direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Zegge, Hoefstraat 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

1.1.1 Aanleiding

Aan de Hoefstraat 12 te Zegge is op een woonperceel een vrijstaande woning gelegen. Het voornemen bestaat om de woning te amoveren en de betrokken gronden in ontwikkeling te nemen. Beoogd wordt ter plaatse vier nieuwe levensloopbestendige (twee-aaneengebouwde) woningen te realiseren. Twee woningen zullen daarbij worden ontsloten op de Hoefstraat. De andere twee woningen zullen worden ontsloten op de Hogestede. Het aansluitend terrein wordt ingericht voor het parkeren en als tuin. De bouw van de vier woningen op voorgenoemde locatie past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de woningen te realiseren dient derhalve te worden afgeweken van het bestemmingsplan.

1.1.2 Doel

In het vigerend bestemmingsplan “Kom Zegge” is aan de gronden de bestemming ‘Wonen’ en 'Tuin' toegekend. Binnen deze bestemmingen is het wonen in de bestaande vrijstaande woning toegestaan. Woningvermeerdering is op basis van de bestemmingsplanregels niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient derhalve een bestemmingsplan voor het plangebied opgesteld te worden. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische basis voor de voorgenomen ontwikkeling en kent samengevat het doel het mogelijk maken van de realisatie van vier twee-aaneengebouwde woningen binnen het plangebied.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.2.1 Ligging

Onderhavig plangebied ligt aan de westelijke rand van de kern Zegge. De locatie is gesitueerd op de plaats waar heden het pand met het adres Hoefstraat 12 staat. Dit pand zal ten behoeve van het planvoornemen worden gesloopt. De directe omgeving van het plangebied kent hoofdzakelijk een woonfunctie met daaromheen verweven diverse maatschappelijke functies zoals dorpshuis 'De Nieuwenbergh', een begraafplaats en een basisschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0001.png"

Satellietfoto van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is weergegeven met een rode contour. Bron: streetsmart.cyclomedia.nl, 2019.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Hogestede, een binnenstedelijke ontsluitingsweg, en in het zuiden door de Hoefstraat. De Hoefstraat betreft een doorgaande weg welke de kern Zegge met het buitengebied ten westen van de kern verbindt. De oostelijke grens wordt gevormd door het woonperceel met het adres Hoefstraat 10. De westelijke grens wordt tot slot gevormd door een bestaand voetpad tussen de Hoefstraat en de Hogestede. Het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel die bekend staat als gemeente Rucphen, sectie A, nummer 3913. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.300 m2.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Toetsingskader

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Kom Zegge", zoals vastgesteld op 25 juni 2013. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd als het 'Wonen' en 'Tuin'. Ter hoogte van de bestaande woning is aan de gronden een bouwvlak toegekend met daarbinnen de aanduiding 'vrijstaand'. Op de gronden is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0002.png"

Uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving. Het plangebied is weergegeven met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019. 

Beoordeling

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Ingevolge de regels mag enkel binnen het bestaande bouwvlak, overeenkomstig de bouwaanduiding, een vrijstaande woning worden gebouwd. De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen. Binnen deze bestemming mogen enkel bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

Het voorliggende bouwplan gaat uit van de realisatie van vier twee-aaneengebouwde woningen. De woningen zijn grotendeels voorzien buiten het bouwvlak van de woonbestemming en binnen de bestemming 'Tuin'. Buiten het bouwvlak van de woonbestemming is er geen mogelijkheid om te voorzien in nieuwe woningen en binnen de bestemming 'Tuin' is de beoogde functie niet toegestaan en bestaan er evenmin bouwmogelijkheden voor de beoogde woningen. Tot slot worden de beoogde woningen ook niet gebouwd overeenkomstig de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende planvoornemen niet direct mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de beoogde toevoeging van vier twee-aaneengebouwde woningen mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het dorp en het plangebied gegeven. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan de vigerende ruimtelijke beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de geldende randvoorwaarden en planologisch relevante (milieu)aspecten voor het plan, waarna in het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de toelichting van de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk gemaakt en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaten van de planologische procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en beoogde situatie

2.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de de huidige situatie en gewenste situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven. Daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.

2.2 Gemeente Rucphen

Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een grote landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 22.457 inwoners (CBS, 31 mei 2018). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schrijf, Sint Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn veel verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig; iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.

2.3 Zegge

Ontstaansgeschiedenis

De geschiedenis van de dorpen in de gemeente Rucphen gaat terug tot 1125. In dat jaar werd de omgeving van Zegge aangeduid als 'Thurlicht-ter-venne'. Het Deurlechts Vaartje, ten westen van Zegge, herinnert nog aan deze oude benaming. Met de opkomst van de turfwinning in het gebied ontstond in de 14e eeuw de eerste bewoning. Midden door dit delfstofrijke gebied van West-Brabant, dat als veenzone een natuurlijke eenheid was, werd in 1290 de kunstmatige grens getrokken die West-Brabant in twee delen splitste, te weten Bergen op Zoom en Breda. Eeuwenlang bleef het inwoneraantal van Zegge circa 300 inwoners. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw steeg met een toenemende industrialisatie het aantal inwoners merkbaar en daarmee ook de omvang van het dorp.

Bebouwingsstructuur

In Zegge bestaat er een duidelijk relatie tussen het landschap en het occupatiepatroon. Van oorsprong is de kern Zegge een lintvormige nederzetting. Zegge ontwikkelde zich langs de Onze Lieve Vrouwestraat, een oude verbindingsweg, met de kerk en het kerkhof als spil. De kerk en het kerkhof, met zijn dominante boombeplanting, zijn mede door hun hogere ligging vanuit de omgeving duidelijk aanwezig en bepalen voor belangrijke mate de identiteit van het dorp. De bebouwing langs de Onze Lieve Vrouwestraat is het meest karakteristieke element in de ruimtelijke opbouw van Zegge.

De lange rechte straten van Zegge bieden doorzichten naar het buitengebied. Typerend zijn de variatie in functies, percelering en bebouwingsdiepte en daarnaast de verschillende kapvormen en goot- en bouwhoogten. De bebouwing kenmerkt zich door een gevarieerd bebouwingsbeeld qua bouwperiode, vorm, massa, kleur en materiaalgebruik. De typologie varieert van boerderijtypen, reguliere woningen tot villa's. Ook de onderlinge afstand tussen de bebouwing varieert.

2.4 Bestaande situatie plangebied

In de bestaande situatie is sprake van één vrijstaande woning binnen het plangebied. De woning is opgebouwd uit twee lagen met kap en is georiënteerd op de Hoefstraat en wordt ook hierop ontsloten. Het aansluitend terrein is thans ingericht als tuin. Parkeren vindt in de huidige situatie plaats op eigen terrein, aan de voorzijde van de woning. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat de bestaande woning omstreeks begin jaren '60 is gerealiseerd en sindsdien in stand is gehouden. Voor die tijd kende het plangebied vermoedelijk een agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0003.png"

Aanzicht bestaande woning binnen het plangebied. Bron: google.nl/maps, 2019.

2.5 Beoogde situatie plangebied

In de beoogde situatie worden aan de gronden behorend tot het plangebied drie extra woontitels toegevoegd. Nadat met onderhavig bestemmingsplan bouwmogelijkheden zijn gecreëerd voor vier twee-aaneengebouwde woningen, bestaat het voornemen hieraan invulling te geven conform onderstaand bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0004.png"

Bouwplan Hoefstraat 12 te Zegge. Bron: Algra & Marechal architecten, 2019.

Het bouwplan gaat uit van twee woningen georiënteerd op de Hogestede en twee woningen georiënteerd op de Hoefstraat. Parkeren vindt voor elke woning plaats op eigen terrein. Daartoe zullen de woningen beschikken over een eigen oprit. Alle vier de beoogde woningen zullen functioneren als levensloopbestendige woning. Concreet betekent dit dat de woningen een gelijkvloers programma kennen, waarmee de woningen primair gericht zijn op de doelgroep van senioren. Overeenkomstig hiermee zijn de woningen opgebouwd uit één laag zonder kap. Navolgend is een impressie opgenomen van de voorgevel van twee woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0005.png"

Impressie voorgevelaanzicht twee woningen. Bron: Algra & Marechal architecten, 2019.

2.6 Parkeren

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en / of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Beoordeling 

Door de gemeente Rucphen zijn in de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’ (d.d. 31-5-2017) parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied ‘Centrum’, ‘Overige bebouwde kom’ en ‘Buitengebied’. Blijkens de nota geldt dat voor de bebouwde kom van Zegge, aan wordt gesloten bij de parkeernormen zoals deze gelden voor het gebied 'Centrum'. Voor de beoogde woningen zijn de volgende parkeernormen van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0006.png"

Parkeernormen en verkeersgeneratie voor twee-aaneengebouwde woningen. Bron: Nota Parkeernormen 2017 van de gemeente Rucphen.

Binnen het plangebied worden vier twee-aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Voor dit type woning geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Derhalve dienen in totaal (4 x 1,7) = 6,8 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Elke woning wordt voorzien van dubbele oprit zonder garage. In theorie wordt daarmee voorzien in twee parkeerplaatsen per woning. In de praktijk wordt de dubbele oprit echter vaak niet gebruikt enkel ten behoeve van parkeren. Daarom hanteert de Nota Parkeernormen voor dubbele opritten een berekeningsaantal van 1,7 parkeerplaatsen. Derhalve wordt met betrekking tot parkeren voorzien in (4 x 1,7) = 6,8 parkeerplaatsen op eigen terrein, hetgeen overeenkomt met de parkeervraag. Om de ontwikkeling te realiseren, zal echter sprake zijn van het verlies van één bestaande parkeerplaats aan de Hoefstraat. Deze parkeerplaats wordt elders gecompenseerd. Er zal sprake zijn van de aanleg van twee nieuwe parkeerplaatsen in het openbare gebied. Daarmee wordt, naast de compensatie van het verlies van één parkeerplaats, ook voorzien in het bezoekersparkeren ten behoeve van onderhavig initiatief.

Op basis van het voorliggende plan wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. In de regels is gewaarborgd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor 'bouwen' voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt. Het gemeentelijk parkeerbeleid vormt hiervoor rechtstreeks het toetsingskader.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waardoor voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.

2.7 Verkeersgeneratie

Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de verkeersgeneratiekengetallen te worden geraadpleegd. Deze zijn opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2017' van de gemeente Rucphen. Bij het te realiseren woningtype hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 7,6 per woning. Bij het te vervallen woningtype 'vrijstaand' hoort een vpe van maximaal 7,9. Derhalve genereert het plan in totaal (4 x 7,6) - (1 x 7,9) = 22,5 vpe.

Het plangebied zal voor 50% worden ontsloten via de Hoefstraat en voor 50% via de Hogestede. Het betreffen beiden binnenstedelijke wegen waarvan kan worden aangenomen dat deze een dergelijk lage toename aan vpe gemakkelijk kan afwikkelen. Derhalve kan worden gesteld dat de verkeersgeneratie geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op onderhavig plan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk.

3.2.2 Beleid en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en het radarstation op vliegbasis Woensdrecht. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gesteld op 90 meter ten opzichte van NAP. De maximale toegestane hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht bedraagt 113 meter boven N.A.P. In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt boven de genoemde hoogtes. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0007.png"

Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. De blauwe aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.

Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plan geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  • b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  • d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  • e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

  • a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-oppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van vier grondgebonden woningen mogelijk ter vervanging van één bestaande woning. De ontwikkeling is reeds gelet op de kleinschalige omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft niet te worden doorlopen.

Conclusie

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening , 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014, vastgesteld op 7 februari 2014 en in werking op 19 maart 2014.

De, met de partiële herziening ongewijzigde, provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn relevant voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol. De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw stedelijk ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Beoordeling

Het plangebied is in de SVRO gelegen binnen de stedelijke structuur, aangeduid als 'Kernen in het landelijk gebied'. Op de gronden die aangewezen zijn als kern in het landelijk gebied wordt voorzien in de lokale behoefte voor verstedelijking inzake wonen, werken en voorzieningen. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma. In de kernen in het landelijk gebied worden woningen gebouwd voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo – nul'. De provincie legt de nadruk op zorgvuldig ruimtegebruik waarbij de provincie de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag wil afremmen. Dit betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Het accent ligt dan ook op inbreiden en herstructureren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0008.png"

Uitsnede uit de structurenkaart van de SVRO - partiële herziening 2014. Het plangebied is met de rode contour geduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.

Met voorliggend planvoornemen worden drie extra woningen mogelijk gemaakt binnen de stedelijke structuur van de kern Zegge. Het plan draagt, gezien de ligging van het plangebied, met de voorziene bestemmingswijziging bij aan de concentratie van verstedelijking binnen de stedelijk structuur. Regionale afstemming met betrekking tot het woningbouwprogramma wordt nader getoetst in paragraaf 3.3.3.

Conclusie

Voorliggend initiatief is passend binnen de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening - partiële herziening 2014 van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'

Toetsingskader

De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers-en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie.

In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Beoordeling

Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Hiermee kiest de provincie een blikveld dat enigszins boven het huidige initiatief uit stijgt. Het voorliggend initiatief is passend binnen de omgeving en zorgt voor een kwalitatieve verdichting van het bestaand stedelijk gebied. Dit past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is relatief kleinschalig en betreft een inbreidingslocatie in het bestaand stedelijk gebied van Zegge. Het voornemen past binnen de kernwaarden zoals door de provincie Noord-Brabant zijn geformuleerd in haar Omgevingsvisie.

3.3.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Toetsingskader

In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma’s en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet per 2021 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.

De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is binnen de Omgevingsverordening gelegen binnen het ‘Stedelijk gebied’. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Omgevingsverordening. Ten eerste moet worden voldaan aan de regels voor ontwikkeling binnen het ‘Stedelijk gebied’. Daarnaast moet worden voldaan aan de algemene regels voor de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit van de ruimtelijke kwaliteit uit paragraaf 3.1.2. De toetsing wordt hierna uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0009.png"

Uitsnede kaartbeeld stedelijke ontwikkeling van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met de rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.

Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling

Toetsingskader

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van drie woontitels in het bestaand stedelijk gebied van Zegge. De nieuwbouw van woningen is toegestaan binnen het Stedelijk gebied als bepaald in artikel 3.42 Iov, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Uit de regionale woningbouwafspraken, gemaakt in het document 'Perspectief op wonen en woningbouw West-Brabant West 2019' volgt dat vanuit zorgvuldig ruimtegebruik in de regio primair ingezet wordt op het bestaand stedelijk gebied en de kansen voor transformatie en herbestemming. In dit document geeft de gemeente Rucphen aan dat 60% van de woningbouwplannen binnen de gemeente op inbreidingslocaties is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0010.png"

De prognose inzake de woningbouwbehoefte toont dat er tot aan 2028 behoefte is aan de bouw van minimaal 365 en maximaal 525 woningen. Er bestaat in de woningbouwprogrammering een harde plancapaciteit van 295 woningen. Binnen de woningbouwprogrammering bestaat voldoende ruimte om te voorzien in de bouw van vier woningen (netto toevoeging van drie woningen) in onderhavig plangebied. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken.

Onderhavige ontwikkeling betreft voorts een ‘duurzame stedelijke ontwikkeling’: de ontwikkeling bevordert zorgvuldig ruimtegebruik door gebruikmaking van een inbreidingslocatie. Tevens bevordert het plan een gezonde leefomgeving door woningen te realiseren binnen de kern van Zegge, alwaar voorzieningen per fiets te bereiken zijn. Tot slot wordt de mogelijkheid tot productie en gebruik van duurzame energie niet belemmerd.

Conclusie

Onderhavig initiatief voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.42 Iov.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Toetsingskader

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  • 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.

Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  • 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Ad c) - meerwaarderecreatie:

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  • 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Met onderhavig initiatief is hiervan sprake.
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in paragraaf 3.2.3 getoetst.
  • c. Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen dienen te worden geconcentreerd binnen een bouwperceel. De begrenzing van het beoogde bouwvlak en de bestemmingen zijn zodanig afgestemd dat hieraan toepassing wordt gegeven.

Voorwaarden ad b:

  • a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten.
  • b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden aangelegd. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen. De afwikkeling van het verkeer is beschreven in hoofdstuk 2.
  • c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in hoofdstuk 4. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan meerwaardecreatie door te voorzien in de opgave meer levensloopbestendige woningen te realiseren. Hierdoor kunnen senioren langer binnen hun vertrouwde omgeving blijven wonen en worden zorgvoorzieningen ontlast.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Puur Rucphen 2030

Toetsingskader

In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.

Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:

  • 1. Aantrekkelijk wonen;
  • 2. Vrijetijdseconomie;
  • 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
  • 4. Overheidsparticipatie;
  • 5. Regionale samenwerking.

De gemeente Rucphen wil haar aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig en landelijk willen wonen, maar wel dichtbij (groot)stedelijke voorzieningen en werk. De gemeente Rucphen handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt. Zelf bouwen zit in de genen van de inwoners van de gemeente. (Collectief) particulier opdrachtgeverschap wordt dan ook gestimuleerd. Aandachtspunten bij (zelf)realisatie zijn groene inpassing, duurzaamheid (isolatie/energie) en levensloopbestendigheid.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de bouw van woningen waardoor vooral keuze 1 van belang is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van drie extra woningen en betreft een particulier initiatief. Dit past binnen het uitgangspunt om mee te groeien met de samenleving en het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de toekomstvisie Puur Rucphen 2030.

3.4.2 Woonvisie gemeente Rucphen 2020 - 2024

Toetsingskader

In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.

Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.

In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat aan 500 nieuwe woningen. Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar. Benadrukt wordt een behoefte aan goedkope en middeldure koopwoningen tot € 300.000,-.

Beoordeling

Specifiek voor de kern Zegge bedraagt de behoefte aan nieuwe woning in de periode 2020-2024 50 woningen. Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van vier grondgebonden, levensloopbestendige woningen in het dorp. Dit aantal is passend binnen de opgave. In de woonvisie wordt ingegaan op een aanpassing van de woningvoorraad aan een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Het gaat om accentverschuivingen door het omzetten van een aandeel appartementen naar een aandeel grondgebonden seniorenwoningen. Met de realisatie van vier levensloopbestendige woningen wordt ingespeeld op deze accentverschuivingen.

Conclusie 

Onderhavig initiatief is passend binnen de woonvisie van Rucphen.

3.4.3 Structuurvisie Rucphen 2030

Toetsingskader

Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. Het plangebied is aangewezen als een gebied waar het versterken van de uitstraling van de dorpskern een belangrijke opgave is. Gewenst is om de relatie van de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van het groen: groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ook wordt de woningvoorraad afgestemd op de wensen van de bewoners.

 

De opgave is breed: onder andere voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur van de gemeente Rucphen gaat uit naar het invullen van deze woningbouwbehoefte via inbreiding en nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen. Voor Zegge is een dorpsontwikkelingsplan gemaakt, waarin wordt ingezet op het versterken van de leefbaarheid.

Blijkens de visiekaart is het plangebied gelegen in het gebied 'versterken uitstraling dorpskernen'. In het gebeid 'versterken uitstraling dorpskernen' is het uitgangspunt dat versterking van de uitstraling van de grote kernen noodzakelijk is om zo de woonkwaliteit en de recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente te vergroten. De grote kernen zijn stenig en hebben hun relatie met het buitengebied verloren. Het beleid is gericht op herstel van deze relatie. In het groenstructuurplan is aangegeven hoe: landschappelijke dooradering van de dorpen, een groen dorpshart en groene dorpsranden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0011.png"

Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Rucphen 2030. Het plangebied is weergegeven met een rode ster.

Beoordeling

In de structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan dat zij haar aantrekkingskracht voor mensen die rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen wonen, wil versterken. Daarbij ligt de belangrijkste opgave in het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen, bijvoorbeeld door de relatie van de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van het groen in de kernen, bijvoorbeeld door groene dooradering, een groen hart en groene randen. Daarnaast wordt ingezet op een kwaliteitsverbetering van woningen en de openbare ruimte, waarbij de woningvoorraad afgestemd dient te worden op de wensen van de inwoners. De opgave ten aanzien van woningbouw is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het aanpassen van de bestaande woningen om deze toekomstbestendig te maken. De kern Zegge wordt omschreven als aantrekkelijke kleine kern, mede doordat deze kern een duidelijke relatie met het buitengebied heeft.

Met onderhavig initiatief wordt voorzien in de sloop van een bestaande woning en de nieuwbouw van vier levensloopbestendige woningen op die locatie. Hiermee wordt voorzien in woningen geschikt voor ouderen, overeenkomstig de ambitie uit de structuurvisie. Onderhavige ontwikkeling is kleinschalig van aard, waardoor het voorzien in een landschappelijke dooradering van de kern niet mogelijk is. Wel zal ter plaatse de relatie tussen de kern en het naastgelegen buitengebied behouden blijven.

Conclusie 

Het voorgenomen plan voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten uit de Structuurvisie.

3.4.4 Visiedocument Groenbeleid Rucphen en Groene Kaart, 2008

Toetsingskader

Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Ook dient bekend te zijn of er binnen de invloedssfeer van het plan bomen aanwezig zijn, zodat hier een overwogen keuze in gemaakt kan worden. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0012.png"

Uitsnede Groene Kaart. De ligging van het plangebied wordt aangegeven met de blauwe contour.

Beoordeling

Uit de Groene Kaart blijkt dat ten westen van het plangebied waardevolle lijnvormige elementen aanwezig zijn welke behoren tot de gemeentelijke houtopstanden. Het betreft concreet de groene hagen langs het voetpad die de Hoefstraat en de Hogestede met elkaar verbindt. Deze groenelementen liggen buiten het plangebied en blijven behouden. De ontwikkeling voldoet hiermee aan de Groene Kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0013.png"

Groenelementen ten westen van het plangebied. Bron: google.nl/maps, 2019.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de Groene Kaart. Er zijn vanuit het visiedocument groenbeleid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.5 Groenstructuurplan Rucphen

Toetsingskader

Met het Groenstructuurplan Gemeente Rucphen ‘Landschap onthuld' zet de gemeente een beleidslijn uit voor de toekomst van het groen in de vijf kernen. Door de relatie met het landschap buiten de bebouwde kom te herstellen en meer variatie te bieden op wijkniveau wordt een duurzaam ‘frame’ aangelegd met een lange levensduur. Door groenstructuren te ontwikkelen die gerelateerd en ontleend zijn aan en geïnspireerd zijn op de ontstaansgeschiedenis, het omliggende landschap, de stedenbouwkundige opbouw en de verkeer- en ontsluitingsstructuur houden de dorpskernen hun ‘eigen’ verhaal overeind. De dorpen worden daarmee authentiek, herkenbaar en vertrouwd en antwoorden op de vraag naar een aantrekkelijke en recreatieve woon- en werkgemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0014.png"

Uitsnede groenstructuurkaart kern Zegge. Het plangebied is aangeduid met de rode ster.

Op de Groenstructuurkaart is het plangebied aangeduid als onderdeel van de dorpsranden. In het Groenstructuurplan is de visie op de dorpsranden als volgt gedefinieerd: “Contact tussen dorpskern en omliggend landschap, kern en landschappelijk verweven. Vanuit de kernen bewust worden van de aanwezigheid van het omliggende landschap door daar glimpen van op te vangen. Wandelend door het buitengebied ‘weg’ zijn en het landschap in alle rust kunnen beleven.” Doel is alle dorpsranden conform de visie her in te richten. Dit kan geschieden door de randen aan de achterzijden van woningen aan te planten met houtwallen, struweel of bosplantsoen of natte, ecologische zones als buffer. Aan de voorzijdes van woningen wordt openheid en contact met het landschap nagestreefd.

Op de Groenstructuurkaart is het plangebied voorts aangeduid als punt van landelijk binnenkomen. De visie is als volgt gedefinieerd: "De dorpsentrees trekken het landschap en de natuur het dorp in en leiden en trekken de bewoners van de kernen het buitengebied in. De relatie tussen kern en haar oorsprong vanuit het omliggende landschap wordt versterkt." Doel is alle dorpsentrees landschappelijk en natuurlijk in te richten door bijvoorbeeld toepassen kruidenberm, haag (inheems) of sloot en wegbegeleiding met inheemse boomsoort.

Beoordeling

Het plangebied ligt op de grens van de dorpsrand. Ten westen van het plangebied is de aanduiding 'dorpsrand' opgenomen, waarin contact met natuur en landschap wordt nagestreefd. Onderhavige gronden zijn gelegen op de overgang van het stedelijk gebied van de kern Zegge naar het buitengebied. Ten westen van het plangebied is sprake van een groene dorpsrand als overgang naar het buitengebied. Deze dorpsrand blijft behouden met onderhavig plan. Ter plaatse worden geen wijzigingen aan de groenstructuur voorzien. Op basis van het Groenstructuurplan is in de dorpsranden bewustwording van de aanwezigheid van het omliggende landschap een belangrijk thema. Bewustwording kan geschieden door glimpen van het omliggende landschap op te vangen. Rondom het plangebied blijft daarom de wegenstructuur onaangetast zodat zichtlijnen naar het landschap blijven bestaan. Ook betreffen de beoogde woningen allen ruime twee-aaneengebouwde woningen opgebouwd uit slechts één bouwlaag. De openheid binnen het plangebied blijft daarmee zo goed als mogelijk behouden.

Conclusie

Onderhavig initiatief is passend binnen het Groenstructuurplan van de gemeente Rucphen.

Hoofdstuk 4 Planologisch relevante (milieu)aspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • ecologie;
  • akoestiek;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • geur en veehouderij;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.

Beoordeling

Door Wematech is in maart 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen nieuwbouw ter plaatse.

Het veldwerk is uitgevoerd in januari en februari 2019. Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling geen relevante bijzonderheden en/of afwijkingen aangetroffen. Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering de voorgenomen bouwplannen ter plaatse te realiseren.

Conclusie

De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Noord-Brabant

Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.

Beleid waterschap Brabantse Delta

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfunctie van het watersysteem;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
  • een duurzame energiewinning.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • a. de waterparagraaf schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap en de maatregelen in de waterparagraaf zijn uitgevoerd, of voor zover;
  • b. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • c. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
  • d. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.
  • e. de toename aan verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06

Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:

  • a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
  • b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0015.png"

Uitsnede van de Keurkaart van het waterschap Brabantse Delta waarop het plangebied is aangeduid met een rode ster. Bron: brabantsedelta.webgispublisher.nl, 2019.

Beoordeling

Uit de kaarten behorend bij de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 volgt dat het plangebied niet is gelegen binnen een beschermd gebied dat volgt uit de Keur. Er is derhalve geen specifiek beschermingsregime uit de Keur van toepassing. Verder is het plangebied ook niet gelegen binnen een beschermingszone van een grondwaterwingebied.

De beoogde woningen zijn voorzien op gronden die momenteel in gebruik zijn als tuin. Ook is een bestaande woning aanwezig. Het verhard oppervlak (bebouwing en erfverharding) zal in de nieuwe situatie toenemen, maar niet meer bedragen dan 2.000 m2. Conform het beleid en regelgeving van het waterschap is bij een toename van minder dan 2.000 m2 verhard oppervlak de aanleg van retentie niet noodzakelijk.

In zijn algemeenheid is voor de waterhuishouding in nieuwe projecten de realisatie van een duurzaam gescheiden systeem uitgangspunt. Om water in de planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen en hemelwater op een duurzame wijze te verwerken (hydrologisch neutraal) wordt geadviseerd om in het ontwerp niet te veel verharding aan te brengen en bijvoorbeeld te werken met half verhardingen. Daarnaast kan de tuin zodanig worden ontworpen dat regenwater gemakkelijk naar het groen kan stromen door bijvoorbeeld plantvakken lager te plaatsen en deze zonder opstaande rand aan te leggen. Door in het tuinontwerp te werken met hoogteverschillen kan tijdens zware regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het (regen)water geleidelijk infiltreren in de bodem. Bij het ontwerp dient rekening te worden gehouden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen percelen zijn gelegen. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie in principe worden aangesloten op de openbare drukriolering. Om verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan bij eventuele bouwwerkzaamheden rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij bouwwerkzaamheden wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.

Conclusie

Met de realisatie van hoogteverschillen in de tuinen, is het planvoornemen passend binnen de gestelde voorwaarden met betrekking tot het aspect water.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) uit 2010. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0016.png"

Uitsnede cultuurhistorische waarddenkaart van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is geduid met een rode ster.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen in de regio ‘West-Brabantse Venen’, zoals aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. In de ‘West- Brabantse Venen’ heeft de winning en het transport van turf het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaart en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden worden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Het plan is op de schaal van de hele regio echter een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling die geen specifieke aanknopingspunten biedt om invulling te geven aan het beleid voor de regio.

Voor het overige is het plangebied gelegen aan de Hoefstraat. De Hoefstraat betreft een straat die in het kader van de historische geografie een ‘hoge’ waarde heeft. De voorgenomen plannen doen echter geen afbreuk aan deze waarde, nu enkel een in- en uitrit aan deze weg wordt gerealiseerd. Deze in- en uitrit is in de bestaande situatie reeds aanwezig.

Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Beoordeling

Volgens de vernieuwde ‘Advies archeologische beleidskaart’ van de gemeente Rucphen liggen de gronden in onderhavig plan binnen ’Waarde 2 - historische kernen, bekende archeologische vindplaatsen en relicten, en hoge archeologische verwachting (tenminste) voor vindplaatsen van jager-verzamelaars’. Voor gronden binnen dit gebied houdt in dat bij graafwerkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm –mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Derhalve is door BAAC een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten van jagers/verzamelaars uit de steentijd geldt vanwege de ligging van het plangebied in een gradiëntzone; een flank van een dekzandrug. Tevens geldt een lage tot middelhoge archeologische verwachting op het aantreffen van nederzettingen uit het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen. Voor de periode na de veenontginningen vanaf circa 1400 geldt een middelhoge archeologische verwachting op het aantreffen van huisplattegronden, resten van boerenerven en/of nederzettingen langs de historische weg de Hoefstraat.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat het plangebied in tegenstelling tot de bevindingen uit het bureauonderzoek niet op de flank van een dekzandrug ligt, maar op de hogere delen van een dekzandvlakte of beekdal. Deze aanname is gebaseerd op het voorkomen van gooreerdgronden, die zich ontwikkeld hebben in silthoudend, al dan niet humeus, beekzand of verspoeld dekzand. De gooreerdgronden worden afgedekt door een circa 65 tot 75 cm dik ophoogpakket uit de 19e/begin 20e eeuw. In de boringen 2, 3 en 5 komen recente verstoringen voor tot in de C-horizont van de oorspronkelijke gooreerdgrond.

Op basis van het verkennende booronderzoek kan de hoge verwachting voor resten de steentijd, evenals de middelhoge verwachting uit latere perioden, voor het gehele plangebied worden bijgesteld naar een lage archeologische verwachting voor alle perioden. BAAC adviseert gezien de lage verwachting voor alle perioden het plangebied in z’n geheel vrij te geven voor nader archeologisch vervolgonderzoek.

Bovenstaand advies is van BAAC. De resultaten van onderhavig onderzoek zijn beoordeeld door de gemeente Rucphen. Het advies betreffende het selectiebesluit is om in te stemmen met het advies van BAAC om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Er is voor het plangebied namelijk vastgesteld dat de voor archeologie relevante bodemlagen zijn verstoord. Tevens blijken de bodemomstandigheden binnen het plangebied in het verleden te nat te zijn geweest waardoor de locatie niet aantrekkelijk was voor bewoning. De kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische waarden is daarom klein. De Archeologische Monumentenzorg is hiermee afgerond en het plangebied wordt vrijgegeven voor de geplande bouwactiviteiten. De dubbelbestemming ‘Waarde Archeologie’ in het bestemmingsplan kan voor het plangebied verwijderd worden.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Ecologie

4.6.1 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Beoordeling en conclusie

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de ‘Brabantse Wal', welke is gelegen op een afstand van circa 12,5 km. Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. Daar het plangebied niet grenst aan een Natura 2000-gebied of een beschermd natuurmonument, is van directe schade geen sprake. Op het aspect stikstofdepositie wordt navolgend ingegaan.

4.6.2 Stikstof

Toetsingskader

Het plangebied is gelegen op circa 12,5 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied ‘Brabantse Wal’. Dit betreft een gebied dat beschermd is krachtens Europese regelgeving. De bescherming is opgenomen in de Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming). Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op dit gebied optreden als gevolg van de onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.

Beoordeling

De exacte mate van stikstof dient voor een bouwplan zowel bepaald te worden voor de gebruiksfase als de aanlegfase. Voor beide fases is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting. Navolgend worden de resultaten hiervan besproken.

Gebruiksfase

De gebruiksfase ziet op het gebruik van de woningen en de emissie die daarbij plaatsvindt. Significante stikstofbronnen zijn het verkeer van en naar het plan. Voor het gebruik van de woningen blijkt dat de stikstofemissie van 2,028 kg NOx per jaar niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Aanlegfase

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) ten behoeve van de aanleg van de woningen vinden in de aanlegfase plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plangebied ten behoeve van de bouw en sloop en gebruik van bouwmaterieel binnen het plangebied. De totale stikstofemissie bedraagt ten aanzien van materieel op de sloopplaats 16,632 kg NOx per jaar en ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking van de sloop 0,038 kg NOx per jaar. Er wordt vanuit gegaan dat de sloop maximaal één jaar in beslag neemt (jaar 2020). De totale stikstofemissie bedraagt ten aanzien van materieel op de bouwplaats 7,901 kg NOx per jaar en ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking van de realisatie 1,416 kg NOx per jaar. Deze emissie is ingevoerd in de AERIUS-calculator. Voor de aanleg- en sloopfase blijkt dat de stikstofemissie van 25,987 kg niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Conlcusie

Uit een AERIUS-berekening is gebleken dat als gevolg van de aanlegfase/gebruiksfase er ten aanzien van stikstofdepositie geen negatieve effecten optreden als gevolg van het plan op Natura 2000-gebieden.

4.7 Flora en fauna

Toetsingskader

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Quickscan Wet natuurbescherming

Door Veldbiologische Werken is in mei oktober een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Rapportage daarvan is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Verordening natuurbescherming Brabant, blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde soorten. Het betreft hierbij mogelijke aanwezige vleermuissoorten. Aanvullend onderzoek naar aanwezigheid van vleermuizen is noodzakelijk. Van andere beschermde soorten is aanwezigheid in het plangebied uitgesloten of zijn negatieve effecten uitgesloten.

Vleermuizenonderzoek

Naar aanleiding van de conclusies uit de quickscan Wet natuurbescherming is door Veldbiologische Werken vervolgonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat als gevolg van de sloop van het bestaande pand aan de Hoefstraat 12 te Zegge, 2 bestaande zomerverblijven van 2 Gewone dwergvleermuizen worden vernietigd. Gelet hierop is een Activiteitenplan opgesteld. Het Activiteitenplan, met daarin opgenomen de resultaten van het vleermuisonderzoek, is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

De vernietiging van de zomerverblijven zal plaatsvinden buiten de gevoelige periode van de soort. Mitigerende maatregelen in de vorm van tijdelijke kasten (4 vleermuiskasten Model C - meerlaags, geplaatst medio juni 2020), waarbij voldaan is aan de gewenningsperiode, zijn in het gebied aangebracht alvorens het bestaande verblijf ongeschikt te maken.

Bij realisatie van het nieuwbouwproject worden permanente voorzieningen ingebouwd. Dit volgens geldend Kennisdocument Gewone dwergvleermuis.

Tijdens het project zal op meerdere punten expertise van een vleermuisdeskundige ingeschakeld worden. Controle op de functionaliteit van de exclusion flaps dient te worden uitgevoerd alsmede een monitoring van 1 jaar na realisatie van het project.

Met in acht neming van het Activiteitenplan is geen sprake van wezenlijke negatieve invloed op de instandhouding van de soort. De benodigde maatregelen worden niet als onuitvoerbaar beschouwd. Er dient wel een Ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd bij de Provincie Noord-Brabant. Deze Ontheffingsaanvraag is voor overtreding van de verbodsbepaling Artikel 3.5 lid 4.

Volgens het huidige beleid betreft de doorlooptijd van een procedure minimaal 20 weken met kans op verdere procedurevertraging en is een ontheffing maximaal vijf jaar geldig met mogelijkheid tot verlenging. Het veldonderzoek is maximaal drie jaar geldig, waarna deze dient te worden geactualiseerd indien de start van de werkzaamheden drie jaar of langer na de onderzoeken onderzoek aanvangen.

Conclusie

Voor onderhavig bestemmingsplan geldt dat de Wet natuurbescherming, gelet op de mogelijkheid van het nemen van adequate maatregelen, de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg staat. Bij de werkzaamheden zal te allen tijde de zorgplicht in acht worden genomen.

Er wordt ontheffing aangevraagd bij de provincie Noord-Brabant. In het kader van deze aanvraag zijn reeds mitigerende maatregelen getroffen, in de vorm van het voorzien in vervangende nestruimte. Daarmee ligt het in de lijn der verwachting dat de ontheffing zal worden verleend.

4.8 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

  Stedelijk   Buitenstedelijk  
Aantal rijstroken   Aantal meter aan weerszijden van de weg  
5 of meer   350 m   600 m  
3 of 4   350 m   400 m  
1 of 2   200 m   250 m  

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van de Hoefstraat. Ter plaatse is een maximum snelheid toegestaan van 60 km/u (buiten de bebouwde kom). Wematech heeft in november 2019 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het toevoegen van de beoogde woningen. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Hoefstraat (60 km/h gedeelte) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Het aanvragen van hogere grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Het onderzoeken van geluidreducerende maatregelen is eveneens niet noodzakelijk.

In het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ is inzicht verkregen in de cumulatieve geluidbelasting. Hierbij zijn de Hoefstraat, de Waegemaekersstraat, de Hogestede, de Lagestede, de Van den Wildembergstraat en de Onze Lieve Vrouwestraat als akoestisch relevant aangemerkt. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van het meest noordelijke toetspunt een cumulatieve geluidbelasting van 52 dB wordt berekend, wat is te kwalificeren als een redelijk woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de overige toetspunten bedraagt de geluidbelasting 38-50 dB wat te kwalificeren is als een goed woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen kan derhalve een acceptabel woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Doordat op geen van de geveldelen een geluidbelasting van > 53 dB wordt berekend, is een hogere geluidsisolatie dan de minimaal vereiste 20 dB uit het Bouwbesluit niet noodzakelijk.

Conclusie

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Hoefstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Een aanvraag om hogere waarden of het treffen van geluidreducerende maatregelen is niet noodzakelijk. In het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ is inzicht verkregen in de cumulatieve geluidbelasting. Binnen het plangebied is een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

De VNG-brochure onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt in een gebied dat kan worden gekenmerkt als rustige woonwijk. Richtafstanden gelden derhalve onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt toevoeging van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van deze functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende inrichtingen. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De beoogde woningen bevinden zich nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijvigheid. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

Hoefstraat 12, Zegge  
Inrichting   Locatie   Max. milieucategorie   Richtwaarde VNG   Afstand tot plangebied  
Bestemming 'Maatschappelijk' met functieaanduiding 'begraafplaats'   Hoefstraat ong.   1   10 meter   12  
Bestemming 'Maatschappelijk'   Hoefstraat 13   2   30 meter   35 meter  
Bestemming 'Maatschappelijk'   Hoefstraat 105/107   2   30 meter   90 meter  
Bestemming 'Maatschappelijk'   Hoefstraat 4   2   30 meter   65 meter  
Bestemming 'Agrarisch' (incl bouwvlak)   Hoefstraat 24   3.1   50 meter   175 meter  

In bovenstaande tabel is gemeten vanaf de grens van de woonbestemming tot de grens van de hindergevende bestemming. Relevante bedrijvigheid vindt doorgaans op nog grotere afstand plaats. Uit de tabel is af te lezen dat aan alle richtafstanden kan worden voldaan. Een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is daarmee gewaarborgd. Omgekeerd betekent dit ook dat het onderhavige planvoornemen omliggende bedrijven niet in hun bedrijvigheid belemmert.

Conclusie

Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.

4.10 Geur en veehouderij

Toetsingskader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de ‘omgekeerde werking’ van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daardoor getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt.

Beoordeling

In de nabije omgeving van het plangebied is één veehouderij gelegen. Het betreft de veehouderij aan de Hoefstraat 24 te Zegge. Op basis van de milieuvergunning worden ter plaatse melk- en kalfkoeien en vleesstieren gehouden. Er is sprake van de volgende veebezetting:

  • melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar: 14 dieren (A1.100)
  • vleesstieren: 8 dieren (A6.100);

Vaste afstanden

Voor melk- en kalfkoeien zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor deze dieren gelden afstandseisen. Daarom zijn voor deze veehouderij de afstandscontouren in beeld gebracht. De afstandscontouren zijn bepaald in een worst-case situatie, uitgaande van de rand van het te benutten bouwvlak. De afstandseis bedraagt 50 meter. De afstand van het bouwvlak tot de rand van de beoogde woonbestemming bedraagt circa 175 meter. Gelet op deze afstand is een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd en wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad.

Voorgrondbelasting

Voor vleesstieren zijn in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geuremissiefactoren vastgesteld. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen aan te passen middels een gemeentelijke verordening. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de gemeente Rucphen in haar geurverordening een aangepaste geurnorm heeft vastgesteld. Daarom gelden de standaard geurnormen voor uit onderstaande tabel. Het plangebied betreft bebouwde kom. Daarom bedraagt de geurnorm 3 ouE/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0017.png"

* het plangebied ligt in een concentratiegebied

De geurnorm van 3 ouE/m3 wordt ter plaatse van de bestaande woning aan de Hoefstraat 20 bereikt. De geurbelasting kan ter plaatse van deze woning niet verder toenemen. Gesteld kan worden dat hierdoor de geurbelasting in de richting van het plangebied niet kan toenemen. Met de realisatie van de nieuwe woningen wordt de veehouderij niet in haar belangen geschaad en is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat.

Achtergrondbelasting

De normen op grond van de Wgv gelden voor de geurbelasting van een individuele veehouderij. De (hoogste) geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object wordt ook wel ‘voorgrondbelasting’ genoemd. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.

De Wgv kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen. De achtergrondbelasting die optreedt of op kan treden is dan ook een gevolg van de aanwezige veehouderijen en de individuele geurbelasting. Binnen het plangebied is reeds sprake van een woonbestemming. Bij het toekennen van deze woonbestemming heeft de gemeenteraad reeds beoordeeld of de milieukwaliteit (de mate van geurhinder) die behoort bij een bepaalde achtergrondbelasting acceptabel is en of deze past binnen de doelstellingen voor een gebied. Deze is door het toekennen van de woonbestemming als acceptabel beschouwd.

Conclusie 

Ten aanzien van geurhinder afkomstig van veehouderijen is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied gewaarborgd. Omgekeerd hindert onderhavig planvoornemen omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.2585K0015-DEF1_0018.png"

Uitsnede van de risicokaart. Het plangebied is aangeduid met de rode ster. Bron: risicokaart.nl, 2019.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een gasdrukregel- en meetstation aan de Spoorstraat 16 in Zegge. De grens van de inrichting ligt op een afstand van circa 850 meter tot het plangebied. Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. In plaats daarvan geldt een generieke veiligheidsafstand van 25 meter. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot de inrichting zijn er geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.

Conclusie

Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.11.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 380 meter van de spoorweg tussen Roosendaal en Etten-Leur waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze spoorweg geldt dat er op basis van de risicokaart geen sprake is van een risicocontour. Voor het groepsrisico gelden geen vaste veiligheidsafstanden, maar is het invloedsgebied van de transportroute van belang. Het invloedsgebied van de spoorweg bedraagt 200 meter tot de transportroute. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied. Tevens is geen sprake van een plasbrandaandachtgebied. Gelet op de ruime afstand van de spoorweg tot het plangebied vormt de ligging van de spoorweg derhalve geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Conclusie

Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.11.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te beoordelen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtstbijzijnde hogedruk aardgasleiding is gelegen op een afstand van circa 380 meter tot het plangebied. Gelet op de ruime afstand voor de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:

  • 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
  • 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 4 woningen. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Rijksweg A58. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Tot slot blijkt uit hoofdstuk 2 dat het aantal verkeersbewegingen ten aanzien van het onderhavige planvoornemen slechts beperkt toeneemt. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1 

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2 

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.14 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Beoordeling

Met het onderhavige planvoornemen is er sprake van de nieuwbouw van woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van vier woningen (netto toevoeging van drie woningen). Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is gelegen in een gebied waar de Provinciale milieuverordening geldt. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw van de regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Rucphen gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor woningen.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Regels

5.3.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Artikel 1. Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2. Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 3. Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4. Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om te wonen in vier grondgebonden woningen. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Hoofdgebouwen worden uitsluitend twee-aaneen opgericht met een maximum bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding.

Artikel 5. Waarde - Archeologie 5'

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor de instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden voorkomend in de dorpskern.

5.3.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels

Artikel 6. Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 7. Algemene bouwregels

In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

Artikel 8. Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.

Artikel 9. Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen op de verbeelding opgenomen

gebiedsaanduidingen. De volgende aanduiding komt in het bestemmingsplan voor:

Vrijwaringszone - radar

Voor het radarverstoringsgebied is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen met daaraan gekoppeld een beperkende bouwregeling.

Artikel 10. Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter hoog én voor erkers, balkons en luifels. De afwijkingen zijn enkel mogelijk indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Ook zijn geringe afwijkingen mogelijk die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en een bouwgrens maximaal 2,5 meter verschuift.

Artikel 11. Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is ten eerste een algemene wijzigingsregel opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.

Artikel 12. Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid.

5.3.4 Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Artikel 13. Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Artikel 14. Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Kostenverhaal

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Beoordeling en conclusie

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van vier woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Rucphen een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleend aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.

7.1 Vooroverleg en inspraak

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

In onderhavig geval wordt geen mogelijkheid tot inspraak geboden. Wel is het voorontwerp bestemmingsplan ten behoeve van het vooroverleg digitaal ter raadpleging aangeboden aan de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta. De provincie heeft per brief d.d. 16 april 2020 laten weten dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen. Door het waterschap is per brief d.d. 6 mei 2020 aangegeven dat, aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan, een positief wateradvies wordt gegeven. Wel wordt verzocht om een kleine tekstuele aanpassing in paragraaf 4.3 van de toelichting. Deze aanpassing is verwerkt.

De beide vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 7.

7.2 Tervisielegging

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingsplan ‘Kom Zegge, Hoefstraat 12’ is in dat kader gepubliceerd in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 28 oktober 2020. Tevens is op de gemeentelijke website kennis gegeven van de tervisielegging van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 29 oktober 2020 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van de gemeente Rucphen en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de tervisielegging.

Gedurende de termijn van tervisielegging heeft een ieder over het ontwerp bestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot 1 schriftelijke zienswijze. Deze zienswijze is behandeld in een Nota van zienswijzen, die als Bijlage 8 bij de toelichting is opgenomen. De inhoud van de zienswijze heeft er niet toe geleid om te adviseren tot aanpassing van het ontwerp bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is derhalve op 21 april 2021 door de raad van de gemeente Rucphen ongewijzigd vastgesteld.