direct naar inhoud van Regels
Plan: De Stille Wille
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.DESTILLEWILLE2016-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan De Stille Wille met identificatienummer NL.IMRO.0823.DESTILLEWILLE2016-VAST van de gemeente Oirschot.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 Bestaand
  • a. ten aanzien van bebouwing:

legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde en onherroepelijk geworden vergunning;

  • b. ten aanzien van gebruik:

het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan in werking is getreden.

1.7 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.10 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.11 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.12 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.14 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 Carport

Een overkapping bedoeld als overdekte stallingsruimte voor personenauto's.

1.17 Dak

Een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.

1.18 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.19 Functie

Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.20 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.22 Huishouden

Een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur en huisvesting van tijdelijke werknemers worden daaronder niet begrepen.

1.23 Infrastructurele voorzieningen

Ontsluitingswegen en kavelpaden.

1.24 Landschapswaarden / landschappelijke waarden

Bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.25 Maaiveld

Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.26 Normaal onderhoud

Het normale onderhoud van agrarische gronden, bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, zoals het beweiden en maaien van graslanden, het ploegen, eggen en inzaaien van akkers, het schonen van sloten en greppels, alsmede het regulieren onderhoud van bossen, groenelementen / landschapselementen en natuurterreinen, waaronder het kappen van bomen ter uitvoering van een goedgekeurd beheersplan.

1.27 Ondergeschikte horeca

Een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men uitsluitend ten behoeve van zowel de hoofdfunctie als de nevenactiviteit een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.28 Ondergronds

Beneden het peil.

1.29 Ondersteunende voorzieningen

Voorzieningen in verband met en ter ondersteuning van de overige binnen de bestemming toegestane doeleinden, zoals kleinschalige opslag, afvalinzameling, sanitaire voorzieningen en verblijfsruimten. Het betreft uitsluitend voorzieningen ten behoeve van bewoners en gebruikers van het park, zonder gebruik door derden.

1.30 Overkapping

Een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.31 Permanente bewoning

Bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.32 Perceelsgrens

De grens van het kadastrale perceel.

1.33 Recreatie

Het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.

1.34 Recreatieve bewoning

De bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.35 Recreatiewoning

Een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft.

1.36 Verblijfsrecreatie

Een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig.

1.37 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.38 Werk

Een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.39 Woning

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de weg:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de as van de weg.

2.2 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.3 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 Ondergrondse bouwwerken:

de diepte van ondergrondse bouwwerken wordt gemeten vanaf het peil.

2.10 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 Peil:
  • 1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • 2. indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.12 Ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. bos en bebossing;
  • 2. behoud van bosgroeiplaats;
  • 3. behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden van beboste gronden en verspreide houtopstanden;
  • 4. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van beboste gronden en verspreide houtopstanden;
  • 5. behoud en bescherming van aardkundige waarden;
  • 6. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • 7. parkeervoorzieningen;
  • 8. houtproductie;
  • 9. extensief recreatief medegebruik;
  • 10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken ten dienst van wild, begeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Stijdig gebruik

Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  • c. lawaaisporten;
  • d. intensieve recreatie en verblijfsrecreatie;
  • e. publieksaantrekkende dagrecreatie.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtgewas;
  • b. het aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 10 m² en wegen;
  • c. het ontgronden van gronden;
  • d. het afgraven van gronden;
  • e. het egaliseren van gronden;
  • f. het diepploegen of diepwoelen van gronden;
  • g. het ophogen van gronden;
  • h. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • i. het aanleggen, verdiepen of verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • j. het dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • k. uitvoeren van andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • l. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • m. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

3.4.2 Uitzonderingen

Het sub 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen in het kader van bos- en natuurbeheer;
  • b. waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding dit plan reeds omgevingsvergunning is verleend;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan op basis van een verleende vergunning;
  • d. die worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het inrichtingsplan en in het kader van het beheersplan.

3.4.3 Toelaatbaarheid

De sub 3.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden zoals bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig aangetast worden.

Artikel 4 Recreatie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatieve doeleinden in de vorm van recreatiewoningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan', tevens permanente bewoning van bestaande recreatiewoningen door een huishouden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vijver', een recreatievisvijver;
  • d. behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • e. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen.

één en ander met dien verstande dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

4.2 Bouwregels

Op de voor Recreatie - 1 aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming in de vorm van:

  • a. recreatieverblijven;
  • b. bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij recreatiewoningen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.1 Recreatieverblijven

Voor het bouwen van recreatieverblijven gelden de volgende regels:

  • a. Per bouwperceel is maximaal één recreatieverblijf toegestaan, met dien verstande dar recreatieverblijven uitsluitend toegestaan zijn ter plaatse van de onder b genoemde aanduidingen;
  • b. De maximale oppervlakte van de bebouwing bedraagt niet meer dan:
    • 1. 70 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 70m²';
    • 2. 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 100 m²';
    • 3. 101 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 101m²';
    • 4. 102 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 102m²';
    • 5. 103 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 103m²';
    • 6. 104 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 104m²';
    • 7. 105 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 105m²';
    • 8. 106 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 106m²';
    • 9. 107 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 107m²';
    • 10. 109 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 109m²';
    • 11. 110 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 110m²';
    • 12. 111 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 111m²';
    • 13. 112 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 112m²';
    • 14. 113 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 113m²';
    • 15. 114 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 114m²';
    • 16. 122 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 122m²';
    • 17. 128 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 128m²';
    • 18. 129 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 129m²';
    • 19. 157 m², ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 157m²';
  • c. De afstand tot de zijdelingse aanduidingsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2,5 meter;
  • d. De goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
  • e. De bouwhoogte bedraagt maximaal 6,50 meter.

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 25 m²;
  • b. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4,75 meter;
  • c. In afwijking van 4.2.2 lid b, bedraagt de bouwhoogte voor overkappingen en carports maximaal 3,5 m.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen, met uitzondering van:

  • a. erf- en terreinafscheidingen, waarbij de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. vlaggenmasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing ten behoeve van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;
  • c. de aanleg van parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein, mits deze bepalingen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
    • 1. de woonsituatie in de directe omgeving;
    • 2. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid dan wel brand- en rampenbestrijding;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. prostitutie;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca;
  • e. bewoning van recreatiewoningen, behoudens wonen in bestaande recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan' door niet meer dan één huishouden.

4.4.2 Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering landschap

Bestaande recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - permanent wonen toegestaan' mogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1 onder b worden gebruikt, met dien verstande dat:

  • a. uitvoering dient te worden gegeven aan het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan conform de daarbij behorende fasering; en
  • b. de landschappelijke kwaliteitsverbetering als bedoeld onder a, na realisatie duurzaam in stand wordt gehouden overeenkomstig het in Bijlage 1 opgenomen beheerplan.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtgewas;
  • b. het ontgronden van gronden;
  • c. het afgraven van gronden;
  • d. het egaliseren van gronden;
  • e. het diepploegen of diepwoelen van gronden;
  • f. het ophogen van gronden;
  • g. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • h. het aanleggen, verdiepen of verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • i. het dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • j. uitvoeren van andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • k. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • l. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

4.5.2 Uitzonderingen

Het sub 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen in het kader van bos- en natuurbeheer;
  • b. waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding dit plan reeds omgevingsvergunning is verleend;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan op basis van een verleende vergunning;
  • d. die worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het inrichtingsplan en in het kader van het beheersplan.

4.5.3 Toelaatbaarheid

De sub 4.5.1 bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden niet onevenredig aangetast worden.

Artikel 5 Recreatie - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad', zwembaden met een maximale oppervlakte van 250 m²;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan', tennisbanen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - jeu de boules', jeu de boulesbanen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ondersteunende voorzieningen', voorzieningen ondersteunend aan de onder a tot en met d alsmede de in artikel 4.1 genoemde doeleinden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - brandstoftank', een brandstoftank;
  • g. behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • h. wegen, paden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. tuinen, erven en terreinen.

één en ander met dien verstande dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming in de vorm van:

  • a. gebouwen ten behoeve van ondersteunende voorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.1 Ondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van ondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:

  • c. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van ondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 400 m²;
  • d. De goothoogte bedraagt maximaal 4 meter;
  • e. De bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter;

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, geldt dat de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen, met uitzondering van:

  • a. erf- en terreinafscheidingen, waarbij de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. vlaggenmasten, waarbij de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing ten behoeve van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;
  • c. de aanleg van parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein, mits deze bepalingen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
    • 1. de woonsituatie in de directe omgeving;
    • 2. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid dan wel brand- en rampenbestrijding;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. prostitutie;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca;
  • e. bewoning van recreatiewoningen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van houtgewas;
  • b. het ontgronden van gronden;
  • c. het afgraven van gronden;
  • d. het egaliseren van gronden;
  • e. het diepploegen of diepwoelen van gronden;
  • f. het ophogen van gronden;
  • g. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • h. het aanleggen, verdiepen of verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • i. het dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • j. uitvoeren van andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • k. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • l. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

5.5.2 Uitzonderingen

Het sub 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen in het kader van bos- en natuurbeheer;
  • b. waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding dit plan reeds omgevingsvergunning is verleend;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan op basis van een verleende vergunning;
  • d. die worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het inrichtingsplan en in het kader van het beheersplan.

5.5.3 Toelaatbaarheid

De sub 5.5.1 bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden niet onevenredig aangetast worden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Overlegging van een rapport is niet nodig, indien het gronden betreft die als verstoord zijn aangemerkt op de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart d.d. 7 februari 2011 dan wel waarvan verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² en groter:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

6.3.2 Uitzonderingen

Het sub 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.

6.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De sub 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • a. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • b. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld sub 6.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 2.500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Overlegging van een rapport is niet nodig, indien het gronden betreft die als verstoord zijn aangemerkt op de Archeologische verwachtingen- en waardenkaart d.d. 7 februari 2011 dan wel waarvan verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² en groter:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

7.3.2 Uitzonderingen

Het sub 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.

7.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De sub 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld sub 7.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Reclameaanduidingen

Voor het bouwen van reclameaanduidingen gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • b. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1,5 m².

9.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwing moet worden opgericht onder een (bedrijfs)woning en/of onder de bij de (bedrijfs)woning behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 2 m buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken;
  • b. de inhoud van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt gebouwd;
  • c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'zwembad' een maximale verticale diepte van 3 m is toegestaan.
9.3 Bestaande afwijkende maten

In die gevallen, waarin de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor de bestaande feitelijke situatie, uitgezonderd in geval van nieuwbouw.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten

Het is toegestaan om ruimten binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken te gebruiken voor aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten, voor zover permanente bewoning op grond van artikel 4.1 sub b is toegestaan, mits:

  • a. tot maximaal 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50 m² wordt gebruikt voor deze activiteiten;
  • b. het gebruik overeenkomstig de hoofdfunctie blijft mogelijk;
  • c. degene die de activiteiten in de (bedrijfs)woning en/of het bijbehorende bouwwerk uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
  • d. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  • e. er geen detailhandel en/of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en van (agrarische) bedrijven;
  • g. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de omliggende percelen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Stille Wille'.