Regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan 'Voormalige Boomkwekerij' van de gemeente Schijndel.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0844.BPVmBoomkwekerij-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
aan huis verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief-, juridisch-, medisch-, therapeutisch-, kunstzinnig-, ontwerptechnisch- of uiterlijke verzorgingsgebied, c.q. een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of het daarbij behorende bijgebouw, met behoud van de woonfunctie in ruimtelijk en visuele zin, kan worden uitgeoefend.
aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een onderdeel met het hoofdgebouw vormt alsmede toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aaneengebouwd(e bebouwing):
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand niet voor bewoning bestemd gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architecto- nisch of bouwkundig bouwkundig opzicht dan wel door de ligging ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel aanwezig hoofdgebouw, alsook ten dienste staat van dat hoofdgebouw en niet toegankelijk is vanuit het hoofgebouw.
bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van kelder en zolder.
carport/overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal twee zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
erfbebouwing:
gebouwen die door de ligging, constructie en/of afmeting (architectonisch) ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, waaronder in ieder geval begrepen aangebouwde gedeelten van dat hoofdgebouw (aanbouwen) en niet voor bewoning bestemde bijgebouwen.
escortbedrijf:
het bedrijfsmatig –of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is– aanbieden van prostitutie die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
gevel:
buitenmuur van een gebouw.
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
huishouden:
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormen en als zodanig ook gebruik maken van één woning.
mantelzorg:
het bieden van zorg, die vrijwillig en onbetaald, buiten organisatorisch verband, wordt verleend aan personen uit het sociale netwerk die hulpbehoevend zijn op het fysieke, psychische of sociale vlak.
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische pornografische aard plaatsvinden of worden aangeboden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Onder een seksinrichting wordt niet verstaan: een sekswinkel.
sekswinkel:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.
semi-bungalow
een bungalow, die gedeeltelijk is voorzien van een verdieping.
twee-aaneen:
bebouwing waarbij de grondgebonden hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.
veranda:
overkapping aan de voorzijde van een woning.
voorgevel:
de meest gezichtsbepalende, naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde en meest evenwijdig daaraan liggende gevel(s) van een hoofdgebouw.
voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
vrijstaand(e bebouwing):
bebouwing waarbij de grondgebonden hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.
weg:
verkeersweg, inclusief parkeerstroken en parkeerhavens, rijwiel- en voetpaden, alsmede bermstroken, taluds en beplantingen.
woning:
een complex van besloten ruimten, die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, uitsluitend bestemd is voor de bewoning van één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de perceelsgrens:
de afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelsgrens.
bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
gevelbreedte:
de maat, gemeten tussen de hoofdzijgevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met maximaal 20 cm;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet grenst aan de weg: de hoogte van het afgewerkte terrein, na voltooiing van de bouw, ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met maximaal 10 cm.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm';
bermen en beplanting;
speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor langzaam verkeer;
in- en uitritten.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 meter.
De bouwhoogte van kunstwerken/standbeelden mag niet meer bedragen dan 5 meter.
De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaats van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de aanleg van parkeerplaatsen, met dien verstande dat:
de noodzaak voor de parkeerplaatsen wordt aangetoond;
de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
natuurbehoud;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en waterhuishoudkundige waarden met een zo sterk mogelijke ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet bedragen dan 2 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik ten behoeve van recreatie.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het afgraven en ophogen van gronden;
het aanleggen van verhardingen;
het diepwoelen en diepploegen van de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld;
het vellen en rooien van houtopstanden;
het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
het graven en dempen van sloten;
het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 6 cm onder het maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
het aanleggen van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van reeds bestaande drainage;
het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrek- kingen.
4.4.2 Uitzonderingen
Het sub 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
die het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.
4.4.3 Toelaatbaarheid
De sub 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van de natuurontwikkeling, waarbij de in het gebied voorkomende waarden niet worden aangetast.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met bijbehorende werken zoals paden, parkeervoorzieningen e.d.;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang'.
Gebouwen mogen uitsluitend op de verdiepingen worden gebouwd als onderdeel van en aan het hoofdgebouw, dat is gesitueerd binnen de aangrenzende bestemming Wonen.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte, die gelden voor het bijbehorende hoofdgebouw.
5.2.2 Veranda's
Voor het bouwen van veranda's aan de gevel van een woning gelden de volgende bepalingen:
De goothoogte mag niet meer bedragen 3 meter.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen 4 meter.
De breedte van de veranda mag maximaal de breedte van de gevel bedragen.
De diepte van de veranda mag niet meer bedragen dan 3 meter.
De afstand van de veranda tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 0,5 meter.
5.2.3 Carport of overkapping
Voor het bouwen van een carport of overkapping gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
De carport/overkapping dient ten minste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel te blijven.
De afdekking van de carport/overkapping dient plat te zijn.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' niet meer mag bedragen dan 1,80 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Parkeren
Op de gronden die zijn gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw behorende bij het bouwperceel mogen geen parkeervoorzieningen worden gerealiseerd, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren'.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied' voor het bouwen van gebouwen als bedoeld sub 5.2.1
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
parkeervoorzieningen;
in- en uitritten;
groenvoorziening;
speelvoorziening;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
nutsvoorzieningen;
(muziek)kiosken, abri’s, telefooncellen, straatmeubilair, en dergelijke.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 meter.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waterberging;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
watergangen;
groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
aan-huis-verbonden beroepen;
parkeervoorzieningen;
tuinen, erven en verharding;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
erfbebouwing ten dienste van de bestemming;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De voorgevel moet worden georiënteerd op het openbaar gebied.
Het is niet toegelaten om woningen te splitsen in meerdere woningen.
Ter plaatse van de aanduiding:
'vrijstaand';
'twee-aaneen';
‘aaneengebouwd’;
'specifieke bouwaanduiding - semi-bungalow';
mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd.
De breedte van hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan:
6 meter voor hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande bebouwing;
5,4 meter voor hoofdgebouwen in de vorm van twee-aaneen en aaneengebouw- de bebouwing.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - semi-bungalow' mag niet meer dan 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw uit twee bouwlagen bestaan tot maximaal 60 m2. Een en ander met dien verstande dat het overige deel van het hoofdgebouw uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter.
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande bebouwing en van twee-aaneen gebouwd mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - semi-bungalow' dient binnen het bouwvlak een oppervlakte van niet minder dan 25 m² onbebouwd te blijven.
8.2.2 Erfbebouwing, geen carport of overkapping zijnde
Voor het bouwen van erfbebouwing gelden de volgende bepalingen:
De maximale oppervlakte aan erfbebouwing bedraagt ten hoogste 40% van het met de bestemming 'Wonen' bestemde gedeelte van het bouwperceel, gelegen buiten het bouwvlak, met een maximum van 100 m².
Erfbebouwing is zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de oppervlakte aan erfbebouwing gelegen binnen het bouwvlak niet wordt meegerekend bij de maximale oppervlakte genoemd onder a.
In afwijking van het bepaalde onder a geldt voor bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - semi-bungalow' dat erfbebouwing uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan, waarbij binnen het bouwvlak een oppervlakte van niet minder dan 25 m² onbebouwd dient te blijven.
Bij vrijstaande hoofdgebouwen mag slechts aan één zijkant van het hoofdgebouw erfbebouwing worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfbebouwing' extra erfbebouwing mag worden gebouwd.
Erfbebouwing dient op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,80 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
8.2.4 Carport of overkapping
Voor het bouwen van een carport of overkapping gelden de volgende bepalingen:
Het bebouwd oppervlak van een carport of overkapping wordt meegenomen bij de bepaling van de bruto-vloeroppervlakte van de erfbebouwing, zoals bepaald in sub 8.2.2 onder a.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
De carport/overkapping dient ten minste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel te blijven.
De afdekking van de carport/overkapping dient plat te zijn.
8.2.5 Onoverdekte zwembaden
Voor het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
De oppervlakte van een onoverdekte zwembad telt niet mee in de maximale oppervlakte van erfbebouwing, mits
het om een onoverdekt zwembad met een oppervlakte van maximaal 50 m² gaat;
het perceel niet voor meer dan 50% bebouwd is.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken m.b.t. dakkapellen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van sub 8.2.1 onder f voor het oprichten van een dakkapel, mits:
de dakkapel stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
de dakkapel niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Aan-huis-verbonden beroep
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke gebruiksvloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 25 m².
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep.
De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Artikel 9 Waarde - Archeologie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning :
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen.
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de grnden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de sub b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Verbod
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanleggen van diepwortelende beplanting of bomen;
het vellen of rooien van diepwortelende beplanting of bomen;
het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
het verbreden, verdiepen, dempen of anderszins herprofileren van sloten, vijvers en andere wateren;
het ophogen van de bodem;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt het diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
het uitvoeren van grondwerk;
het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij de grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt of graszodenteelt;
het scheuren van grasland.
9.3.2 Uitzonderingen
Het sub 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3.3 Toelaatbaarheid
De sub 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien is gebleken dat de sub 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
Voor zover de sub 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
De verplichting tot het doen van opgravingen.
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 (Onbebouwde) gronden
Voor (onbebouwde) gronden wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan:
de opslag van bagger, grondspecie, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, zand, grind, brandstoffen en dergelijke;
de opslag-, stort- of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, (motor)voertuigen, aanhangwagens, machines of onderdelen daarvan;
het gebruik ten behoeve van (detail)handels-, bedrijfs- of industriële doeleinden;
de plaatsing van toer- en stacaravans, woonwagens, tenthuisjes en soortgelijke verblijfsmiddelen;
tenzij het betreft vormen van gebruik die noodzakelijk zijn ter realisering van het ingevolge de bestemmingen toegelaten gebruik of zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van dat toegelaten gebruik.
11.2 Gebouwen
Voor gebouwen en/of gronden wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan het gebruik:
ten behoeve van handels-, detailhandel-, bedrijfs- of industriële doeleinden;
van niet voor bewoning bestemde opstallen voor woondoeleinden;
van gronden en/of gebouwen ten behoeve van het exploiteren van een seksinrichting, sekswinkel of escortbedrijf;
van gronden en/of bouwwerken voor bedrijven waarop de bepalingen van het Besluit externe veiligheid van toepassing zijn;
tenzij het betreft vormen van gebruik die noodzakelijk zijn ter realisering van het ingevolge de bestemmingen toegelaten gebruik of zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van dat toegelaten gebruik.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
12.1 waardevolle boom
12.1.1 Omschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle bomen.
12.1.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
12.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub 12.1.2 voor het bouwen conform de bestemming, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de waardevolle bomen.
12.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, banen of parkeergelegen- heden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.
De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de waardevolle bomen.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
De in dit artikel genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2 sub b van deze regels voor een daarbij te bepalen periode en toestaan dat een niet voor bewoning bestemd gebouw tijdelijk wordt gebruikt voor woondoeleinden, indien:
het gebruik van het gebouw voor woondoeleinden noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg van de bewoner. Deze noodzaak dient aangetoond te worden door een door het bevoegd gezag aangewezen onafhankelijk deskundige;
onverminderd wordt voldaan aan de regels van de toepasselijke bestemming;
onverminderd het bepaalde in het vorige lid, het gebouw een brutovloeroppervlakte heeft van maximaal 80 m²;
het gebruik van het gebouw voor woondoeleinden niet leidt tot onevenredige aantasting van belangen van omwonenden, waaronder begrepen (agrarische) bedrijven.
Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning als bedoeld in lid b in, indien de noodzaak tot mantelzorg niet meer aanwezig is.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in dit plan voorgeschreven maten met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergun- ning wordt slechts verleend indien:
dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
deze om esthetische en/of bouwtechnische redenen noodzakelijk is en;
de toepasselijke bestemmingsplanregel zelf geen mogelijkheid tot afwijking biedt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
Het bepaalde sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Voormalige Boomkwekerij'.
Rosmalen, april 2012