direct naar inhoud van Regels
Plan: Kerkstraat 8, 10 en 10a te Oostelbeers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0823.BPOOKERKSTR8TOT10A-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan "Kerkstraat 8, 10 en 10a te Oostelbeers" met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPOOKERKSTR8TOT10A-VAST van de gemeente Oirschot.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.3 Aan huis verbonden bedrijf

Bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon, een schoonheidssalon en een pedicure.

1.4 Aan huis verbonden beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een huisartsenpraktijk, een fysiotherapiepraktijk, een architectenbureau en een advocatenkantoor.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.8 Archeologische waarde

De waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn.

1.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.11 Bed and breakfast

Een nevenactiviteit, gekoppeld aan de woonfunctie, met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.12 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.13 Begane grond

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.14 Bestaand
  • met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als legaal aanwezig ten tijde van inwerkintreding van het plan danwel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  • met betrekking tot gebruik: het gebruik als legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan.
1.15 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, zoals al dan niet vrijstaande bijgebouwen en uit- en aanbouwen.

1.18 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten

1.24 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Carport

Een overkapping bedoeld als overdekte stallingsruimte voor personenauto's.

1.26 Dak

De gesloten bovenbeëindiging van een gebouw c.q. bouwwerk.

1.27 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder begrepen in ieder geval een kapsalon en een schoonheidssalon, evenwel met uitzondering van een garage en een seksinrichting.

1.29 Dove gevel
  • een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede;
  • een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een Geluidsgevoelige ruimte.
1.30 Entree

Een bouwwerk ten behoeve van de toegang tot een gebouw.

1.31 Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.32 Erker

Een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte van een woning aan een gevel.

1.33 Escortbedrijf

Een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.34 Evenement

Al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen

1.35 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 Geluidsgevoelige ruimte

ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

1.37 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.38 Horeca(bedrijf)

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

  • categorie 1: café, eetcafé, café-restaurant, restaurant;
  • categorie 2: brasserie, bistro, lunchroom, konditorei;
  • categorie 3: cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, fastfood;
  • categorie 4: hotel, motel;
  • categorie 5: zalencentrum, partycentrum;
  • categorie 6: discotheek, bar-dancing;
1.39 Huishouden

Een persoon of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van de continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.40 Kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.41 Langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.42 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, opvoeding, cultuur en lichamelijke en/of geestelijke gezondheid.

1.43 Mantelzorg

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.44 Milieucategorie

Een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten.

1.45 Monument

Een rijks- of gemeentelijk monument, welke van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarden.

1.46 Normaal onderhoud, gebruik en beheer

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.47 Ondergeschikte detailhandel

Detailhandel welke als activiteit in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen houdt functioneel verband met de toegestane hoofdfunctie.

1.48 Ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.49 Ondersteunende horeca

Een horecavoorziening bij een andere functie, die naar aard en omvang ondergeschikt en ondersteunend aan deze andere functie is. Dit betekent dat de andere functie de hoofdfunctie dient te zijn en maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van het gebouw voor ondersteunende horeca gebruikt mag worden.

1.50 Parkeergelegenheid/parkeervoorzieningen

Elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein, die voldoende plaats biedt aan motorvoertuigen op méér dan drie wielen.

1.51 Parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt bij het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.52 Perceelsgrens

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.53 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 Seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 Terras

Een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

1.56 Twee-aaneengebouwde woning

Een woning die deel uitmaakt van een blok van maximaal twee geschakelde hoofdgebouwen of twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

1.57 Verbeelding

de kaart van het bestemmingsplan "Kerkstraat 8, 10 en 10a te Oostelbeers", met het identificatienummer NL.IMRO.0823.BPOOKERKSTR8TOT10A-VAST.

1.58 Voorgevel

De naar de weg en/of fiets- en voetpad gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

1.59 Vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.

1.60 Water

Al het oppervlaktewater zoals, sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.61 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.62 Weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.63 Werk

Een door menselijk toedoen ontstaan of te maken grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk, constructie of bouwwerk, geen gebouw zijnde met toebehoren.

1.64 Wet/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.65 Wonen

Het gehuisvest zijn in een woning.

1.66 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de weg:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de as van de weg.

2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

2.3 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de diepte + breedte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 ondergrondse bouwwerken:

de diepte van ondergrondse bouwwerken wordt gemeten vanaf het peil.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 peil:
  • a. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • b. indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.12 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd -1':
    • 1. horeca in de categorie 5;
    • 2. een dorpshuis, al dan niet in combinatie met horeca;
    • 3. centrumfuncties ondergeschikt aan het bepaalde onder a en b, sub 1 en 2 (bovenstaande functies), tot een maximum van 25% van de totale netto-vloeroppervlakte binnen het bestemmingsvlak en uitsluitend in de vorm van:
      • detailhandel;
      • dienstverlening;
      • kantoren
  • c. terrassen ten behoeve van aangrenzende horecavoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2':
    • 1. bed and breakfast;
    • 2. wonen, met dien verstande dat uitsluitend het bestaande aantal woningen is toegestaan;
    • 3. dienstverlening;
    • 4. kantoren;
  • e. behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is weergegeven op de verbeelding;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is weergegeven op de verbeelding;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is buiten het bouwvlak een onderdoorgang van één bouwlaag toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.

3.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting geluid

Tot een met de bestemming 'Gemengd' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de woning(en) als bedoeld in lid 3.1 onder d, sub 2 voor zover de gevel(s) van de woning(en) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel', danwel de naar deze aanduiding gerichte gevel(s), niet zijn uitgevoerd als dove gevel.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. tuinen;
  • i. terrassen ten behoeve van aangrenzende horecavoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 4 m mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.

4.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor evenementen;
  • b. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer uitgesloten - gemotoriseerd doorgaand verkeer' als doorgaande weg voor gemotoriseerd verkeer, niet zijnde langzaam verkeer of (gemotoriseerd) bestemmingsverkeer.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw dient naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • c. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 4;
  • d. woningen dienen aaneengebouwd te worden;
  • e. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is weergegeven op de verbeelding.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat deze uitsluitend op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd;
  • b. de bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 80 m² per bouwperceel, met dien verstande dat maximaal 50% van de gronden buiten het bouwvlak mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a gelden voor het bouwen van carports de volgende regels:
    • 1. de verkeersveiligheid mag niet in het geding komen;
    • 2. carports mogen uitsluitend worden gebouwd op het zijerf, of in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. carports dienen aan één zijde aan de woning te worden gebouwd;
    • 4. carports dienen aan minimaal twee zijden open te zijn;
    • 5. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3 m;
    • 6. de oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen.
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en entreeportalen op het gehele bouwperceel worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 2. deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.

5.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
5.3.3 Voorwaardelijke verplichting geluid

Tot een met de bestemming 'Wonen' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van woningen voor zover:

  • a. de gevel(s) van de woning(en) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel', danwel de naar deze aanduiding gerichte gevel(s), niet zijn uitgevoerd als dove gevel;
  • b. de gevelisolatie van de woningen niet zodanig is uitgevoerd dat, rekening houdende met een piekbelasting van 81 dB(A), een binnenniveau (piekgeluid) van ten hoogste 45 dB(A) is gegarandeerd.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 250 m² en groter en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld of 0,5 onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
    Overlegging van een rapport is niet nodig, indien verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 250 m² en groter:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m onder maaiveld of 0,5 onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
6.3.2 Uitzonderingen

Het sub 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
6.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in sub 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 6.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld of 0,5 onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
    Overlegging van een rapport is niet nodig, indien verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² en groter:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m onder maaiveld of 0,5 onder maaiveld bij esdek en agrarisch bestemde gronden;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
7.3.2 Uitzonderingen

Het sub 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
7.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in sub 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in sub 7.3.1 kan het advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Parkeren
  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen;
  • b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's;
  • c. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de richtlijnen uit de CROW-publicatie ''Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” (publicatie 312, oktober 2012), en met inachtneming van de eventuele wijzigingen van deze publicatie gedurende de planperiode.
9.1.1 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 9.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • b. het bepaalde in lid 9.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. gebruik van ruimten binnen de woning voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. het gebruik voor wonen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning.
10.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 10.1 sub b ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. Degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitoefenen tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
    • 3. De parkeerbehoefte moet passen binnen de omgeving;
    • 4. De activiteit qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit past binnen de woonomgeving;
    • 5. De activiteit is niet milieuvergunningsplichtig;
    • 6. Er vindt geen detailhandel of groothandel plaats uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.
  • b. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 10.1 sub c en toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. het een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk betreft behorende bij een woning waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
    • 2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. het bijbehorend bouwwerk een onlosmakelijk geheel vormt met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend.
10.3 Parkeren
  • a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag het gebruik van een gebouw of van een onbebouwd terrein uitsluitend worden gewijzigd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen;
  • b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's;
  • c. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeerruimte als wordt voldaan aan de richtlijnen uit de CROW-publicatie ''Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” (publicatie 312, oktober 2012), en met inachtneming van de eventuele wijzigingen van deze publicatie gedurende de planperiode.
10.3.1 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 10.3 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
  • b. het bepaalde in lid 10.3 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (niet zijnde erf- en terreinafscheidingen) en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte vanerf- en terreinafscheidingen en toestaan dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot niet meer dan 2,5 m;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kerkstraat 8, 10 en 10a te Oostelbeers'.