direct naar inhoud van Regels
Plan: Luistruik 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenLuistruik-D001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Luistruik 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNuenLuistruik-D001 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwd:

bebouwing bestaande uit een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 aan- of uitbouw:

een ruimte die voldoet aan alle volgende kenmerken:

  • a. aan een hoofdgebouw gebouwd;
  • b. vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk;
  • c. deel uitmakend van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt;
  • d. maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap;

met dien verstande dat:

  • 1. een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;
  • 2. een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.
1.8 achtergevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.14 bestaand

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits geen sprake is van een illegale situatie.

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap).

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 gestapelde woning:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.32 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 huishouden:

een verzameling van één persoon of van meer personen met een relationele binding, die één woonruimte bewoont en een economisch-consumptieve eenheid vormt. Onder een huishouden wordt niet verstaan:

  • a. de huisvesting van één persoon of van meer personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  • b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan arbeidsmigranten;
  • c. de huisvesting van meerdere ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;
  • d. de huisvesting van één persoon of van meer personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van één persoon of van meer personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.34 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren; enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.35 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van een gebouw/bouwwerk.

1.36 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.37 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.38 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.

1.39 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent.

1.40 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.41 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.42 parkeergelegenheid:

ruimte voor het stallen van auto's, fietsen en andere (motor)voertuigen.

1.43 peil:

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.

1.44 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.45 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.46 recreatieve voorziening:

een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige, voorziening ten behoeve van de woonfunctie met een dagrecreatief karakter, zoals een zwembad of een tennisbaan.

1.47 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 twee-aaneen:

bebouwing waarbij een hoofdgebouw grenst aan één ander hoofdgebouw en/of waarbij de aan- of uitbouwen en/of aangebouwde bijgebouwen van twee verschillende hoofdgebouwen aan elkaar grenzen, met dien verstande dat niet meer dan twee hoofdgebouwen aan elkaar mogen grenzen.

1.49 tuin:

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning.

1.50 voorgevel:

een naar de openbare weg gekeerde gevel.

1.51 voorgevellijn:

een denkbeeldige lijn langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde van die voorgevel tot aan de perceelsgrenzen.

1.52 vrijstaand:

bebouwing waarbij het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw of aan een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw van een ander hoofdgebouw.

1.53 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc..

1.54 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.55 woning of wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 het bebouwingspercentage:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.00 m.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de goothoogte wordt een dakkapel als een ondergeschikte toevoeging gezien, die de goothoogte niet verhoogt, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9.3.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder uit- en inritten, voet- en fietspaden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, mede ten behoeve van de waterbergende functie als bedoeld in artikel 6.4.4;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. beeldende kunstwerken;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' een zendmast;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening' een geluidwerende voorziening.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Nutsvoorzieningen

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van de zendmast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' waarvoor de ten tijde van de tervisielegging van dit plan bestaande hoogte geldt.
  • b. voor de geluidwerende voorziening als bedoeld in artikel 6.4.3, onder b, geldt dat:
    • 1. deze uitsluitend is toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening';
    • 2. de hoogte maximaal 2 meter bedraagt.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. recreatieve voorzieningen, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. bruggen, duikers en andere kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Nutsvoorzieningen

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2.2 voor speelvoorzieningen en beeldende kunstwerken tot een hoogte van maximaal 5 m, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de verkeersveiligheid mag niet wordt belemmerd;
  • b. het gebruik van de aangrenzende bestemmingen mag niet onevenredig wordt gehinderd.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met de bijbehorende voorzieningen;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. tuinen en erven;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • g. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • h. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen algemeen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • b. de volgende bebouwingstypologie dient te worden aangehouden:
    1 ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn vrijstaande woningen toegestaan;
    2 ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan;
    3 ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn aaneengebouwde woningen toegestaan;
    4 ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' maximaal 100% per bouwperceel bedragen.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m);
  • b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidluwe gevel' mag slechts worden gebouwd met toepassing van lokale afschermende voorzieningen, tot een geluidbelasting van 53 dB op de achterliggende gevel van de begane grondverdieping;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de maximale goothoogte worden overschreden ten behoeve van een lessenaarsdak of ongelijk zadeldak, waarbij de goothoogte aan 1 zijde gelijk mag komen te liggen met de maximale bouwhoogte.

5.2.3 Bijbehorend bouwwerk en overkapping

Voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bij aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen gebouwd voor de achtergevellijn van het hoofdgebouw mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan:
    • 1. 3 m aan beide zijden bij vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 3 m aan één zijde bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen;
  • b. zijdelingse bijbehorende bouwwerken en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
  • c. het bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen tezamen mag maximaal 60 m² per bouwperceel bedragen;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevellijn meer bedraagt dan 200 m², dan mag, in afwijking van het bepaalde onder c, de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d telt de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen niet mee bij de berekening van de bebouwde oppervlakte, voor zover deze bijbehorende bouwwerken en overkappingen zijn gebouwd achter de voorgevellijn en voor de achtergevellijn van het hoofdgebouw;
  • f. in aanvulling op het bepaalde onder c en d geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevellijn dat minimaal 25 m² onbebouwd dient te blijven;
  • g. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • h. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,20 m;
  • i. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • j. het dak mag ofwel bestaan uit een platdak ofwel uit een kap met een dakhelling van maximaal 55°.

5.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.2.5 Parkeergarage

De ondergrondse diepte van een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag niet meer bedragen dan 4 m.

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

5.2.7 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het waarborgen van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van het plan en de naaste omgeving;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de bescherming van bestaande bomen;
  • d. de bescherming van de groenstructuur;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 ten behoeve van aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel van het hoofdgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • b. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • d. de bouwhoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • f. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.2 Afwijken afstand tot voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder b teneinde af te wijken van de minimaal voorgeschreven afstand tot de voorgevellijn, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de parkeerbalans van de omgeving;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.3 Afwijken goot- en bouwhoogte hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder a teneinde de goothoogte met 1 m te verhogen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. als verbijzondering van de hoeken van het bouwblok;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.4 Afwijken goot- en bouwhoogte aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder g en h teneinde een hogere goot- c.q. bouwhoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken , is een hogere goot- c.q. bouwhoogte wenselijk;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.5 Afwijken bouwhoogte erfafscheiding vóór de voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.6 onder a teneinde voor de voorgevellijn een erfafscheiding toe te staan van maximaal 2 m ten behoeve van de afscherming van zijtuinen (in hoeksituaties), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afscheiding is niet hoger dan voor het waarborgen van de privacy noodzakelijk is;
  • b. het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen de bestemming wonen is gebruik van een deel van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken , met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorende bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

5.4.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. recreatieve voorzieningen, behoudens extensief recreatief medegebruik en sport- en speldoeleinden.

5.4.3 Strijdig gebruik bebouwing

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van bebouwing op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de bestemming;
  • b. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van bijbehorende bouwwerken bij woningen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. het gebruik, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van de gronden en daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting.

5.4.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden als voldaan is aan parkeerbehoefte als bedoeld in artikel 14.1

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.4.1, teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken , met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorende bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

Artikel 6 Wonen - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met de bijbehorende voorzieningen;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. tuinen en erven;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • h. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • i. voet- en fietspaden;
  • j. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. straatmeubilair;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. bruggen, duikers en andere kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen algemeen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen de bestemming mag niet meer bedragen dan 137 woningen / wooneenheden;
  • b. de volgende bebouwingstypologie dient te worden aangehouden:
    1 ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn vrijstaande woningen toegestaan;
    2 ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan;
    3 ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn aaneengebouwde woningen toegestaan;
    4 ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' maximaal 100% per bouwperceel bedragen.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m);
  • b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de maximale goothoogte worden overschreden ten behoeve van een lessenaarsdak of ongelijk zadeldak, waarbij de goothoogte aan 1 zijde gelijk mag komen te liggen met de maximale bouwhoogte.

6.2.3 Bijbehorend bouwwerk

Voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bij aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen gebouwd voor de achtergevellijn van het hoofdgebouw mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan:
    • 1. 3 m aan beide zijden bij vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 3 m aan één zijde bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen;
  • b. zijdelingse bijbehorende bouwwerken en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
  • c. het bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen tezamen mag maximaal 60 m² per bouwperceel bedragen;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevellijn meer bedraagt dan 200 m², dan mag, in afwijking van het bepaalde onder c, de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d telt de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen niet mee bij de berekening van de bebouwde oppervlakte, voor zover deze bijbehorende bouwwerken en overkappingen zijn gebouwd achter de voorgevellijn en voor de achtergevellijn van het hoofdgebouw;
  • f. in aanvulling op het bepaalde onder c en d geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevellijn dat minimaal 25 m² onbebouwd dient te blijven;
  • g. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • h. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,20 m;
  • i. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • j. het dak mag ofwel bestaan uit een platdak ofwel uit een kap met een dakhelling van maximaal 55°.

6.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

6.2.5 Parkeergarage

De ondergrondse diepte van een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag niet meer bedragen dan 4 m.

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

6.2.7 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het waarborgen van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van het plan en de naaste omgeving;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de bescherming van bestaande bomen, zoals nader aangeduid met 'overige zone - waardevolle boom';
  • d. de bescherming van de groenstructuur;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.3 ten behoeve van aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel van het hoofdgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • b. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • d. de bouwhoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • f. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

6.3.2 Afwijken afstand tot voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder b teneinde af te wijken van de minimaal voorgeschreven afstand tot de voorgevellijn, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de parkeerbalans van de omgeving;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

6.3.3 Afwijken goot- en bouwhoogte hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder a teneinde de goothoogte met 1 m te verhogen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. als verbijzondering van de hoeken van het bouwblok;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

6.3.4 Afwijken goot- en bouwhoogte aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.3 onder g en h teneinde een hogere goot- c.q. bouwhoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken , is een hogere goot- c.q. bouwhoogte wenselijk;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

6.3.5 Afwijken bouwhoogte erfafscheiding vóór de voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.6 onder a teneinde voor de voorgevellijn een erfafscheiding toe te staan van maximaal 2 m ten behoeve van de afscherming van zijtuinen (in hoeksituaties), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afscheiding is niet hoger dan voor het waarborgen van de privacy noodzakelijk is;
  • b. het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen de bestemming wonen is gebruik van een deel van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken , met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorende bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

6.4.2 Strijdig gebruik bebouwing

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van bebouwing op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de bestemming;
  • b. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van bijbehorende bouwwerken bij woningen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. het gebruik, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van de gronden en daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting.

6.4.3 Voorwaardelijke bepaling geluidwerende voorziening
  • a. Het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen conform het bepaalde in 6.1 binnen de percelen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorziening' is slechts toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding een adequate geluidwerende voorziening (d.w.z. een 2 meter hoge tuinmuur van voldoende akoestische kwaliteit (minimaal 15 kg/m²)) is gerealiseerd en in stand gehouden.
  • b. Het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen conform het bepaalde in 6.1 binnen de percelen die grenzen aan de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening' binnen de bestemming 'Groen' is slechts toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding een adequate geluidwerende voorziening als bedoeld in artikel 3.2.2, onder b is gerealiseerd en in stand gehouden.

6.4.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden:

  • a. als is voorzien in de aanleg en instandhouding van een waterberging van ten minste 2.135 m³;
  • b. als de uitwerking in overleg met het Waterschap plaatsvindt.

6.4.5 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden als voldaan is aan parkeerbehoefte als bedoeld in artikel 14.1

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijken publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.4.1, teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken , met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorende bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
6.6 Afwijken van de functie-, bouw- en maatvoeringaanduidingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de binnen de bestemming opgenomen functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringaanduidingen, voor het in geringe mate verschuiven of overschrijden van de aanduidingsgrenzen, voorzover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de gewenste c.q. werkelijke toestand te bereiken, en mits hierdoor geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 7 Waarde - Archeologisch waardevol

7.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
  • b. De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van stoffelijke overschotten en/of wrakdelen, vliegtuigbommen c.q. boordmunitie uit de Tweede Wereldoorlog, die mogelijk nog aanwezig zijn in de grond.
7.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 7.1, onder a en b mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld;
  • b. bouwwerken ten dienste van de in 5.1 en 6.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels t.b.v. lid 7.1, onder a

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 7.2 voor bouwwerken:

  • a. ten behoeve van samenvallende bestemmingen, mits uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. in het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden t.b.v. lid 7.1, onder a
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in sub b, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in de in 7.1, onder a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m2 of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
  • b. omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    • 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
    • 2. vooraf door de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
      • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
      • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
      • de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. het in sub a gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • d. de onder sub a genoemde afwijking voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m2 geldt niet:
    • 1. indien voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein;
  • e. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in sub a., wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
7.5 Afwijken van de bouwregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden t.b.v. lid 7.1, onder b
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 7.2 voor bouwwerken en het uit (laten) voeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, over een oppervlakte van 100 m2 of meer:
  • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij stobben worden verwijderd;
  • 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • 4. het verlagen van het waterpeil;
  • 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • 6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • 7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • 8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
  • b. Omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer archeologische waarden van de betreffende gronden als bedoeld in 7.1, onder b niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • c. In het belang van de mogelijk aanwezige waarden kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor waardevolle elementen in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit te laten begeleiden door een deskundige die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  • 1. naar omvang wordt verkleind, dan wel
  • 2. van de plankaart wordt verwijderd

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van de in 7.1, onder a en b, bedoelde archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

9.2 Ondergrondse bouwwerken
  • a. Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
  • b. Bij een woning is een zwembad toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. Een zwembad is uitsluitend toegestaan op gronden waar bijgebouwen mogen worden gebouwd.
    • 2. Een zwembad is uitsluitend toegestaan achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.
    • 3. De afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m.
9.3 Dakkapellen

Een dakkapel is als ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak toegestaan, en verhoogt de goothoogte niet, mits deze voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. De afstand van de dakkapel tot iedere dakrand mag niet minder bedragen dan 0,5 m;
  • b. Bij plaatsing op een zijdakvlak mag de afstand tot het voorerf niet minder bedragen dan 1 m.
  • c. Bij meerdere dakkapellen/dakramen mag de tussenruimte niet minder bedragen dan 1 m.
  • d. Per woning mag het aantal dakkapellen op het betreffende dakvlak niet meer bedragen dan 2.
  • e. De dakkapel wordt plat afgedekt. Bij een dakhelling groter dan 45° is een aangekapte dakkapel toegestaan met een minimale dakhelling van 25º.
  • f. Voor plat afgedekte dakkapellen gelden de volgende regels:
    • 1. De hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1,5 m.
    • 2. De breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak;
  • g. Voor aangekapte dakkapellen gelden de volgende regels:
    • 1. De afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel mag niet meer bedragen dan 0,9 m;
    • 2. De totale hoogte mag niet meer bedragen dan 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak;
    • 3. De breedte mag in totaal niet meer bedragen dan 50% van de breedte van het dakvlak.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor een seksinrichting en een sekswinkel, een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Zichtlijnen
11.1.1 Vrijwaringszone - zichtlijn

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' zijn mede bestemd voor de bescherming van de zichtlijn op de Clemenskerk.

11.1.2 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht, behoudens bestaande hoofdgebouwen.

11.1.3 Afwijkingsbevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.1.2 teneinde bouwwerken toe te staan, mits wordt aangetoond dat de zichtlijn niet onevenredig wordt beperkt en de visuele verbinding met de toren van de Clemenskerk behouden blijft;
  • b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 11.1.1 door de aanduiding 20 meter te verschuiven, mits wordt aangetoond dat de zichtlijn niet onevenredig wordt beperkt en de visuele verbinding met de toren van de Clemenskerk behouden blijft;
11.2 Overige zone - waardevolle boom
11.2.1 Algemeen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom' zijn tevens bestemd voor waardevolle bomen.

11.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom' zonder of in afwijking van. een omgevingsvergunning de beschermenswaardige boom, geheel of gedeeltelijk te rooien, te vellen of af te breken.

b Vergunningverlening rooien, vellen of afbreken boom

De in 11.2.2 sub a bedoelde werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, onder de volgende voorwaarden:

  • a. zwaarwegend belang dient aangetoond te worden, en;
  • b. aangetoond dient te worden dat er geen andere alternatieven zijn, of;
  • c. de betreffende boom is dood, of;
  • d. er is sprake van een gevaar of een onveilige situatie.
c Uitzondering op het verbod

Het in 11.2.2 sub a vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

11.2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'overige zone - waardevolle boom' van de verbeelding verwijderen indien de betreffende boom niet meer aanwezig is.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan met omgevingsvergunning kan worden afgeweken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

12.2 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. de inhoud van gebouwen en andere bouwwerken maximaal 50 m3 bedraagt.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen:

  • a. bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken met dien verstande, dat de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter;
  • b. voor het verleggen van bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met gewijzigde stedenbouwkundige inzichten, zoals het verleggen van de weg (bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'), de verkaveling, alsmede het voldoen aan voldoende waterberging en de parkeergelegenheid, met dien verstande dat:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 5 meter;
    • 2. de voorwaarden voor geluid in acht genomen worden, tenzij met de vaststelling van het wijzigingsplan een (nieuwe) hogere waarde wordt vastgesteld.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeren en laden en lossen
14.1.1 Normen
  • a. Bij nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein, dan wel een gedeelte daarvan, dient de extra parkeerbehoefte als gevolg van deze ontwikkeling op eigen terrein te worden opgevangen, te weten in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Bij de berekening van de ‘extra parkeerbehoefte’ als bedoeld onder a wordt een vergelijking gemaakt tussen de parkeerbehoefte in de bestaande situatie, voorafgaand aan de ontwikkeling, en de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie, nadat de ontwikkeling is gerealiseerd. Daarbij wordt, voor zover beschikbaar gelet op de functie van het gebouw of terrein, uitgegaan van de parkeerkencijfers zoals neergelegd in de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Daarbij dient de ‘stedelijkheidsgraad’ te worden bepaald aan de hand van ‘Tabel 1’ (‘Stedelijkheidsgraad van Nederlandse gemeenten’). Daarbij dient de kolom te worden gehanteerd, die het meest representatief is voor de feitelijke situatie ter plaatse.
  • c. Indien de CROW-publicatie 317 niet voorziet in kencijfers voor de betreffende functie van het gebouw of terrein in de bestaande of nieuwe situatie, dient los daarvan een onderbouwde berekening te worden gemaakt van de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling.
  • d. Indien nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing en/of functieverandering van een gebouw of een terrein leidt tot een (extra) behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, dient hierin op het betreffende perceel te worden voorzien.
  • e. De parkeervoorzieningen, als bedoeld onder a tot en met c, en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen, als bedoeld onder d, dienen na realisering in stand te worden gehouden.

14.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.1.1:

  • a. als het voldoen aan die bepaling voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen;
  • b. als kan worden aangetoond dat voor de concreet voorgestane ontwikkeling met minder extra parkeerplaatsen kan worden volstaan;
  • c. als door de aard van de bebouwing fysiek geen ruimte beschikbaar is voor de benodigde parkeerplaatsen en/of ruimte voor laad- en losvoorzieningen op eigen terrein, mits:
    • 1. ter compensatie wordt voorzien in voldoende extra parkeerplaatsen en/of laad- en losruimte in de openbare ruimte, om de extra behoefte daar op te vangen;
    • 2. uit onderzoek blijkt dat de afwijking niet leidt tot:
      • onevenredige gevolgen voor de afwikkeling van het verkeer;
      • een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid;
      • een onevenredige aantasting van het straat- of bebouwingsbeeld in de directe omgeving.

14.1.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering en/of inrichting van parkeer- en/of laad- en losvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 14.1.1 of artikel 14.1.2.

14.2 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

14.3 Gemeentelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Luistruik 2018 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.