direct naar inhoud van 4.9 Externe veiligheid
Plan: Hooghei II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1

4.9 Externe veiligheid

Voor de woningbouwlocatie Hooghei II is onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke belemmeringen op het gebied van externe veiligheid. Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, die op 4 augustus 2004 in de Staatscourant is gepubliceerd.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Het plaatsgebonden risico vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour ruimtelijk weer te geven. Het groepsrisico is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek. Hierin is weergegeven hoe groot de kans is dat groepen met een bepaalde grootte slachtoffer kunnen worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

De verantwoordingsplicht behelst onder meer de volgende aspecten:

  • ligging curven van het groepsrisico (GR) ten opzichte van de oriëntatiewaarde;
  • toename GR ten opzichte van de huidige situatie;
  • de mogelijkheden van zelfredzaamheid van de bevolking;
  • de mogelijkheden van de bestrijdbaarheid;
  • nut en noodzaak van de ontwikkeling;
  • het tijdsaspect.

Er is voor het plangebied Hooghei II gekeken naar de aanwezigheid van een drietal risicovolle activiteiten.

1. Risicovolle inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich risicovolle inrichtingen zijnde twee lpg-tankstations. Dit betreft Esso Mastpolder en Shell Hoezaar beide gelegen aan de A58. Esso Mastpolder bevindt zich op circa 1.350 meter van het plangebied en Shell Hoezaar bevindt zich op circa 1.400 meter. Deze afstanden zijn dermate groot dat de tankstations niet van invloed zijn op externe veiligheid voor het plangebied Hooghei II.

2. Vervoer gevaarlijke stoffen

In deze paragraaf gaan we in op de relevantie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. Voor het plangebied Hooghei I is in juni 2006 door de brandweer Midden- en West-Brabant een BEVI advies opgesteld (zie bijlage bijgevoegd rapport). Dit advies is opgezet vanwege de aanwezigheid van de spoorlijn Roosendaal-Breda en de aanwezige gasleiding nabij het plangebied van Hooghei I.

Spoorweg

Voor het uitvoeren van risicoberekening is uitgegaan van een interessegebied zoals weergegeven in figuur 4.4.

Figuur 4.4 Interessegebied (Hooghei II, blauw vlak) voor de uitgevoerde risicoberekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1_0012.jpg" Het spoortraject is zo gedefinieerd dat het bestemmingsplan in het midden van de trajecten ligt. De lengte is zo gekozen dat de trajecten 500 meter aan weerszijden van het bestemmingsplan doorlopen. Het gaat om het traject 12010: Roosendaal – Breda West. Dit resulteert in een trajectlengte van circa 1.2 kilometer.

Figuur 4.5 Trajectligging Roosendaal – Breda West (Bestemmingsplan Hooghei II rood vlak)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1_0013.jpg"

Voor de risicoberekeningen is uitgegaan van de volgende gegevens: 33% van het transport van gevaarlijke stoffen vindt overdag plaats, 71,4% van het transport van gevaarlijke stoffen vindt gedurende de werkweek plaats, meteorologische gegevens van weerstation Woensdrecht zijn gebruikt, onder hoge snelheid wordt verstaan: > 40 km/u, de gevaarlijke stoffen worden vervoerd in bonte treinen (worst case).

Voor dit onderzoek is ten aanzien van het doorgaande vervoer uitgegaan van de transportcijfers uit het Basisnet Spoor, zoals weergegeven in tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de vervoerscijfers.

Tabel 4.3 Vervoersgegevens gevaarlijke stoffen per spoor

Stofcategorie   Type vervoer   Transporten
per jaar  
Invloedsgebied [m]   Warme/koude BLEVE
verhouding [A]  
Warme/koude BLEVE
verhouding [B2]  
A   Brandbaar gas   4350   460   0   -  
B2   Toxisch gas   2500   995   -   0,47  
B3   Zeer toxisch gas   0   > 4000   -   -  
C3   Zeer brandbare vloeistof   1450   35   -   -  
D3   Toxische vloeistof   50   375   -   -  
D4   Zeer toxische vloeistof   50   > 4000   -   -  

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Uit de berekeningen blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor verschillende plaatsgebonden risicocontouren oplevert (zie tabel 4.4). Hieruit blijkt dat binnen de PR 10-6 geen kwetsbare objecten liggen. Het plaatgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van Hooghei II.

Tabel 4.4 PR- contouren spoorlijn Roosendaal – Breda West [in meters]

PR contouren   Gemiddelde afstand vanaf as spoor  
10-6/jaar   0  
10-7/jaar   10  
10-8/jaar   139  

Uit de berekeningen van het groepsrisico voor het spoor blijkt dat zowel het hoogste groepsrisico per kilometer als het hoogste groepsrisico per route gelijk blijft bij de realisatie van Hooghei II. Ook blijkt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde van de f/N -curve ligt. Tevens wordt er een stijging van het groepsrisico berekend. De maximale frequentie van de totale route stijgt met circa 1,3%.

Ook vanwege deze minimale toename van het groepsrisico dient de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag te worden ingevuld voor het vercvoer van gevaalrlijke stoffen over het spoor, conform paragrraf 4.3 van de circulaire Risiconormering gevaarlijke stoffen.

Wegen

Aan de zuidzijde van het plangebied Hooghei II loopt de autosnelweg A58. Via deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied bevindt zich op circa 1.100 meter van deze autosnelweg. De risicocontour, die de stoffen die vervoerd worden met zich meebrengt, overschrijdt het invloedsgebied niet. De invloedsgebieden van deze stoffen blijven binnen de 1.100 meter waardoor deze niet van invloed zijn op het plangebied (1% letaliteitsgrens).

Water

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen waterwegen waarover (gevaarlijk) transport plaatsvindt. Derhalve heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de gevolgen van vervoer van gevaarlijke stoffen over in de omgeving aanwezige waterwegen.

Buisleidingen

Voor het uitvoeren van risicoberekening is uitgegaan van een interessegebied zoals weergegeven in figuur 4.4. Op basis hiervan heeft Gasunie informatie aangeleverd over alle binnen een straal van 2.500 meter van dit gebied aanwezige aardgastransportleidingen. Met name leiding Z-529-01, gelegen ten oosten en ten zuiden van Zegge, bleek relevant voor de uit te voeren risicostudie.

Tabel 4.6 Trajectligging leiding Z-529-01

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585KO001-DEF1_0014.jpg"

Door middel van berekeningen is het plaatsgebonden risico bepaald . Uit deze berekeningen bijkt dat bij de buisleiding Z-529-01 geen sprake is van een PR 1 x 10-6/jaar, aangezien binnen deze contour geen (beperkt) kwetsbare objecten liggen. Het plaatsgebonden risico voldoet bij deze buisleiding aan de grenswaarde en de richtwaarde (beide 1 x 10-6/jaar). Bij geen van de doorgerekende situaties zijn knelpunten aanwezig voor de realisatie van Hooghei II.

Het groepsrisico van de buisleidingen is per situatie berekend en is weergegeven in tabel 4.5. Het aantal slachtoffers is kleiner dan 10. Hierdoor is er sprake van geen groepsrisico. Het plangebied ligt op een dusdanige afstand van de buisleiding dat hierdoor het hoogste groepsrisico per kilometer niet wijzigt. Dit betekent dat wordt voldaan aan artikel 8 van het Revi.

Tabel 4.5 Schematische weergave groepsrisico buisleiding Z-529-01 per situatie

Situatie   Aantal
slachtoffers  
Kans   Maximale overschrijdingsfactor  
Huidige situatie – Hoogste groepsrisico per KM   0   0.00E+000   0.000E+000  
Toekomstige situatie – Hoogste groepsrisico per KM   0   0.00E+000   0.000E+000  

Op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is de verantwoordingsplicht niet van toepassing. Het groepsrisico blijft onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde en de toename van het groepsrisico bedraagt minder dan 10%.

Verder bevinden zich geen K1, K2 en K3-vloeistofleidingen van het Ministerie van Defensie nabij het plangebied.

Elementen verantwoording GR nieuwbouw

Uit de kwantitatieve risicoanalyse voor de hoge druk aardgastransportleiding ten zuiden van het plangebied is gebleken dat door de realisatie van Hooghei II het groepsrisico niet verandert of toeneemt.

Uit de kwantitatieve risicoanalyse voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor ten zuiden van het plangebied is gebleken dat door de realisatie van Hooghei II het groepsrisico verandert en minimaal toeneemt met circa 1,3%. Als gevolg van de minimale toename van het groepsrisico moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het omgevingsbesluit, waarbij in ieder geval in dient te worden ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening.

Voor de invulling van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico zijn de volgende elementen geanalyseerd.

  • 1. Risicoscenario's;
  • 2. Ligging groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde;
  • 3. Toename groepsrisico ten opzichte van nulsituatie;
  • 4. Mogelijkheden van de zelfredzaamheid;
  • 5. Mogelijkheden van de hulpverlening;
  • 6. Nut en noodzaak van de ontwikkeling;
  • 7. Maatregelen.

Zoals hiervoor beschreven zijn in november 2012 berekeningen uitgevoerd ter bepaling van het groepsrisico van de spoorlijn en de aardgastransportleiding (QRA). Uit de berekeningen is komen vast te staan dat door de planontwikkeling het aantal personen toeneemt en het berekende groepsrisico voor de spoorlijn toeneemt en het berekende groepsrisico voor de aardgastransportleiding gelijk blijft.

Conform het CRNVGS moet de gemeente als het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een relevante verandering van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling.

Verantwoorden houdt in dat de gemeente een besluit neemt over de aanvaardbaarheid van het restrisico, met andere woorden “hoeveel slachtoffers vinden wij als bevoegd gezag acceptabel? “. De meesten zullen zeggen / denken: “elk slachtoffer is er één teveel”.

Met de ontwikkeling van onderrhavig bestemmingsplan neemt het groepsrisico toe. In de onderzochte situatie ligt als gevolg van de geplande ontwikkelingen het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde en is rekenkundig een toename van de hoogte van het groepsrisico vastgesteld.

Om een gemeente te helpen (immers zij is verantwoordelijk voor het aantal slachtoffers) is besloten om een planontwikkeling niet uitsluitend te laten bepalen door een enkele uitkomst van een berekening. Hiervoor is de handreiking Verantwoordingsplicht groepsrisico opgesteld. In deze handreiking worden aandachtspunten benoemd die moeten worden onderbouwd. Door het opstellen van de onderbouwing verantwoord je feitelijk de acceptatie van het restrisico.

De mogelijk te treffen maatregelen dragen bij tot een verlaging van het restrisico. Hiermee wordt beoogd de zelfredzaamheid van personen in het gebied te verbeteren zodat de hulpdiensten meer tijd en capaciteit / mogelijkheden hebben om de dreigende calamiteit nog effectiever te bestrijden.

Deze mogelijk te treffen maatregelen dragen bij tot een verlaging van het restrisico zoals bijvoorbeeld maatregelen aan de bron, ruimtelijke maatregelen (situering kappen) of bouwkundige maatregelen (gevelbehandeling). Voor de bestrijdbaarheid dient overleg plaats te vinden met de veiligheidsregio. Het advies dient te worden betrokken bij het ruimtelijke besluit.

Conform het CRNVGS moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een relevante verandering van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling.

Verantwoorden houdt in dat het bevoegd gezag een besluit neemt over de aanvaardbaarheid van het restrisico, met andere woorden “hoeveel slachtoffers vinden wij als bevoegd gezag acceptabel". Omn deze vraag te beantwoorden dient de handreiking Verantwoordingsplicht groepsrisico te worden toegepast. In deze handreiking worden aandachtspunten benoemd die moeten worden onderbouwd. Door het opstellen van de onderbouwing verantwoord je feitelijk de acceptatie van het restrisico. De mogelijk te treffen maatregelen dragen bij tot een verlaging van het restrisico. Hiermee wordt beoogd de zelfredzaamheid van personen in het gebied te verbeteren en de hulpdiensten meer tijd en capaciteit / mogelijkheden te bieden om de dreigende calamiteit nog effectiever te bestrijden. Deze mogelijk te treffen maatregelen dragen ook bij tot een verlaging van het restrisico zoals bijvoorbeeld maatregelen aan de bron of ruimtelijke maatregelen.

In verband met heeft overleg plaatsgevonden met de veiligheidsregio en wij adviseren de opdrachtgever het advies toe te voegen aan het ruimtelijk besluit. Uiteindelijk dient voor de vaststelling van het plan in overleg met de veiligheidstregio en gemeente kritisch te worden gekeken welke van de genoemde maatregelen worden uitgevoerd, zodat hiermee het restrisico wordt verlaagd, met andere woorden, het aantal slachtoffers verder zal afnemen.

Advies veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

In voornoemd kader is de risicoanalyse voorgelegd aan de veiligheidsregio. Naar aanleiding hiervan is adviseerd de volgende maatregelen te treffen teneinde restrisico's te verkleinen:

  • realiseren van een adequate bluswatervoorziening nabij de spoorweg vanwege het vervoer daarover van gevaarlijke stoffen, bij voorbeeld in de vorm van een geboorde put;
  • het plangebied voorzien van een secundaire bluswatervoorziening, bijvoorbeeld in de vorm van een geboorde put of een bassin;
  • woningen uitrusten met voorzieningen waarmee toxische stoffen kunnen worden buitengesloten, zoals uitschakelbare mechanische ventilatie en luchtdicht afsluitbare gevelelementen; dit in combinatie met voorlichting over risico's en in relatie daarmee het gebruik van deze voorzieningen.

Het realiseren van een adequate bluswatervoorzieningen nabij de spoorweg is niet zozeer een aandachtpunt voor onderhavig project, maar voor de gehele kern Zegge. In opverleg met de veiligheidsregio is afgesproken deze maatregel te betrekken bij het Uitvoeringsprogramma brandveiligheid Zegge.

De gemeente beraad zich thans over de wijze waarop een secundaire bluswatervoorziening binnen plangebied kan worden gerealiseerd, waarbij ook wordt gedacht aan aan een geboorde put. Een locatie binnen de bestemming verkeer ligt dan voor de hand. De betreffende regels laten een dergelijke voorziening 'van openbaar nut' ook toe.

Indien een dergelijke voorziening binnen de bestemming verkeer onverhoopt niet mogelijk blijkt, moet worden uitgeweken naar de in het plan opgenomen groenvoorzieningen. Deze gronden zijn evenwel alle bestemd voor natuur, waardoor dit minder voor de hand ligt. Desalniettemin is besloten de realisatie van een dergelijke voorziening mogelijk te maken. De in dit kader te verrichten werkzaamheden zijn wel gebonden aan een omgevingsvergunning.

De technische uitvoering van de woningen wordt beoordeeld bij vergunningverlening in het kader van de Omgevingswet. Toekomstige bewoners zullen hierover tijdig door initiatiefnemer worden geïnformeerd.