezondheids- en schoonheidsinstituut ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan. Uitbreiding van de bestaande gebouwen is niet toegestaan. Zodra het gebruik van de gebouwen als gezondheids- en schoonheidsinstituut door de bestaande gebruiker wordt beëindigd, vervalt het recht op het gebruik van deze gebouwen als gezondheids- en schoonheidsinstituut.
Als bestaande gebruiker wordt aangemerkt de natuurlijke persoon die ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan de gebouwen gebruikt als gezondheids- en schoonheidsinstituut .
Artikel 23 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Someren’.
Vastgesteld: 24 januari 2019