direct naar inhoud van Artikel 7 Wonen
Plan: Herziening kernen gemeente Oirschot Centrum Oirschot
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPVEEGPLAN201201-VAST

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat het aantal woningen binnen de bestemming niet meer mag bedragen dan het aantal, ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, aanwezige woningen, met dien verstande dat voorzover binnen een bouwvlak op de kaart een "maximum aantal wooneenheden" is aangeduid, voor het betreffende bouwvlak het op de verbeelding aangeduide aantal als maximum geldt;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangeduide hoogtes;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak te worden geplaatst;
  • e. ten aanzien van de kapvorm en dakhelling geldt het volgende:
    • 1. de dakhelling van gebouwen die op de kaart niet zijn aangeduid als monument of beeldbepalend pand mag niet minder bedragen dan 25° en niet meer dan 65°, met dien verstande dat de voorgeschreven dakhelling niet van toepassing is op 40% van de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw. Deze bepaling geldt niet voorzover de op de kaart aangegeven goot- en bouwhoogte in één bouwvlak gelijk zijn aan elkaar;
  • f. binnen een bouwvlak is, indien een woningtype is aangeduid, uitsluitend het woningtype toegestaan, dat voor het betreffende bouwvlak is aangeduid op de verbeelding. Het betreft de volgende woningtypen met bijbehorende aanduidingen, waarbij de volgende afstand van hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens in acht genomen dient te worden:
    • 1. Vrijstaande woningen (vrij)
      • Het hoofdgebouw is niet gebouwd aan een op een belendend bouwperceel gelegen gebouw.
      • De afstand van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan beide zijden minimaal 3 m te bedragen.
      • Het plaatsen van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen aan één zijde in of binnen 3 m van de zijdelingse perceelsgrens is toegestaan, mits de afstand van de hoofdgebouwen en bijbehorende aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op belendende bouwpercelen onderling nooit minder bedraagt dan 3 m.
    • 2. Twee-aaneengebouwde woningen (tae)
      • Het hoofdgebouw dient aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens of op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd en aan de andere zijde minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens;
      • Aan de andere zijde dient de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m te bedragen.
    • 3. Aaneengebouwde woningen (aeg)
      • Het hoofdgebouw maakt deel uit van een blok van twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen. De afstand van een woning aan het eind van een blok aaneengebouwde woningen tot e zijdelingse perceelsgrens dient aan één zijde minimaal 3 m te bedragen.
7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports gelden de volgende regels:

  • a. aan- uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde van die voorgevel worden gesitueerd;
  • b. de diepte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b is over de hele breedte van een halfvrijstaand hoofdgebouw een uitbreiding aan de achtergevel toegestaan, mits:
    • 1. het bouwvlak met maximaal 5 m wordt overschreden en;
    • 2. de uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende bouwpercelen met zich meebrengt. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden beperkt;
  • d. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • f. de bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, en overkappingen, voorzover gelegen buiten het bouwvlak, mag:
    • 1. op bouwpercelen tot 700 m2 in totaal maximaal 80 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 2. op bouwpercelen van 700 tot 800 m2 in totaal maximaal 90 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 3. op bouwpercelen van 800 tot 900 m2 in totaal maximaal 100 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 4. op bouwpercelen van 900 tot 1.000 m2 in totaal maximaal 110 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 5. op bouwpercelen van 1.000 tot 1.100 m2 in totaal maximaal 120 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 6. op bouwpercelen van 1.100 tot 1.200 m2 in totaal maximaal 130 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 7. op bouwpercelen van 1.200 tot 1.300 m2 in totaal maximaal 140 m2 per bouwperceel bedragen;
    • 8. op bouwpercelen vanaf 1.300 m2 in totaal maximaal 150 m2 per bouwperceel bedragen;
  • g. aan- en uitbouwen en bijgebouwen gesitueerd binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen tellen niet mee bij de bepaling van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel;
  • h. het bebouwingspercentage van de gronden buiten het bouwvlak mag maximaal 50% bedragen;
  • i. carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en deze voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 2. de carport dient aan één zijde aan de woning te worden gebouwd;
    • 3. de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
    • 4. de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3 m;
    • 5. de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt, met een maximum van 3 m;
    • 6. de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
  • j. in afwijking van het bepaalde onder 7.2.2a mogen aan- en/of uitbouwen in de vorm van erkers en entreeportalen voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m, met dien verstande dat indien de bestaande diepte van aan- en uitbouwen ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan op het betreffende bouwperceel reeds groter is, de bestaande diepte als maximum geldt;
    • 2. deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw;
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats, de afmetingen en/ of de kapvorm en/ of de dakhelling van bebouwing, één en ander ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, het historisch stedenbouwkundig waardevol gebied en de op de kaart aangeduide rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 d en e teneinde een grotere goot- en/of bouwhoogte toe te staan van een aan- of uitbouw of bijgebouw, mits:

  • a. het een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw aan een twee-aaneengebouwd hoofdgebouw betreft;
  • b. de dakhelling van het bijgebouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • c. de goot- respectievelijk bouwhoogte van het bijgebouw tenminste 1,5 m lager is dan de goot- respectievelijk bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • d. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aan- of uitbouw of bijgebouw, een grotere bouwhoogte respectievelijk goothoogte wenselijk is;
  • e. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
7.4.2

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1.f teneinde een andere kapvorm dan wel dakhelling toe te staan, mits voldaan wordt aan de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het bebouwingspatroon en van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, het historisch stedenbouwkundig waardevol gebied.

7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

7.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.5.1., wordt in ieder geval gerekend:

  • a. gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.