direct naar inhoud van Regels
Plan: Arendsplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0826.BSPhz2centrum2017-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Arendsplein met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPhz2centrum2017-VA01 van de gemeente Oosterhout.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarden:

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende

oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor

de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bed & breakfast:

een voorziening in een (bedrijfs)woning, die als doel heeft het verstrekken van logies en

ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk een tot enkele

nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt

niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke,

seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid.

1.8 bestaand(e situatie):
  • a. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig of in uitvoering op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bebouwing, die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
  • b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en/of opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel

bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander

bouwwerk, met een dak.

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het

vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag:

doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte

liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel:.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.20 dakterras:

een voor personen toegankelijke verblijfsruimte op een dak, waaronder tevens begrepen een setback.

1.21 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een

omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de

bij het bedrijf horende bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices,

bemiddelingsbureaus e.d.).

1.22 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen

delen daarvan is toegestaan.

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gestapelde woning:

een woning in een gebouw waarin zich meerdere boven elkaar gelegen zelfstandige

woningen en/of bijzondere woonruimten bevinden.

1.25 gevaarlijke stoffen:

gevaarlijke stoffen zoals geclassificeerd in de Europese overeenkomst ADR (Accord

Europeen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route).

1.26 gevel:

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de

buitenlucht, daaronder begrepen het dak:

1.27 gevelvlak:

het verticale vlak waarin de hoofdvlakken van een gevel zich bevinden.

1.28 grondwaterbeschermingsgebied

gebied waarbinnen het grondwater, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het gebied, een periode van 25 of 100 jaar nodig heeft om de pompputten voor waterwinning te bereiken.

1.29 hoofdfunctie:

de belangrijkste functie waarvoor een gebouw mag worden gebruikt.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de

geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en, indien meer gebouwen op het

perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.31 huishouden:

de leefvorm of samenlevingsvorm van een of meer personen die in vast verband

samenleven, en waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuiteit in de

samenstelling.

1.32 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning.

1.33 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat wordt aangemerkt als uiting van beeldende kunst.

1.34 kunstwerk:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen,

viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijken.

1.35 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik, gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten, dat het

voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt

bereikt.

1.36 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.,

zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties,

gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse)

afvalinzameling en apparatuur voor (tele)communicatie.

1.37 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht (Wabo).

1.38 ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf:

voorzieningen voor verkeer en verblijf die ondergeschikt en gelieerd zijn aan de functies

die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse zijn toegestaan, zoals in- en uitritten,

langzaam verkeerspaden, onverharde paden, trottoirs en brandgangen. Hieronder worden

in ieder geval geen wegen en parkeervoorzieningen voor gemotoriseerd verkeer begrepen.

1.39 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met

maximaal een wand.

1.40 peil:
  • a. voor een op een perceel aanwezig bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een op een perceel aanwezig bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkt terrein.
1.41 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan

anderen.

1.42 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf het openbaar

toegankelijke gebied zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verrichten van

seksuele diensten aan anderen.

1.43 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang

alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van

erotisch /pornografische aard plaatsvinden, waaronder in elk geval worden verstaan: een

seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf

waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet gecombineerd met

elkaar.

1.44 speelvoorziening:

openbaar toegankelijke voorziening in de open lucht bestemd voor sport, spel, vermaak of

ontspanning, niet zijnde een sportvoorziening waar georganiseerde sportbeoefening

plaatsvindt, waaronder in ieder geval speeltuinen en trapveldjes worden verstaan.

1.45 straatprostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door passanten hiertoe te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze.

1.46 uitvoeren:

uitvoeren, het doen uitvoeren, het laten uitvoeren of in uitvoering geven.

1.47 vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte van alle ruimten die voor een functie wordt gebruikt.

1.48 voorzieningen voor verkeer en verblijf:

voorzieningen die verband houden met de afwikkeling van het verkeer en/of met het

verblijfskarakter van de openbare ruimte, zoals wegen, straten, pleinen, langzaam

verkeerspaden, inclusief daarbij behorende inrichtingselementen.

1.49 waterhuishoudkundige voorziening:

voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen,

waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en

onderhoud van een watergang, alsmede voorzieningen voor waterafvoer, waterinfiltratie en

waterberging, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden en

beschoeiingen.

1.50 wonen:

het bewonen van een woning, door niet meer dan één huishouden.

1.51 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.52 zelfstandige woonruimte:

een woning met een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een

gedeelde verkeersruimte, waarbij de wasgelegenheid, kookgelegenheid en het toilet niet

worden gedeeld met andere bewoners.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

afstanden:

van bouwwerken tot andere bouwwerken, bebouwingsgrenzen en perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

diepte van een gebouw:

  • horizontale diepte: de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
  • verticale diepte: de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de bovenzijde van de (afgewerkte) begane grondvloer.

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ondergronds bouwen wordt niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud van een bouwwerk.

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte

bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. inritten;
  • d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. straatmeubilair;
  • i. kunstobjecten;
  • j. kunstwerken;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Balkons

Voor het bouwen van balkons aan de in lid 5.2.2 bedoelde gebouwen is het bepaalde in 9.2 van toepassing.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de

volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • b. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • c. De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • d. De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • e. De bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • f. De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor het bouwen van kunstobjecten met een bouwhoogte van maximaal 8 m, mits:

  • a. dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
  • b. hiertegen geen bezwaren zijn vanuit oogpunt van verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het aanleggen van parkeervoorzieningen en overige voorzieningen voor verkeer en verblijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Het stedenbouwkundig beeld wordt niet in onevenredige mate geschaad.
  • b. Het aanleggen van parkeervoorzieningen is noodzakelijk vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid.
  • c. De aanleg van de parkeervoorzieningen heeft geen zodanige invloed op de aanwezige groenvoorziening, dat deze groenstructuur daardoor onevenredige schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate wordt beperkt.
  • d. Er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit).

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. straatmeubilair;
  • f. kunstobjecten;
  • g. kunstwerken;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Balkons

Voor het bouwen van balkons aan de in lid 5.2.2 bedoelde gebouwen is het bepaalde in 9.2 van toepassing.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van kunstwerken, kunstobjecten, palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voorwaardelijke verplichting' gelden de volgende bepalingen:

  • a. Eén jaar na de ingebruikname van het eerste appartement in het zuiden van het zuidoostelijk gelegen bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' is het gebruik van de weg voor de bevoorrading van winkels uitsluitend toegestaan als wordt voldaan aan het bepaalde onder b;
  • b. Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voorwaardelijke verplichting' en op de onbebouwde gronden ten oosten van deze aanduiding tot minimaal 6 meter uit de plangrens dient binnen de periode als genoemd onder a een doorlopende strook met een breedte van minimaal 1 meter te zijn voorzien van het volgende wegdektype: stille elementen verharding, een asfalttype of een verharding met gelijkwaardige akoestische eigenschappen;
  • c. Het wegdektype als bedoeld onder b dient in stand te worden gehouden.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse is aangegeven.

5.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd.
  • c. De goothoogte respectievelijk bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte' (m) is aangegeven.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dienen de eerste 2 bouwlagen vrij te blijven van bebouwing.

5.2.3 Balkons

Voor het bouwen van balkons aan de in lid 5.2.2 bedoelde gebouwen is het bepaalde in 9.2 van toepassing.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de

volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de lijn waarin de naar de weg gekeerde gevel van het woongebouw staat niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van balustrades ten behoeve van een dakterras mag niet meer bedragen dan 1,5 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van de vloer van het dakterras.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de woning als bed & breakfast;
  • b. het bewonen of het laten bewonen van een woning door meerdere huishoudens;
  • c. het verhuren of laten verhuren van een woning voor kamerverhuur;
  • d. het gebruik van het dak van de bovenste bouwlaag van de in lid 5.2.2 bedoelde gebouwen als dakterras.

5.3.2 Dakterras

Een plat dak mag, met inachtneming van het bepaalde in 5.3.1 onder d, worden gebruikt als dakterras.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m2;
  • c. de bouw van een bouwwerk, dat kan worden gebouwd met graafwerkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,50 m en zonder heiwerkzaamheden.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en).
  • b. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de aanvrager aan de hand van een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport heeft aangetoond, dat door de oprichting van het gebouw het archeologische bodemarchief niet wordt verstoord.
  • c. Voor zover het oprichten van het in lid 6.2 bedoelde gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het verlagen van het waterpeil.

6.4.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  • b. het betreft werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
  • c. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • d. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 3. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

6.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen. Uitgezonderd van dit verbod zijn sloopwerkzaamheden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte minder bedraagt dan 100 m2 en/ of niet dieper wordt gewerkt dan 0,50 m onder maaiveld.
  • b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld, dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist, dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.
  • d. De vergunning kan niet worden verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

6.4.4 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 en 6.4.3 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin, dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' voor een nader aangegeven gebied vervalt, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

6.5.2 Advies

Alvorens de in lid 6.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door burgemeester en wethouders in te schakelen deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

Artikel 7 Waarde - Monumentale bomen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Monumentale bomen‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor monumentale bomen.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht binnen de bestemming ‘Waarde - Monumentale bomen'.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 mits uit een bomeneffectrapportage blijkt, dat de bouwactiviteiten geen onevenredige nadelige effecten hebben voor de levensverwachting en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen deze bestemming de volgende werkzaamheden te verrichten:

  • a. aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het slopen van bouwwerken;
  • d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

7.4.2 Toelaatbaarheid
  • a. De in sub 7.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de ter plaatse aanwezige boom of bomen niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 7.4.1 kan het bevoegd gezag een rapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.
  • c. Het bevoegd gezag is tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ter bescherming van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de ter plaatse aanwezige boom of bomen.

7.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in sub 7.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, legaal in uitvoering zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemeen

Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald, mag deze afwijkende maatvoering worden gehandhaafd, mits het desbetreffende gebouw, bouwwerk, voorziening of werk op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig was.

9.2 Balkons
  • a. Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwvlakken en bestemmingsgrenzen te overschrijden voor het bouwen van balkons, met dien verstande dat de overschrijding van de bouwgrens niet meer bedraagt dan 2 meter.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag de overschrijding van de bouwgrens ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - balkon' niet meer bedragen dan 1 meter.
  • c. Per verdieping mag de breedte van alle balkons tezamen niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de gevel.
  • d. De bouwhoogte van balustrades ten behoeve van een balkon mag niet meer bedragen dan 1,5 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van de vloer van het balkon.
9.3 Ondergronds bouwen
9.3.1 Algemeen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 meter.

9.3.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder 9.3.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw, al dan niet op een grotere diepte dan bepaald onder 9.3.1 mits:

  • a. de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;
  • b. hierdoor de eventueel in het gebied aanwezige waarden en functies (conform de dubbelbestemmingen in de artikelen 6 en7) niet onevenredig worden aangetast;
  • c. er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;
  • d. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
  • b. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van een of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • d. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede voor de groothandel in smart-, growen/ of headproducten;
  • e. het gebruik van gronden en gebouwen voor een belwinkel;
  • f. het gebruik van gronden en gebouwen als risicovolle inrichting, voor de opslag van propaan of een ander ontvlambaar gas in een ondergrondse of bovengrondse tank of voor het opslaan of bewerken van gevaarlijke stoffen, in die gevallen dat het plaatsgebonden risico op een perceel van derden 10-6/jaar of meer bedraagt, tenzij dit gebruik ingevolge de regels in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan expliciet is toegestaan.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
11.1.1 Aanduiding milieuzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.

11.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de ligging van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' te wijzigen of de aanduiding te verwijderen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van de in de planregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;
  • b. van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de planregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen en bijbehorende bouwvlakken indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele inrichting een geringe afwijking vergt;
  • d. van de planregels en toestaan dat nutsvoorzieningen en openbare voorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 50 m2;
  • e. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling voor verkeer tot niet meer dan 35 m;
    • 2. ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;
    • 3. ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot minder dan 40 m.
    • 4. ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan 35 m;
    • 5. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  • f. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
  • g. van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.
12.2 Voorwaarden afwijking

De omgevingsvergunning voor het afwijken, als bedoeld in lid 12.1 kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

13.2 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • b. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:
    • 1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    • 2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
    • 3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de 'Nota Parkeernormen 2019', bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
    • 4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder 2 dienen in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwen
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Arendsplein".