direct naar inhoud van Regels
Plan: Uitbreiding Lierop, fase III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02016021-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Uitbreiding Lierop, fase III met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02016021-VS01 van de gemeente Someren.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aanbouw

Een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd

Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.7 aan-huis-verbonden beroep

Het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

1.8 achtergevel

Een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel

1.9 achtergevellijn

De lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.10 afhankelijke woonruimte

Een gebouw bij een woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.11 arbeidsmigrant

Persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te verwerven.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bestaande bebouwing

Bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

1.14 bestaand gebruik

Het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 functie

Doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.26 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 halfvrijstaande bebouwing

Bebouwing bestaande uit maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen en waarbij de andere zijde van het hoofdgebouw niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

1.28 huishouden

Eén persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.

1.29 hoofdfunctie

Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.30 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 mantelzorg

Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.32 overkapping

Een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.33 peil
  • a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse.
  • b. Overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.34 twee-aaneen

Twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen.

1.35 voorgevellijn

De lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.36 voorgevelrooilijn
  • a. De grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelgrenzen.
  • b. De naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

1.37 vrijstaand

Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

1.38 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.39 woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 De afstand tot de zijdelingse perceelgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.3 Het bebouwingspercentage

Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.

2.4 De breedte, diepte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, zulks met inbegrip van erkers en aanbouwen, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen.

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen
  • b. bermen en beplantingen
  • c. speelvoorzieningen
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer
  • f. parkeervoorzieningen
  • g. nutsvoorzieningen
  • h. voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen

3.2 Bouwregels

De tot 'Groen' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

  • a. De oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan 25 m2 bedragen.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • c. De oppervlakte van een nutsvoorziening, fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere oppervlakte hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m2 bedragen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten
  • b. parkeervoorzieningen

alsmede voor:

  • c. voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen
  • d. groenvoorzieningen
  • e. speelvoorzieningen
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
  • g. nutsvoorzieningen

4.2 Bouwregels

De tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

  • a. De oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan 25 m2 bedragen.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
  • c. De oppervlakte van een nutsvoorziening, fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere oppervlakte hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m2 bedragen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder onderhoud en beheer, in de vorm van met name aan- en afvoer van water voor zowel landbouw als natuur
  • b. natuurontwikkeling
  • c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden in de vorm van waardevolle oeverbeplanting en/ of landschapselementennatuurontwikkeling
  • d. extensief recreatief medegebruik

5.2 Bouwregels

De tot 'Water' bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

  • a. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 25 m2 bedragen.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woondoeleinden
  • b. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van woningen en bijbehorende bouwwerken, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:

  • a. 50% voor vrijstaande woningen op een bouwperceel tot en met 500 m2, vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden indien de oppervlakte van het perceel groter is dan 500 m2
  • b. 60% voor twee-aaneengebouwde woningen.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • b. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 23.
  • c. Er mogen uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd.
  • d. De voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.
  • e. De achtergevel van het hoofdgebouw mag:
    • 1. Bij vrijstaande woningen op niet meer dan 15 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd
    • 2. Bij twee-aaneengebouwde woningen op niet meer dan 12 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd
  • f. De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i.
  • g. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • h. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 11 m.
  • i. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag:
    • 1. Bij vrijstaande woningen niet minder bedragen dan 3 m.
    • 2. Bij twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

6.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Aanbouwen mogen uitsluitend aan de achterzijde van de woning worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. De aanbouwen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
    • 2. De goothoogte mag maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 5,5 m bedragen.
    • 3. De gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.
    • 4. De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder mag bedragen dan 5 m.
  • c. Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op percelen:
      • kleiner dan 500 m2 niet meer mag bedragen dan 50 m2.
      • van 500 m2 tot en met 1.000 m2 niet meer mag bedragen dan 60 m2.
      • groter dan 1.000 m2 niet meer mag bedragen dan 75 m2.
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouw hoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen.
    • 3. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 6.2.1 mag niet worden overschreden.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • c. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • f. Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

6.2.5 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • d. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • e. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. Het bepaalde in lid 6.2.2 onder b ten behoeve van de bouw van meer woningen dan is aangegeven, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, het past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu en de parkeerbalans.
  • b. Het bepaalde in lid 6.2.2. onder c ten behoeve van de bouw van aaneengebouwde woningen, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, het past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu en de parkeerbalans.
  • c. Het bepaalde in lid 6.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
  • d. Het bepaalde in lid 6.2.3 onder a om een situering van aanbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak toe te staan, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is.
  • e. De maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, zoals bepaald in 6.2.4 en achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw een bouwhoogte van maximaal 2 m toe te staan in een naar de weg gekeerde zijdelingse perceelgrens in het geval van hoeksituaties.

6.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw of een aangebouwd bijgebouw.
    • 2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw.
    • 3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
    • 4. Detailhandel is niet toegestaan.
    • 5. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
  • b. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.

Hoofdstuk 3 H Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen geldt de bepaling dat ondergronds bouwen uitsluitend is toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
  • b. Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

9.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.1 onder b en toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming 'Wonen' wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. Een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg.
  • b. De afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².


Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

9.3 Parkeren
9.3.1 Parkeernormen
  • a. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het op dat moment geldende gemeentelijke parkeerbeleid;
  • b. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan het op dat moment geldende gemeentelijke parkeerbeleid;
  • c. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden

9.3.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de parkeernormen zoals geregeld in artikel 9.3.1, indien:

  • a. De parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt of kan worden beïnvloed.
  • b. Het voldoen aan de bepalingen door bijzondere omstandigheden of overwegende bezwaren stuit.
  • c. Op andere wijze in de benodigde parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

  • a. Het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
    • 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen.
    • 2. dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing.
  • b. Het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.

De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:

  • a. de bebouwingstypologie (vrijstaande, twee-aaneen, of aaneengebouwd) wordt aangetast.
  • b. de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast.
  • c. de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Uitbreiding Lierop, fase III'.