Dorst, herziening 1 (De Vliert)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0826.BSPdorsthz1vliert-VA01 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Inhoud
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
plan:
het bestemmingsplan ‘Dorst, herziening 1 (De Vliert)’ met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPdorsthz1vliert-VA01 van de gemeente Oosterhout.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
aaneengebouwde woning:
een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een daarbij behorend gebouwen wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het ter plaatse uitgeoefende aan huis verbonden beroep.
aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke of kunstzinnige bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m. van de voorkant, van het hoofdgebouw.
achtergevellijn:
de lijn waarin de achtergevel van een woning is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
achtergevelrooilijn:
de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.
afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bevoegd gezag:
bevoegd gezag, als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bebouwing beneden peil of onder de kapconstructie.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
dakkapel:
een opbouw op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden.
daknok:
hoogste punt van een schuin dak.
dakopbouw:
een opbouw op een deel van een hellend dak, waarmee de nok- en/of goothoogte van het gebouw wordt verhoogd.
dakvoet:
laagste punt van een schuin dak.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder vallen tevens afhaalzaken en traiteurs.
erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, e.d.).
evenement:
al of niet periodiek terugkerende en / of incidentele gebeurtenissen op het gebied van sport, cultuur, kunst, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.
functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
geschakelde woning:
een woning, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde op de bouwperceelgrens is gebouwd en door middel van aan- of uitbouwen of een aangebouwd bijgebouw geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.
gevel:
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
gevelvlak:
het verticale vlak waarin de hoofdvlakken van een gevel zich bevinden.
huishouden:
één of meer personen die in vast verband , continu en in onderlinge verbondenheid samenleven.
mantelzorg:
het bieden van zorg in een woning of een daarbij behorend aanwezig bijgebouw, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij het woonperceel in overwegende mate één woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met het aanwezig zijn van één woonfunctie in overeenstemming is.
nok:
het snijpunt van twee hellende vlakken.
normaal onderhoud, gebruik en beheer:
een gebruik, gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten, dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, solitaire pinautomaten, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
omgevingsvergunning:
een vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo), voor het uitvoeren van een project, waarvan onderdeel kunnen uitmaken:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo;
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder b, van de Wabo;
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder c, jo. artikel 2.12, sub a, onder 1, van de Wabo;
omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder g, van de Wabo.
onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 m boven peil is gelegen en dat niet als bouwlaag wordt aangemerkt.
onderkomens:
voor verblijf geschikte –al dan niet aan de bestemming onttrokken– voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.
overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
peil:
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil/of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen.
raamprostitutie:
een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).
ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.
stedenbouwkundig beeld:
het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de dakvormen en dakrichtingen van de bebouwing.
straatmeubilair:
objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals banken, lantaarnpalen, abri’s, vuilnisbakken en verkeersborden.
straatprostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door passanten te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze.
twee-aaneenwoning:
een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, het laten uitvoeren of in uitvoering geven.
voorgevel:
de gevel van een gebouw die is gericht naar de weg, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt..
voorgevelrooilijn:
de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd.
vrijstaande woning:
een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.
waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.
weg:
een voor gemotoriseerd verkeer geschikt gemaakte strook grond.
woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
zijstrook:
de strook grond gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op 3 meter afstand vanaf de zijdelingse perceelsgrens over de volledige diepte van het bouwperceel.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
ondergeschikte bouwonderdelen:
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen van openbaar nut;
terreinen voor openbaar nut;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
bermen en beplantingen;
voorzieningen voor langzaam verkeer;
inritten;
speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
waterbergende voorzieningen ter plaatste van de aanduiding 'waterberging';
geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorzieningen';
straatmeubilair;
kunstobjecten;
ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;
nutsvoorzieningen;
vlonders en steigers.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen gemeten van de bovenkant spoorstaaf mag niet meer bedragen dan 7 m.
De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 10 m.
De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van voorzieningen van verkeer en verblijf (parkeren), met uitzondering van de in lid 1 toegestane voorzieningen voor langzaam verkeer.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.3 voor het aanleggen van voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeren en inritten), met dien verstande dat:
het stedenbouwkundig beeld niet in onevenredige mate wordt geschaad;
de voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeren) noodzakelijk zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid en bereikbaarheid;
de aanleg van de voorzieningen voor verkeer en verblijf (parkeren) geen zodanige invloed op de aanwezige groenstructuur mag hebben, dat deze groenstructuur daardoor onevenredig schade wordt toegebracht en de gebruiksmogelijkheden ervan in overwegende mate worden beperkt;
er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en - kwantiteit);
geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de omgeving en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden uit te voeren:
het wijzigen van de waterberging en van watergangen;
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk en anders dan het aanleggen van de waterberging, dieper dan 0,30 m;
het ophogen, egaliseren, bodemverlagen en / of afgraven van gronden.
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden uit te voeren:
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
het vellen en / of rooien van beplantingen en / of bomen;
het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 m;
het egaliseren, bodemverlagen en / of afgraven van gronden.
4.5.2 Toelaatbaarheid
De in sub 4.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien noodzakelijk voor de in lid 4.1 genoemde doeleinden en indien een deskundige heeft geadviseerd, dat door de werkzaamheden geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de geluidwerende voorziening of van de functie van de waterberging.
4.5.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 4.5.1 is niet van toepassing op:
werken en werkzaamheden die het normaal onderhoud betreffen overeenkomstig de doeleinden van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en / of voortvloeien uit het normale gebruik;
werken en werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkreeg, in uitvoering zijn.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;
inritten;
parkeren.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 5.2.2.
Indien in afwijking van het bepaalde onder a ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige omvang en situering worden gehandhaafd.
5.2.2 Uitbreiding van de woning
Voor het bouwen van uitbreidingen aan een woning, gelegen binnen de aangrenzende bestemming ‘Wonen’, gelden de volgende bepalingen:
De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
De uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag.
De breedte van de uitbreiding bedraagt niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte van de woning.
Indien de uitbreiding wordt uitgevoerd in combinatie met een luifel, dan dient deze luifel een open constructie te zijn met een breedte van niet meer dan eenderde van de voorgevelbreedte en mag de uitbreiding inclusief luifel over de gehele breedte van de voorgevel worden gebouwd in verhouding tweederde-eenderde.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
In afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - regeling erfafscheiding' niet meer bedragen dan 2 m.
De bouwhoogte van overige tuinmeubilair, zoals vlaggenmasten, pergola’s, etc. mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
groenvoorzieningen;
kunstwerken;
speelvoorzieningen;
straatmeubilair;
waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.
De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.
De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
aan huis verbonden beroep en / of bedrijf;
tuinen en erven;
groenvoorzieningen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorzieningen'.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:
Per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden’ het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen per bouwvlak is.
Het totaal aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 98.
Het bebouwingspercentage voor bouwpercelen van vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan:
35% bij bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2;
30% bij bouwpercelen met een oppervlakte van 500 m2 tot 700 m2;
25% bij bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 700 m2.
7.2.2 Gebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen vrijstaande woningen worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen halfvrijstaande en/of geschakelde woningen worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen aaneengebouwde woningen worden gebouwd.
De voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 5 m daarachter.
In afwijking van het bepaalde onder b dient een woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorgevelrooilijn' in de voorgevelrooilijn te worden gesitueerd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 3.
De bouwdiepte mag niet meer bedragen dan :
15 m voor vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
12,5 m voor halfvrijstaande en/of geschakelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
10 m voor aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'.
In afwijking van het bepaalde onder a tot en met f geldt voor:
vrijstaande woningen, dat voor de gronden binnen 3 m van beide zijdelingse perceelsgrenzen de bepalingen onder 7.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn;
halfvrijstaande en/of geschakelde woningen, dat voor de gronden binnen 3 m van één zijdelingse perceelsgrens de bepalingen onder 7.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn.
7.2.3 Gebouwen buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
Gebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevel te worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
Bij vrijstaande woningen dient een der zijstroken vrij van gebouwen te blijven.
De gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen buiten het bouwvlak mag met inachtneming van het gestelde onder f:
voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 500 m² niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat maximaal 50 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;
voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 2.000 m² niet meer bedragen dan 150 m², met dien verstande dat maximaal 100 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd;
voor bouwpercelen groter dan 2.000 m² niet meer mag bedragen dan 200 m², met dien verstande dat maximaal 150 m² als vrijstaand(e) gebouw(en) buiten het bouwvlak mag / mogen worden gebouwd.
de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd, met dien verstande dat in ieder geval 25 m² aan gebouwen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd.
7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
In afwijking van het bepaalde onder b mag de hoogte van erafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - regeling erfafscheiding' niet meer bedragen dan 2 m voor de naar de weg gekeerde gevel.
De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.2 onder a voor het afwijken van de toegestane bebouwingstypologie en ter plaatse van de aanduiding:
‘aaneengebouwd’ ook halfvrijstaande, geschakelde woning of vrijstaande woningen toe te staan;
‘twee-aaneen’ ook vrijstaande woningen toe te staan;
met dien verstande dat dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.2 onder d en e voor het bouwen van een dakopbouw, met dien verstande dat:
dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een gebouw binnen het bouwvlak;
een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een kapconstructie;
de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;
de breedte van de dakopbouw maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedraagt.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.3 onder a voor het bouwen van gebouwen op gronden waarvoor de regeling ‘bouwen buiten het bouwvlak’ van toepassing is, op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
dit geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte in het openbaar gebied veroorzaakt.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.2.3 onder d voor het bouwen van een vrijstaand ondergeschikt bouwdeel in de vrij van gebouwen te blijven zijstrook, met dien verstande dat:
deze bebouwing wordt gerealiseerd op een afstand van 3 m of meer achter de achtergevelrooilijn;
dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
de mogelijkheden van belendende bouwpercelen niet onevenredig worden aangetast en er geen onevenredige hinder van wordt ondervonden.
De in sub a tot en met e genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de verkeersveiligheid.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt;
het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;
detailhandel;
horeca;
buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
het uitoefenen van bed & breakfast;
huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
het gebruik van gebouwen aan en bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
de opslag van gevaarlijke stoffen die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.
7.4.2 Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen dient bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen minimaal 2 op eigen terrein te bedragen.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.1 onder h en toestaan, dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de woonruimte is gelegen binnen de bestemming ‘Wonen’;
de woonruimte is gelegen op een maximale afstand van 15 m. van de woning;
de totaal toegestane oppervlakte, welke als woonruimte mag worden ingezet bedraagt maximaal 100 m2;
de huisvesting moet ten dienste staat van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak hiertoe via een indicatiestelling is aangetoond;
ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende mogen die voorzieningen worden aangebracht die zelfstandige bewoning mogelijk maken;
de situering van de afhankelijke woonruimte is milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;
de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);
de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg vervalt. Daarbij dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
Voor het bouwen/aanleggen van niet-overdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
Zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd/aangelegd bij woningen.
Zwembaden dienen op minimaal 3 m achter de voorgevel van een woning te worden gebouwd/aangelegd.
9.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw mits:
de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;
er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;
er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
10.2 Bestrating
Er mogen uitsluitend woning worden opgericht, uitgebreid of gebruikt, indien de bestrating binnen het plangebied tenminste wordt uitgevoerd in asfaltverharding (DAB). Deze bestrating dient in stand te worden gehouden.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied‘ mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd dient te blijven.
11.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de aanduiding ‘Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’ zijn de gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.
11.3 Vrijwaringszone - radar
Ter plaatse van de aanduiding ‘Vrijwaringszone radar’ geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere hoogte dan 52 meter + NAP in verband met het verstoringsgebied rondom start- en landingsbaan (Instrumental Landing System) en in verband met het obstakelvrije start- landingsvlak voor vliegtuigen (Inner Horizontal en Conical Surface).
11.4 Geluidzone - 55 dB contour
Op de gronden binnen de aanduiding 'geluidzone – 55 dB contour' mag geen woning worden opgericht, uitgebreid of gebruikt, indien de geluidbelasting vanwege de spoorweg op de gevel van die woning hoger is dan de voor de gevel geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Voor de bepaling van de geluidbelasting als bedoeld onder a, moet worden uitgegaan van de spoorweggegevens ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Indien voor het voldoen aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voorzieningen dienen te worden opgericht, dienen deze in stand te worden gehouden.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
van de in de planregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;
van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
van de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 3 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;
van de planregels en toestaan dat de binnen de diverse bestemmingen aangegeven begrenzing van de maatvoeringsaanduidingen voor maximale goot- en bouwhoogte wordt overschreden, waarbij een overschrijding van deze begrenzing van maximaal 10 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en /of bebouwing;
van de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes of daarmee vergelijkbare gebouwen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, fietsenstallingen en abri’s worden gebouwd, met dien verstande dat:
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
de oppervlakte niet meer dan 50 m²;
van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:
ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;
ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot minder dan 40 m;
ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan 35 m;
ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m;
van de planregels en toestaan dat de achtergevelrooilijn wordt overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 5 m is toegestaan, mits:
er een tuindiepte van minimaal 10 m resteert;
de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn of het verlengde daarvan voor maximaal 50% mogen zijn bebouwd.
12.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.1 kan slechts worden verleend, indien:
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
de afwijking milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, liggen en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven.
De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad.
Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden niet onevenredig geschaad.
Artikel 14 Overige regels
14.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
14.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
de ruimte tussen bouwwerken;
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 1 (De Vliert)'.
Vastgesteld: 15 oktober 2014