Plan: | Bestemmingsplan Haagakkers II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0823.BPOOHaag4001-VAS2 |
De basis voor deze paragraaf vormt de waterparagraaf (Grontmij Nederland bv, Eindhoven, doc.nr. 246543.ehv.219.R001, revisie 03 18 juli 2008.
Randvoorwaarden en uitgangspunten in het ontwerp van Haagakkers II:
De zuidelijke sloot zal worden gedempt, hiertoe zal een keurontheffing noodzakelijk zijn. De overige watergangen blijven gehandhaafd.
Voor het hemelwater gaat de voorkeur uit naar een bovengronds en daarmee zichtbaar systeem.
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een sloot. Deze zuidelijke sloot is circa 290 m lang en watervoerend. Op basis van de hydromorfe kenmerken van de boringen en de grondwaterstanden kan verondersteld worden dat de sloot een duidelijke water afvoerende functie heeft. De sloot zal afwaterend werken voor de reeds aanwezige woningen en tuinen en voor de akker. Na de bouw van woningen op de voormalige akker, zal hier minder water afstromen, omdat het verharde oppervlak volledig afgekoppeld wordt. Daarmee vervalt de functie van de sloot.
Aan de andere zijde van deze sloot is reeds een IT-riool aangelegd. Ook dit verminderd de functie van de sloot. Combinatie van deze beide effecten leidt tot de inschatting dat het dempen van de sloot mogelijk zal zijn, zonder risico op grondwateroverlast voor de bestaande bebouwing aan de zuidzijde of de nieuwe bebouwing aan de noordzijde van de sloot. Als extra veiligheid wordt ter plaatse van de sloot drainage aangelegd. Deze drainage komt dan gedeeltelijk in de percelen te liggen. Onderhoud van de drainage kan achterwege blijven. De drainage zal in de eerste jaren de preferente grondwaterstroming richting de voormalige sloot opvangen. Vermindering van de werking van de drainage na enkele jaren zal leiden tot verandering van de preferente stroming en kan dan geaccepteerd worden.
De noordelijke sloot blijft gehandhaafd. Aangezien dit een schouwsloot betreft, is onderhoud hiervan noodzakelijk. Deze sloot ligt grotendeels langs de openbare weg en aan een groenvoorziening, hier kan de gemeente het onderhoud op zich nemen. Ter plaatse van het woonperceel in de uiterste noord-west-hoek is de particuliere eigenaar als 'aangelande' belast met de onderhoudsplicht voor dat deel van de schouwsloot, grenzend aan het woonperceel.
De leggerwaterloop aan de oostzijde (BZ 73) blijft gehandhaafd. Wel moet hierbij bij het ontwerp rekening gehouden worden met de vereiste vrije ruimte voor beheer en onderhoud door het waterschap. Binnen een afstand van 4 meter uit de insteek van leggerwateren mogen geen obstakels aangelegd worden voor het beheer en onderhoud van de waterloop. Dit betekent dat er geen bouwwerken mogen staan, geen beplanting, kabels, buizen en leidingen. Ook mogen er tot op 4 meter hoogte geen takken of obstakels aanwezig zijn.
Daarnaast is het verboden om binnen een afstand van 5 meter uit de insteek van leggerwateren bouwwerken te realiseren met een hoogte van meer dan 1,20 meter of boomgroepen aan te brengen.
De grond 1,5 m uit de insteek van de watergang is in eigendom van het waterschap en daarmee niet inzetbaar voor dit plangebied.
Aan de westzijde van het plangebied bevinden zich sloten die niet opgenomen zijn in de legger. Deze blijven gehandhaafd.
Voor de verwerking van het hemelwater zijn afwegingen gemaakt, die nader uitgewerkt zijn in de waterparagraaf, deze is als bijlage toegevoegd.
Op basis van deze afwegingen is gekozen voor berging en infiltratie van water middels drie wadi's in groenvoorzieningen. Daarnaast wordt onder de weg een IT-riool aangelegd.
Het hemelwater dat valt op verhard oppervlak dient geborgen te worden. Voor berekening van de te bergen hoeveelheid water is het verhard oppervlak bepaald op 1,70 ha van het totale plangebied. Daarbij is aangenomen dat gemiddeld 35% van de woonpercelen verhard zal worden.
In totaal is er 0,85 ha aan groenvoorzieningen in het gebied aanwezig. Deze ruimte moet gedeeld worden met regulier groenvoorzieningen en speelvoorzieningen voor kinderen. Daarnaast moeten eventuele wadi's 2,0 m uit de insteek van de watergang BZ 73 komen. Daarmee is 0,28 m2groenvoorziening beschikbaar die ingezet kan worden voor waterretentie.
De wadi´s krijgen een talud van 1:5. Dit maakt de wadi´s goed toegankelijk voor onderhoudsmaterieel, zoals maaimachines. Dit flauwe talud voorkomt ook dat het talud kwetsbaar is voor beschadiging bij betreding.
Op basis van de doorlatendheidsproeven wordt uitgegaan van een conservatieve schatting van de doorlatendheid van k = 0,5 m/dag.
De wadi´s krijgen krijgt een diepte van 0,5 m onder maaiveld. Dit is deels ingegeven door de onzekerheid over de ondiepe GHG. Daarnaast is een diepere wadi minder wenselijk vanwege het aanzicht en de ruimtelijke inpassing. Met een waakhoogte van 0,2 meter betekend dit dat er bij een T = 10 + 10 % bui maximaal 0,3 m water in de wadi´s mag staan. Bij hevigere buien mag er meer water in de wadi´s staan. Bij een bui T=10 + 10% moet in totaal 1.620 m3 water geborgen worden, in de zuidoostelijke wadi 931 m3, in de centrale wadi 408 m3 en in de noordelijke wadi 281 m3.
De drie wadi's zullen gesitueerd worden in drie groenvoorzieningen:
Gezien de zeer flauwe taluds (1:5) en de geringe diepte (0,5 m) van de wadi´s, beschouwt het waterschap dit als zijnde obstakelvrij en voldoende toegankelijk voor onderhoudsmaterieel (E. van der Schoot, 27 maart 2008). Daarom hoeft geen obstakelvrije zone van 5 m uit de leggerwaterloop BZ 73 aangehouden te worden. Wel moeten de wadi's 2,0 m uit de insteek liggen, zodat de watergang bereikbaar is met een maaitrein (E. van der Schoot, 4 juli 2008). Dit is reeds meegerekend in de berekende beschikbare ruimte voor wadi's (zie tabel. 6.1).
Bij een bij T = 1 staat er slechts circa 14 cm water in de wadi's en zijn zij na circa 14 uur weer leeg.
Bij T = 10 + 10 % staat er maximaal 30 cm water in de wadi's (conform ontwerpuitgangspunt) en zijn ze na circa 28 uur weer leeg.
Bij T = 100 + 10 % is de maximale waterstand in de wadi's 45 cm, van de beschikbare 50 cm. De wadi's zijn na circa 43 uur weer leeg en er treedt dus geen water op straat op.
Tabel 6.1 Oppervlakten locaties wadi's
Ingezet oppervlak (m2) | |
Groenvoorziening, zuidoost | 1.527 |
Groenvoorziening, centraal | 491 |
Groenvoorziening, noordoost | 527 |
Totaal | 2.545 |
Gebaseerd op ontwerptekening oppervlakte, 7 februari 2008
Het hemelwater zal naar de wadi's geleid worden. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van het IT-riool dat de gemeente aan wil leggen onder de wegen. Dit bespaart niet alleen de aanleg van extra leidingen, maar betekend ook dat een deel van het hemelwater in het IT-riool reeds infiltreert in de bodem. Daarmee wordt de belasting op de wadi's minder en zullen zij minder vaak water bevatten. Vanwege haar ligging onder de GHG mag dit IT-riool niet meegerekend worden als berging in de waterparagraaf.
Nabij de noordelijke hoek, en mogelijk ook bij de centraal gelegen groenstrook, kan de weg op afschot gelegd worden, zodat het hemelwater van dit wegoppervlak en de aangrenzende percelen vrij naar de wadi kan stromen.
Er zijn slechts enkele plaatsen waar waterberging in de wadi's potentieel tot (grond)wateroverlast zou kunnen leiden. De wadi's grenzen grotendeels aan groenvoorzieningen, sloten, watergangen en wegen. De zuidoostelijke wadi en de noordoostelijke wadi grenzen deels aan tuinen en alleen de centraal gelegen wadi grenst aan één zijde aan woningen.
Waterberging in de wadi's zal niet leiden tot wateroverlast op aangrenzende percelen, aangezien er slechts kortstondig (bij T = 10 + 10% bui gedurende 14 uur) water in staat op 0,4 m (43 uur bij T = 10 + 10 % bui) boven de GHG. De bodem van de wadi bevindt zich (bij een talud van 1:5) op minimaal 2,5 m vanaf een perceelsgrens.
De drie wadi's zullen worden voorzien van een noodoverlaat, om het water af te voeren bij buien die intenser zijn van T = 100 + 10 % of in geval van calamiteiten of het niet voldoende werkzaam zijn van de wadi's. Gezien hun ligging kan deze noodoverlaat bij de zuidoostelijke en noordoostelijke wadi direct overstorten op de watergang BZ 73. Voor de centraal gelegen wadi kan de overstort op de achterliggende greppel plaatsvinden.
De noodoverlaat zal zich bevinden op een hoogte van circa 45 cm boven de bodem van de wadi's, wat overeenkomt met 5 cm onder het maaiveld, zo kan de noodoverlaat water op straat voorkomen. De hoogteligging en waterpeilen van BZ 73 en de sloot maken deze hoogte mogelijk. Het zomerpeil van de benedenstroomse stuw (BZ073-03) heeft een hoogste stuwbereik van 16,45 m+NAP.
Voor de realisatie van een noodoverlaat is een ontheffing of vergunning op basis van de keur noodzakelijk.
Fasering
Het plangebied Haagakkers II wordt in twee fasen uitgevoerd. Vier vrijstaande woningen aan de oostzijde van het plangebied worden later ontwikkeld, aangezien deze momenteel nog in een milieuzone voor geurhinder liggen. Aangezien het slechts 4 percelen betreft en de wegen ook in fase 1 aangelegd worden, zal het watersysteem niet gefaseerd uitgevoerd worden, maar in zijn geheel in fase 1 van het plan.
De sloten en watergangen blijven gehandhaafd, met uitzondering van de zuidelijke sloot.
Onderstaande figuur geeft een schets van het watersysteem met wadi's.
Figuur 6.2 Schets van het watersysteem van Haagakkers II
Gekozen wordt om het afvalwater afkomstig van de bebouwing van de toekomstige woonwijk Haagakkers II in een DWA-riolering te verzamelen en onder vrijverval af te voeren naar het bestaande rioolgemaal. Het rioolwater van de huidige wijk Haakakkers wordt bij de school in de Beukenhaag in het systeem van Oostelbeers gepompt. De verwachting is dat de capaciteit van die pomp voldoende zal zijn voor de extra belasting vanuit Haakakkers II. In de wijk worden 92 woningen gerealiseerd. Uitgaande van circa 3 inwoners per woning en een I.E. van 130 liter water per dag, levert dit 35,88 m3 afvalwater per dag uit de wijk Haagakkers II.
Er dient een controle uitgevoerd te worden van de hoogteliggingen van de aansluiting van het toekomstig rioolsysteem van Haagakkers II met de hoogteligging en locatie van de bestaande riolering in Haagakkers.
Concreet houdt hydrologisch neutraal bouwen in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) niet verlaagd mag worden en dat de afvoer uit het plangebied niet groter mag zijn dan in de huidige situatie. Verlaging van het grondwater door middel van drainage is niet wenselijk.
De toekomstige aanlegpeilen moeten dus worden afgestemd op de huidige grondwaterstanden. Voor een woonwijk wordt een ontwateringsdiepte gehanteerd van minimaal 0,7 m onder wegen en bebouwing. Ten behoeve van bebouwing wordt vooralsnog aangenomen dat circa 0,2 m ophoging nodig zal zijn.
Bij het bepalen van de uiteindelijke afgraaf- en ophoogniveaus moet rekening worden gehouden met de bestaande maaiveldhoogten van het omliggende gebied. Hierbij moet vooral worden gelet op het ontstaan van knelpunten ten aanzien van de afwatering van de (aangrenzende) percelen.
Bij inrichting, bouwen en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Dit kan worden bereikt door:
Doordat de waterretentievoorzieningen doorgaans droog staan, is het mogelijk het onderhoud (maaien) vanuit de voorzieningen zelf uit te voeren. De flauwe taluds maken de wadi's toegankelijk voor onderhoudsmaterieel.
Onderhoud en beheer van de wadi's dient plaats te vinden in een droge periode om afnemende doorlatendheid door spoorvorming en verslemping te voorkomen.
Op basis van de huidige gegevens wordt aanbevolen om bij demping de zuidelijke sloot te vervangen door drainage die tijdelijk functioneert.
De noordelijke sloot blijft gehandhaafd. Aangezien dit een schouwsloot betreft, is onderhoud hiervan noodzakelijk. Deze sloot ligt grotendeels langs de openbare weg en aan een groenvoorziening, hier kan de gemeente het onderhoud op zich nemen. Ter plaatse van het woonperceel in de uiterste noord-west-hoek is de particuliere eigenaar als 'aangelande' belast met de onderhoudsplicht voor dat deel van de schouwsloot, grenzend aan het woonperceel.