Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels hoofdstuk 2 , bij het verlenen van een omgevingsvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
de dakhelling en nokrichting van hellend dakvlakken van gebouwen;
de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.1.2 Voorwaarden
De in artikel 5 lid 1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.