direct naar inhoud van Artikel 19 Wonen-3
Plan: Sint-Michielsgestel, Centrum Sint-Michielsgestel 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0845.BP2010SMGCENTRM100-OH02

Artikel 19 Wonen-3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom': tevens de instandhouding en bescherming van een beeldbepalende boom;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens detailhandel op de begane grond;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde': tevens de instandhouding en bescherming van de cultuurhistorische waarde van gebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. groen en groenvoorzieningen;
  • f. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. tuinen en erven.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand';
    • 2. 'twee-aaneen';
    • 3. 'aaneengebouwd';
    • 4. 'gestapeld';
      mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd;
  • c. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  • f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van:
    • 1. vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen;
    • 2. twee-aaneen woningen mag aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen;

indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden.

19.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag, voor zover deze worden gebouwd buiten het bouwvlak:
    • 1. op bouwpercelen tot 300 m² niet meer bedragen dan 65 m²;
    • 2. op percelen gelijk aan of groter dan 300 m² niet meer bedragen dan 65 m², vermeerderd met 10% van het aantal vierkante meters dat het perceel groter is dan 300 m², met dien verstande dat de totale bebouwde oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 250 m² mag bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen.

19.2.3 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m mag bedragen.

19.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van een ondergronds bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m;
  • b. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 3,5 m beneden peil bedragen.

19.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. bij een woonhuis mag één carport of één overkapping worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de voorgevellijn niet mag worden overschreden;
    • 2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • d. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².

19.3 Ontheffing van de bouwregels
19.3.1 Mogelijkheden tot ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in sub 19.2.2 onder a voor het oprichten van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen op een afstand van minder dan 3 m van de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. het bijgebouw en/of aan- en uitbouw past wat betreft situering en afmetingen in de ruimtelijke en stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    • 2. door de bouw van het bijgebouw en/of aan- en uitbouw vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen percelen niet onevenredig mogen worden geschaad.

19.3.2 Voorwaarden voor ontheffing

De in lid 19.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende bepalingen:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning is niet toegestaan;
  • b. binnen de bestemming 'Wonen-1' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van:
      • 45 m² bij bouwpercelen tot 750 m²;
      • 60 m² bij bouwpercelen van 750 tot 1.500 m²;
      • 75 m² bij bouwpercelen vanaf 1.500 m²;
    • 2. het gebruik mag geen onevenredig nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. detailhandel is niet toegestaan, behoudens voor zover dit is toegestaan op grond van lid 19.1 onder c;
    • 4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
    • 5. de activiteit moet milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving;
  • c. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van detailhandel mag niet meer dan 50 m² bvo bedragen.

19.5 Ontheffing gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 19.4 sub a en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    • 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt ingepast met een maximale vloeroppervlakte van 80 m²;
    • 4. het (vrijstaande) bijgebouw is gelegen op een afstand van maximaal 25 m van het woonhuis of de bedrijfswoning.
  • b. Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing, verleend op grond van het gestelde onder a, in indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak voor de zorgbehoevende vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

19.6 Aanlegvergunning
19.6.1 Aanlegvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders een boom, ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom', te vellen of te rooien dan wel zodanig handelingen in de nabijheid van de boom te verrichten die de dood van of ernstige schade aan de boom veroorzaken.

19.6.2 Toelaatbaarheid

Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 19.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het vellen of rooien of door de andere handelingen dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de beeldbepalende waarden van de boom en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

19.6.3 Uitzonderingen

Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 19.6.1 is niet vereist voor:

  • a. andere werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. andere werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.