direct naar inhoud van Regels
Plan: Mill-West 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0815.BPL16069HMI-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Mill-West 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0815.BPL16069HMI-VA02 van de gemeente Mill en Sint Hubert.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning.

1.6 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.7 afhankelijke woonruimte

een (gedeelte) van een bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.10 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen bewerken en/of verwerken van producten zoals genoemd in de bijlagen van de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en horeca.

1.13 bedrijf aan huis

een bedrijf dat in een woning en de daarbij behorende bebouwing door de bewoner wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten zoals genoemd in de bijlagen van de VNG publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’: Bedrijf aan huis, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.14 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf. Hieronder wordt mede verstaan een bedrijfsverzamelgebouw.

1.15 bedrijfsmatig

in uitoefening van een bedrijf.

1.16 bedrijfsverzamelgebouw

een bedrijfsgebouw dat in gebruik is door meer dan één bedrijf.

1.17 bedrijfswoning

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming, noodzakelijk is.

1.18 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor beroep- of bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.19 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep dat in een woning en de daarbij behorende bebouwing door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.20 bestaande situatie

de bebouwing en het gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.24 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering of functie en/of bouwvlakken.

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 carport

een bouwwerk, vrijstaand of aangebouwd aan een gebouw, ter vergroting van het woongenot, ondersteund door palen of kolommen, dat maximaal aan twee zijden gesloten is. Indien de carport wordt gebouwd tegen een gebouw op het aangrenzend perceel zijn er maximaal drie gesloten zijden toegestaan.

1.33 cultuurhistorische waarde en kenmerken

waarden en kernmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 detailhandel volumineus

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, keukens en sanitair, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen, alsmede bouwmarkten.

1.36 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 erker

hoekige of ronde uitbouw aan gevel.

1.38 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.39 evenement categorie 1

een evenement met onversterkte (straat)muziek, achtergrondmuziek en beperkte spreekinstallaties, waarbij het evenement per dag maximaal 5.000 bezoekers trekt.

1.40 evenement categorie 2

een evenement met spreekinstallaties, versterkte (live) muziek, orkest, taptoe, etc, waarbij het evenement per dag maximaal 5.000 bezoekers trekt.

1.41 evenement categorie 3

een evenement zoals popconcerten, live optredens, houseparty, DJ’s, rap, dance-event en muziekprogramma’s van radio en TV-omroepen, etc, waarbij het evenement per dag maximaal 5.000 bezoekers trekt.

1.42 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.45 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.46 gestapelde woningen

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.47 grondgebonden woning

een woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau.

1.48 herbouw

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.

1.49 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.50 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.51 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.52 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. Onder te verdelen in drie categorieën.'

Categorie 1 ‘lichte horeca’:
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken zoals:

  • aan de detailhandelsfunctie verwante horeca;
  • overige lichte horeca;
  • bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2 ‘middelzware horeca’:
Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken zoals:

  • bar;
  • bierhuis;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Categorie 3 ‘zware horeca’:
Bedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen zoals:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/ dansevenementen).
1.53 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.54 inwoning

wonen in een ondergeschikt deel van een woning als medegebruiker van het pand.

1.55 jongerenontmoetingsplek

een geformaliseerde hangplek voor jongeren in de vorm van een overkapping al dan niet met zitgelegenheid.

1.56 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.57 karakterisitiek

herkenbaar, markant, wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van belang.

1.58 maatschappelijke diensten/ voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.59 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.60 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.61 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.62 ondergeschikte detailhandel

detailhandel, die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdbestemming.

1.63 ondergeschikte horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine in een verenigingsgebouw of sportvoorziening.

1.64 ondergeschikte nevenfunctie

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.65 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden

ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaats vinden

1.66 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil.

1.67 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.68 patiowoning

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

1.69 perceelsgrens

grens van een bouwperceel.

1.70 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.71 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.72 risicovolle inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de vaststelling van het plan.

1.73 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsnog zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.74 sportvoorziening

faciliteit, bijvoorbeeld een sportveld, sporthal of soortgelijke accommodatie, waar lichamelijke activiteiten kunnen worden beoefend.

1.75 straatmeubilair

bouwwerken, bedoeld als voorziening in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de openbare ruimte, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, informatieborden, zitbanken, hekken, speeltoestellen en hondentoiletten.

1.76 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.77 twee-aan-een woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen, alsmede door garages geschakelde woningen waarbij het hoofdgebouw aan één zijde op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mag worden.

1.78 voorgevel

de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekperceel met een grondgebonden woning is er slechts sprake van één voorgevel).

1.79 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.80 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.

1.81 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.82 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.83 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat geplaatst is op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel/ in delen kan worden verplaatst.

1.84 zijgevel

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

1.85 zorgwoning

zelfstandige woning, waar zorg op afroep of 24 uurszorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstcentrum.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 lengte, diepte c.q. breedte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken langs) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.9 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 peil
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang vermeerderd met 0,25 m;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein ter hoogte van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,25 m.
2.12 dakkapel en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel.

2.13 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten, balkons, loggia’s en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens of de bouwhoogte met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • b. De bouwhoogte en oppervlakte van kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of recreatief medegebruik mag niet meer bedragen dan 8 m, respectievelijk 30 m².

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. bewoning;
  • b. kampeerdoeleinden;
  • c. de uitoefening van enige tak van handels-, detailhandels- en bedrijfsdoeleinden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zoals opgenomen in de VNG handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ editie 2009;
  • b. één bedrijfswoning per bouwvlak;
  • c. geen bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten (-bw)';
  • d. opslag, ter plaatse van de aanduiding ‘opslag (op)';
  • e. een bronneringsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bronneringsbedrijf (sb-brb)';
  • f. bedrijfspercelen waarvan de oppervlakte niet minder mag bedragen dan 1.000 m2 en niet meer mag bedragen dan 5.000 m²;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.
  • c. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)´ is aangegeven.

4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Alleen niet-inpandige bedrijfswoningen mogen niet-inpandig worden herbouwd.
  • b. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat bij inpandige bedrijfswoningen het bepaalde onder 4.2.2 onder a van toepassing is.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m, met dien verstande dat bij inpandige bedrijfswoningen het bepaalde onder 4.2.2 onder b van toepassing is.
  • e. De inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.

4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en,
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
  • c. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. erkers die tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en op de gronden gelegen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de horizontale diepte niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de breedte niet meer is dan 2/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
    • 2. carports die tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en op de gronden gelegen vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de ligging vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 2 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de carport vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet met enige wand is omsloten.
    • 3. luifels die op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de ligging vóór de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de breedte niet meer is dan 1/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

d. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • d. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • e. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • f. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • g. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • h. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • i. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

4.2.6 Bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen gelden de volgende regels:

  • a. Het aantal bouwwerken mag niet meer bedragen dan één per bedrijfvestiging.
  • b. Het bouwwerk mag niet op het dak worden gebouwd.
  • c. Het bouwwerk mag niet worden verlicht.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • e. De oppervlakte van een los geplaatst bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m2.
  • f. De oppervlakte van een bouwwerk aan de gevel mag niet meer bedragen dan 5 m2.

4.2.7 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ondergronds bouwen mag uitsluitend plaatsvinden onder gebouwen.
  • b. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m onder peil.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwweken voor:

  • a. risicovolle bedrijven zoals bedrijven die vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijven;
  • b. voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • c. voor inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • d. voor buitenopslag aan een vanaf de openbare weg zichtbare zijde van het bedrijf.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf in milieucategorie 3.1 zoals opgenomen in de VNG handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ editie 2009, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het milieuhygiënisch inpasbaar is in de omgeving;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van bos en bosgroeiplaats;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen;
  • d. behoud van bestaande kazematten;

met bijbehorende wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, behoudens eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2 voor:

  • a. bouwwerken ten behoeve van het natuurbeheer, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
    • 2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m²;
    • 3. brandtorens, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m;
    • 4. erf- en terreinafscheidingen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² of met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • d. het verwijderen of rooien van bos;
  • e. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • f. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, waterlopen of steilranden en het verwijderen van paden en onverharde wegen;
  • g. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, geen containervelden zijnde en indien meer dan 100 m².

5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 5.4.1genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 6 Dorpslandschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dorpslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische doeleinden;
  • b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden;
  • c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  • d. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen;
  • e. groene hobby's;
  • f. behoud van bestaande kazematten;

met bijbehorende wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd behoudens:

  • a. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken en/of waterhuishoudkundige voorzieninghen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2 voor:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • b. gebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
    • 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m².

6.3.2 Toelaatbaarheid

De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend mits:

  • a. deze veranderingen functioneel noodzakelijk zijn voor de uitoefening van groene hobby's of agrarische bedrijfsvoering (kas, veldschuur), en geen afbreuk doen aan de functionele en ruimtelijke bestemmingen;
  • b. de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - ecologische verbindingszone’ en/of in een gebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel van watersystemen' niet worden belemmerd of worden aangetast.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² of met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • d. het verwijderen of rooien van bos;
  • e. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • f. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, waterlopen of steilranden en het verwijderen van paden en onverharde wegen;
  • g. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, geen containervelden zijnde en indien meer dan 100 m².

6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. speelveld, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - speelveld (sg-spv)';

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3) speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor groepen mensen, straatmeubilair, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • b. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • c. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

7.2.2 Bouwwerken ten behoeven van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m2.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven in categorieën 1 en 2;
  • b. terrasvoorzieningen;
  • c. één bedrijfswoning per bouwvlak;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één horecabedrijf toegestaan.
  • c. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)´ is aangegeven.

8.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Alleen niet-inpandige bedrijfswoningen mogen niet-inpandig worden herbouwd.
  • b. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat bij inpandige bedrijfswoningen het bepaalde onder 8.2.2 onder a van toepassing is.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m, met dien verstande dat bij inpandige bedrijfswoningen het bepaalde onder 8.2.2 onder b van toepassing is.
  • e. De inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.

8.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en,
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
  • c. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. erkers die tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en op de gronden gelegen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de horizontale diepte niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de breedte niet meer is dan 2/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
    • 2. carports die tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en op de gronden gelegen vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de ligging vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 2 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de carport vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet met enige wand is omsloten.
    • 3. luifels die op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de ligging vóór de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de breedte niet meer is dan 1/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.

8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

8.2.6 Bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen gelden de volgende regels:

  • a. Het aantal bouwwerken mag niet meer bedragen dan één per horecabedrijf.
  • b. Het bouwwerk mag niet op het dak worden gebouwd.
  • c. Het bouwwerk mag niet worden verlicht.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  • e. De oppervlakte van een los geplaatst bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m2.
  • f. De oppervlakte van een bouwwerk aan de gevel mag niet meer bedragen dan 5 m2.


8.2.7 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ondergronds bouwen mag uitsluitend plaatsvinden onder gebouwen.
  • b. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m onder peil.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. onderwijs, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs (on)';

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • a. De goothoogte, de bouwhoogte en het bebouwingspercentage mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

9.2.3 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ondergronds bouwen mag uitsluitend plaatsvinden onder gebouwen.
  • b. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m onder peil.

Artikel 10 Sport

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen met uitzondering van gemotoriseerde sporten;
  • b. aan de in a genoemde ondergeschikte horeca;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende regels:

  • a. Gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

10.2.2 Gebouwen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte, de bouwhoogte en het bebouwingspercentage mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

10.2.3 Gebouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • b. De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m².
  • c. Het bestemmingsvlak mag voor maximaal 5 % bebouwd worden.

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De bouwhoogte van speelinstallaties en ballenvangers mag niet meer bedragen dan 12 m.
  • d. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • f. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), water en voorzieningen voor de waterhuishouding en erven.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Erkers

Voor het bouwen van een erker aan het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen woning gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De horizontale diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • c. De ligging uit de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
  • d. De breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van hoofdgebouw.

11.2.2 Carports

Voor het bouwen van een carport bij het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen woning gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De ligging vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • c. De ligging uit de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
  • d. De carport mag vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet met enige wand zijn omsloten.

11.2.3 Luifels

Voor het bouwen van een luifel aan het hoofdgebouw van de op de aangrenzende gronden gelegen woning gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • b. De horizontale diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  • c. De ligging uit de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
  • d. De breedte mag niet meer bedragen dan 1/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. een plein, ter plaatse van de aanduiding 'plein (pl)';
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. evenementen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), speelvoorzieningen en ontmoetingsvoorzieningen voor groepen mensen, straatmeubilair, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van wegaanduidingen, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • b. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

12.2.2 Bouwwerken ten behoeven van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m².

12.3 Specifieke gebruiksregels
12.3.1 Evenementen

Evenementen als bedoeld in lid 12.1 sub c zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. evenementen categorie 1: onbeperkt;
  • b. evenementen categorie 2: onbeperkt.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. een beroep aan huis;
  • c. een kapsalon op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van dienstverlening - kapsalon (sdv - kap)’;
  • d. onderwijs, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs (on)';
  • e. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel (dh)';
  • f. woonwagenstandplaats, ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats (wp)'; (ECLI:NL:RVS:2017:1103)

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen (zie hiertoe mede lid 19.3), water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand';
    • 2. 'twee-aaneen';
    • 3. 'aaneengebouwd';
    • 4. 'gestapeld';

mogen uitsluitend de aangeduide type(n) worden gebouwd.

  • c. De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand' aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
    • 2. 'twee-aaneen' aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
    • 3. 'aaneengebouwd' aan de niet-aangebouwde zijde van de hoekwoning niet minder bedragen dan 2 m.
  • a. De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)´ is aangegeven.
  • b. De minimale en maximale breedte van een hoofdgebouw is ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand' 7 m respectievelijk 15 m;
    • 2. 'twee-aaneen' 5 m respectievelijk 9 m;
    • 3. 'aaneengebouwd' 5 m respectievelijk 7 m.
  • c. De dakhelling dient minimaal 20° en maximaal 65° te zijn.

13.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m en,
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
      een uitzondering geldt voor die situaties waarin de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw. In dat geval geldt als maximum bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m. De eisen als hiervoor gegeven over de afstand uit de perceelsgrens blijven hierbij wel van kracht.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ geldt dat één zijde naast het hoofdgebouw vrij moet blijven van gebouwen over een strook van minimaal 3 m breed tot 8 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • e. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. erkers die tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en op de gronden gelegen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de horizontale diepte niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de breedte niet meer is dan 2/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
    • 2. carports die tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en op de gronden gelegen vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de ligging vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 2 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de carport vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw niet met enige wand is omsloten.
    • 3. luifels die op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
      • de ligging vóór de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,5 m;
      • de ligging uit de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
      • de breedte niet meer is dan 1/3 van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.
  • f. De maximale gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak is per hoofdgebouw op bouwpercelen met een oppervlakte van:

oppervlakte bouwperceel   maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken  
0 m² tot 125 m²   50 m²  
125 m² tot 250 m²   75 m²  
250 m² tot 500 m²   100 m²  
500 m² tot 1000 m²   125 m²  
vanaf 1000 m²   150 m²  

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 m.
  • d. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • e. Reclame-uitingen bij een beroep aan huis en een bedrijf aan huis mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m².
  • f. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

13.2.4 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Ondergronds bouwen mag uitsluitend plaatsvinden onder gebouwen.
  • b. De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 4 m onder peil.

13.3 Specifieke gebruiksregels
13.3.1 Beroep aan huis

Een beroep aan huis moet voldoen aan de volgende regels:

  • a. De vloeroppervlakte van een beroep aan huis mag niet meer bedragen dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van in totaal 75 m².
  • b. Degene die de activiteiten uitoefent, is de bewoner van de woning.
  • c. Er is geen horeca en detailhandel toegestaan, uitgezonderd beperkte detailhandel via internet en beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met die activiteit.
  • d. Buitenopslag is niet toegestaan.
  • e. De activiteiten moeten milieuhygiënisch inpasbaar zijn in de omgeving.

13.3.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. een deel van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte;
  • b. (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte en als afhankelijke woonruimte.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels
13.4.1 Afwijking bedrijf aan huis, detailhandel of dienstverlening van ondergeschikte aard

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.1 ten behoeve van het gebruik van de gronden en bouwwerken behorende bij een woning voor een bedrijf aan huis, detailhandel of dienstverlening van ondergeschikte aard in een gedeelte van het hoofdgebouw en/of een bijbehorend bouwwerk mits:

  • a. het geen volumineuze detailhandel of een supermarkt betreft;
  • b. het qua aard en omvang past in de functie van het gebied Mill-West.

13.4.2 Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.3.2 onder a en b, ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte in een gedeelte van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mits:

  • a. aangetoond wordt dan inwoning in de woning of bijbehorend bouwwerk redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • b. mantelzorg een tijdelijke situatie is en aangegeven wordt tot welk moment de afwijking noodzakelijk is;
  • c. de afhankelijke woonruimte zich op de begane grond bevindt en niet groter is dan 80 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte een functionele en visuele relatie heeft met de op het perceel aanwezige woning.

13.4.3 Voorwaarden voor afwijking

Afwijkingen als bedoeld in lid 13.4.1 en 13.4.2 kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het milieuhygiënisch inpasbaar is in de omgeving;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een goede ruimtelijke onderbouwing.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de bestemming 'Wonen' deels te wijzigen in 'Tuin' en binnen de bestemming 'Wonen' woningen toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan twee;
  • b. uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
  • c. de maximum goothoogte 6 meter en de maximum bouwhoogte 11 meter bedraagt;
  • d. de regels van artikel 11 en artikel 13 van dit bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn.

(ECLI:NL:RVS:2017:1103)

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten archeologische) waarden van de gronden.

14.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,4 m beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  • c. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
  • d. De verplichting tot het doen van opgravingen.
  • e. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 14.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² en met meer dan 0,4 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
  • d. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • e. het verwijderen of rooien van bos;
  • f. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • g. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • h. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,4 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, geen containervelden zijnde en indien meer dan 100 m².

14.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

14.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in artikel 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten archeologische) waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels
  • d. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,4 m beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • e. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • f. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 250 m² en met meer dan 0,4 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • g. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  • h. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
  • i. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • j. het verwijderen of rooien van bos;
  • k. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • l. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • m. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,4 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
  • n. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, geen containervelden zijnde en indien meer dan 250 m².

15.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • o. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • p. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

15.4.3 Toelaatbaarheid
  • q. De in artikel 15.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • r. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • s. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (te verwachten archeologische) waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m² en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,4 m beneden maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    • 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    • 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 2.500 m² en met meer dan 0,4 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
  • d. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • e. het verwijderen of rooien van bos;
  • f. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • g. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • h. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,4 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, geen containervelden zijnde en indien meer dan 2.500 m².

16.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 16.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

16.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in artikel 16.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

Artikel 17 Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken tot een maximum bouwhoogte van 2 m worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. De bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.
  • b. Het bevoegd gezagdient schriftelijk advies in te winnen bij het betrokken waterschapsbestuur.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Werken en werkzaamheden

Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 100 m².
  • b. Het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling.
  • c. Het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
  • d. Het ophogen van gronden, aanleggen en/of wijzigen van kaden.

17.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 17.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

17.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden.
  • b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Uitzondering ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens of de bouwhoogte met niet meer dan 1,0 m wordt overschreden.

19.2 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op tijdstip van het terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

19.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
19.3.1 Parkeernorm wonen

Voor wat betreft de functie wonen moet per woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hiervoor dienen de normen zoals opgenomen in de publicatie ‘Parkeerkencijfers – basis voor parkeernormering (CROW)’ te worden gehanteerd.

19.3.2 Parkeernorm overig

Voor wat betreft functies anders dan wonen moet, indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein, overeenkomstig de in de publicatie ‘Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering (CROW)’ opgenomen normen.

19.3.3 Afmetingen

De in artikel 19.3.1 en 19.3.2 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2,5 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.

19.3.4 Laden en lossen

Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, overeenkomstig de in de publicatie 'parkeerencijfers - basis voor parkeernormering (CROW)' opgenomen normen.

19.3.5 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.3.1, 19.3.2, 19.3.3 en 19.3.4:

  • a. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 Aardkundig waardevol gebied
20.1.1 Werken en werkzaamheden

Het is ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - aardkundig waardevol gebied’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² of met meer dan 0,4 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
  • d. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • e. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, waterlopen of steilranden;
  • f. het verwijderen van paden en onverharde wegen.

20.1.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.1.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaats vinden.

20.1.3 Toelaatbaarheid

De in lid 20.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden.

20.2 Behoud en herstel van watersystemen
20.2.1 behoud en bescherming van watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel van watersystemen' zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

20.2.2 Werken en werkzaamheden

Het is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel van watersystemen' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, voor zover deze ertoe kunnen leiden dat een gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen:

  • a. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, indien meer dan 100 m²;
  • b. het realiseren van bebouwing ten behoeve van stedelijke, agrarische en/of recreatieve ontwikkelingen, indien meer dan 100 m²;
  • c. het ophogen van gronden.

20.2.3 Uitzonderingen

Het in lid 20.2.2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaatsvinden.

20.2.4 Toelaatbaarheid

De in lid 20.2.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.

20.3 Cultuurhistorisch waardevol gebied
20.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² of met meer dan 0,4 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  • c. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  • d. het verwijderen of rooien van bos;
  • e. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • f. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • g. het permanent omzetten van grasland;
  • h. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, waterlopen of steilranden en het verwijderen van paden en onverharde wegen;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, geen containervelden zijnde en indien meer dan 100 m².
  • j. het aanplanten van bomen in beekdalen.

20.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaats vinden.

20.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 20.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de cultuurhistorische waarden.

20.4 Ecologische hoofdstructuur
20.4.1 Bescherming ecologische hoofdstuctuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofstructuur' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

20.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofstructuur' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen aan andere oppervlakteverhardingen.
  • b. Het verbreden, graven, uitdiepen en/of verleggen van waterlopen.
  • c. Het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren.
  • d. Het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • e. Het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders.
  • f. Het vellen en/of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.

20.4.3 Uitzonderingen omgevingsvergunning

Het in lid 20.4.2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van geringe en/of ondergeschikte betekenis zijn waardoor geen aantasting van de aanwezige waarden plaatsvindt;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaatsvinden.

20.4.4 Toelaatbaarheid

De in lid 20.4.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de ecologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad in verband waarmee advies is verkregen van een daartoe bevoegd deskundige.

20.4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische hoofstructuur' de bestemming van de gronden te wijzigen in de bestemming 'Bos' of 'Natuur', ten behoeve van de realisering van de ecologische hoofdstructuur.

20.5 Ecologische verbindingszone
20.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - ecologische verbindingszone’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² of met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,4 m onder maaiveld;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
  • d. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergings-capaciteit van) oppervlaktewateren;
  • e. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, geen containervelden zijnde en indien meer dan 100 m²;
  • f. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie.

20.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaats vinden.

20.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 20.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige waarden.

20.6 Groenblauwe mantel
20.6.1 Bescherming groenblauwe mantel

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

20.7 Geluidzone - Luchtvaart
20.7.1 geluidzone - luchtvaart 35 - 40 Ke

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - luchtvaart 35 - 40 Ke' gelden, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, de volgende bepalingen met betrekking tot de bouw van geluidsgevoelige gebouwen:

  • a. Nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen is toegestaan:
    • 1. indien sprake is van invulling van een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing;
    • 2. indien deze dienen ter vervanging van op dezelfde locatie reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of standplaatsen;
    • 3. indien sprake is van verplaatsing naar een locatie waar de geluidsbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is, met dien verstande dat aan de oude woning of het andere geluidsgevoelige gebouw de geluidsgevoelige bestemming wordt onttrokken.
  • b. Naast het bepaalde in lid a., is nieuwbouw van woningen eveneens toegestaan indien sprake is van dringend noodzakelijke redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
  • c. Vervangende nieuwbouw van bestaande woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen is toegestaan.

20.8 Luchtvaartverkeerzones
20.8.1 Funnel
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - funnel 3' zijn mede bestemd voor het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
  • b. Op deze gronden mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 40 m + NAP.

20.8.2 IHCS - zone
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ihcs-zone', zijn mede bestemd voor het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
  • b. Op deze gronden mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 64 m + NAP.

20.8.3 ILS - zone
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 5’ en ‘luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 6’ zijn mede bestemd voor een obstakelvrije ruimte ten behoeve van de vliegveiligheid van het nabijgelegen luchtvaartterrein.
  • b. Op deze gronden mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan:
    • 1. 58,9 m + NAP ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 5’;
    • 2. 68,9 m + NAP ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – ILS-zone 6’;
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder b, mits de functie van de ILS-zone niet onevenredig wordt aangetast. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij het Ministerie van Defensie.

20.8.4 Radarverstoringsgebied
  • a. De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied’ zijn mede bestemd voor een onverstoorde instandhouding van het radarverstoringsgebied.
  • b. Op deze gronden mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 72 m + NAP.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder b, mits de functie van het radarverstoringsgebied niet onevenredig wordt aangetast. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij het nisterie van Defensie.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • c. de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen om af te wijken van de regels en toestaan dat:

  • a. bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
  • b. de maximum bouwhoogte van gebouwen wordt overschreden ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtbehandelingsapparatuur, liftopbouwen en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 2. de bouwhoogte de toegestane bouwhoogte van het betreffend gebouw maximaal met 25% overschrijdt.
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als volgt wordt verhoogd:
    • 1. van kunstwerken tot maximaal 15 m;
    • 2. van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot maximaal 40 m;
    • 3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
  • d. straatmeubilair wordt geplaatst, mits:
    • 1. de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 5 m²;
    • 2. de bouwhoogte neit meer bedraagt dan 2,50 m.
  • e. de onder a tot en met d genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend worden verleend mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de woonsituatie;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de verkeersveiligheid.

Artikel 23 Overige regels

23.1 Algemene nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld, zoals beschreven in het beeldkwaliteitplan;
  • b. de gebruiksmogelijkheden;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Mill-West 2016'.