direct naar inhoud van Regels
Plan: Wijzigingsplan Beekveld
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.WP2017BEEKVELDBLC-VA03

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Wijzigingsplan Beekveld met identificatienummer NL.IMRO.0845.WP2017BEEKVELDBLC-VA03 van de gemeente Sint-Michielsgestel.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een aan een hoofdgebouw toegevoegd gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak

een aangegeven vlak, waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.7 aaneengebouwd gebouw

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa, bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.

1.8 aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, evenwel met uitzondering van kapperszaken, of het uitoefenen van een ambachtelijk bedrijf in of bij de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.9 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, evenwel met uitzondering van kapperszaken, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.10 achtererf

danwel het gebied achter de hoofdmassa, danwel het gebied achter de achterkant van het bouwblok.

1.11 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel.

1.12 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk dat qua aard en ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het woonhuis en waarin een gedeelte van het huishouden uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;.

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;.

1.17 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.18 bestaand(e situatie)
  • 1. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • 2. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.26 bouwmassa

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van de bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.31 carport

een overdekte stallingsgelegenheid voor auto’s met niet meer dan twee geheel of gedeeltelijk gesloten eigen wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 erf

een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:

  • Achtererf: Erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van het hoofdgebouw, op meer dan 1 m van de voorkant van de hoofdmassa van het hoofdgebouw;
  • Voorerf: Erf dat geen onderdeel is van het achtererf;
  • Zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 m achter de voorgevelrooilijn.
1.34 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gestapeld gebouwd

bebouwing bestaande uit zich in een hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.37 gevellijn

een op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden.

1.38 hoofdgebouw

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of de toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 horeca
  • a. "horeca I":
    een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaats te nuttigen voedsel en dranken;
  • b. "horeca II":
    • 1. elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
    • 2. inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
    • 3. sexinrichtingen;
1.40 kantoor

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.41 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, (sociaal-)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze en onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder ontmoetingsvoorzieningen voor senioren, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van genoemde voorzieningen.

1.42 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.43 nutsvoorziening

bouwwerk ten behoeve van een op het openbaar netwerk aangesloten voorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.

1.44 ondergeschikt

een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.45 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en die betreedbaar en afsluitbaar is.

1.47 perceel

een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik.

1.48 plangrens

de begrenzing van het bestemmingsplan.

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.50 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 tuin

een stuk grond behorende bij een woonhuis, welke is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verhardingen ten behoeve van het woongenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw.

1.52 twee-aaneen gebouwd

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen, waarvan het ene hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst/aansluit aan een ander hoofdgebouw.

1.53 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meerdere naar de weg gekeerde gevels, de naar de weg gekeerde gevel, welke door de gevelindeling en/of situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt.

1.54 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.55 vrijstaand

bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.

1.56 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie )vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc..

1.57 Wabo

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht.

1.58 weg

openbare voor het verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.

1.59 werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.60 wonen

wonen in een woning/woonhuis in de samenstelling van één zelfstandig en duurzaam huishouden.

1.61 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één zelfstandig en duurzaam huishouden.

1.62 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

1.63 zijgevel

een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.64 zorgwonen

wonen in een woning/woonhuis in de samenstelling van één zelfstandig en duurzaam huishouden.

1.65 zorgwoning

verzamelnaam voor die woningen die aangepast zijn voor bewoners met een lichamelijke en/of geestelijke handicap én senioren en waar zorg geleverd wordt of de levering van zorg (in de toekomst) mogelijk is.


Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • b. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • d. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • e. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
    de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
  • f. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • g. lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
    tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);
  • h. peil:
    • 1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,2m;
    • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,2m.
  • i. ondergrondse bouwdiepte:
    vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen en groenvoorzieningen;
  • b. waterberging ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’;
  • c. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. paden;
  • e. speelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. kunstobjecten;
  • i. ondergrondse afvalcontainers;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. verhardingen;
  • l. hondenuitlaatvoorzieningen;
  • m. inritten;
  • n. bruggen en duikers.


met dien verstande dat sub i t/m m niet toegestaan zijn ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen worden opgericht:

  • a. gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 3.1, sub f;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfafscheiding' een erf- en terreinafscheiding.


met daaraan ondergeschikt:

  • c. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. groen en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De (bouw)hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. In uitzondering op sub a geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfafscheiding' een maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen van 2,5 meter;
  • c. De (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 en toestaan dat erkers bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. de horizontale diepte van een erker niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. de erker over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • c. de (bouw)hoogte van de erker ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4.3.2 Voorwaarden voor afwijking

De onder artikel 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming;
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    • 1. als opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie;
    • 2. als uitstallings- opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan;
    • 3. ten behoeve van een seksinrichting.
  • c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken of laten gebruiken voor:
    • 1. seksinrichtingen;
    • 2. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval verstaan bijgebouwen te gebruiken of laten gebruiken voor bewoning;
  • e. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
    • 1. het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en grondspecie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
    • 2. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woonhuis behorende grond.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Verkeer - Fietspad

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voet- en fietspaden;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. een calamiteitenontsluiting ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer-calamiteitenontsluiting”;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • e. straatmeubilair;


met bijbehorende:

  • f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;


met daaraan ondergeschikt:

  • g. kunstobjecten;
  • h. ondergrondse afvalcontainers;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. bruggen en duikers.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer - Fietspad' aangewezen gronden mogen worden opgericht:

  • a. gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 5.1, sub i;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m2.

 

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, woonstraten en pleinen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • e. straatmeubilair;


met de bijbehorende:

  • f. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;


met daaraan ondergeschikt:

  • g. ondergrondse afvalcontainers;
  • h. kunstobjecten;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. bruggen en duikers.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen worden opgericht:

  • a. gebouwen uitsluitend ten behoeve van het bepaalde in artikel 6.1, sub i;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m2.

 

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen (waaronder onderhoudspaden);
  • b. waterberging;
  • c. bruggen en duikers;
  • d. kunstobjecten;
  • e. groen en groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m2.


 

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding "kantoor";
  • c. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
  • d. tuinen en erven;
  • e. verhardingen;


met daaraan ondergeschikt:

  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groen en groenvoorzieningen;
  • i. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. ongeacht het bepaalde in artikel 8.2.2, artikel 8.2.3 en artikel 8.2.4 dient tenminste 50% van het achtererf onbebouwd en onoverdekt te blijven.

8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ binnen het bouwvlak is aangegeven;
  • c. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in of ten hoogste 3 m achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn te worden gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald dient zowel de voor- als zijgevel in of ten hoogste 3 m achter deze lijn te worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. vrijstaand, zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 2. twee-aaneen, zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
    • 3. aaneengebouwd, zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan van drie-aaneen tot maximaal vijf aaneen gebouwde woningen;
  • e. indien geen bouwaanduiding als beschreven onder d is aangegeven, zijn zowel vrijstaande, twee-aaneen als aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • f. voor de aanleg en instandhouding van voldoende parkeervoorzieningen ten behoeve van de onder d en e genoemde woningen, wordt uitgegaan van het volgende schema:

Tabel 3: Parkeernormen gemeente

Woningtype   Aantal parkeerplaatsen (pp) per woning  
Vrijstaande woningen   2 pp op eigen terrein  
Twee-aaneengebouwde woningen   2 pp op eigen terrein of 1 pp op eigen terrein en 1 pp in openbaar gebied  
Drie of meer aaneengebouwde woningen
 
2 pp in openbaar gebied  

  • g. de afstand van de zijgevel van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde tenminste 3 meter;
  • h. de afstand van de zijgevel van een twee-aaneen gebouwd hoodgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden tenminste 1 meter;
  • i. de voorgevelrooilijn van twee aan elkaar grenzende, van elkaar verschillende woningtypes, zoals beschreven onder 8.2.2, lid d dient te verspringen;
  • j. ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals erkers, luifels en balkons mogen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, mits:
    • 1. de diepte maximaal 1,50 m uit de gevel bedraagt;
    • 2. een erker over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    • 3. de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag + 0,25 m van het hoofdgebouw;
  • k. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • l. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • m. de dakhelling mag niet minder dan 00 en niet meer dan 600 bedragen.

8.2.3 Bijgebouwen en carports

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen, tenzij de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’ is opgenomen, in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
  • c. de gezamenIijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw, voor zover deze worden gebouwd buiten het bouwvlak, mag:
    • 1. op bouwpercelen tot 300 m2 niet meer bedragen dan 65 m2;
    • 2. op bouwpercelen geIijk aan of groter dan 300 m2 niet meer bedragen dan 65 m2, vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het bouwperceel groter is dan 300 m2, met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 250 m2 mag bedragen;
  • d. voor de aanleg en instandhouding van voldoende parkeervoorzieningen ten behoeve van de in lid 8.2.2 onder d en e genoemde woningen, wordt uitgegaan van het in lid 8.2.2 onder f opgenomen schema;
  • e. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • g. bij een woonhuis mag één carport worden gebouwd, met dien verstande dat;
    • 1. de carport uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,0 m;
    • 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
    • 4. de carport in of achter de voorgevelrooilijn dient te worden gebouwd.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2,10 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de gevellijn maximaal 2 meter bedragen, mits:
    • 1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer - Fietspad' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' minimaal 1 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevelrooilijn minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het verkeersbelang niet onevenredig aangetast wordt;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, inclusief toegangspoorten mag niet meer bedragen dan 4,0 meter;
  • d. zwembaden dienen minimaal 1 meter uit de zijdelingse en achterste perceelsgrens te worden gerealiseerd.

8.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergronds bouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak dan wel onder bijgebouwen met dien verstande dat minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens gebouwd dient te worden;
  • b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 meter beneden peil bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 8.2.3 sub a voor het oprichten van bijgebouwen op een afstand van minder dan 3 meter van de voorgevelrooilijn, mits:
    • 1. het bijgebouw past wat betreft situering en afmetingen in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    • 2. door de bouw van het bijgebouw geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein niet wordt verminderd;
  • a. het bepaalde in artikel 8.2.2 sub b om een groter maximaal aantal woningen toe te staan, mits:
    • 1. dit past binnen het stedenbouwkundig karakter van het gebied;
    • 2. dit geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 3. geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt. Dit houdt in dat per woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein of in de direct omgeving van de woning beschikbaar dienen te zijn;
    • 4. het maximaal aantal woningen in het plangebied niet meer bedraagt dan 102.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van:
    • 1. 45 m2 bij bouwpercelen tot 750 m2;
    • 2. 60 m2 bij bouwpercelen van 750 tot 1.500 m2;
    • 3. 75 m2 bij bouwpercelen vanaf 1.500 m2;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. buitenopslag is niet toegestaan;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • f. de activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving;
  • g. laden en lossen en parkeren dienen op eigen terrein plaats te vinden.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen. Alvorens de omgevingsvergunning kan worden verleend, is een nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen noodzakelijk en dienen noodzakelijke mitigerende maatregelen te zijn getroffen.

Artikel 9 Wonen - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijf;
  • b. instandhouding en bescherming van de op de verbeelding als 'cultuurhistorische waarden' aangegeven gebouwen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfafscheiding' een erf- en terreinafscheiding.

met daaraan ondergeschikt:

  • d. (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groen en groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen en erven.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden mogen in verband met de bestemming worden opgericht:

  • a. hoofdgebouwen ten behoeve van de onder artikel 9.1, lid a bedoelde doeleinden;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de onder artikel 9.1, lid a bedoelde doeleinden;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. De op de verbeelding als 'specifieke bouwaanduiding - open bebouwing' aangegeven bebouwingskarakteristiek dient te worden aangehouden;
  • c. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter;
  • e. De goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • f. De (bouw)hoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • g. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder dan 5 m bedragen, tenzij de bestaande afstand reeds kleiner is.
9.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag:
    • 1. op bouwpercelen tot 300 m² niet meer bedragen dan 65 m²;
    • 2. op percelen gelijk aan of groter dan 300 m² niet meer bedragen dan 65 m², vermeerder met 10% van het aantal vierkante meters dat het perceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 250 m² mag bedragen;
  • c. De goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. De (bouw)hoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen.

9.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ondergronds bouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak;
  • b. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m beneden peil bedragen.

9.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De (bouw)hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de (bouw)hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. Een uitzondering op sub a geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfafscheiding' een maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen van 2,5 meter;
  • c. Bij een woonhuis mag één carport worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevellijn niet mag worden overschreden;
    • 2. de carport uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    • 3. de (bouw)hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
  • d. De (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.

9.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken;
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de op de verbeelding als ‘cultuurhistorische waarden’ aangeduide bouwwerken.

9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Algemeen

Binnen de bestemming ‘Wonen - 2’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van:
    • 1. 75 m² bij bouwpercelen tot 750 m²;
    • 2. 100 m² bij bouwpercelen van 750 tot 1500 m²;
    • 3. 125 m² bij bouwpercelen vanaf 1500 m².
  • b. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. Detailhandel is niet toegestaan;
  • d. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • e. De activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving.
9.4.2 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    • 1. als opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie;
    • 2. als uitstallings- opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan;
    • 3. ten behoeve van een seksinrichting.
  • c. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval verstaan gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken of laten gebruiken voor:
    • 1. seksinrichtingen;
    • 2. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet.
  • d. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld onder a, wordt in ieder geval verstaan bijgebouwen te gebruiken of laten gebruiken voor bewoning.
  • e. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
    • 1. het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en grondspecie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
    • 2. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op de bij een woonhuis behorende grond.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in artikel 9.4.2, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
    • 2. het bepaalde in artikel 9.4.2 en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
      • een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
      • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
      • de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;
      • het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis of de bedrijfswoning.
  • b. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning, verleend op grond van het gestelde in artikel 9.5, lid a sub 2 intrekken, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 10 Leiding - Riool

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolleiding.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' is het niet toegestaan om te bouwen aan beide zijden van de hartlijn binnen de aangeduide zone op de verbeelding met uitzondering van het bepaalde in 10.2.2.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag tot 5 meter vanaf de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

  • a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;
  • b. het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • c. het verharden van oppervlakte, het aanleggen van leidingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.

10.4.2 Uitzonderingen

Het onder 10.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

10.4.3 Toelaatbaarheid

De in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover:

  • a. hierdoor de natuur,- landschaps- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. deze de leiding niet belemmeren.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 30 m²;
  • c. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  • d. een zwembad zoals bedoeld in artikel 8.2.4 onder d;
  • e. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,3 meter;
  • f. bouwen binnen het bouwvlak, tenzij er sprake is van vastgestelde archeologische resten of dat er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of monument.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in artikel 11.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten ingeval het gaat om ingrepen buiten het bouwvlak en/of ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van vastgestelde archeologische resten of als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument en/of ingrepen die gelijk of groter zijn dan 30 m² en dieper dan 0,3 meter:

  • a. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • b. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  • c. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • d. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  • e. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

11.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 11.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

11.4.3 Toelaatbaarheid

Een in artikel 11.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen met een hoge verwachting voor de periode Neolithicum tot Middeleeuwen en/of terreinen met een middelhoge verwachting.

12.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  • b. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 100 m²;
  • c. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  • d. een zwembad zoals bedoeld in artikel 8.2.4 onder d;
  • e. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter;
  • f. bouwen binnen het bouwvlak, tenzij er sprake is van vastgestelde archeologische resten of dat er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of monument.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in artikel 12.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.4.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten ingeval het gaat om ingrepen buiten het bouwvlak en/of ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van vastgestelde archeologische resten of als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument en/of ingrepen die gelijk of groter zijn dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter:

  • a. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • b. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  • c. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • d. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  • e. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.

12.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 12.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

12.4.3 Toelaatbaarheid

Een in artikel 12.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als erkers, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik
  • a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. gronden te gebruiken of te laten gebruiken als:
      • opslagplaats voor vaten, kisten, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind, brandstoffen, bagger, en grondspecie en dergelijke;
      • uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
      • een seksinrichting, prostitutie en dergelijke;
    • 2. gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te gebruiken of te laten gebruiken voor:
      • seksinrichtingen, prostitutie en dergelijke;
      • (inrichtingen ten behoeve van) het verstrekken van verdovende middelen, vallende onder de Opiumwet;
    • 3. bijgebouwen te gebruiken of laten gebruiken voor bewoning.
  • b. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan;
    • 1. het opslaan van (bouw)materialen, afval, puin, grind, bagger en - grondspecie en dergelijke in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming, mits dit gebeurd op de bij de bestemming behorende grond;
    • 2. de stalling van ten hoogste een toercaravan en/of boot op de bij een woonhuis behorende grond.

15.2 Afwijken van gebruiksverbod
  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in 15.1 onder a, sub 3 en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m2;
    • 4. het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis of de bedrijfswoning;
  • b. Het bevoegd gezag trekt de mgevingsvergunning verleend op basis van 15.2, sub a in, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van de bouw van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;
    • 2. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    • 3. ten behoeve van de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 10 m;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen teneinde een hogere goot- en bouwhoogte toe te staan, mits de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 1,1 maal de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wijzigingsplan Beekveld' van de gemeente Sint-Michielsgestel.