Plan: | Buitengebied, herziening Bestseweg 42 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0823.BPBGBESTSEWEG42-VAST |
Dit bestemmingsplan betreft het omzetten van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen'. De initiatiefnemer is eigenaar en tevens bewoner van de woning aan de Bestseweg 42 in Oirschot. Het eigendom omvat de percelen met kadastrale aanduiding sectie N, nummers 599, 600 en 601 in Oirschot. Een deel van het perceel met nummer 599 heeft een bedrijfsbestemming. Ter plaatse van de bedrijfsbestemming is een bestaande woning en een grote schuur aanwezig. De rest van het perceel met nummer 599 en de overige twee percelen met nummer 600 en 601 betreft weiland. Deze herziening heeft betrekking op een deel van het perceel met nr. 599 waar de bedrijfsbestemming van toepassing is.
De gronden ter plaatse van de schuur en de woning zijn volgens het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' met de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'schildersbedrijf'. Ter plaatse van het weiland geldt de bestemming 'Agrarisch'. Een burgerwoning is volgens de bedrijfsbestemming niet toegestaan.
Alhoewel de bestaande woning aangeduid is als bedrijfswoning, is al jarenlang sprake van een burgerwoning. Bovendien heeft er nooit een schildersbedrijf gezeten. Wel is in 1987 vrijstelling verleend voor de schoenherstelwerkplaats. De schoenherstelwerkplaats is al ruim 10 jaar niet meer aanwezig op het perceel. Ten tijde van de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, fase II 2013' heeft de initiatiefnemer hiervoor een inspraakreactie ingediend (ontvangstbrief gemeente van 29 maart 2006 met kenmerk 06.0001267) aangegeven dat er sprake is van een reguliere woning. Vervolgens is er geen correspondentie van de gemeente ontvangen. Dat sprake is van een reguliere burgerwoning is niet meegenomen bij het bestemmingsplan uit 2013. Het huidige gebruik van de woning is niet in overeenstemming met de planologische situatie, ook niet ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied, fase II 2013’.
De initiatiefnemer en tevens bewoner van de op het perceel aanwezige woning wenst derhalve de bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming in overeenstemming met het huidige gebruik. De gemeente Oirschot is voornemens om aan de omzetting van de bestemming medewerking te verlenen. In het voorliggende plan wordt deze gewenste omzetting juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen aan de Bestseweg 42, ten oosten van de kern Oirschot. Dit deel van de gelijknamige gemeente wordt aangemerkt als het buitengebied. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied in de omgeving weer.
Figuur 1: Luchtfoto met ligging plangebied
Het plangebied omvat het perceel, kadastraal bekend als gemeente Oirschot, sectie N met
nummer 599. Het perceel heeft een oppervlak van 5.265 m². Navolgende figuur betreft een kadastraal overzicht van het plangebied, geprojecteerd op een luchtfoto. Het plangebied is hierbij omkaderd.
Figuur 2: Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied fase II 2013’ van de gemeente Oirschot het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 18 juni 2013. Naar aanleiding van diverse uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gemeente enkele herzieningen vastgesteld. De laatste herziening, het bestemmingsplan 'Buitengebied, correctieve herziening' bevat de laatste regels behorende bij het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan.
Figuur 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De gronden van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch' en 'Bedrijf'. Binnen de bedrijfsbestemming zijn de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'schildersbedrijf' opgenomen. De aanduiding 'schildersbedrijf' wordt niet nader verklaard in de regels van het bestemmingsplan. Het perceel is tevens bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
Daarnaast zijn de percelen voorzien van de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'reconstructiewetzone - intensieve veehouderij'. In de correctieve herziening zijn deze aanduidingen vervangen door de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij'. Voor deze gebieden gelden nadere regels voor veehouderijen. Veehouderijen worden met het voorliggende plan niet mogelijk gemaakt en is derhalve niet aan de orde. Omdat in het voorliggende bestemmingsplan alleen de bestemming 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen, is deze aanduiding niet overgenomen. Voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is de regeling zoals in het bestemmingsplan ‘Buitengebied fase II 2013’ overgenomen.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oirschot in de kernrandzone aan de oostzijde van de gelijknamige plaats. De omgeving kenmerkt zich als een typische kernrandzone door de nabijheid van de kern Oirschot en door de afwisseling van landelijke en stedelijke functies. Langs de Bestseweg is sprake van lintbebouwing. Op circa 230 meter naar het westen is de woonkern van Oirschot gelegen. De Bestseweg verbindt Oirschot met Best. Ten zuiden van het perceel aan de Bestseweg ligt het industrieterrein van Oirschot.
Figuur 4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door weilanden, afgewisseld met woningen en weiland. Het plangebied is gelegen in een soort overgangsgebied naar het buitengebied. Binnen het plangebied zelf bevinden zich een woning, een schuur en weiland. Het perceel met een agrarische bestemming is ongeveer 5.000 m² groot. De bestaande schuur heeft een oppervlak van ongeveer 130 m². De bestaande woning heeft een oppervlak van ongeveer 145 m².
Het perceel wordt aan de oostkant van de woning ontsloten via de Bestseweg. Parkeren vindt in de huidige situatie plaats aan de achterkant terrein achter de bestaande schuur.
De initiatiefnemer en tevens bewoner van de op het perceel aanwezige woning wenst de bestemmingen van de percelen binnen het plangebied te wijzigen naar een woonbestemming. Hiermee wordt de bestemming in overeenstemming gebracht met het huidige gebruik.
Met dit bestemmingsplan wordt geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt en vindt enkel de omzetting van de huidige bestemmingen 'Bedrijf' en 'Agrarisch' naar 'Wonen' plaats. De bestaande bebouwing (de woning en de schuur) in het plangebied blijft gehandhaafd. Dit is op de verbeelding en in de regels van het voorliggende bestemmingsplan vastgelegd door het bouwvlak te beperken tot het huidige bedrijfsperceel. Met het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd en wordt uitsluitend het bestaande gebruik vastgelegd.
De bestaande inrit blijft gehandhaafd. Op het achtererf, achter de bestaande schuur, is verharding aanwezig. dit verharde terrein is voldoende groot om aan de benodigde parkeerbehoefte (3 parkeerplaatsen bij een parkeernorm van 2,4 per woning) te voorzien.
De minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. De SVIR richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert daar waar de nationale economie het meest gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports, inclusief de achterlandverbindingen. De SVIR formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In de SVIR zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.
Relevantie voor het plangebied
De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro.
Het onderhavige plan behoort niet tot 1 van de 13 belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid inzake het mogelijk maken van een functiewijziging wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.
In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Relevantie voor het plangebied
In het onderhavige plan is geen van bovengenoemde belangen aan de orde.
Omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik is in oktober 2012 de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd (art 3.1.6 Bro). Hierbij is vastgelegd dat bij een ruimtelijke plan waarbij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet worden getoetst aan de ladder.
Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Aangezien geen nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zodat artikel 3.1.6. Bro niet van toepassing is.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Sinds de vaststelling van de Svro op 1 oktober 2010 zijn door Provinciale Staten diverse besluiten genomen die tot een verandering hebben geleid in de provinciale rol en sturing en het provinciaal beleid. In 2014 is daarom besloten om de Svro te actualiseren. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 – partiële herziening 2014 in werking getreden.
De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. De ruimtelijke belangen en keuzes zijn geordend in vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Deze structuren zijn verder uitgewerkt in de Verordening ruimte.
Relevantie voor het plangebied
Op de structurenkaart van de Svro valt het plangebied binnen het gemengd landelijke gebied (zie figuur 5). De Structuurvisie zegt daarover het volgende: In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties et cetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen.
De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waard de land- en tuinbouw een dominante functie heeft.
Figuur 5: Uitsnede Structuurvisie provincie Noord-Brabant
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de overige bestaande woningen en percelen in het gebied die in samenhang aansluiten bij de omliggende bebouwing waardoor de karakteristiek van het gebied intact blijft en er sprake is van het in standhouden van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de beleidsregels die zijn opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening: De beoogde ontwikkeling past qua aard, schaal en functie bij de omgeving en er wordt rekeing gehouden met de omgevingskwaliteiten. Daarnaast is in het voorliggende geval sprake van een bestemmingsplanwijziging die het feitelijke gebruik juridisch-planologisch vastlegt waarmee een omissie in het geldende bestemmingsplan wordt hersteld.
Provinciale Staten hebben op 14 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. De Verordening ruimte 2014 is op 10 juli 2015 opnieuw integraal vastgesteld en is vervolgens in 2016 en 2017 op onderdelen herzien. Met de vaststelling van de actualisatie van de Verordening ruimte in juli 2017 is de naam gewijzigd in Verordening ruimte Noord-Brabant. De onderwerpen die in de Verordening ruimte zijn opgenomen, komen voort uit de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening. In de Svro is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is één van de manieren om de provinciale belangen veilig te stellen.
De regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn er -in lijn met het beleid van de Svro- op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied. Het streven naar zuinig ruimtegebruik is dan ook een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte. Met het accent dat in het ruimtelijk beleid wordt gelegd op zuinig ruimtegebruik, wordt de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afgeremd en blijft de omvang van het landelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. De regels van de verordening zijn van toepassing binnen de gebieden zoals aangewezen op de kaarten van de verordening. Op de kaarten is onderscheid gemaakt in vier structuren - het stedelijk gebied, de ecologische hoofdstructuur, de groenblauwe mantel en het gemengd landelijk gebied - en diverse aanduidingen.
Relevantie voor het plangebied
In de geconsolideerde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant van 1 januari 2019 is het plangebied aangeduid als gemengd landelijk gebied (zie figuur 6).
Figuur 6: Uitsnede Verordening provincie Noord-Brabant
Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat alleen bestaande woningen zijn toegestaan. Een bestemmingsplan binnen deze structuur kan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en overtollige bebouwing wordt gesloopt.
De locatie is gelegen in de structuur “Gemengd landelijk gebied”. In deze structuur zijn alleen bestaande (bedrijfs)woningen toegestaan. Het gebouw aan de Bestseweg 42 betreft een bestaande woning die met het voorliggende plan als burgewoning wordt bestemd. Dit past binnen de structuur Gemengd landelijk gebied.
Ten aanzien van de kwaliteitsverbetering van het landschap heeft de provincie bepaald, dat bij een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaald moet worden dat de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording:
Indien een kwaliteitsverbetering niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds (Landschapsinvesteringsregeling De Kempen) regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg.
Landschapsinvesteringsregeling de Kempen
Elke ruimtelijke ontwikkeling buiten het “bestaand stedelijk gebied” moet op grond van de Verordening ruimte Noord-Brabant gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. De Landschapsinvesteringsregeling is daarbij een regeling die gericht is op het buitengebied.
Niet alle ontwikkelingen hebben een even grote negatieve impact op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De impact wordt op basis van de Lir bepaald door:
Rekening houdend met deze impact op de omgeving worden categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden.
Voor een deel van de ontwikkelingen zal de inspanning beperkt blijven tot een investering in een
verplichte landschappelijke inpassing indien deze nog niet aanwezig is, zeker bij kleinschalige ontwikkelingen. Uit oogpunt van doelmatigheid is een drempel bepaald waaronder geen verdere investeringen worden gevraagd. Zo geldt dat initiatieven die wel vallen onder categorie 3, maar waarvan de basisinspanning lager is dan € 1000, worden beoordeeld als een initiatief in categorie 2: er moet alleen landschappelijk worden ingepast.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft de functiewijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' waarmee de ter plaatse reeds aanwezige woning met bijgebouw wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning.Feitelijk is al meer dan 10 jaar sprake van een burgerwoning. Hierdoor neemt de omvang van de ontwikkeling niet toe en is er geen sprake van nieuw ruimtebeslag: er wordt immers gebruikt gemaakt van de bestaande bebouwing. Uit paragraaf 3.2.1 en 3.2.2 blijkt dat de ontwikkeling qua aard van de locatie en de omgeving passend is. In die zin betreft het geen gebiedsvreemde ontwikkeling en is deze passend binnen de bestaande beleidskaders. Uit paragraaf 4.5 blijkt dat er geen hinder voor de omgeving ontstaat. Gelet hierop kan de ontwikkeling niet worden geschaard onder één van de hierboven genoemde categoriën. Ook een landschappelijke inpassing is daarom gelet op de aard van de ontwikkeling en het feit dat er geen sprake is van overtollige bebouwing, niet van toepassing. Bovendien wordt een omissie in het geldende bestemmingsplan hersteld. Groencompensatie, respectiefelijk landschape inpassing, is in het kader van de Landschapsinvesteringsregeling derhalve niet van toepassing.
Het beleid voor de toekomst van Oirschot is vastgelegd in acht thema’s en vijf gebieden. De visie bestaat uit de ambities die per thema zijn weergegeven en specifiek voor enkele gebieden zijn uitgewerkt. Sommige ambities zijn echter thema- of gebiedsoverstijgend. Het totaalbeeld is weergegeven in bijgaande integrale visiekaart:
Figuur 7: Uitsnede Omgevingsvisie gemeente Oirschot
Het plangebied behoort volgens de Omgevingsvisie tot de oude bouwlanden van de kern Oirschot. De oude bouwlanden worden aangemerkt als de landschappelijk-ruimtelijk meest waardevolle agrarische gebieden in de gemeente. Uit ruimtelijk perspectief staat beheer en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorop. Te beheren en versterken natuur- en landschapswaarden zijn met het landschap verweven; gestreefd wordt naar ontsnippering.
Conclusie
Met de bestemmingswijziging van Bedrijf naar Wonen wordt het kenmerkende karakter van de oude bouwlanden niet aangetast. De beoogde ontwikkeling sluit daarmee aan op de in de Omgevingsvisie vastgestelde ambities voor Oirschot.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie Oirschot 2030 vastgesteld. Voor het Oirschot van 2030 is een drietal ambities geformuleerd. In 2030 is Oirschot:
Om dit te bewerkstelligen, heeft zich de gemeente de volgende opgaven voorgenomen:
De gemeente Oirschot benadrukt de onwenselijke ontwikkelingen tot en met 2030. Zo is het onwenselijk dat ontwikkelingen ten koste van groen worden gerealiseerd, dat er gestuurd wordt op grootschalige bedrijvigheid (zoals industrie) en ten slotte als gemeente de volledige verantwoordelijkheid van het in stand houden van voorzieningen op zich nemen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling maakt geen nieuwe fysieke ontwikkeling mogelijk. Planologisch gezien wijzigt slechts de bestemming van het plangebied van 'Bedrijf' naar 'Wonen'. De huidige agrarische bestemming bevat geen bouwmogelijkheden. De bebouwingsmogelijkheden voor de nieuwe bestemming 'Wonen' zijn afgestemd op andere woonpercelen in het buitengebied.
De gemeente Oirschot heeft op 26 januari 2010 de Uitvoeringsnota 'Buitengebied in Ontwikkeling' vastgesteld. Deze nota vloeit voort uit de provinciale beleidsnota 'Buitengebied in Ontwikkeling', die met de inwerkingtreding van de Verordening ruimte is komen te vervallen, en vervangt de 'Beleidsnotitie Bebouwingsconcentraties Spoordonk' en de 'Gebiedsvisie voor de kernen Middelbeers, Oostelbeers en Oirschot'. In de uitvoeringsnota wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden van bebouwingsconcentraties. Belangrijkste uitgangspunt is daarbij dat de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden en zo mogelijk wordt versterkt. De uitvoeringsnota richt zich primair op de uitbreiding van ontwikkelingsmogelijkheden in de bebouwingsconcentraties. In het buitengebied van de gemeente zijn 13 bebouwingsconcentraties aanwezig. Het perceel Bestseweg 42 behoort niet tot één van deze 13 bebouwingsconcentraties. Echter wordt het voor het gebied tussen de Bestseweg en de Montfortlaan, waar het perceel ligt, samen met nog vier andere gebieden wel wenselijk geacht hier de aanduiding bebouwingsconcentratie op te leggen. Hiervoor dient nog een totaalvisie te worden opgesteld. In de uitvoeringsnota wordt over het gebied tussen de Bestseweg en de Montfortlaan gesteld dat dit gebied zich kenmerkt door verspreid liggende burgerwoningen, één intensief agrarisch bedrijf en grote openheid. Het gebied is in de Verordening ruimte Noord-Brabant aangemerkt als transformatiegebied (zoekgebied verstedelijking).
Conclusie
De wijziging van de bestemmingen 'Bedrijf' naar 'Wonen' draagt bij aan een beter woon- en leefklimaat in het gebied tussen de Bestseweg en de Montfortlaan.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming ziet zowel op de bescherming van waardevolle gebieden (waaronder de Natura 2000-gebieden) als op de bescherming van planten- en diersoorten. Voor gebieden die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voorheen de ecologische hoofdstructuur) is daarnaast sprake van planologische bescherming. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of beschermde planten- en diersoorten. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.
Gebiedsbescherming
Figuur 8: Uitsnede interactieve kaart Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Natura-2000 gebieden en geen NNN (zie figuur 8). De ontwikkeling vormt derhalve geen belemmering voor de aanleg of instandhouding van de NNN. Gezien de aard en schaal van de beoogde ontwikkeling zijn geen negatieve effecten te verwachten.
Programmaaanpak stikstof (PAS)
In een dichtbevolkt land als Nederland is het een uitdaging om een evenwicht te vinden tussen veerkrachtige natuur en gezonde economie. Het Rijk en provincies geven ruimte aan ondernemers, omdat ze belangrijk zijn voor onze economie. Tegelijkertijd moeten economische activiteiten passen binnen de draagkracht van de natuur, want economie en natuur hebben elkaar nodig. Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur. Het belemmert ook vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Rijk, provincies en natuurorganisaties nemen maatregelen om de natuur te herstellen, door bijvoorbeeld stikstofrijke grondlagen te verwijderen. Agrarische ondernemers nemen maatregelen in hun bedrijfsvoering, zoals mest aanwenden met weinig stikstofverliezen en het gebruik van aangepast voer. Door deze combinatie van maatregelen ontstaat er ruimte voor nieuwe economische activiteiten.
Te veel stikstofneerslag is slecht voor de natuur. Daarom is een natuurvergunning of een ander toestemmingsbesluit nodig voor activiteiten (bijvoorbeeld in de landbouw, woningbouw, wegenbouw of de industrie) waar stikstof bij vrij komt. Ook voor de bouw van een nieuwe woning is het nodig inzicht te krijgen in de stikstofdepositie op in de omgeving van het plangebied gelegen Natura-2000 gebieden.
Het voorliggende bestemmingsplan wijzigt de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Op het perceel Bestseweg 42 verandert er niets aan de fysieke, bestaande situatie. Met het bestemmingsplan wordt slechts de bedrijfsbestemming gewijzigd naar een woonbestemming, zodat overeenstemming met het huidige gebruik ontstaat. Er worden geen gebouwen gesloopt of gebouwd. Er is dus geen sprake van een aanlegfase.
Soortenbescherming
Door het wijzigen van de bestemmingen 'Bedrijf' naar 'Wonen' vinden geen (fysieke) ingrepen plaats die van invloed kunnen zijn op de aanwezige planten- en diersoorten.
Conclusie
Op het perceel Bestseweg 42 vinden geen werkzaamheden plaats die negatieve gevolgen hebben voor soorten en gebieden. Het onderhavige plan wijzigt de bedrijfswoning in een reguliere woning en ziet uitsluitend toe op het gebruik. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect soortenbescherming geen belemmering vormt voor de beoogde bestemmingswijziging van Bedrijf naar Wonen.
Het SRE heeft voor de gemeente Oirschot een Erfgoedkaart opgesteld. De Erfgoedkaart bevat een archeologische beleidskaart en een cultuurhistorische beleidskaart. Volgens de archeologische beleidskaart (zie figuur 9) is in voor het plangebied sprake van een hoge verwachtingswaarde.
Figuur 9: Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart Oirschot
De archeologische verwachtingswaarden zijn in de gemeente Oirschot verwerkt in het bestemmingsplan ‘Buitengebied fase II’. In dit bestemmingsplan is een deel van het plangebied bestemd als ‘Waarde – Archeologie 4’. Dat betekent dat geen bodemingrepen mogen plaatsvinden groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m onder maaiveld. Wanneer deze maximale maten worden overschreden, is nader onderzoek noodzakelijk.
Volgens de culuurhistorische beleidskaart (zie figuur 10) is het plangebied aangeduid als een categorie 3 gebied (groene arcering). Dat wil zeggen dat het om object of gebied gaat dat een hoge cultuurhistorische waarde heeft. De gele cirkel binnen het plangebied geeft eveneens aan een object of gebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft.
Figuur 10: Uitsnede Cultuuhistorische waarden- en beleidskaart Oirschot
Conclusie
Op het perceel vinden geen bodemingrepen en/of sloopwerkzaamheden plaats die aanleiding geven tot archeologisch onderzoek. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' met desbetreffende regels is in het voorliggende bestemmingsplan ongewijzigd overgenomen. De bestaande woning wordt gehandhaafd.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Sinds november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten op het watersysteem. Nieuwe ontwikkelingen die leiden tot extra verharding dienen te worden gecompenseerd.
Conclusie
Op het perceel Bestseweg 42 verandert er niets aan de fysieke, bestaande situatie. Omdat er geen verharding wordt toegevoegd, is compensatie niet aan de orde.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Conclusie
Op het perceel vinden geen bodemingrepen en/of sloopwerkzaamheden plaats die aanleiding geven tot een bodemonderzoek.
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Methodiek
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Milieu- categorie |
Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 1: Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Relevantie voor het plangebied
Ten zuiden van het perceel, aan de overzijde van de Bestseweg ligt het bedrijventerrein De Stad. Onderstaande afbeelding is opgenomen in de toelichting van het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oirschot'. Daarop (figuur 10) is te zien dat voor de inwaartse zonering van het bedrijventerrein De Stad rekening is gehouden met de woning Bestseweg 42.
Vanwege de ligging van de woning Bestseweg 42 aan een drukke doorgaande weg met aan de overzijde het bedrijventerrein is de omgeving getypeerd als 'gemengd gebied'. Binnen dit omgevingstype mogen de richtafstanden met één stap worden verlaagd, hetgeen leidt tot een richtafstand van 50 meter tot bedrijven in de categorie 3.2.
Figuur 11: Afbeelding inwaartse zonering bedrijventerrein
De afstand van de in het plangebied gelegen woning tot het bedrijven in categorie 3.2 bedraagt circa 43 meter. Aangezien met het voorliggende bestemmingsplan geen fysieke ingrepen of wijzigingen ter plaatse van de Bestseweg 42 worden aangebracht, is een verdere toetsing aan de richtafstand niet aan de orde. Bovendien geldt volgens het Besluit geluidhinder dat voor het wijzigen van de bestaande bedrijfswoning naar een woning dat geen nieuw gevoelig object zal worden toegevoegd aangezien de bestaande bedrijfswoning reeds beschouwd is als een gevoelig object voor de bedrijfsactiviteiten van derden. Bij opstelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oirschot' is daar immers rekening mee gehouden. In figuur 11 is te zien dat bij de zonering van het bedrijventerrein reeds rekening is gehouden met de woning Bestseweg 42. Mogelijk is om wille van de perceelsindeling van de bedrijven een iets kortere afstand dan de richtafstand aangehouden bij het uiteindelijk opnemen van de bestemming voor bedrijven in categorie 3.2. op een iets kortere afstand van de woning.
Figuur 12: Uitsnede vigerend bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oirschot (2010)
Conclusie
In het voorliggende geval is sprake van een bestaande situatie met een bestaande woning, leidt de wijziging van de bestemmingen Bedrijf naar Wonen niet tot een grotere belemmering voor de gevestigde bedrijven en (planologische) vestigingsmogelijkheden op de bedrijfspercelen in de directe nabijheid van het perceel Bestseweg 42. Met de beoogde ontwikkeling wordt geen nieuw(geluids)gevoelig object toegevoegd en wordt slechts een omissie hersteld. Bovendien is bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oirschot' reeds rekening gehouden met de bestaande woning aan de Bestseweg 42. Met de beoogde ontwikkeling worden derhalve geen bedrijven in hun rechten en bedrijfsactiviteiten geschaad.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Conclusie
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld te worden gebracht. Aangezien op het perceel reeds een woning aanwezig is, is geen sprake van oprichting van een nieuwe geluidsgevoelige functie waardoor een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet aan de orde is.
Wettelijk kader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, deze eisen in beginsel geen belemmering voor ruimtelijke plannen:
De regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate' en de 'Regeling niet in betekenende mate'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven.
Conclusie
Aangezien alleen de bestemming van het perceel wordt gewijzigd, is toetsing op het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde.
Wettelijk kader
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Voor geurhinder door industrie en bedrijven gelden planologisch gezien geen wettelijke kaders. Deze vorm van geurhinder maakt deel uit van de methode 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).
Voor geurhinder door veehouderijen gelden deels andere regels. Voor veehouderijen gelden de Wet Geurhinder en Veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit landbouw zijn afstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Afhankelijk van de aard van het agrarisch bedrijf en het type geurgevoelig object kan deze afstand 20, 50 of 100 meter bedragen.
Conclusie
Een woning is een geurhindergevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen intensieve veehouderijen gelegen. Ten behoeve van het onderhavige plan is een geuronderzoek derhalve niet aan de orde. Bovendien is binnen het plangebied alleen sprake van een bestaande woning.
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
In het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ (BEVI) worden tevens risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations) benoemd. Ook wordt daarin voor bepaalde gevallen aangegeven welke afstanden (voor het PR) moeten worden aangehouden, of in welk gebied (voor het GR) nader onderzoek moet worden gedaan.
Relevantie voor het plangebied
Met behulp van de risicokaart voor Noord-Brabant is indicatief nagegaan of in de omgeving van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten.
Figuur 13: Uitsnede kaart externe veiligheid (Bron: www.risicokaart.nl)
Zoals in figuur 13 is te zien, zijn in (directe) omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig. Hierdoor is geen sprake van een plaatsgebonden risico waardoor ook geen sprake is van een groepsrisico.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen nieuw gevoelig object toegevoegd omdat er geen verschil wordt gemaakt tussen een bedrijfs- en burgerwoning. Met de beoogde ontwikkeling neemt het aantal personen of objecten die risico lopen per saldo niet toe.
In de directe omgeving is wel een bedrijventerrein gelegen, te weten het 'Bedrijventerrein Oirschot'. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid nader beschouwd. Het terrein ligt tegenover de planlocatie en betreft een niet-geluidsgezoneerd bedrijventerrein. Het terrein kent geen hoge milieucategorieën waardoor de woning binnen een PR-conctour komt te liggen. Uitgangspunt voor de zonering bij opstelling van dit plan is geweest dat de bedrijven in de zwaardere milieucategorieën op voldoende afstand van woningen worden gerealiseerd. Zoals in paragraaf 4.5 is aangegeven, is met de de bestaande (bedrijfs)woning aan de Bestseweg 42 reeds rekening gehouden.
Conclusie
Er vinden in de omgeving van het plangebied geen risicovolle activiteiten plaats. Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde bestemmingswijziging.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
Dit bestemmingsplan is opgesteld en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).Deze standaardbestemmingen en aanduidingen worden doorvertaald in de verbeelding en de planregels. De planregels worden opgebouwd aan de hand van inleidende regels (begrippen, wijze van meten), bestemmingsregels (bestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen), algemene regels (anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels) en overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht wordt qua bebouwing en gebruik nader bepaald.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
De specifieke afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en de toegankelijkheid van het bestemmingsplan bevorderd.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3: Wonen
Deze bestemming betreft de bestaande woning binnen het plangebied. Het betreft hier het hoofdgebouw en één bijgebouw (bestaande schuur). De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, tuinen en erven, water en landschappelijke waarden. Eventuele herbouw van de woning is alleen mogelijk op de bestaande fundering en binnen het aangewezen bouwvlak. Voor dit bestemmingsplan is aangesloten bij de systematiek die de gemeente voor woonbestemmingen in het buitengebied hanteert.
Artikel 4: Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde – Archeologie 4' (hoog) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van verwachte (zeer) hoge archeologische waarden ofwel (zeer) hoge archeologische verwachtingswaarden. De archeologische verwachtingswaarde is beschermd door middel van een omgevingsvergunningenstelsel. Hierin zijn regels opgenomen voor wat betreft het uitbreiden van bebouwingsmogelijkheden en ingrepen in de bodem.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5: Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6: Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot reclame-uitingen, zwembaden en ondergronds bouwen. Daarnaast is opgenomen dat op bepaalde aspecten de aanvullende werking van de bouwverordening is uitgesloten.
Artikel 7: Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die strijdig zijn met het bestemmingsplan en voor welk gebruik kan worden afgeweken.
Artikel 8: Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels in het plan waarvan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9: Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het inpassingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Er kan dus in beginsel nog gewoon gehandhaafd worden. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Artikel 10: Slotregels
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden.
Er is geen sprake van een bouwplan en dus geen sprake van kostenverhaal. De kosten voor de planvorming zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Voor het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure worden legeskosten doorberekend aan de initiatiefnemer.
De gemeente ondervindt derhalve geen negatieve financiële gevolgen ten aanzien van deze bestemmingswijziging en loopt geen financieel risico.
In het kader van de omgevingsdialoog heeft de initiatiefnemer haar voornemen aan bewoners uit de buurt kenbaar gemaakt. De bewoners, respectiefelijk eigenaren/exploitanten van in totaal 18 adressen (waarvan 7 bedrijven en 11 woningen) en binnen een straal van 200 meter zijn schriftelijk over de beoogde ontwikkeling geïnformeerd. Op onderstaande afbeelding zijn de adressen in beeld gebracht. Geen van deze gedresseerden heeft bezwaren tegen de beoogde functiewjziging kenbaar gemaakt.
Figuur 14: Geïnformeerde bewoners, respectievelijk eigenaren/exploitanten
Het concept ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Bestseweg 42’ wordt overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Bestseweg 42’ doorloopt verder de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende een periode van zes weken ter visie gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden tot het indienen van zienswijzen. Na afloop van de tervisielegging worden de zienswijzen beoordeeld en wordt het plan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad.