Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kerk Wijbosch
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0844.BPKerkWijbosch-VG01
1 Inleidende regels
   
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Kerk Wijbosch’ van de gemeente Schijndel;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0844.BPKerkWijbosch-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep dan wel het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of uiterlijke verzorgingsgebied, c.q. een naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of het daarbij behorende bijgebouw, met behoud van de woonfunctie in ruimtelijk en visuele zin, kan worden uitgeoefend;
 
1.4 aan- of uitbouw:
een gebouw, dat in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar functioneel één geheel vormt met het hoofdgebouw en van daaruit toegankelijk is;
 
1.5 aanduiding:
een op de verbeelding aangegeven geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 archeologische waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
 
1.7 atelier:
bedrijfsmatige werkruimte voor de beoefening van kunstzinnige beroepen;
 
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bed & breakfast:
een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Een bed & breakfast is wat betreft de activiteit, omvang en schaalgrootte niet te vergelijken met een pension, hotel of horecagelegenheid;
 
1.10 bedrijf:
een inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.11 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.12 bestaande situatie:
  1. bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  2. gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.14 bestemmingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.15 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.16 bijgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat functioneel en in bouwkundig opzicht qua massa en vorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het hoofdgebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd;
 
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.22 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.23 bouwvlak:
een op de verbeelding aangegeven geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.25 bouwwijze:
  • aaneengebouwd: bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen;
  • geschakeld: bebouwing, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
  • gestapeld: bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten;
  • twee aaneen: bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan die zijde in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd;
  • vrijstaand: bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd;
 
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;
 
1.27 erfbebouwing:
gebouwen die door de ligging, constructie en/of afmeting (architectonisch) ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, waaronder in ieder geval begrepen aangebouwde gedeelten van dat hoofdgebouw (aanbouwen) en niet voor bewoning bestemde bijgebouwen, alsmede carports en overkappingen;
 
1.28 erotische dienstverlening:
elke vorm van dienstverlening of vermaak van porno-erotische aard, waaronder alle vormen van prostitutie, escortservice, erotisch getinte vermaakfuncties, seksshops en overige seksinrichtingen;
 
1.29 erotische getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen (peep)shows, een seksbioscoop, filmcabines en een seksautomatenhal;
 
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.31 gebruik:
gebruiken, het doen gebruiken of het laten gebruiken dan wel het in gebruik geven;
 
1.32 hoekwoning:
een woning op een bouwperceel, gelegen op de hoek van twee wegen;
 
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel in bouwkundig opzicht qua massa en vorm, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
 
1.34 huishouden:
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormen en als zodanig ook gebruik maken van één woning;
 
1.35 internetverkoop:
winkel waarbij goederen via het internet te koop worden aangeboden;
 
1.36 kantoor (zonder baliefunctie):
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, advisering, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
 
1.37 kapel:
klein gebouw of ruimte in een kerk voor godsdienstige handelingen;
 
1.38 kwetsbaar object:
  1. woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover niet als beperkt kwetsbaar object aangemerkt;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen waaronder begrepen onzelfstandige kantoren (bedrijfskantoren) en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
Objecten die deel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit.
 
1.39 laag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
 
1.40 normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de
gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
1.41 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
 
1.42 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.43 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
 
1.44 voorgevel:
de meest gezichtsbepalende, naar de openbare weg of openbaar groen gekeerde en meest evenwijdig daaraan liggende gevel(s) van een hoofdgebouw;
 
1.45 (voor)gevel(rooi)lijn:
de (denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de voorgevel(s) van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.46 waardevolle boom:
boom met beschermenswaardige (beeld)kwaliteit;
 
1.47 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke;
 
1.48 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Algemeen
 
Indien volgens het plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:
 
2.1.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
 
2.1.2 bebouwingspercentage:
een met een aanduiding op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
2.1.2 bouwhoogte:
de hoogte in meters vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met dien verstande, dat schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels en dergelijke, aan een gebouw ondergeschikte bouwdelen, buiten beschouwing blijven voor zover:
  •  de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van de oppervlakte van de hoofdmassa bedraagt;
  •  de vergroting ten hoogste 1,15 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
 
2.1.3 gevelbreedte:
de maat, gemeten tussen de hoofdzijgevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
 
2.1.4 goothoogte:
de hoogte in meters vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.1.5 oppervlakte:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.6 oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.1.7 peil:
  •  voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  •  voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet grenst aan de weg: de hoogte van het afgewerkte terrein, na voltooiing van de bouw, ter plaatse van de hoofdtoegang.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, zonneluifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,3 m en de hoogte niet meer bedraagt dan 1 m.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. verblijfsgebied;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. hondenuitlaatvoorzieningen;
  6. fiets- en voetpaden en overige verhardingen;
  7. nutsvoorzieningen en overige voorzieningen van algemeen nut;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van afrasteringen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. De hoogte van verlichtingsmasten, vlaggenmasten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemming wordt aangemerkt:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  5. het gebruik van gronden als parkeervoorziening, met uitzondering van bestaande parkeervoorzieningen;
  6. het gebruik van gronden voor het stallen van aanhangers, tenten, campers, caravans, voer- en vaartuigen en andere verblijfsmiddelen.
Artikel 4 Tuin - 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De gronden met de bestemming ‘Tuin-1’ zijn bestemd voor:
  1. tuin- dan wel groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.2 Aanbouwen, overkappingen en carports
Op of in deze gronden mogen geen aanbouwen, overkappingen en carports worden gebouwd.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van een erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. Aansluitend aan de gevel van het hoofdgebouw op de aansluitende bestemming mag een privacyscherm worden opgericht met respectievelijk een bouwhoogte en -diepte van 2 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  5. het gebruik van gronden voor het stallen van aanhangers, tenten, campers, caravans, voer- en vaartuigen en andere verblijfsmiddelen.
Artikel 5 Tuin - 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De gronden met de bestemming ‘Tuin-2’ zijn bestemd voor:
  1. tuin- dan wel groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – zone-carport’: een carport;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – zone-tuinhuisje’: een tuinhuisje;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Behoudens het bepaalde in lid 5.2.2 en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – zone-tuinhuisje’ mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
 
5.2.2 Aanbouwen, overkappingen en carports
Binnen deze bestemming mag uitsluitend een aanbouw en overkapping aan de gevel van een hoofdgebouw, gelegen op hetzelfde perceel, worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. De bouw- en goothoogte van de aanbouw en overkapping mag niet meer bedragen dan 3,25 m.
  2. De breedte van de aanbouw mag niet meer bedragen dan 50% van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  3. De breedte van een aanbouw in combinatie met een overkapping mag niet meer bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de breedte van de aanbouw niet meer dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt.
  4. De diepte van een aanbouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 1 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw binnen de aangrenzende bestemming.
  5. De afstand van de aanbouw of overkapping tot de voorste perceelgrens moet tenminste 1 m bedragen.
  6. Een carport dient tenminste 1 m achter de voorgevellijn te zijn gesitueerd en is afgedekt met een plat dak met een hoogte van niet meer dan 3 m. De oppervlakte telt mee bij de totale oppervlakte aan erfbebouwing zoals dat geldt voor de aangrenzende bestemming;
  7. Ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding – zone-carport’ mag worden gerealiseerd 1 carport met een open constructie, een oppervlakte van maximaal 20 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m. De oppervlakte telt mee bij de totale oppervlakte aan erfbebouwing zoals die wordt toegestaan voor de aangrenzende bestemming Wonen;
  8. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – zone-tuinhuisje’ mag worden gerealiseerd 1 bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 20 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m. De oppervlakte telt mee bij de totale oppervlakte aan erfbebouwing zoals die wordt toegestaan voor de aangrenzende bestemming Wonen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.
 
5.3 Nadere eisen
 
5.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van een goede woonsituatie, de beeldkwaliteit, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
  1. de situering en de afmetingen van de bebouwing;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen;
  3. de situering van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  5. het gebruik van gronden voor het stallen van aanhangers, tenten, campers, caravans, voer- en vaartuigen en andere verblijfsmiddelen.
Artikel 6 Verkeer
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Verkeer’ bestemde gronden zijn bestemd voor:
  1. verharde en onverharde wegen, fiets- en voetpaden met bijbehorende kunstwerken, trottoirs, bermen en verkeerskundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 14;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. straatmeubilair, speelvoorzieningen en kunstwerken;
  6. nutsvoorzieningen en overige voorzieningen van algemeen nut;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 12 m.
  2. De hoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
6.3.1 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen of goederen en goederen;
  5. het gebruik van gronden voor het stallen van aanhangers, tenten, campers, caravans, voer- en vaartuigen en andere verblijfsmiddelen.
Artikel 7 Wonen
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor;
  1. wonen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - atelier en kantoor’: atelier en/of kantoor (zonder baliefunctie) in de kap c.q. op de 1e verdieping;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - kapel’: een kapel op de begane grond;
  4. instandhouding en versterking van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’;
  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwing uitgesloten’ is geen bebouwing toegestaan.
  6. aan-huis-verbonden beroepen;
  7. internetverkoop;
  8. bed & breakfast;
  9. aanleg en instandhouding van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 14;
  10. tuinen, inritten, verblijfsgebied, ontsluiting en overige verhardingen;
  11. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Hoofdgebouwen
Voor de bouw van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  2. Ter plaatse van de aanduiding:
    1. ‘aaneengebouwd’;
    2. 'gestapeld’;
    3. 'twee-aaneen';
    4. 'vrijstaand';
    5. ‘specifieke bouwaanduiding – patiowoningen’;
mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd.
  1. Het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven.
  2. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.
7.2.2 Erfbebouwing
Voor het bouwen van erfbebouwing gelden de volgende bepalingen:
  1. Erfbebouwing is zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de oppervlakte aan erfbebouwing gelegen binnen het bouwvlak niet wordt meegerekend bij de bepaling van de oppervlakte genoemd onder b.
  2. Het gedeelte van het bouwperceel buiten het bouwvlak mag voor niet meer dan 40% worden bebouwd met een maximale oppervlakte van 100 m2.
  3. Bij het bepalen van de oppervlakte aan erfbebouwing wordt een niet overdekt zwembad met een oppervlakte van niet meer dan 50 m2 buiten beschouwing gelaten, mits het perceel, met inbegrip van het zwembad, voor niet meer dan 50% is bebouwd.
  4. Bij vrijstaande hoofdgebouwen mag slechts aan één zijde van het hoofdgebouw erfbebouwing worden gebouwd.
  5. De goot- en bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,25 m, tenzij op de verbeelding met de aanduiding een andere goot- en/of bouwhoogte is aangegeven.
  6. Een carport dient op ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd.
  7. In afwijking van het bepaalde onder f mag de hoogte van een carport niet meer bedragen dan 3 m en dient de carport afgedekt te zijn met een plat dak.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
Ontwerp-bestemmingsplan "Kerk Wijbosch"
  1. De hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
  2. De hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
7.2.4 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan onder gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, tot een diepte van niet meer dan 3 m onder het plaatselijke maaiveld.
 
7.3 Nadere eisen
 
7.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van een goede woonsituatie, de beeldkwaliteit, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
  1. de situering en de afmetingen van de bebouwing;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten aanzien van het erf grenzend aan de openbare weg of openbaar groen;
  3. de situering van gebouwen in de nabijheid van een gebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’.
7.4 Afwijken van de bouwregels
 
7.4.1 Aanbouw
Het bevoegd gezag kan bij vrijstaande woningen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder d, ten behoeve van een aanbouw aan de andere zijgevel van het hoofdgebouw mits:
  1. de aanbouw niet meer bedraagt dan 50% van de lengte van de zijgevel van de hoofdmassa;
  2. de diepte vanuit de tweede zijgevel niet meer bedraagt dan 2 m;
  3. de bouwhoogte niet meer bedraagt 3,25 m;
  4. de afstand van de aanbouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedraagt dan 3 m.
7.5 Specifieke gebruiksregels
 
7.5.1 Algemeen
Voor aan-huis-verbonden beroepen, aan de woonfunctie ondergeschikte nevenactiviteiten, bed & breakfast en internetverkoop gelden de volgende bepalingen:
  1. De functie mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van de woning.
  2. Het gebruik blijft in ruimtelijke en visuele zin ondergeschikt aan de woonfunctie.
  3. De bruto vloeroppervlakte benodigd voor het gebruik bedraagt niet meer dan 25% van de oppervlakte van de woning met een maximum van 25 m2.
  4. Het gebruik levert geen onevenredige hinder op voor de woonomgeving en doet geen onevenredige afbreuk aan het woonkarakter van de wijk.
  5. Het gebruik omvat geen verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
 
7.5.2 Aan-huis-verbonden beroepen
In aanvulling op het bepaalde in lid 7.5.1 gelden voor aan-huis-verbonden beroepen de volgende bepalingen:
  1. Er mag geen sprake zijn van een bedrijf dat wordt aangemerkt als een inrichting in het kader van de Wet Milieubeheer.
  2. Er vindt geen detailhandel plaats, tenzij ondergeschikt aan en in direct verband met het
  3. aan-huis-verbonden beroep.
  4. Indien het aan-huis-verbonden beroep wordt uitgeoefend in een bijgebouw mag de afstand van het bijgebouw tot de woning niet meer bedragen dan 10 m.
7.5.3 Bed & breakfast
In aanvulling op het bepaalde in lid 7.5.1 gelden voor het gebruik van ruimten ten behoeve van de uitoefening van een bed en breakfast de volgende bepalingen:
  1. Bed & breakfast mag uitsluitend plaatsvinden bij grondgebonden woningen.
  2. De uitoefening van een bed & breakfast vindt plaats in het hoofdgebouw.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 7.5.1 onder c geldt een maximum van 4 slaapplaatsen per locatie.
  4. In afwijking van het bepaalde in lid 7.5.1 onder e dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden.
7.5.4 Internetverkoop
In aanvulling op het bepaalde in lid 7.5.1 gelden voor internetverkoop de volgende bepalingen:
  1. Er mag geen showroom en/of verkoopruimte aanwezig zijn.
  2. Er mag geen uitstalling ten behoeve van verkoop plaatsvinden.
  3. Er mag geen mogelijkheid aan personen worden geboden voor het ter plaatse afhalen van goederen.
  4. Er mag geen mogelijkheid aan personen worden geboden voor het ter plaatse betalen van goederen.
  5. Indien de internetverkoop wordt uitgeoefend in een bijgebouw mag de afstand van het bijgebouw tot de woning niet meer bedragen dan 10 m.
7.5.5 Strijdig gebruik
Als gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel:
    1. bij aan-huis-verbonden beroepen, voor zover ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
    2. door middel van internetverkoop;
  4. het opslaan van verpakte en onverpakte stoffen, materialen en goederen;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enigerlei vorm van erotische dienstverlening.
Artikel 8 Waarde - Waardevolle bomen
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van waardevolle en bijzondere boombeplantingen, voor zover en zolang aanwezig.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing.
 
8.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, behoudens wanneer een omgevingsvergunning ten behoeve van de kap voor de betreffende boom/bomen onherroepelijk rechtskracht heeft gekregen en er geen herplantplicht op dezelfde locatie is opgelegd.
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
8.3.1 Afwijken voor het oprichten van bebouwing conform onderliggende bestemming
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, indien wordt aangetoond dat door het bouwen en/of gebruik van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom niet worden aangetast.
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de situering en afmetingen van bebouwing.
 
8.3.2 Bomeneffectrapportage
Ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een bomeneffectrapportage verlangen, waaruit blijkt dat het bouwen geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische waarden van de boom.
 
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  2. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen of verdichting van de bodem;
  3. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem of andere bodembewerking en vervanging of uitwisseling van grond;
  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  5. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze van indrijven van voorwerpen in de grond;
  7. het verrichten van werkzaamheden met (zware) machines die tot beschadiging van de boom of verdichting van de grond kunnen leiden;
  8. de opslag of het aanbrengen van stoffen of materialen inclusief het (tijdelijk) plaatsen van schaftketen, toiletten, betonmolens, voertuigen, machines of tijdelijke bouwwerken;
  9. het bevestigen van voorwerpen aan of in de boom;
  10. het snoeien van takken of het afhakken van wortels van de boom.
8.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, gelet op de conditie, groeiplaats en levensverwachting van de waardevollen bomen;
  2. binnen het kader van het normale bodemgebruik vallen, zoals onkruidbestrijding en planten en rooien van onderbeplanting;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. gericht zijn op de instandhouding van de waardevolle bomen.
8.4.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en bescherming van de waarde van de boom.
  2. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt het advies ingewonnen van de beheerder.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
9.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens die aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de activiteit (althans uitvoering van een bouw- of aanlegplan), archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
 
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waaronder begrepen boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) ten opzichte van het maaiveld.
9.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. ten hoogste 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) reiken óf dieper reiken dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) én een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
  2. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits door een ter zake deskundige;
  3. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
9.5.1 Slopen
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen, delen van gebouwen dan wel andere bouwwerken te slopen.
 
9.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 9.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. sloopwerkzaamheden ter uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 9.2 in acht is genomen.
  2. sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  3. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
9.5.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 9.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarde van de gronden.
  2. Het bevoegd gezag kan één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de in lid 9.5.1 bedoelde omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, rijplaten of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien tijdens werken of werkzaamheden vondsten van hoge waarde worden aangetroffen, dan wordt hier terstond melding van gemaakt bij het bevoegd gezag die vervolgens in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
9.6.1 Ligging, omvang, wijzigen of verwijderen
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:
    1. de ligging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ te verschuiven;
    2. de omvang van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ te vergroten of verkleinen;
    3. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ van de verbeelding te verwijderen;
    4. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ te wijzigen in de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Archeologie 4’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ voor zover de geconstateerde aan- of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
  2. Alvorens het plan te wijzigen wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
 
10.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) ten opzichte van het maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens die aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de activiteit (althans uitvoering van een bouw- of aanlegplan), archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
 
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen dieper dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) ten opzichte van het maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waaronder begrepen boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) ten opzichte van het maaiveld.
10.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. ten hoogste 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) reiken óf dieper reiken dan 0,3 m (of 0,5 m bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) én een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 500 m2;
  2. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits door een ter zake deskundige;
  3. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
10.5.1 Slopen
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen, delen van gebouwen dan wel andere bouwwerken te slopen.
 
10.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 10.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
  1. sloopwerkzaamheden ter uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 10.2 in acht is genomen.
  2. sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  3. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
10.5.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 10.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor het in de enkelbestemming toegestane gebruik van de grond, en in geval van gedeeltelijke sloop, indien door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarde van de gronden.
  2. Het bevoegd gezag kan één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de in lid 10.5.1 bedoelde omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, rijplaten of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien tijdens werken of werkzaamheden vondsten van hoge waarde worden aangetroffen, dan wordt hier terstond melding van gemaakt bij het bevoegd gezag die vervolgens in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
10.6.1 Ligging, omvang, wijzigen of verwijderen
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:
    1. de ligging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ te verschuiven;
    2. de omvang van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ te vergroten of verkleinen;
    3. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ van de verbeelding te verwijderen;
    4. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ te wijzigen in de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Archeologie 3’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ voor zover de geconstateerde aan- of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
  2. Alvorens het plan te wijzigen wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 12 Algemene bouwregels
 
12.1 Bestaande maten
 
Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aanwezig is, dan wel gebouwd mag worden krachtens een omgevingsvergunning en dat in het plan als gevolg van de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten en/of situering afwijken van de (maatvoerings)bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten en/of situering als bepaling van de maatvoering of situering, met dien verstande dat:
  1. bestaande maten die meer of minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, ter plaatse van de afwijking als respectievelijk ten hoogste of ten laagste toelaatbaar worden geacht, een en ander met uitzondering van de oppervlaktematen voor erfbebouwing op gronden met de bestemming ‘Wonen’;
  2. de (onderdelen van) bouwwerken waarvan de maten afwijken van wat in hoofdstuk 2 is bepaald, niet mogen worden vergroot of verhoogd;
  3. bij herbouw het bepaalde onder 1 uitsluitend van toepassing is, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing is.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen in geringe mate worden overschreden, voor zover en meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de in dit plan voorgeschreven maten met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
    1. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat;
    2. deze om esthetische en/of bouwtechnische redenen noodzakelijk is en;
    3. de toepasselijke bestemmingsplanregel zelf geen mogelijkheid tot afwijking biedt;
De in dit artikel genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
 
14.1 Parkeernormen
 
14.1.1 Gebuiksregels
In geval van (vervangende) nieuwbouw en/of een wijziging en/of uitbreiding van het gebruik van gronden en/of gebouwen dient op eigen terrein minimaal te worden voldaan aan de in bijlage 1 opgenomen parkeernormen. Voor de afmetingen van parkeerplaatsen dient te worden voldaan aan de afmetingen zoals opgenomen in de publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van de CROW-uitgave d.d. oktober 2012.
 
14.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1.1, mits:
  1. de ontwikkeling niet een zodanige verkeersaantrekkende activiteit betreft die kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, en;
  2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
14.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door de in bijlage 1 opgenomen parkeernormen te wijzigen, waarbij zij de meest recente versie van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ van het CROW in acht nemen.
 
Artikel 15 Overige regels
 
15.1 Algemeen toetsingscriteria afwijkingen en wijzigingen
 
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. de stedenbouwkundige - en beeldkwaliteitseisen;
  2. de milieusituatie;
  3. natuurlijke en landschappelijke waarden;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. het zicht op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing;
  7. de parkeerbalans.
15.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
 
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met ten hoogste 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
‘Regels van het bestemmingsplan Kerk Wijbosch’