6.1 Plaatsbepaling en dakhelling
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de
regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een
omgevingsvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
- de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen;
- de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
De in lid 6.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld
met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of
afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op
de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en
gronden in verband met calamiteiten.