direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf - 1
Plan: Bedrijventerrein Oisterwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0824.BPbedrijventerrein-0004

Artikel 3 Bedrijf - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf'-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2', voor het uitoefenen van bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten behorende tot en met categorie 2, zoals vermeld in de bij deze regels behorende en als zodanig deel uitmakende bijlage 1(Lijst van bedrijfsactiviteiten);
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw), een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m²;
  • c. productiegebonden ondergeschikte detailhandel, tot maximaal 10% van het totale brutovloeroppervlak tot een maximum van 150 m² verkoopvloeroppervlak;
  • d. internethandel;

met de daarbijbehorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. De minimale kavelbreedte bedraagt 13 meter;
  • b. Het minimale bebouwingspercentage bedraagt 40% per bouwperceel;
  • c. Bij (ver)bouwplannen mogen gebouwen nooit meer uitbreiden dan 1.000 m2 bvo. Ook zijn extra verdiepingsvloeren niet toegestaan.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen, gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met inachtneming van het bepaalde in sub c.
  • c. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt 2,5 meter;
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning (hoofdgebouw) gelden de volgende regels:

  • a. De bedrijfswoning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. Per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. Het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning wordt toegestaan, indien op het bouwperceel een bedrijfsgebouw aanwezig is en/of gelijktijdig met de woning wordt gebouwd, waarbij de oppervlakte van het bedrijfsgebouw minimaal drie maal zo groot moet zijn als van de bedrijfswoning;
  • d. De nieuwe bedrijfswoning dient in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing te worden gebouwd;
  • e. De bewoner van de bedrijfswoning is daadwerkelijk en duurzaam bij de dagelijkse bedrijfsvoering van het bedrijf betrokken;
  • f. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt 2 meter;
  • g. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • h. De inhoud mag maximaal 750 m³ bedragen;
  • i. Indien de bedrijfswoning in één bouwmassa met de bedrijfsbebouwing wordt gebouwd bedraagt de maximale bouwhoogte 6 m¹, indien de woning wordt voorzien van een plat dak;
  • j. Indien de woning wordt voorzien van een kap bedraagt de goothoogte maximaal 6 m¹ en dient de dakhelling tenminste 30° en ten hoogste 65° te bedragen met een maximale bouwhoogte van 10 meter.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. De minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 1 meter;
  • d. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m².

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van transparante erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1,5 meter mag bedragen en;
    • 2. de hoogte van overige erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen.
  • b. De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Huisvesting voor mantelzorg

Huisvesting voor mantelzorg is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. mantelzorg is binnen de bestemming zonder meer toegestaan;
  • b. huisvesting voor mantelzorg is toegestaan in de vorm van een extra huishouden op hetzelfde perceel; dit wordt niet aangemerkt als woning of als zelfstandige bewoning;
  • c. de oppervlakte voor huisvesting van mantelzorg bedraagt ten hoogste 30 m² en wordt meegerekend in de maximale oppervlakte als bedoeld in lid 3.2.3 en 3.2.4;
  • d. mantelzorg is toegestaan indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is.

3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 3.1 sub b;
  • c. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden ondergeschikte detailhandel als bedoeld in 3.1 sub c;
  • d. detailhandel bij een groothandel;
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • f. seksinrichtingen;
  • g. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bedrijfscategorie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, niet in de Lijst van bedrijven wordt genoemd;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, niet in de Lijst van bedrijven wordt genoemd;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en toe te staan, dat een bedrijf bij (ver)bouwplannen de gebouwen meer uitbreidt dan 1.000 m² bvo, zoals genoemd in 3.2.1, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeerregeling zoals opgenomen in 3.7;
  • b. Er ontstaat geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. Er ontstaat geen onevenredige overlast voor de omgeving;
  • d. Er wordt voldaan aan de voorwaarden in het kader van de brandveiligheid.

3.7 Parkeren
  • a. Er dient voldoende parkeergelegenheid te zijn, ook bij een wijziging van functies in de bestaande bebouwing;
  • b. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.