direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Kanaalstraat 27 te Oirschot
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van het perceel gelegen tussen de woningen aan de Kanaalstraat 25 en de Kanaalstraat 29 bestaat het voornemen een seniorenwoning te realiseren. De seniorenwoning zal in de toekomst worden genummerd als Kanaalstraat 27.

Het voornemen tot ontwikkeling van de seniorenwoning is in de vorm van een principeverzoek reeds voorgelegd aan het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Oirschot. Het college heeft middels een principebesluit kenbaar gemaakt in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van een seniorenwoning op onderhavige locatie. Voorwaarden die hieraan worden gesteld zijn: dat de woning als 'nul-op-de-meter-woning' wordt gerealiseerd, het perceel wordt uitgevoerd met een omvang van 342 m2 en op de nieuwe woning een bewoningsplicht gelegd zal worden.

Om onderhavige ontwikkeling planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, dient van het vigerend bestemmingsplan te worden afgeweken. Dit wordt gedaan in de vorm van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan ('Handelen in strijd met regels Ruimtelijke Ordening') in combinatie met de activiteit bouwen. Door middel van een procedure conform de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en meer specifiek artikel 2.12 lid 1a onder 3 (ook wel de 'uitgebreide procedure') wordt de omgevingsvergunning aangevraagd voor de afwijking van het bestemmingsplan. Met onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling ter plaatse beleidsmatig, ruimtelijk en milieuhygiënisch gezien aanvaardbaar is.

1.2 Ligging besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen aan de Kanaalstraat (ong.), ten zuiden van het centrumgebied van Oirschot en ten noorden van het Wilhelminakanaal. Het betreft het grootste deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Oirschot, sectie F, nummer 8667. Het oppervlakte van het besluitgebied bedraagt 342 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0001.png"

Ligging besluitgebied

Het besluitgebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Kanaalstraat. Aan de overige zijden wordt het besluitgebied begrensd door de aangrenzende woonpercelen behorend bij Kanaalstraat 25 en Kanaalstraat 29.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het besluitgebied is het bestemmingsplan 'Herziening kernen gemeente Oirschot 2012 Centrum Oirschot' (vastgesteld op 27 juni 2012) vigerend. Het bestemmingsplan betreft een herziening van het bestemmingsplan 'Centrum Oirschot' (vastgesteld 30 september 2008). Het doel van de herziening was de door de tijd vergunde, en meestal ook inmiddels bestaande situatie, weer in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan. Voor onderhavig besluitgebied heeft dit niet tot wezenlijke wijzigingen in het planologisch-juridisch kader geleid (zie ook onderstaande afbeelding). Het besluitgebied is in beide bestemmingsplannen op dezelfde wijze bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0002.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0003.png"  
Bp 'Centrum Oirschot'   Bp 'Herziening kernen gemeente Oirschot 2012 Centrum Oirschot'  

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Herziening kernen gemeente Oirschot 2012 Centrum Oirschot' is het besluitgebied bestemd als 'Wonen', met uitzondering van een strook aan de oostzijde van het besluitgebied welke bestemd is als 'Tuin'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0004.png"

Uitsnede 'Herziening kernen gemeente Oirschot 2012 Centrum Oirschot' met besluitgebied bij rode contour

Binnen de vigerende bestemming van het besluitgebied is een woonfunctie (in de vorm van woonhuizen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, tuinen en erven) reeds mogelijk. Binnen de woonbestemming mogen echter uitsluitend woonhuizen worden gebouwd binnen een bouwvlak. Ter plaatse van het besluitgebied is geen bouwvlak opgenomen. De bouw van een woning ter plaatse van het besluitgebied is daarom op basis van de huidige planologisch-juridische regeling niet mogelijk. Derhalve dient afgeweken (artikel 2.12 lid 1a onder 3, Wabo) te worden van het bestemmingsplan om de realisatie van de seniorenwoning planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Daarnaast geldt voor de als 'Tuin' aangewezen gronden dat deze zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Hier zijn, onder voorwaarden, aan- en/of uitbouwen aan op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling c.q. situering van de seniorenwoning binnen het besluitgebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de structuur en de aanwezige functies. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige de beleidskaders van het Rijk, de provincie, en de gemeente. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten die van invloed (kunnen) zijn op de opzet en inhoud van het planvoornemen in de vorm van de realisatie van een seniorenwoning, zoals milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, etc. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 en 6 respectievelijk de uitvoerbaarheid aangetoond en de doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

2.1 Bestaande situatie

Het besluitgebied betreft een onbebouwd perceel aan de Kanaalstraat, gelegen binnen de bebouwde kom van Oirschot. De Kanaalstraat betreft een nauw opgezette straat en de bebouwing bestaat hier hoofdzakelijk uit woonhuizen met zadeldak, die met de lange gevel naar de straatzijde zijn gesitueerd. De bestaande woningen staan relatief kort op de straat en betreffen grondgebonden woningen in 1 en 2 bouwlagen met kap. De goot-/bouwhoogte en kapvorm zijn gedifferentieerd zodat het straatbeeld wisselend is. De functie in de directe omgeving van het besluitgebied is voor het merendeel wonen. Op enige afstand is een action (westzijde) en het centrum (noordzijde) gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0005.png"

Impressie bebouwing Kanaalstraat

Het besluitgebied is gelegen tussen de woningen genummerd als Kanaalstraat 25 en Kanaalstraat 29 en betreft als het ware een 'open plek' in de bebouwing. Onderstaande afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0006.png"

Luchtfoto met globale aanduiding besluitgebied tussen de bebouwing aan de Kanaalstraat

Het perceel is momenteel in gebruik als tuin, bestaande uit wat grasland en overige beplanting. Het perceel is middels een dichtbegroeide heg en een poort afgeschermd voor passanten vanaf de Kanaalstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0007.png"

Aanzicht besluitgebied vanaf de Kanaalstraat

2.2 Beoogde ontwikkeling

Het voornemen bestaat om ter plaatse van het onbebouwde perceel gelegen tussen de woningen Kanaalstraat 25 en Kanaalstraat 29, een seniorenwoning te realiseren die in de toekomst genummerd zal worden als Kanaalstraat 27. De woning wordt, in lijn met de bestaande bebouwing, gerealiseerd met een zadeldak en met de langgevel gesitueerd naar de straatzijde. De woning bestaat uit 1 bouwlaag met kap en is passend in het straatbeeld. De achterzijde c.q. westzijde van het perceel wordt ingericht als tuin behorend bij de woning. Aan de naar het noorden gesitueerde zijgevel van de woning wordt een carport gerealiseerd. Aan de achterzijde van de carport, grenzend aan de tuin, wordt een kleine bergruimte opgericht. Tot slot geldt dat aan de naar het zuiden gesitueerde zijgevel een uitbouw van de woonkamer wordt gerealiseerd.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de woning en de situering van de woning op het perceel weer (zie hiervoor ook Bijlage 1 en Bijlage 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0009.png"

Impressie woning (bron: DM Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0010.png"

Situering woning op het perceel (bron: DM Architectuur)

Ten behoeve van de realisatie van de woning zal een deel van de op het perceel aanwezige beplanting, waaronder een deel van de heg aan de Kanaalstraat, worden verwijderd. Tot slot geldt dat de woning niet wordt aangesloten op het gasnet en als zogeheten 'nul-op-de-meterwoning' wordt gerealiseerd. Tevens wordt het oppervlak van het woonperceel beperkt tot 342 m2 en er zal een bewoningsplicht gelden. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de voorwaarden die de gemeente gesteld heeft in haar principemedewerking.

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Verkeer

De woning wordt ontsloten middels een oprit aan de Kanaalstraat. De Kanaalstraat vormt een verbinding voor auto-, fiets- en voetgangersverkeer tussen de Rijkesluisstraat in het centrum en de Parallelweg. De Kanaalstraat betreft een nauw opgezette éénrichtingsweg richting het centrum. De toegestane verkeersrichting is hier vanaf de Rijkesluisstraat richting de Parallelweg. Naast het bestemmingsverkeer van de aangrenzende woninge wordt deze weeg ook regelmatig gebruikt door doorgaand verkeer, afkomstig vanuit het centrum. De kanaalstraat wordt aangemerkt als een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Oirschot.

In de bestaande situatie is er in feite al sprake van een 'oprit' ter hoogte van ongeveer het midden van het perceel. Ten behoeve van de woning wordt deze oprit enkel verplaats in noordelijke richting ter hoogte van de beoogde carport c.q. overkapping. De bestaande oprit komt hiermee te vervallen en wordt verwijdert ten behoeve van de nieuwe oprit. Hiervoor zal separaat een uitritvergunning worden aangevraagd bij de gemeente. Hiermee blijft de verkeerssituatie in feitelijk hetzelfde en is geen sprake van een verkeersonveilige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0011.png"

Bestaande 'oprit'

Verder blijft het straatprofiel ter hoogte van het besluitgebied ongewijzigd. Het straatprofiel bestaat hier enkel uit een rijbaan met aan weerszijden een molgoot voor de afvoer van het hemelwater. Aan de overzijde van het besluitgebied loopt een voetpad/troittoir. Aan de zijde van het besluitgebied ontbreekt een trottoir. Het trottoir loopt hier 'dood' op de haag. Door de haag terug te snoeien zal de ruimte tussen de molgoot en de haag verhard worden in het verlengde van het bestaande trottoir aan de voorzijde van Kanaalstraat 25. Er ontstaat hierdoor aan de voorzijde van het besluitgebied een strook van ongeveer 0,5 meter voor voetgangers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0012.png"

'Doodlopend' trottoir ter hoogte van Kanaalstraat 25

2.3.2 Parkeren

Op basis van de Nota Parkeernormen Oirschot 2019 wordt de parkeerbehoefte als gevolg van de seniorenwoning berekend. Algemeen uitgangspunt bij de parkeernota is dat op eigen terrein dient te worden voldaan aan de parkeervraag. Verder geldt dat de parkeernormen als opgenomen in de parkeernota zijn gebaseerd op de maximale parkeerkencijfers van de CROW.

De maximale parkeerbehoefte voor een seniorenwoning wordt in de Nota Parkeernormen Oirschot 2019 berekend als het gemiddelde van de parkeernormen van een appartement/studio en een aanleunwoning/serviceflat. De maximale parkeerbehoefte als gevolg van één seniorenwoning gelegen in weinig stedelijk gebied in de bebouwde kom bedraagt 1,8 parkeerplaatsen.

Het woonperceel biedt aan de noordzijde van de ter realiseren seniorenwoning voldoende ruimte om twee parkeerplaatsen (achter elkaar) op eigen terrein te realiseren. Hiervoor wordt aan de noordzijde van de woning een deels overdekte, lange enkele oprit (breed) gerealiseerd waar twee auto's geparkeerd kunnen worden. Op basis van de Nota parkeernormen Oirschot 2019 moet de dan oprit minimaal 12 meter diep en minimaal 3 meter breedt zijn om aangemerkt te worden als 2 parkeerplaatsen. In onderhavige situatie is sprake van een diepte van 12,0 meter tussen de perceelsgrens aan de voorzijde en de voorkant van de te realiseren berging/bijgebouw. De breedte bedraagt 5,0 meter aan de straatzijde en 3,0 meter aan de voorkant van de berging/bijgebouw. Uit onderstaande afbeelding met maatvoering blijkt dat hiermee voldoende ruimte is om 2 auto's op eigen terrein te parkeren. Hiermee kan in voldoende mate worden voldaan aan de noodzakelijke parkeernorm van de gemeente Oirschot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0013.png"

Maatvoering oprit t.b.v. parkeren twee auto's

2.4 Privacy en bezonning

Met de realisatie van de seniorenwoning wordt een open plek in de bestaande ruimtelijke structuur aan de Kanaalstraat ingevuld. Dit betreft een reguliere woonsituatie waarbij voldoende afstand (3 meter) tot de zijdelingse perceelsgrens wordt aangehouden. De nieuwe seniorenwoning sluit door middel van de zijgevels van de woning op elkaar aan waarbij de onderlinge afstand voldoende groot is om de privacy ten opzichte van elkaar te waarborgen. De gronden achter de woning worden ingericht als tuin. Het gebruik van deze gronden wijzigt hiermee niet ten opzichte van de huidige situatie.

De seniorenwoning wordt gerealiseerd in één bouwlaag met kap. De schaduwwerking van de woning ten opzichte van de woning Kanaalstraat 25 is hierdoor nihil. De woningen sluiten qua bebouwingsstructuur op elkaar aan en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is hier voldoende groot. Daarnaast zijn de belendende percelen (Kanaalstraat 25 en 29) van een zodanige omvang dat mocht sprake zijn van enige schaduwwerking dit beperkt is tot een klein c.q. ondergeschikt deel van de betreffende percelen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met het voor het besluitgebied relevante nationale en provinciale beleid en dat het in lijn is met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Oirschot.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt, wordt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Vooralsnog is totdat de NOVI van kracht wordt, het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Onderhavige ontwikkeling is gelegen binnen de Brainport-regio, een gebied dat in de SVIR is aangeduid als 'stedelijke regio met topsectoren'. Het Rijk heeft hier een nationaal belang aangewezen, namelijk: 'een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren'. De ontwikkeling van slechts één seniorenwoning aan de zuidzijde van het centrum van Oirschot binnen bestaand bebouwd gebied (invulling open plek binnen de bestaande ruimtelijke structuur) heeft hier geen invloed op. De SVIR heeft geen consequenties voor voorliggend plan.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve leidt het Barro niet tot beperkingen voor voorliggend plan.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve leidt het Rarro niet tot beperkingen voor voorliggend plan.

3.2.5 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag omgevingsvergunning die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Zo wordt de ontwikkeling van 11 woningen niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van slechts één nieuwe seniorenwoning, waardoor géén sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Toetsing aan de ladder is daarmee niet aan de orde.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'De Kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van een seniorenwoning binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Oirschot. De locatie waar de woning wordt gerealiseerd betreft een 'open plek' tussen de bebouwing aan de Kanaalstraat. De realisatie van de woning op deze plek versterkt de ruimtelijke structuur en hiermee is tevens sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Tot slot geldt dat de woning als 'nul-op-de-meter-woning' wordt gerealiseerd, wat bijdraagt aan de duurzaamheidsambitie van de provincie. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de doelstellingen en ambities van provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening vastgesteld. De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie. De beleidsneutrale omzetting betekent overigens niet dat er in het geheel geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt.

Belangrijke uitgangspunten vanuit de Omgevingsvisie zijn verwerkt. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. De nadruk op omgevingskwaliteit komt ook tot uitdrukking bij de kwalitatieve benadering voor hergebruik van leegstaand vastgoed in het landelijk gebied en duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0014.png"

Uitsnede Interim omgevingsverordening met besluitgebied bij rode contour

Stedelijk gebied

Het besluitgebied is gelegen binnen de structuur 'Stedelijk gebied'. Ten aanzien van het toevoegen van woningen in het Stedelijk gebied, is in de Interim omgevingsverordening het volgende opgenomen (artikel 34.1): een bestemmingsplan van toepassing op Stedelijk gebied dat voorziet in het realiseren van woningen bevat een onderbouwing:

  • a. dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in artikel 62;
  • b. hoe invulling wordt gegeven aan de doelen op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie en een veilige, gezonde leefomgeving

Gezien het feit dat onderhavige ontwikkeling voorziet in de toevoeging van één extra woning, is de verantwoordingsplicht uit de Interim omgevingsverordening van toepassing. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2016 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2016) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2016 t/m 2025.

De gemeente Oirschot heeft een opgave van 790 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exlcusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2016 is voor de eerst komdende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave en woningbouwafspraken. Voor Oirschot is dit percentage 44%. Daarmee bestaat kwantitatief in ieder geval ruimte. Onderhavige ontwikkeling voorziet in het realiseren van slechts één seniorenwoning. Dit past binnen de kwantitatieve opgave. Daarnaast sluit het type seniorenwoning aan op de kwalitatieve woonbehoefte van een specifieke doelgroep.

Verder geldt dat de woning wordt gerealiseerd als 'nul-op-de-meter-woning'. Hiermee wordt invulling gegeven aan het aspect duurzaamheid. Ten aanzien van het aspect klimaatadaptatie is rekening gehouden met de benodigde waterbergingseis op eigen terrein (zie paragraaf 4.9). In de paragrafen 4.2 tot en met 4.7 is toegelicht dat sprake is van een veilige, gezonde leefomgeving en dat deze omgeving door de toevoeging van de woning niet wordt geschaad. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren seniorenwoning en de directe omgeving wordt gewaarborgd. De ontwikkeling draagt hiermee bij aan de doelen als gesteld in de Omgevingsvisie en de Interim omgevingsverordening.

Tot slot is het zo dat ten alle tijden de zorgplicht voor zorgvuldig ruimtegebruik van kracht is. Het belang hiervan wordt in de Interim omgevingsverordening aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.5. In deze paragraaf is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door invulling van een 'open plek' in het bestaande straatbeeld aan de Kanaalstraat. De ruimtelijke structuur wordt daardoor ter plaatse versterkt en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Conclusie

Met het toevoegen van een seniorenwoning binnen het stedelijk gebied van gemeente Oirschot wordt voorzien in zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte. Het plan draagt tevens bij aan de doelen op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie en een veilige, gezonde leefomgeving. Tot slot geldt dat het plan voldoet aan de zorgplicht voor zorgvuldig ruimtegebruik. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de beleidskaders als opgenomen in de Interim omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 De Nieuwe Woonvisie

Op 26 april 2016 heeft de gemeenteraad van Oirschot de nieuwe woonvisie vastgesteld. De hierin opgenomen concrete visie luidt: 'Het voor de huidige en toekomstige bewoners voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente'.

Naar aanleiding van deze visie zijn navolgende specifieke doelen geformuleerd voor het woningbouwprogramma:

  • Voorzien in woningvoorraad passend bij de huidige en toekomstige behoefte van de inwoners van Oirschot;
  • Voldoende betaalbare en bereikbare sociale huurwoningen en koopwoningen;
  • Woningbouwprogramma realiseren dat aansluit op budget, huishoudensomvang en ondersteuningsvraag van de Oirschotse bevolking (doorstromers, starters, kleine huishoudens, (mantel)zorg);
  • Voldoende duurzaam bruikbare woningen, zowel programmatisch als energetisch;
  • Behoud (en uitbreiding) van het aantal inwoners.

In het woonbehoefte onderzoek dat uitgevoerd is in opdracht van de Metropool Regio Eindhoven (2014) is het huidige woningaanbod geconfronteerd met de demografische ontwikkeling en de huidige behoefte van de Oirschotse bevolking. Uit dit onderzoek blijkt dat er de komende tien jaar ruimte is voor de toevoeging van circa 790 woningen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de behoeften van de diverse doelgroepen zoals de starters, doorstromers, senioren en mensen met een ondersteuningsvraag alsmede de verschillende eigendomsverhoudingen.

Analyse van de aanwezige woningvoorraad geeft aan dat in alle kernen voor zowel starters, doorstromers, senioren als mensen met een ondersteuningsvraag ruimte bestaat voor het toevoegen van woningen. Deze behoefte bestaat zowel in het koop- als het huursegment. Uitgangspunt hiervoor is een passende, bereikbare en betaalbare woningvoorraad.

Conclusie

De toevoeging van een seniorenwoning aan de Kanaalstraat past binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woonbehoefte van de gemeente Oirschot. De seniorenwoning wordt gerealiseerd op een 'open plek' in de bebouwing aan de Kanaalstraat. Hiermee wordt invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast geldt dat de woning niet wordt aangesloten op het gasnet, wat bijdraagt aan een duurzame woningvoorraad binnen de gemeente Oirschot. De ontwikkeling van de seniorenwoning wordt passend geacht binnen de beleidskaders van de Woonvisie.

3.4.2 Omgevingsvisie Oirschot

Op 26 september 2017 is de 'Omgevingsvisie Oirschot' vastgesteld. De omgevingsvisie richt zich op de ontwikkeling van de gemeente Oirschot. Het beleid voor de toekomst van Oirschot is vastgelegd in acht thema’s en vijf gebieden. De thema’s en gebieden en de wijze waarop Oirschot hieraan sturing wil geven, zeggen niet alleen iets over inhoud en rolverdeling, maar ook veel over de identiteit van Oirschot.

Gebied: Oirschot-centrum

Het besluitgebied is gelegen in het centrumgebied, ten zuiden van het kernwinkelgebied van Oirschot. Gemeente Oirschot streeft naar een leefbare kern en een vitaal centrumgebied. Aandachtspunt voor het centrum bestaat uit het in stand houden en bevorderen van de aantrekkingskracht, die bestaat uit:

  • het historische dorpshart met de vele monumentale gebouwen als pronkstuk;
  • aanbod van winkels, horeca en de Markt als ontmoetingsplek en evenemententerrein;
  • bereikbaarheid en de parkeermogelijkheden van het centrum;
  • het behoud van het vele monumentale erfgoed.

Ter plaatse van het besluitgebied zijn geen concrete ambities voor de ontwikkeling van het gebied geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0015.png"

Uitsnede kaart Omgevingsvisie

Thema: Veilige en gezonde woon- en leefomgeving

Ten aanzien van het thema 'Veilige en gezonde woon- en leefomgeving' zijn in de Omgevingsvisie de volgende doelstellingen opgenomen:

  • Bevordering van een gezonde en veilige leefomgeving. Uitnodiging tot gezond gedrag, een omgeving die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten;
  • Integrale gezonde en duurzame verstedelijking;
  • Aantrekkelijkheid als woongemeente behouden en waar mogelijk te vergroten, door de kernen vitaal te houden en de dorpse structuur te bewaren;
  • Voor de huidige en toekomstige bewoners voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente;
  • Inspelen op de ontwikkeling van de woonbehoeften op basis van leeftijd, huishoudensomvang, inkomen en vermogen, zodat de woningvoorraad aan blijft sluiten bij de behoeften van de huidige en toekomstige inwoners;
  • Voldoende betaalbare en bereikbare woningen voor de huidige en toekomstige inwoners;
  • Een gemeente die ook ruimte heeft voor inwoners van elders waardoor dynamiek aanwezig blijft in de samenleving;
  • Ontmoeten en onthaasten faciliteren, onder meer door de hoeveelheid groen in de kernen uit te breiden (op basis van een inspiratieatlas).

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de realisatie van een seniorenwoning in het centrumgebied van Oirschot. De woning wordt gerealiseerd in een 'open plek' tussen de bebouwing aan de Kanaalstraat. Hiermee wordt invulling gegeven aan het principe van duurzaam ruimtegebruik en wordt de ruimtelijke structuur ter plaatse versterkt. Met de realisatie van de seniorenwoning wordt op kleine schaal voorzien in een kwalitatieve woonbehoefte van oudere inwoners in de gemeente Oirschot. Ook wordt met de woning aangesloten op de kwantitatieve woonbehoefte die binnen de gemeente Oirschot bestaat.

Er wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van de seniorenwoning passend is binnen de beleidskaders van de Omgevingsvisie Oirschot.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. Het is van belang dat onderhavige ontwikkeling plaats vindt binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in.

4.2 Bodem

Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de realisatie van een seniorenwoning ter plaatse van een 'open plek' in de bebouwing aan de Kanaalstraat. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem hier geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Het besluitgebied is reeds bestemd als 'Wonen' en derhalve kan beargumenteerd worden dat een woonfunctie hier dan ook al is toegestaan. Dit zou middels een historisch bodemonderzoek NEN5725 onderbouwd kunnen worden. Echter, voor de activiteit bouwen zal ook een verkennend bodemonderzoek NEN5740 noodzakelijk worden geacht. Om deze reden is voor onderhavige procedure (omgevingsvergunning 'Handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening') reeds een verkennend bodemonderzoek NEN5740 (Aelmans, rapportnummer E202101.007/HWO, 13 mei 2020) uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is toegevoegd als Bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat zowel in de boven- als ondergrond geen van de onderzochte parameters worden overschreden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan zowel de boven- als ondergrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld. Ook zijn er geen overschrijdingen van de onderzochte parameters in het grondwater aangetroffen. Tot slot zijn er tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zintuigelijk geen specifieke asbestverdachte materialen dan wel bodemvreemde materialen aangetoond. op basis van de bevindingen van dit zintuigelijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is verder geen onderzoek naar asbest verricht. Op basis hiervan de hypothese 'onverdacht' bevestigd. Er zijn derhalve geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Conclusie

Resumerend kan gesteld worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn aan de realisatie van een woonhuis ter plaatse van het besluitgebied.

4.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van de ruimtelijke onderbouwing.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van een woning. Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Ten aanzien van wegverkeer geldt dat de omliggende wegen deel uitmaken van een 30 km-gebied. Deze wegen zijn niet zoneplichtig waardoor de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is. Ook is het besluitgebied niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein of spoorlijn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel beoordeeld te worden dat het woon- en leefklimaat van de te realiseren woning wordt gewaarborgd. De beoordeling van het wegverkeerslawaai zal hiervoor het meest relevant zijn. Ten aanzien van het wegverkeer wordt gesteld dat het straatprofiel van de Kanaalstraat en aangrenzende wegen dermate smal is dat hier alleen bestemmingsverkeer komt en geen sprake is van doorgaand verkeerd. Dit wordt bevestigd door het feit dat voor de Kanaalstraat eenrichtingsverkeer geldt. De verkeersintensiteit en snelheid op deze wegen is dermate laag dat het aannemelijk is dat wegverkeerslawaai hier tot een minimum is beperkt. Het woon- en leefklimaat van de te realiseren woning is derhalve in voldoende mate gewaarborgd.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van slechts één seniorenwoning. Het mogelijk maken van één woning valt binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer.

Fijn stof

Voor wat betreft de beoordeling van het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dient er gelet te worden op de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor is de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) geraadpleegd. Direct nabij het besluitgebied zijn geen rekenpunten gelegen. Om alsnog een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit ter plaatse, zijn daarom de fijnstofconcentraties nabij de dichtstbij gelegen rekenpunten aan de Rijksweg A58 (rekenpunt 1) en de Kempenweg (rekenpunt 2) beoordeeld. Uit de NSL-monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) ter plaatse van de rekenpunten niet wordt overschreden (zie onderstaande afbeelding). Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 8,655 (9), waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van de locatie. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0016.png"

Uitsnede NSL-monitoringstool

Verder geldt dat het besluitgebied niet is gelegen in de nabijheid van zware industrie of een concentratiegebied van intensieve veehouderijen. Derhalve wordt redelijkerwijs aangenomen dat ten aanzien van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de te realiseren woning op deze locatie.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

4.5 Geur

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Van industriële geurhinder is geen sprake. Zoals in paragraaf 4.6 is beschreven zijn er in de directe omgeving van het besluitgebied geen niet-agrarische bedrijven gelegen die geurhinder tot gevolg hebben.

Ook agrarische geurhinder is niet aan de orde. Binnen of in de omgeving van het besluitgebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die geurhinder voor het besluitgebied tot het gevolg kunnen hebben.

Conclusie

Met de ontwikkeling van één woning worden geen geurhinderlijke activiteiten uitgevoerd. De woning vormt daarmee zelf geen geurhinder voor de omgeving. Ook zijn er geen geurobjecten in de vorm van (niet-)agrarisch bedrijven in de omgeving van het besluitgebied aanwezig. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een “gemengd gebied” kan worden beschouwd. In voorliggend geval is echter sprake van een rustige woonomgeving.

Toetsing effecten van omliggende functies

Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied nader beschouwd. In de directe omgeving van het besluitgebied is geen bedrijvigheid gelegen. Het besluitgebied is hoofdzakelijk omringd door andere woonpercelen met woningen. Deze leiden niet tot milieuhinder voor hindergevoelige functies in de omgeving.

Ten westen van het besluitgebied is een winkel van de winkelketen Action gevestigd. De richtafstand voor deze detailhandelfunctie bedraagt 10 meter. De kortste afstand tussen het besluitgebied en het perceel waarop de Action is gelegen bedraagt ca. 32 meter. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstand op basis van de VNG brochure.

Ten noorden van het besluitgebied is de winkelstraat Rijkesluitsstraat gelegen met diverse winkels en horecagelegenheden. Ook hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Echter de afstand tot het besluitgebied is meer dan 300 meter. Derhalve wordt hier eveneens voldaan aan de richtafstand op basis van de VNG brochure.

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de indicatieve richtafstanden op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering ten opzichte van hinderveroorzakende functies.

Verder geldt dat de toevoeging van de nieuwe woning niet leidt tot nadelige milieueffecten op omliggende functies en er geen bedrijven in hun duurzame bedrijfsvoering worden geschaad. Op grond van voorgaande wordt geconcludeerd dat vanuit het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat dit aspect geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Om de mogelijke risico's in kaart te brengen is een inventarisatie van risicobronnen rondom het besluitgebied uitgevoerd waarbij gebruik is gemaakt van de “Risicokaart Nederland” - www.risicokaartnederland.nl (samenwerking van het Rijk, de provincies en de gemeenten). Op basis van de risicokaart is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het besluitgebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0017.png"

Uitsnede Risicokaart met besluitgebied bij groene contour

Op basis van de Risicokaart wordt geconcludeerd dat op ca. 135 meter ten zuiden van het besluitgebied een buisleiding loopt. Het betreft een defensieleiding in het beheer van DPO (Defensie Pijpleiding Organisatie). De DPO werkt volgens de NEN-norm 3650 en de VROM-circulaire “bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de k1, k2 en k3 categorie”. Hieruit vloeit voort dat een minimale afstand ten opzichte van bebouwing wordt gehanteerd van 5 meter. Tevens wordt een toetsingsafstand gehanteerd van 22 meter aan weerszijde van de leiding. Binnen deze afstand dient altijd contact opgenomen te worden met een medewerker van DPO.

Gezien de dermate grote afstand tussen de buisleiding en het besluitgebied (ca. 135 meter), is de buisleiding niet van invloed op het besluitgebied. Er hoeft ook geen contact te worden opgenomen met een medewerker van DPO.

Verder zijn er geen risicobronnen of risicovolle inrichtingen nabij het besluitgebied gelegen. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het besluitgebied plaats.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen die de ontwikkeling niet mogelijk maken.

4.8 Natuur

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Het natuurbeschermingsrecht is verder te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.8.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn op verre afstand van het besluitgebied gelegen, namelijk Natura 2000-gebied Kempenland-West op ca. 4,4 kilometer afstand en Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen op ca. 5,7 kilometer afstand. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge van de realisatie en in gebruik name van de woning, zijn gezien de ruimte afstand, op deze Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

Stikstof

Naast negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen op Natura 2000-gebieden, zijn ook negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Middels een beknopte AERIUS-berekening (zie Bijlage 4: maximale emissie) is aangetoond dat bij een maximale emissie van 225 kg NOx per jaar ten gevolge van de inzet van mobiele werktuigen en maximale emissie van 625 kg NOx per jaar ten gevolge van zware vrachtverkeersbewegingen (dit zijn 1.000 zware vrachtverkeersbegingen per etmaal), geen sprake is van toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Op basis van vaste kencijfers worden de stikstofemissies ten gevolge van de realisatie van één woning ingeschat tussen de 1 en 5 kg NOx per jaar. Hiermee wordt ruimschoots onder de grenswaarden van 225 kg NOx per jaar ten aanzien van mobiele werktuigen en 625 kg NOx per jaar ten aanzien van verkeersbewegingen gebleven.

Daarnaast geldt dat het in gebruik nemen van de woning niet leidt tot een toename van stikstofdepositite op omliggende Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van de zogeheten 'nieuwe gebruiksfase' zijn alleen emissies ten gevolge van het verkeer aan de orde. Immers, de woning wordt niet aangesloten op het gasnetwerk. De toename in het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het in gebruik nemen van de seniorenwoning wordt op basis van CROW-cijfers geschat op 2 lichte voertuigbewegingen per etmaal. Middels een beknopte AERIUS-berekening (zie Bijlage 5: nieuwe gebruiksfase) is aangetoond dat zelfs bij een verkeersgeneratie van 1.000 lichte voertuigbewegingen per etmaal geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Derhalve wordt uitgesloten dat de verkeersgeneratie ten gevolge van de ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

NNN

Het besluitgebied is niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Nederland. Wel zijn op ca. 50 meter ten zuiden van het besluitgebied de oevers van het Wilhelminakanaal gelegen. De oevers maken deel uit van het Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone. Het Wilhelminakanaal zelf is ook aangewezen als onderdeel van Natuur Netwerk Brabant. Door de realisatie van één woning binnen het besluitgebied in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast. Negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten.

4.8.2 Soortenbescherming

Het besluitgebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied, in de nabijheid van het centrum. Het besluitgebied wordt momenteel gebruikt als tuin. De ondergrond bestaat uit grasland en beplanting. Deze hebben geen natuurwaarde. Het geheel wordt regelmatig onderhouden. Gezien het gebruik en het regelmatige onderhoud zijn er geen beschermde dier- en plantensoorten binnen het besluitgebied aanwezig. Indien eventueel beplanting gerooid moet worden, dient dit wel buiten het broedseizoen te gebeuren.

Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling gezien de ligging in bestaande bebouwd gebied, het ontbreken van natuurwaarden en het regelmatige onderhoud.

Conclusie

Het aspect natuur (gebieds- en soortenbescherming) vormt geen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Waterparagraaf

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

4.9.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    • 1. vasthouden-bergen-afvoeren
    • 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
  • Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
4.9.2 Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebieds-beheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste relevantie uitdagingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen betreffen:

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • vergroten waterbewustzijn.
4.9.3 Brabant Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. Daarnaast zijn in de Keur tevens regels opgenomen ten aanzien van de versnelde afvoer van neerslag van verhard oppervlak middels een verbodsbepaling, algemene en beleidsregels.

4.9.4 (Verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (VGRP)

In het (Verbreed) gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) staat hoe de gemeente Oirschot haar gemeentelijke watertaken gaat uitvoeren. Deze taken zijn wettelijk vastgelegd en hebben betrekking op het afvalwater, grondwater en hemelwater in de gemeente. Het VGRP beschrijft het beleid, de ambities en de te nemen maatregelen voor de aankomende periode (meestal 4 of 5 jaar). Daarnaast bevat het VGRP de onderbouwing van de gemeentelijke rioolheffing.

De belangrijkste beleidsuitgangspunten voor het onderhavige plan luiden als volgt:

  • (grond-)waterneutraal bouwen: niet aankoppelen of toekomstige afkoppeling niet frustreren;
  • hemelwater behandelen volgens de watertrits; hergebruiken, infiltreren, bergen, afvoeren;
  • gebruik van duurzame, niet uitlogende bouwmaterialen;
  • aansluiting van droogweerafvoer (DWA) op het riool.

Een genoemde belangrijke maatregel is het afkoppelen van hemelwater van gemengde rioolbuizen. Het hemelwater komt dan niet bij het afvalwater terecht en ook niet bij de zuivering. In plaats daarvan wordt het naar het oppervlaktewater of in de grond (door middel van een wadi) gebracht. Minder hemelwater in het gemengde rioolstelsel betekent minder vervuilende overstortende op het oppervlaktewater. In de afgelopen planperiode is jaarlijks verhard oppervlak afgekoppeld. Bij ieder nieuw gebouw of grootschalige reconstructie van een gebouw wordt verlangd dat de eigenaar het hemelwater en het afvalwater gescheiden aanlevert als hier mogelijkheden toe zijn.

4.9.5 Gevolg ontwikkeling

Afvoer hemelwater

Ten gevolge van de realisatie van de seniorenwoning neemt het verhard oppervlak binnen het besluitgebied toe. De toename van het verhard oppervlak binnen het besluitgebied wordt geschat op ongeveer 227 m2 (woning 112 m2 en verharding 115 m2).

Op basis van artikel 15 van de ‘Algemene regels Keur waterschap De Dommel 2015’ geldt voor een dergelijke ontwikkeling met een toename van verhard oppervlakte < 2.000 m² een vrijstelling van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam. Op basis van de Keur en de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’ wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd.

Voor de afvoer van het hemelwater, afkomstig van de bebouwing en de verharding c.q. verstening binnen het besluitgebied, geldt het uitgangspunt ‘hydrologisch neutraal ontwikkelen’. Dit houdt in dat het hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor behandeling van dit water geldt de waterkwantiteitstrits, waarbij de eerste optie (hergebruiken) het meest wenselijk is en de laatste optie (afvoeren) het minst wenselijk. Binnen het besluitgebied is er echter geen concrete mogelijkheid om het hemelwater opnieuw te gebruiken. Ook is er geen gelegenheid om het water in het gebied vast te houden of te infiltreren. Hier is te weinig ruimte voor binnen het perceel. Het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater is niet mogelijk omdat er geen oppervlaktewater direct naast het besluitgebied is gelegen. In onderhavige situatie wordt er daarom voor gekozen om het hemelwater op te vangen in een regenton in combinatie met een grindkoffer met een overstort op het bestaande stelsel zoals aanwezig ter plaatse van de Kanaalstraat. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in het VGRP.

Uitgaande van de volgende oppervlaktes:

  • Woning met uitbouw 130 m2
  • Carport met oprit 48 m2
  • Berging/bijgebouw 11 m2
  • Terras achterzijde 34 m2

bedraagt het nieuw verhard oppervlak 223 m2. Uitgaande van een bergingseis van 0.06 m bedraagt de benodigde buffercapaciteit 13,4 m3. Hiervan wordt 200 m2 aangesloten op het grindkoffer en 23 m2 aangesloten op een regenton (350 liter), zijnde respectivelijk 12 m3 en 1,4 m3. Met de rekentool huisje-boompje-beter is de de noodzakelijke omvang van de grindkoffer bepaald. Uitgaande van 200 m2, hoge doorlatendheid en een bergingseis van 0,06 meter bedraagt de noodzakelijke omvang van het grindkoffer 42.5 m2 met een grindstrook van 50 cm diep. Dit wordt verdeeld over twee grindkoffers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0018.png"

Rekenresultaat huisje-boompje-beter

Afvoer afvalwater

Het afvalwater wordt middels een gescheiden stelsel aangesloten op de bestaande riolering zoals aanwezig in de Kanaalstraat.

Waterkwaliteit

Bij de bouw van de woning wordt een zorgvuldige materiaalkeuze gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met duurzaam bouwen. Ook worden er, ter voorkoming van vervuiling van grond- en oppervlaktewater, geen uitlogende bouwmaterialen voor daken en regenwaterafvoeren gebruikt.

Advies Waterschap De Dommel

Op 26 november 2020 heeft het waterschap per brief laten weten een positief advies af te geven in het kader van de watertoetsprocedure aangezien het planvoornemen op een goede manier omgaat met de waterhuishoudkundige belangen. Naar aanleiding van een ambtelijke opmerking is verduidelijkt hoeveel m3 hemelwater geborgen dient te worden. Hiervoor is 14.6 m3 benodigt. Op het perceel is hiervoor voldoende ruimte aanwezig. Verder klopt het dat op de verbeelding geen bouwvlak en de bestemming tuin niet is verbeeld aangezien het hier niet gaat om een bestemmingsplanherziening. Het wateradvies is ter informatie bijgevoegd als Bijlage 6.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0019.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart Oirschot

Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Oirschot is het besluitgebied aangeduid als 'historische kern' (categorie 3). Op basis hiervan is het binnen het besluitgebied verboden grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan 250 m2 én dieper dan 0,3 meter uit te voeren, tenzij vooraf middels een archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, danwel dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Het te verstoren oppervlak voor de realisatie van de woning bedraagt ca. 112 m2. Voor de aanleg van eventuele verhardingen wordt de bodem niet dieper dan 0,3 meter verstoord. Hiermee wordt ruimschoots onder de archeologische grenswaarden gebleven en is archeologisch onderzoek niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.10.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Binnen het besluitgebied is onbebouwd en enkel in gebruik als tuin. Er is dus geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing binnen het besluitgebied aanwezig. Het besluitgebied maakt geen onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht Oirschot en grens hier ook niet aan. De afstand tussen het beschermd dorpsgezicht en het besluitgebied bedraagt ongeveer 140 meter. Tussen het besluitgebied en het beschermd dorpsgezicht ligt de nodige bestaande bebouwing, waaronder een supermarkt. Er is vanuit het beschermd dorpsgezicht (en omgekeerd) geen zicht op het besluitgebied en de nieuwe woning. Derhalve is geen sprake van eventueel verstoring van de cultuurhistorische waarden binnen het beschermd dorpsgezicht. Daarnaast wordt het besluitgebied zelf eveneens niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol.

Vafbeelding "i_NL.IMRO.0823.OIR20200737-VAST_0020.png"

Ligging besluitgebied ten opzichte van het beschermd doepsgezicht Oirschot

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.11 Leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het project. In het straatprofiel van de Kanaalstraat zijn wel de reguliere leidingen c.q. nutsvoorzieningen aanwezig zoals gas, electra en telefonie.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Naast het toetsen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de aanvraag van de omgevingsvergunning ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het project. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het project voorziet in de bouw van één seniorenwoning op een 'open plek' in de bebouwing aan de Kanaalstraat te Oirschot. Daarmee wordt zowel kwantitatief als kwalitatief voorzien in de actuele woningbehoefte. De seniorenwoning wordt gerealiseerd op het perceel tussen de bestaande woningen (huisnummer 25 en 29) aan de Kanaalstraat. Met de bouw van de woning wordt een open plek in de bestaande stedelijke structuur van de Kanaalstraat op een stedenbouwkundige verantwoorde manier ingevuld. Met deze ontwikkeling vindt geen wijziging plaats van de bestaande ruimtelijke structuur en daardoor is er geen sprake van een grootschalige ontwikkeling.

Daarnaast heeft de initiatiefnemer de directe omwonende geinformeerd over het planvoornemen. In het kader van deze omgevingsdialoog is door de omwonenden aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen het planvoornemen. Door de bewoners van Kanaalstraat 25 is aangeven dat zij geen doorkijk raam in de topgevel aan hun zijde wenselijk achten. Een voorziening voor lichtinval is geen probleem. Hiermee wordt in het bouwplan rekening gebouden. De omgevingsdialoog is bijgevoegd als Bijlage 7.

Mocht iemand nog bedenkingen hebben ten aanzien van het project dan kan ten aanzien van het ontwerpbesluit een zienswijze kenbaar worden gemaakt en na verlening van de omgevingsvergunning eventueel beroep worden ingesteld.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld. Er is sprake van een omgevingsvergunning dat een bouwplan mogelijk maakt. Het bouwplan wordt op kosten van initiatiefnemer uitgevoerd.

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.

Tussen de gemeente Oirschot en initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, een exploitatieplan is hierdoor niet meer nodig. Eventuele planschadeclaims komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer en worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De te volgen procedure

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de aanvraag van de ten behoeve van het planvoornemen noodzakelijk omgevingsvergunning. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.

6.2 Ter inzage legging

De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning en zijn of haar zienswijzen indienen.

6.3 Watertoets

De ontwikkeling heeft geen of nauwelijks invloed op de waterhuishouding. Relatief kleine plannen die geen of nauwelijks invloed hebben op de waterhuishouding hoeven niet voorgelegd te worden aan het Waterschap (< 2.000 m2). Gezien de beperkte toename aan verhard oppervlak ten gevolge van de realisatie van de woning en verharding (ongeveer 227 m2), is de voorlegging aan het Waterschap hier niet benodigd.

6.4 Het vooroverleg met diensten van Rijk en provincie

Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure vindt zo nodig vooroverleg plaats met de diverse diensten van Rijk en provincie en met het Waterschap. Gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken en realisatie binnen bestaand bebouwd gebied (passend in de ruimtelijke structuur), mag redelijkerwijs worden aangenomen dat met onderhavige ontwikkeling belangen van voornoemde vooroverlegpartners niet zullen worden geschaad. De omgevingsvergunning wordt direct als ontwerpbesluit ter inzage gelegd.

6.5 Vaststelling

De ontwerpbeschikking heeft van 16 april 2021 tot en met 27 mei 2021, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend. Overwegende het voorgaande is naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet gebleken van omstandigheden welke zich verzetten tegen het verlenen van de omgevingsvergunning en zijn er geen weigeringsgronden aanwezig. Op 3 juni 2021 is de omgevingsvergunning voor de realisatie van één seniorenwoning ter plaatse van Kanaalstraat 27 dan ook door het college van Burgemeester en Wethouders van Oirschot verleend.