Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landgoed De Utrecht
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0798.BPLGUTRECHT-VG02

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landgoed De Utrecht

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0798.BPLGUTRECHT-VG02, met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 AAB:

stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefe-nen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, za-kelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de ge-bruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:;

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aardkundige waarde:

gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde mate van bescherming genieten;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.10 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren;

1.11 agrarisch technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking en vergisting;

1.12 agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, -verwerking en vergisting;

1.13 ammoniakemissie:

uitstoot van ammoniak (NH3) uitgedrukt in kilogram per jaar.

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.15 attentiegebied EHS

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, aan steeds wisselend publiek; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.18 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.19 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.21 bedrijfsmatige exploitatie van recreatieverblijven:

het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/ exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;

1.22 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

1.23 beperkt kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.24 Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij:

Besluit van 8 december 2005, houdende regels ter beperking van de ammoniakemissie uit huisvestingssystemen van veehouderijen zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;

1.25 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheerzoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;

1.26 bestaand:

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.30 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.31 boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.32 blusvijver

bluswatervoorziening in de vorm van een ven;

1.33 boerderijsplitsing:

het - binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa - opdelen van een boerderij(gebouw), in niet meer dan 2 woningen;

1.34 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.35 Bouwbesluit 2003:

besluit van 7 augustus 2001, houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu;

1.36 bouwen:

plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.37 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.38 bouwhistorische waarden

een waarde die wordt toegekend aan bouwwerken en die wordt bepaald aan de hand van een bouwhistorisch onderzoek. Bepalend voor de waarde zijn de aanwezige authentieke bouwhistorische elementen, als neerslag van de desbetreffende bouwstijl(en), bouwtraditie(s) en gebruiksgeschiedenis, alsmede de mate van zeldzaamheid en gaafheid van deze elementen.

1.39 bouwlaag:

een boven het peil gelegen een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op ge-lijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.40 bouwmassa:

een complex van aaneengebouwde bouwwerken;

1.41 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.42 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.43 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.44 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.45 complex van cultuurhistorisch belang

door provincie aangewezen cultuurhistorische waardevol complex in het buitengebied, zijnde een ensemble van een gebouw of een verzameling van gebouwen in samenhang met de directe omgeving, afzonderlijk indicatief aangewezen, opgenomen en beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart.

1.46 containerveld:

ondersteunende voorzieningen voor het telen van planten, die op de grond worden aangebracht, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond, veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen zoals beton, of van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- en klinkerbestratingen;

1.47 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.48 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;

1.49 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.50 diepploegen en -woelen:

het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel, eventueel tot in de diepere ondergrond.

1.51 duurzame locatie intensieve veehouderij:

bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, geur en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) ter plaatse een uitbreiding van of omschakeling naar een intensieve veehouderij verantwoord is, zoals nader uitgewerkt in de Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties (GS Noord-Brabant, 2 december 2003);

1.52 ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.53 ecologische verbindingszone:

langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.54 ecologische waarden:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.55 evenement:

een publieke gebeurtenis op het gebied van cultuur en sport of daarmee gelijk te stellen activiteit;

1.56 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.57 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:

dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;

1.58 extensiveringsgebied:

een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is;

1.59 gebouw:

Elke bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.60 gebruiksgerichte paardenhouderij:

het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;

1.61 gekoppeld bouwvlak

een gekoppeld bouwvlak bestaat uit maximaal twee - onderling niet aaneengesloten - percelen die door de aanduiding 'gekoppeld bestemmingsvlak' tezamen worden aangemerkt als zijnde één (agrarisch) bouwvlak;

1.62 geluidsgevoelige objecten:

woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;

1.63 geluidsgevoelige terreinen:

terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen;

1.64 geluidzoneringsplichtige inrichting:

bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.65 gemengde bedrijven:

agrarische bedrijven met een grondgebonden bedrijfstak en een intensieve veehouderijtak;

1.66 geomorfologisch:

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;

1.67 geurgevoelige objecten:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.68 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren:

Wet van 24 september 1992, houdende vaststelling van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.69 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;

1.70 gebruiksoppervlakte

de gebruiksoppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloernivau, tussen de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;

1.71 groenblauwe mantel:

gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water;

1.72 groepsaccommodatie/logeergebouw:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;

1.73 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;

1.74 halfverhard:

een verharding bestaande uit grasbeton of uit kiezel, grind, schelpen en/of gemalen baksteen alsmede vergelijkbare losse materialen;

1.75 herberg

Een bedrijf dat tegen betaling de mogelijkheid tot eten, drinken en overnachten biedt.

1.76 hervestiging agrarisch bedrijf:

verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bouwvlak naar het andere agrarische bouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;

1.77 horecabedrijf:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in: horecabedrijf categorie A
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;
horecabedrijf categorie B
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
horecabedrijf categorie C
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
horecabedrijf categorie D
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor con-sumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;
horecabedrijf categorie E
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor con-sumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombi-neerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek;

1.78 horecalokaliteit

een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

1.79 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.80 houtproductie:

het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;

1.81 hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;

1.82 huishouden:

de bewoning van een woning door:
- een persoon;
- meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;

1.83 inpandige statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.84 insteek van de watergang:

het begin van het sloottalud;

1.85 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

1.86 Instandhoudingsplan de Utrecht

het plan met de projecten op het gebied van cultuurhistorie en natuurontwikkeling ten behoeve van de instandhouding van Landgoed De Utrecht.
 

1.87 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.88 kampeerboerderij

(voormalig) agrarisch bedrijf, waarvan de gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn ingericht om daarin aan steeds wisselende (groepen van) personen gelegenheid te geven tot recreatief nachtverblijf voor een al dan niet aaneengesloten periode van maximaal 100 dagen;

1.89 kampeerplaats:

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.90 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;

1.91 kassen:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.92 kinderboerderij:

dagrecreatieve voorziening waar boerderijdieren worden gehouden voor de educatie van kinderen, al dan niet in combinatie met speelvoorzieningen en ondersteunende horeca;

1.93 kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, waarbij het aantal toegestane kampeermiddelen is beperkt tot het in de regels genoemde maximum;

1.94 kleinschalig logeren:

recreatief nachtverblijf in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers met maximaal 3 kamers voor maximaal 2 personen per kamer tot een maximum van 150 m2.

1.95 koffie-/theetuin:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van zwak en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse, bereide etenswaren;

1.96 kwetsbaar gebouw bij een vliegveld:

een gebouw met een onderwijs- of gezondheidsfunctie als bedoeld in artikel 1.1. van het Bouwbesluit 2003;

1.97 kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.98 landbouwdieren:

rundvee, pluimvee (kippen, eenden, ganzen, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels e.d.), varkens, schapen, geiten, pelsdieren, konijnen, paarden, wormen e.d., consumptievissen (meerval, forel, paling, zeebaars, zeebrasem, tilapia e.d.);

1.99 landbouwinrichting

inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht;

1.100 landschapscamping

kampeerterrein dat gekenmerkt wordt door de beperkte dichtheid en de ligging in of nabij een bos of natuurgebied of bij een landgoed, met een in de regels nader bepaalde omvang;

1.101 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha en zonder een agrarische productiefunctie;

1.102 landschappelijke inpassing:

het inpassen van een gebouw of gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting waarbij wordt getoetst aan de richtlijnen voor beeldkwaliteit uit hoofdstuk 3 van de Structuurvisie buitengebied Hilvarenbeek.

1.103 landschapsinpassingsplan

een plan ten behoeve van landschappelijke inpassing.

1.104 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.105 lawaaisport:

een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.106 legaal:

gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.107 loon(werk)bedrijf:

een agrarisch technisch hulpbedrijf dat geheel of in overwegende mate met behulp van verplaatsbare werktuigen- diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden;

1.108 manege:

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

1.109 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.110 mestbewerking:

behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen;

1.111 mestverwerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigingen;

1.112 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;

1.113 natuurbegraafplaats

een terrein dat deel uitmaakt van een bos- en/of natuurgebied waar lichamen worden begraven en/of urnen worden bewaard, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van onbehandelde/onbewerkte natuurlijke materialen

1.114 natuurkampeerterrein

kleinschalig kampeerterrein, gelegen in de natuur, met zeer bescheiden voorzieningen zoals bedoeld in de Regeling natuurkampeerterreinen (no. J. 952489 d.d. 15 mei 1995) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
  

1.115 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.116 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengendvermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenfokkerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen;

1.117 nevenactiviteiten:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel en wordt uitgeoefend door de degene die tevens het (agrarisch) bedrijf uitoefent;
 

1.118 NGE

Nederlandse Grootte Eenheid, een standaard eenheid voor de bepaling van de omvang van een agrarisch bedrijf zoals die gehanteerd word door het Landbouw Economisch Instituut (LEI);

1.119 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:

projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwvlak op een locatie die vniet is voorzien van een bouwvlak;

1.120 normaal onderhoud, gebruik en beheer

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
 
Bos/Natuur: voor wat betreft de bestemming 'Bos' en 'Natuur' moet onder normaal onderhoud, gebruik en beheer tenminste worden verstaan dunningen, vellingen, herinplanten, plaggen van heide, het plaatsen van afrasteringen ter voorkoming van wildschade, herstel van zandwegen en trekken van uitsleeppaden en al die werkzaamheden die dienen tot bosinstandhouding en bevordering van de vitaliteit van het bos.

1.121 nutsvoorziening:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afvalvoorziening, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer;

1.122 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.123 omschakeling agrarisch bedrijf:

het geheel, dan wel in overwegende mate overstappen van een van de volgende agrarische bedrijfsvormen in een andere, ook in de opsomming genoemde bedrijfsvorm:
  • een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • een intensieve veehouderij;
  • een gemengd bedrijf;
  • een glastuinbouwbedrijf;
  • een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf;

1.124 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.125 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.126 paardenbak:

een onoverdekt al dan niet omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of een ander waterdoorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.127 paardenhouderij:

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan; hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:
  • productiegericht: een agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden die geschikt zijn voor een bepaalde taak zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen en africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d.;
  • gebruiksgericht: een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op (de ondersteuning bij) het gebruik van het paard als hulpmiddel voor de recreërende mens, zoals maneges, verhuurbedrijven, pensionstalling, een wedstrijdstal, stallen en/of oefenaccommodaties;

1.128 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

1.129 pensionstalling:

een agrarisch verwant bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden of het berijden ervan. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden. Onder pensionstalling wordt geen manege verstaan;

1.130 plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht'

het plan met de projecten op het gebied van cultuurhistorie en natuurontwikkeling ten behoeve van de instandhouding van Landgoed De Utrecht.

1.131 plattelandswoning:

een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.132 productiegebonden detailhandel:

beperkte, op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een (agrarisch) bedrijf, dat die goederen teelt/vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.133 productiegebonden paardenhouderij:

een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het fokken, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

1.134 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.135 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.136 recreatiewoningencomplex:

een terrein voor het plaatsen en geplaatst houden van recreatiewoningen;

1.137 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een omvang heeft van ten minste 35 NGE;

1.138 rijhal:

een bedrijfsgebouw of een onderdeel daarvan bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;

1.139 rijstrook:

strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;

1.140 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.141 routegebonden horeca:

horeca in de vorm van kleinschalige rustpunten met bijvoorbeeld een terras waar koffie, thee, frisdranken, zwak-alcoholische dranken en kleine versnaperingen verkrijgbaar zijn;

1.142 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.143 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.144 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.145 statische opslag:

opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke. Opslag ten behoeve van handel is niet toegestaan;

1.146 stiltegebied

een gebied van enige omvang waarin de geluidsbelasting door toedoen van menselijke activiteit zo laag is, dat de gebiedseigen geluiden niet of nauwelijks worden verstoord.

1.147 streekgebonden producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;

1.148 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;

1.149 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 7 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 7 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen en schaduwhallen;
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen);
  • overige permanente teeltondersteunende voorziening: boomteelthekken, te weten een afrastering op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden;
  • overige teeltondersteunende voorziening: tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen bijvoorbeeld stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit (waarbij de constructiepalen permanent aanwezig mogen zijn), boomteelthekken, boomteeltstokken, hagelnetten en vraatnetten;
     

1.150 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het tijdelijk huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.151 trekkershut:

een klein vrijstaand houten gebouw/ blokhut, zonder eigen sanitaire voorzieningen of met eenvoudige sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn;

1.152 tuincentrum:

een kwekerij en een verkoopplaats waar dode en levende artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, waarbij een eventueel aanwezige koffiehoek deel uitmaakt ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie;

1.153 tunnel(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.154 vakantieappartement:

recreatiewoning, die deel uitmaakt van een gebouw met meerdere zich boven en/of naast elkaar bevindende recreatiewoningen;

1.155 veldschuur

een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;

1.156 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.157 verbrede landbouw:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;

1.158 verhard:

een verharding, bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmee vergelijkbare vaste/gesloten materialen;

1.159 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.160 verwevingsgebied:

een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

1.161 vloeroppervlak(te):

de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.162 volkstuinen:

grond waarop, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve;

1.163 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;

1.164 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.165 voorzieningen van openbaar nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.166 vormverandering bouwvlak/bestemmingsvlak:

wijziging van de begrenzing van een agrarisch bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;

1.167 water:

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;

1.168 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d. en waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.169 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings- en infiltratievoorzieningen;

1.170 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop;

1.171 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.172 werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant

werkafspraken van gemeenten binnen de regio Hart van Brabant om invulling te geven aan de bepalingen ten aanzien van landschappelijke inpassing en landschappelijke kwaliteitsverbetering uit de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant;

1.173 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.174 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.175 Wet geurhinder en veehouderij:

Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet geurhinder en veehouderij), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.176 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.177 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden;

1.178 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet;

1.179 (woon)boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.180 woonunit:

een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een stacaravan of chalet;

1.181 zijdelingse perceelsgrens:

de perceelsgrens, die parallel aanhaaks of onder een hoek op de zijgevel van het hoofdgebouw ligtvoorgevelrooilijn staat;

1.182 zorgboerderij:

de opvang van personen, al dan niet als niet-agrarische neventak, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie van deze personen.
 

1.183 zorgvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg in de vorm van de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, gericht op verbetering van hun welzijn, een en ander met uitzondering van mantelzorg;

1.184 zorgvuldige veehouderij

veehouderij die zorgt voor een een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving, waaronder volksgezondheid, en een goede diergezondheid en -welzijn.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de afstand tot de perceelsgrens die haaks of onder een hoek op de voorgevelrooilijn staat;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.9 peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen
De voor Agrarisch met waarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch bedrijf en agrarisch gebruik;
  2. nevenactiviteiten, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel 3 lid 5;
  3. een aan huis verbonden beroep;
  4. een aan huis verbonden bedrijf, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel 3 lid 5.10;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - geen veehouderij' is een veehouderij niet toegestaan;
  6. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' strekt de bestemming tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundige waardevol' het behoud van de aardkundige waarden vanwege hun landschappelijke, ecologische, wetenschappelijke, educatieve en cultuurhistorische betekenis.
  9. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' de instandhouding van waarden ten behoeve van de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – groepsaccommodatie',
    een groepsaccommodatie in een of meerdere gebouwen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein;
  12. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en tussen de aanduiding 'bouwvlak' danwel detailbestemmingsvlak en de weg;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch met waarden – veldschuur', een veldschuur;
  14. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  15. extensief recreatief medegebruik;
  16. doeleinden van openbaar nut;
  17. erfbeplanting;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in artikel 3 lid 1.1 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1:
 
  1. Agrarisch bouwvlak
    Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende bepalingen:
    1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan;
    2. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee aanduidingen 'bouwvlak' dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.
  2. Type agrarisch bedrijf
    Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een paardenhouderij, worden uitgeoefend. Voorts is -al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf- het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan overeenkomstig de onderstaande aanduidingen:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij begrensd' een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied, niet zijnde een intensieve geitenhouderij en/of een intensieve schapenhouderij;
  3. Ammoniakemissie
    Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting', met een afzonderlijke nummering per veehouderij is uitbreiding van het aantal dieren of bebouwing alleen toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie zoals opgenomen in artikel 3 lid 4.1 niet toeneemt. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij begrensd' is uitbreiding van de bebouwing niet toegestaan.
  4. Ondergeschikte detailhandel
    Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:
    1. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit.
    2. Het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.
    3. Maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.
    4. De activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen.
    5. Nieuwbouw ten behoeve van de functie is niet toegestaan.
  5. Inpandige statische opslag
    Bij het agrarisch bedrijf is inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 1000 m2. Inpandige statische opslag is niet toegestaan in kassen.
  6. Pensionstalling
    Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' is pensionstalling voor paarden toegestaan. De omvang ten behoeve van de pensionstalling mag niet meer bedragen dan 500 m2
  7. Nevenactiviteiten
    De totale omvang van nevenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 500 m2, met dien verstande dat:
    1. de omvang van inpandige statische opslag hierbij niet wordt meegerekend;
    2. de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend.
  8. Teeltondersteunende voorzieningen
    1. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
    2. voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en boomteelthekken geldt het volgende:
      • uitsluitend lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – tijdelijke ondersteunende voorzieningen’, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m (indien en voorzover er sprake is van een bouwwerk);  
      • de omvang mag niet meer bedragen dan 1,5 ha.
  9. Agrarische voorzieningen
    Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - agrarische voorzieningen' mag uitsluitend voorzieningen worden opgericht ten behoeve van het agrarisch bedrijf, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, waterbassins  e.d.. Voor dergelijke voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
    2. bedrijfsgebouwen zijn niet toegestaan;
  10. Parkeerterrein
    Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een onverhard parkeerterrein;
  11. Mestbewerking
    Mestbewerking is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte en aan het agrarisch bedrijf ondersteunende vorm toegestaan, met dien verstande dat mestbe- en verwerking van/voor derden overeenkomstig de provinciale Verordening Ruimte is uitgesloten. De vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2.
  12. Kleinschalig logeren
    Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalig logeren mag als ondergeschikte activiteit in de bedrijfswoning worden uitgeoefend, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 3 eenheden per agrarisch bedrijf, met maximaal 2 personen per eenheid;
    2. de omvang van het kleinschalig logeren bedraagt niet meer dan 150 m2;
    3. kleinschalig logeren is uitsluitend in de woning en aangebouwde bijgebouwen toegestaan. Kleinschalig logeren in vrijstaande bijgebouwen is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3 lid 5.2 sub c ;
    4. parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
    5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  13. Natuur- en landschapswaarden
    Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Dit houdt in dat:
    1. plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' het beleid is gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang. Het betreft de waterlopen met de functie waternatuur, de (natte) ecologische verbindingszones en de gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als ‘ruimte voor beek- en kreekherstel’. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Naast de waterloop is ruimte nodig om de maatregelen goed te kunnen uitvoeren;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' het beleid tevens is gericht op realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS).
  14. Aardkundige waarden
    Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundige waardevol' wordt gestreefd naar behoud van de aardkundige waarden vanwege hun landschappelijke, ecologische, wetenschappelijke, educatieve en cultuurhistorische betekenis. Deze gronden maken deel uit van de grotere aardkundig waardevolle gebied:
    • Reusel, Mispeleindsche Heide: Dit betreft een heide- en beekdalgebied met sterke samenhang en nog vrij gave overgangen Vormende processen zijn verstuiving en duinvorming (windwerking), beekdalerosie en -afzetting; meerafzetting (vennen), verlanding, veenvorming.
  15. (Kikker)poelen
    (Kikker)poelen zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m2 en een diepte van maximaal 1,5 m.
  16. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
  17. Extensief recreatief medegebruik
    Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d..

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
 
3.2.2 Bebouwing binnen bouwvlak
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend worden opgericht:
  1. agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat ten behoeve van veehouderijen uitsluitend de bestaande bebouwing, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), zijn toegestaan;
  2. bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen met dien verstande dat:
    1. per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan met dien verstande dat:
    2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
  4. indien een relatie is aangegeven tussen twee bouwvlakken, is er sprake van een gekoppeld bouwvlak en zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van toepassing;
3.2.3 Gebouwen algemeen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m;
  3. de afstand van gebouwen bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg;
  4. Het bouwen van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren is uitgesloten, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebouwd.
3.2.4 Nieuwe bedrijfsgebouwen en kassen
Nieuwe bedrijfsgebouwen en kassen zijn, onverminderd het bepaalde in artikel 3 lid 2.2  en artikel 3 lid 2.3 , uitsluitend toegestaan:
  1. ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf of een nog te ontwikkelen reëel agrarisch bedrijf;
  2. onder de voorwaarde dat bestaande bedrijfsbebouwing (die in gebruik is voor statische opslag) eerst wordt aangewend ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  3. voorzover de bouw van nieuwe kassen niet plaatsvindt binnen de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel'.
3.2.5 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  3. er is maximaal één rijhal toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': de bebouwde oppervlakte van een rijhal bedraagt niet meer dan 1500 m2;
  4. de dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°.
3.2.6 Teeltondersteunende kassen
Teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan.
3.2.7 Teeltondersteunende voorzieningen
Teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’:
  1. Permanent, tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan;
  2. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m. 
3.2.8 Bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij in extensiveringsgebied en geiten-/ schapenhouderij
In afwijking van het bepaalde onder artikel 3 lid 2.4 is het niet toegestaan de bebouwde oppervlakte uit te breiden ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' ten behoeve van een intensieve veehouderij in extensiveringsgebied.
3.2.9 Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  4. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°.
3.2.10 Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning
Voor vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m.
  
3.2.11 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een sleufsilo bedraagt niet meer dan 2 m;
  2. de bouwhoogte van een stapmolen bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bouwhoogte van een mestbassin bedraagt niet meer dan 8,5 m;
  4. de bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen bedraagt niet meer dan 3 m;
  5. de bouwhoogte van een silo of waterbassin bedraagt niet meer dan 12 m;
  6. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  7. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3 m;
  8. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25m2;
  9. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m;
  10. sleufsilo's zijn niet toegestaan vóór de voorgevel van de bedrijfswoning.  
3.2.12 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
3.2.13 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt het volgende:
  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    1. perceelsafscheidingen niet zijn toegestaan, behoudens voor zover het betreft open afrasteringen, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
    2. het oprichten van sleufsilo's, mestsilo's, waterbassins en dergelijke aan het bouwvlak gerelateerde agrarische bedrijfsondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan;
    3. voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
      • uitsluitend lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – tijdelijke ondersteunende voorzieningen’, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m (indien en voorzover er sprake is van een bouwwerk);
      • de omvang bedraagt niet meer dan 1,5 ha;
  2. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels, informatieborden e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.
  3. Paardenbakken buiten de aanduiding 'bouwvlak' zijn niet toegestaan.
  4. Veldschuren zijn niet toegestaan, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3, bestaande veldschuren zijn toegestaan, waarbij de bestaande situering, de bestaande goot- en bouwhoogte en de bestaande inhoud als maximum gelden en bij herbouw het gebouw qua verschijningsvorm aansluit op de huidige bouwvorm .
3.2.14 Afwijkingenregeling
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouwvergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Omgevingsvergunning verkleinen afstand tot perceelsgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub b  teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse of achterperceelsgrens toe te staan voor het bouwen van gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
  1. het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.  
3.3.2 Omgevingsvergunning minimum afstand van bebouwing tot de weg
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.3 sub c teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering moet aanwezig zijn;
  2. de afstand van nieuwe bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan van bestaande reeds dichter bij die weg gelegen bebouwing; in afwijking hiervan behoeft indien het een bouwperceel betreft dat aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg, slechts tot 1 weg die afstand te worden aangehouden;
  3. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  4. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  5. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  6. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast; 
  7. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven. 
3.3.3 Ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderij
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub 1 ten behoeve van het bouwen van bebouwing binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. er is aangetoond dat er sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
  2. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij begrensd';
  3. indien de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is een intensieve veehouderij niet toegestaan;
  4. er is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog gevoerd is door de initiatiefnemer gericht op het betrekken van belangen van direct omwonenden vooraf aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning;
  5. er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat en welke is gelegen binnen het bouwvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
  6. er is aangetoond dat de geurhinder, voorgrond en achtergrond, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, waarbij in het geval dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemd percentage de ontwikkeling kan worden toegestaan indien is aangetoond dat hierdoor proportioneel wordt bijgedragen aan de afname van de overschrijding;
  7. er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 30µg/m3;
  8. er is aangetoond dat geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura2000-gebied.
 
3.3.4 Omgevingsvergunning grotere goothoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.5 sub a teneinde een grotere goothoogte toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de verhoging van de goothoogte is noodzakelijk voor een verantwoorde bedrijfsvoering;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
  3. de grotere goothoogte is uitsluitend toegestaan aan de naar het erf gekeerde zijde;
  4. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
3.3.5 Omgevingsvergunning grotere bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.5 sub b teneinde een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 13 m;
  2. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling door middel van een AAB adives is aangetoond;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de waarde die het plan beoogt te beschermen;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
3.3.6 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.12, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bedrijfswoning wordt gesitueerd tussen de bedrijfsgebouwen en de openbare weg waarop het perceel wordt ontsloten;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  5. overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.
3.3.7 Omgevingsvergunning hogere erfafscheiding
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.13 sub a onder 1 teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding 'bouwvlak' een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.3.8 Omgevingsvergunning nieuwbouw ten behoeve van nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 en het bepaalde in artikel 3 lid 5 behoeve van nieuwbouw voor nevenactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. nieuwbouw is mogelijk:
    1. indien is aangetoond dat het niet mogelijk is binnen de bestaande bebouwing deze
    2. nevenactiviteiten te realiseren;
    3. indien er sprake is van zuinig ruimtegebruik;
    4. nieuwbouw vindt plaats in de vorm van vervangende nieuwbouw, waarbij
    5. overtollige bebouwing gesloopt dient te worden, met uitzondering van
    6. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
    7. indien is aangetoond dat vervangende nieuwbouw als bedoeld onder a sub 3 niet
    8. mogelijk is, dan is nieuwbouw toegestaan waarbij overtollige bebouwing gesloopt
    9. dient te worden, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  2. de nieuwbouw is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar;
  3. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;
  4. er vindt kwaliteitsverbetering plaats in de vorm van zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
3.3.9 Omgevingsvergunning halfverharden parkeerterrein
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 ten behoeve van het aanbrengen van halfverharding ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', mits de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in Agrarisch met waarden - 1.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Ammoniakemissie
Het bouwen en het gebruik van de gronden en aanwezige bebouwing met de aanduiding:
  1. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 1' (Kinderlaan 3) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 2.444,7 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieuvergunning van 13-05-2008, niet toeneemt.
  2. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 2' (Torenlaan 5) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 1.132,8  kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieumelding van 16-06- 2011, niet toeneemt.
  3. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 3' (Tuldensedijk 12) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 1403,5 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieumelding van 13-12-2011, niet toeneemt.
  4. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 4' (Tuldensedijk 14) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 1.575,8 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieuvergunning van 09-12-2008, niet toeneemt.
  5. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 5' (Prins Hendriklaan 1a) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 2.446 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieuvergunning van 27-01-2009, niet toeneemt.
  6. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 6' (Prins Hendriklaan 4) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 1.546,8 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieuvergunning van 30-09-2003, niet toeneemt.
  7. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 7' (Gagellaan 1) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 915 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieumelding van 06-12-2006, niet toeneemt.
  8. 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 9' (Prins Hendriklaan 1) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 632,4 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieumelding van 13-01-1995, niet toeneemt.
Ontwikkelingen, waaronder het uitbreiden van het aantal dieren en/of stallen, zijn alleen toegestaan als is aangetoond dat de emissie in de nieuwe situatie niet zal toenemen.  
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
  2. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
  3. verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
  4. als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  5. voor de wielersport, buiten de als zodanig gemarkeerde en aangeduide paden en routes;
  6. het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen, en het winnen van bosstrooisel of mos;
  7. het stoken van vuur danwel roken;
  8. het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
  9. het niet-aangelijnd hebben van honden;
  10. betreding buiten de opengestelde paden en gemarkeerde wandel- en fietsroutes;
  11. het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten; 
  12. detailhandel, behoudens het bepaalde in  artikel 3 lid 2.1 onder c;
  13. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  14. woondoeleinden en het bewonen van bedrijfsruimte, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen en/of de ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  15. een aan huis verbonden bedrijf;
  16. huisvesting van werknemers;
  17. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt;
  18. het binnen gebouwen gebruiken van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  19. mestbe- en -verwerking en vergisting;

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Omgevingsvergunning ondersteunende horeca
Omgevingsvergunning ondersteunende horeca als nevenactiviteiten. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.2 sub b  teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf ondersteunende horeca toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering en/of een niet-agrarische nevenactiviteit;
  2. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;
  3. de omvang van de horecalokaliteit bedraagt niet meer dan 30% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit met een maximum van 100 m2; 
  4. naast het toestaan van horeca in gebouwen, is tevens een terras toegestaan met een maximale omvang van 50 m2;
  5. ondersteunende horeca is tevens toegestaan bij een minicamping;
  6. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, met uitzondering van statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;
  7. voor de ondersteunende horecafunctie gelden de volgende specifieke voorwaarden:
    1. de openingstijden liggen tussen 7:00 uur en 20:00 uur;
    2. de ondersteunende horeca staat niet zelfstandig open voor externe doelgroepen, maar uitsluitend voor bezoekers van het agrarisch bedrijf of een uitgeoefende nevenactiviteit;
    3. er vindt geen verhuur aan derden plaats;
    4. niet voor feesten en partijen;
    5. ontsluiting vindt plaats via de hoofdontsluiting van het perceel; 
  8. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  9. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  11. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  12. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  13. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1  omschreven waarden;
  14. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.2 Omgevingsvergunning recreatieve nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.2 sub b  teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theetuin, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities, bed en breakfastvoorzieningen in een grotere omvang e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:  
  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  2. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;
  3. voor verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt het volgende:
    1. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, bed & breakfast, kampeermiddelen e.d.;
    2. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Het kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 3 eenheden per agrarisch bedrijf met maximaal 2 personen per eenheid en met een maximale omvang van 150 m2 in totaal;
    3. er is maximaal 500 m2 aan groepsaccommodatie toegestaan; voor kampeermiddelen gelden de bepalingen uit artikel 3 lid 5.3;
  4.  ten aanzien van de functies in het algemeen, geldt het volgende:
    1. maneges zijn niet toegestaan;
    2. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondergeschikte en ondersteunende routegebonden horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d.;
    3. is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm;
    4. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
    5. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, met uitzondering van statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;
    6. de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend;
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1  omschreven waarden;
  12. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.3 Omgevingsvergunning minicampings
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.2 teneinde minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of tot maximaal 50 m uit de aanduiding 'bouwvlak', en op een afstand van minimaal 25 m van de bestemming 'Wonen' van derden;
  2. voor de minicamping gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans), alsmede maximaal 1 trekkershut per agrarisch bedrijf;
    2. er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan, uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2;
    4. ondergeschikte en ondersteunende horeca toegestaan;
    5. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, met uitzondering van statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;
    6. de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend; deze mag maximaal 10.000 m2 terrein bedragen;
  3. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  4. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden
  10. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.4 Omgevingsvergunning zorgverlenende nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.2 teneinde - bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  2. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;
  3. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
    2. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, met uitzondering van statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;
    3. de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend;
    4. een combinatie met horeca-activiteiten is niet toegestaan;
  4. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden;
  11. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.5 Omgevingsvergunning agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.2 teneinde een vorm van agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
    2. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, met uitzondering van statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;
    3. de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend;
    4. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
    5. de bedrijfsactiviteit behoort tot maximaal milieucategorie 1 of 2, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  3. de ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  4. de ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden;
  12. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.6 Omgevingsvergunning niet-agrarisch bedrijf als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.2 teneinde een vorm van een niet-agrarisch bedrijf als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
    2. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, met uitzondering van statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;
    3. de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend;
    4. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
    5. de nevenactiviteit behoort tot maximaal milieucategorie 1 of 2, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  3. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  4. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  5. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden;
  10. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.7 Omgevingsvergunning overige verbrede landbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.2 teneinde – bedrijfsmatige - nevenactiviteiten in de vorm van overige verbrede landbouw gericht op bewerking en waardevermeerdering van op het eigen bedrijf geproduceerde producten, zoals een ijs- of kaasmakerij, toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
    2. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, met uitzondering van statische opslag, mag maximaal 500 m2 bedragen;
    3. de oppervlakte die nodig is voor het plaatsen van kampeermiddelen bij een minicamping wordt hierbij niet meegerekend;
    4. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
    5. de nevenactiviteit behoort tot maximaal milieucategorie 1 of 2, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
    6. ondergeschikte en ondersteunende horeca is toegestaan;
  3. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  4. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  5. vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  6. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie; 
  7. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  8. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden;
  9. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.8 Omgevingsvergunning huisvesting van tijdelijke werknemers
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4.2 sub p ten behoeve van huisvesting van tijdelijke werknemers op zowel tijdelijke als structurele arbeidsplaatsen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de huisvesting vindt plaats ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ in een aanwezig gebouw of bedrijfswoning;
  2. de huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  3. indien de huisvesting plaatsvindt in een bedrijfsgebouw, dan gelden de volgende bepalingen:
    1. de huisvesting van werknemers is noodzakelijk vanwege een seizoensgebonden arbeidsbehoefte;
    2. de huisvesting bedraagt niet meer dan 8 maanden per kalenderjaar;
  4. indien de huisvesting plaatsvindt binnen de bedrijfswoning, dan gelden de volgende bepalingen:
    1. de huisvesting van werknemers is noodzakelijk vanwege een niet-seizoensgebonden arbeidsbehoefte waarbij het maximaal aantal werknemers per bedrijfswoning maximaal 6 personen bedraagt;
    2. de huisvesting mag het gehele kalenderjaar plaatsvinden;
    3. het aantal werknemers dat in de bedrijfswoning wordt gehuisvest, bedraagt niet meer dan 6 personen;
  5. de omgevingsvergunning wordt verleend voor de duur dat de arbeidsbehoefte bestaat;
  6. de gebruiksoppervlakte, die wordt aangewend voor de huisvesting van tijdelijke werknemers mag niet meer bedragen dan 500 m2 en per bedrijf mogen niet meer dan 15 werknemers gehuisvest worden;
  7. er mogen geen zelfstandige wooneenheden ontstaan;
  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. indien er nieuwbouw plaatsvindt ten behoeve van deze nevenactiviteit dan dient er sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;  
  10. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  12. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden als omschreven in artikel 3 lid 1;
  13. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
3.5.9 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4.2 sub n voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  5. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd. 
3.5.10 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 4.2 sub o teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:
  1. het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie van de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bedrijvenlijst aan huis verbonden bedrijf opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 3 lid 6.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder artikel 3 lid 6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
  4. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  5. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
3.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in artikel 3 lid 6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 3 lid 1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 3 lid 6.4 de toetsingscriteria weergegeven.
 
3.6.4 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
aanbrengen van (infrastructurele) ondergronds leidingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol'- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden;
afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting natuurwaarden en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in artikel 3 lid 1.1 sub i bij de aanduiding omschreven waarden;
diepploegen en diepwoelen van de bodem, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
 - 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen';
- 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol';
 - ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden;
beplanten van gronden met houtgewas (dat hoger wordt dan 1,3 meter);
 de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de landschappelijk waardevolle openheid tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de watersystemen en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken tot gevolg hebben;
vellen of rooien van houtgewas, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:
- 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel';
de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de bestaande waardevolle landschaps- en natuurwaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting van de watersystemen en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken tot gevolg hebben;
het verharden van meer dan 250 m² verhard oppervlak
de voorgenomen ontwikkeling dient hydrologisch neutraal plaats te vinden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden bij de waterbeheerder.
 
“ 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 
3.7.1 Wijziging t.b.v. omschakeling naar productiegerichte paardenhouderij
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde een paardenhouderij, naar een paardenhouderij, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met de aanduiding 'paardenhouderij' mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
  2. de omvang van de aanduiding 'bouwvlak' mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
  3. de bebouwde oppervlakte van een rijhal mag niet meer bedragen dan 1.500 m2;
  4. paardenbakken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden opgericht;
  5. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;
  6. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten,); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan.
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden.
    5. Indien toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' leidt tot een bouwvlak van meer dan 1 ha, vindt er over het meerdere van deze oppervlakte kwaliteitsverbetering plaats conform categorie 3 als opgenomen in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant; 
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. het nieuwe bouwvlak wordt op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan opgenomen; voor zover daarbij sprake is van een vormverandering, worden delen van de aanduiding 'bouwvlak' geschrapt;
  9. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.7.2 Wijziging t.b.v. gebruiksgerichte paardenhouderij manege
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming 'Sport', teneinde een gebruiksgerichte paardenhouderij in de vorm van een manege toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
  2. het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  3. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  4. ondersteunende horeca en evenementen gericht op de manegeactiviteiten, zijn toegestaan;
  5. detailhandel is niet toegestaan;
  6. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  7. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;
  8. de omvang van het bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 5000 m2;
  9. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  11. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden;
  12. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan.
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Omgeving: het bedrijf is naar aard en omvang passend in de omgeving.
    5. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    6. Verkeer: de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
  13. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden.
3.7.3 Wijziging t.b.v. gebruiksgerichte paardenhouderij Agrarisch verwant
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant', teneinde een gebruiksgerichte paardenhouderij in de vorm van een agrarisch verwant bedrijf toe te staan, zoals pensionstalling, africhtingsstal en handelsstal, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
  2. het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  3. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  4. de bebouwde oppervlakte van een rijhal bedraagt niet meer dan 1500 m2;
  5. ondersteunende horeca en evenementen zijn niet toegestaan;
  6. detailhandel is niet toegestaan;
  7. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en op een afstand van minimaal 15 m vanuit de as van de weg;
  8. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;
  9. de omvang van het bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan:
    1. 5000 m2 ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel';
    2. 1,5 ha buiten de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel';
  10. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  12. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden;
  13. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Er vindt kwaliteitsverbetering plaats conform categorie 3 als opgenomen in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant;Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    2. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    3. Omgeving: het bedrijf is naar aard en omvang passend in de omgeving.
    4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    5. Verkeer: de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
    6. Indien toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' leidt tot een bouwvlak van meer dan 1 ha, is over het meerdere van deze oppervlakte het principe van kwaliteitsverbetering als bedoeld in categorie 3 van toepassing;  
  14. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' moet sprake zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden.
3.7.4 Wijziging t.b.v. agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant', teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het hergebruik dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1000 m2, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte nooit meer mag bedragen dan ten tijde van de aanvraag;
    2. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan; de verkoopvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2;
    3. de omvang van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5000 m2;
    4. bovenop de maximaal toegestane omvang van het bestemmingsvlak is een aanduiding toegestaan ten behoeve van de situering van de opslag van schone grond, waarbij maximaal 500 m3 aan deze opslag mag worden toegestaan; hier zijn geen gebouwen toegestaan;
    5. de bedrijfsactiviteit behoort tot maximaal milieucategorie 1 of 2, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  3. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
  4. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd; e. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Er vindt kwaliteitsverbetering plaats conform categorie 3 als opgenomen in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
    4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    6. Het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, anders dan genoemd onder b sub 4, is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en op een afstand van minimaal 15 vanuit de as van de weg;  
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan; hierbij wordt de bestaande aanduiding 'bouwvlak' deels te vervangen door het nieuwe bestemmingsvlak en het overgebleven deel wordt geschrapt;
  10. de aanduidingen 'wetgevingszone – agrarische voorzieningen', en/of 'wetgevingszone - permanente teeltondersteunende voorziening' worden verwijderd, alsmede er is zekerstelling omtrent het verwijderen van de ter plaatse aanwezige voorzieningen;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.7.5 Wijziging t.b.v. niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' teneinde een niet-agrarisch bedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het hergebruik dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1000 m2, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte nooit meer mag bedragen dan ten tijde van de aanvraag;
    2. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan; de verkoopvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2;
    3. de omvang van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5000 m2;
    4. de bedrijfsactiviteit behoort tot maximaal milieucategorie 1 of 2, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
    5. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
  3. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  4. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Er vindt kwaliteitsverbetering plaats conform categorie 3 als opgenomen in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    5. Het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en op een afstand van minimaal 15 vanuit de as van de weg;
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. de aanduidingen 'wetgevingszone – agrarische voorzieningen', en/of 'wetgevingszone - permanente teeltondersteunende voorziening' worden verwijderd, alsmede er is zekerstelling omtrent het verwijderen van de ter plaatse aanwezige voorzieningen;
  10. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan; hierbij wordt de bestaande aanduiding 'bouwvlak' deels te vervangen door het nieuwe bestemmingsvlak en het overgebleven deel wordt geschrapt;
  11. de regels van Artikel 4 Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.7.6 Wijziging t.b.v. inpandige statische opslag
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in Wonen met een aanduiding 'opslag', teneinde – naast het gebruik ten behoeve van de woonfunctie - hergebruik van de bedrijfsbebouwing toe te kunnen staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
  2. voor de wijziging naar de woonfunctie gelden de voorwaarden als opgenomen in artikel 3 lid 7.7;
  3. het hergebruik voor inpandige opslag dient te passen in de omgeving;
  4. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  5. voor opslag gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
    2. de vloeroppervlakte van de bebouwing, die wordt aangewend voor deze activiteit, mag niet meer bedragen dan 1000 m2;
    3. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
  6. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  7. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte; 
  11. de aanduidingen 'wetgevingszone – agrarische voorzieningen', en/of 'wetgevingszone - permanente teeltondersteunende voorziening' worden verwijderd, alsmede er is zekerstelling omtrent het verwijderen van de ter plaatse aanwezige voorzieningen;  
  12. de regels van Wonen worden van overeenkomstige toepassing verklaard; zij het dat de aanduiding 'opslag' wordt toegevoegd met de bijbehorende voorwaarden dat uitsluitend inpandige statische opslag is toegestaan;
  13. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.7.7 Wijziging naar wonen/ woningsplitsing
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen teneinde deze aanduiding te laten vervallen en de bestemming (deels) te wijzigen in de bestemming Wonen waarbij (na bedrijfsbeëindiging) de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of voormalig (woon)boerderijpand voor woondoeleinden kan worden toegestaan; tevens kan daarbij, mits het betreft (woon)boerderijpanden met cultuurhistorische waarden, woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. met het initiatief (wijziging in de bestemming Wonen  al dan niet met woningsplitsing) dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  2. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  3. er sprake is van een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde, niet zijnde een monument, waarvan de bouwkundige staat dermate slecht is dat volledige of nagenoeg volledige herbouw noodzakelijk is, kan splitsing gepaard gaan met herbouw, zij het dat door het herbouwde pand het cultuurhistorische waardevolle karakter dient te zijn gewaarborgd;
  4. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  6. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  7. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan; hierbij komt de bestaande aanduiding 'bouwvlak' deels te vervallen en het overgebleven deel wordt geschrapt;
  8. de omvang van het bestemmingsvlak Wonen bedraagt niet meer dan 1500 m2;
  9. ten aanzien van kwaliteitsverbetering geldt het volgende:
    1. indien het bestemmingsvlak met tenminste 70% wordt verkleind ten opzichte van het bouwvlak, dan is geen specifieke kwaliteitsverbetering vereist;
    2. in de overige gevallen dient er sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
Wijziging in woondoeleinden
  1. de bebouwde oppervlakte en inhoud van de voormalige bedrijfswoning (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot, met dien verstande dat:
    1. vergroting is toegestaan indien er per 50 m3 vergroting van de woning telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing wordt gesloopt;
    2. de uiteindelijke inhoud niet meer bedraagt dan 1000 m3;
    3. de bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m2 per woning;
    4. in afwijking van het bepaalde onder 3. mag de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 200 m2 bedragen, indien het surplus (alle aanwezige bebouwing aan bijgebouwen boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2) in één keer wordt gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
    5. voor het overige dienen bijgebouwen, voor zover zij niet cultuurhistorisch waardevol zijn, te worden gesloopt;  
  2. bestaande situering van de bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd;
  3. de sloopbonusregeling als bedoeld onder l is niet van toepassing indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  4. gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  5. de aanduidingen 'wetgevingszone – agrarische voorzieningen', en/of 'wetgevingszone - permanente teeltondersteunende voorziening' worden verwijderd, alsmede er is zekerstelling omtrent het verwijderen van de ter plaatse aanwezige voorzieningen;

Wijziging t.b.v. woningsplitsing
  1. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  2. de splitsing dient mede gericht te zijn op het behoud en/of herstel van deze cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  3. splitsing mag slechts in maximaal 2 woningen plaatsvinden;
  4. de inhoud per gesplitste woning mag niet minder dan 450 m3 bedragen;
  5. per gesplitste woning zijn bijgebouwen toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 100 m2; voor het overige dienen bijgebouwen, voor zover zij niet cultuurhistorisch waardevol zijn, te worden gesloopt; de sloopbonusregeling onder l. is bij splitsing niet van toepassing; 
  6. indien er sprake is van een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde, niet zijnde een monument, waarvan de bouwkundige staat dermate slecht is dat volledige of nagenoeg volledige herbouw noodzakelijk is, kan splitsing gepaard gaan met herbouw, zij het dat door het herbouwde pand het cultuurhistorische waardevolle karakter dient te zijn gewaarborgd;
  7. de splitsing dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  8. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  9. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder.
3.7.8 Wijziging t.b.v. recreatieve activiteiten
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming 'Recreatie',  teneinde hergebruik van de bebouwing toe te staan met de daarbij behorende gronden voor extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals een kinderboerderij, theetuin, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities, bed en breakfastvoorzieningen in een grotere omvang e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. het hergebruik dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen;
  3. de omvang van het bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de omvang van de aanduiding 'bouwvlak', maar nooit meer dan 5000 m2;
  4. voor verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt het volgende:
    1. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, bed & breakfast, kampeermiddelen e.d.;
    2. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 250 bedden;
    3. bij groepsaccommodatie zijn maximaal 250 bedden toegestaan;
    4. maximaal 25 vakantiebungalows à maximaal 6 bedden;
    5. voor kampeermiddelen gelden de bepalingen uit artikel 3 lid 5.3, met dien verstande dat:
      • er maximaal 60 standplaatsen zijn toegestaan;
      • de omvang van het bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 1,5 ha;
      • 15% van het nieuwe bestemmingsvlak bestaat uit een robuuste landschappelijke inpassing;
  5. ten aanzien van de functies in het algemeen, geldt het volgende:
    1. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1000 m2, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte nooit meer mag bedragen dan ten tijde van de aanvraag;
    2. maneges zijn niet toegestaan;
    3. hotels, conferentievoorzieningen en wellness zijn niet toegestaan;
    4. ten behoeve van de activiteit is ondergeschikte en ondersteunende routegebonden horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d.;
    5. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de recreatieactiviteit gerelateerde vorm;
    6. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
    7. dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
    8. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
      • Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
      • Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
      • Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
      • Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
      • Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden;
    9. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
    10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
    11. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
    12. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    13. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan; hierbij wordt de bestaande aanduiding 'bouwvlak' deels te vervangen door het nieuwe bestemmingsvlak en het overgebleven deel wordt geschrapt;
    14. de aanduidingen 'wetgevingszone – agrarische voorzieningen', en/of 'wetgevingszone - permanente teeltondersteunende voorziening' worden verwijderd, alsmede er is zekerstelling omtrent het verwijderen van de ter plaatse aanwezige voorzieningen;
    15. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.7.9 Wijziging ten behoeve van landschapscamping
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in Recreatie, ten behoeve van een landschapscamping, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de activiteit is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
  2. de landschapscamping is gelegen in een aaneengesloten gebied van ten minste 5 ha bos, natuur en/of landgoed;
  3. er wordt een bestemmingsvlak en bouwvlak op maat gerealiseerd, rekening houdend met de te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing;
  4. de oppervlakte per standplaats mag niet minder bedragen dan 300 m²;
  5. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 60;
  6. de oppervlakte aan te realiseren landschap per standplaats mag niet minder bedragen dan 1.000 m2
  7. er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen niet minder mag bedragen dan 110% van het aantal standplaatsen;
  8. buitenopslag en detailhandel zijn niet toegestaan;
  9. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;
  10. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven; 
  12. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  13. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  14. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan; hierbij wordt de bestaande aanduiding 'bouwvlak' deels te vervangen door het nieuwe bestemmingsvlak en het overgebleven deel wordt geschrapt; 
  15. de aanduidingen 'wetgevingszone – agrarische voorzieningen', en/of 'wetgevingszone - permanente teeltondersteunende voorziening' worden verwijderd, alsmede er is zekerstelling omtrent het verwijderen van de ter plaatse aanwezige voorzieningen;
  16. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1  omschreven waarden;
  17. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten, zie Visie Buitengebied); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan.
3.7.10 Wijziging t.b.v. zorg
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', teneinde hergebruik van de bebouwing toe te staan met de daarbij behorende gronden voor zorgvoorzieningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. het hergebruik dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen. Het toevoegen van extra bebouwing is niet toegestaan;
  3. de omvang van het bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de omvang van de aanduiding 'bouwvlak', maar nooit meer dan 5000 m2; 
  4. aanzien van de functies in het algemeen, geldt het volgende:
    1. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1000 m2, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte nooit meer mag bedragen dan ten tijde van de aanvraag;
    2. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de zorgactiviteit gerelateerde vorm;
  5. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de “Regeling Beëindiging Veehouderijtakken” of de regeling “Ruimte-voor-ruimte”;
  6. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  7. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    5. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden;
  8. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  10. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  11. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  12. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan; hierbij wordt de bestaande aanduiding 'bouwvlak' deels te vervangen door het nieuwe bestemmingsvlak en het overgebleven deel wordt geschrapt;
  13. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.7.11 Wijziging naar Natuur
Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen',in de bestemming Natuur, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  2. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de regels van de bestemming Natuur worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
3.7.12 Wijziging naar Water
Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' in de bestemming Water , mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  2. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de regels van de bestemming Water worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Algemeen
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. niet-agrarische bedrijf;
  2. één bedrijfswoning;
  3. een aan huis verbonden beroep;
  4. een aan huis verbonden bedrijf, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel 4 lid 5.3;
  5. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

    één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en parkeer- en groenvoorzieningen en overeenkomstig de in opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 4 lid 1.1:
 
  1. Op de gronden met deze bestemming is uitsluitend toegestaan 67 m2 aan kantoor en één bedrijfswoning van 356 m2 dan wel 433 m2 aan kantoor zonder bedrijfswoning. 
  2. Kleinschalig logeren
    Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalig logeren mag als ondergeschikte activiteit in de bedrijfswoning worden uitgeoefend, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 3 eenheden per niet-agrarisch bedrijf;
    2. de omvang van het kleinschalig logeren bedraagt niet meer dan 150 m2;
    3. kleinschalig logeren is uitsluitend in de woning en aangebouwde bijgebouwen toegestaan;
    4. kleinschalig logeren in vrijstaande bijgebouwen is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4 lid 5.1 sub a;
    5. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  3. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen algemeen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 2 m;
  2. de afstand van gebouwen bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.
4.2.2 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
4.2.3 Bebouwde oppervlakte
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de staat van niet-agrarische bedrijven uit artikel 4 lid 1.2 sub a; deze bebouwde oppervlakte is inclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.
4.2.4 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  3. de dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°;
4.2.5 Bedrijfswoning
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  4. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 356 m2;
  5. er is geen bedrijfswoning toegestaan indien meer dan 67 m2 benut wordt als kantoorfunctie;   
  6. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  7. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  8. de afstand van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.
4.2.6 Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning
Voor vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m.
4.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  2. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m2;
  4. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m.
4.2.8 Afwijkingenregeling
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouwvergunning, het volgende:
  1. indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Omgevingsvergunning m.b.t. bebouwde oppervlakte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.4  teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bebouwde oppervlakte mag in totaal met niet meer dan 15% van de in artikel 4 lid 2.4  maximaal toegestane bebouwde oppervlakte worden vergoot;
  2. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving; 
  3. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan; de verkoopvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, danwel de in de tabel in 6.1.2 onder a voor het betreffende bedrijf is opgenomen grotere oppervlakte;
    2. door deze uitbreiding mag een bedrijf dat nu behoort tot maximaal milieucategorie 2, niet veranderen in een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 3 of meer, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  4. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd; 
  5. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Er vindt kwaliteitsverbetering plaats conform categorie 3 als opgenomen in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant.
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
    5. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    6. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden.
  6. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
4.3.2 Omgevingsvergunning verkleinen afstand tot perceelsgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.3  teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse of achterperceelsgrens toe te staan voor het bouwen van gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
  1. het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.3.3 Omgevingsvergunning minimum afstand van bebouwing tot de weg
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.3  teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering moet aanwezig zijn;
  2. de afstand van nieuwe bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan van bestaande reeds dichter bij die weg gelegen bebouwing; in afwijking hiervan behoeft indien het een bouwperceel betreft dat aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg, slechts tot 1 weg die afstand te worden aangehouden;
  3. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  4. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  5. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  6. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  7. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.

4.4 Specifieke gebruiksregels

 
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en op een afstand van minimaal 15 vanuit de as van de weg;
  2. detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 4 lid 1.2;
  3. voor (ondersteunende) horeca behoudens het bepaalde in artikel 4 lid 1.2;
  4. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  5. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  6. het bewonen van bedrijfsruimte;
  7. een aan huis verbonden bedrijf;
  8. een seksinrichting.
  9. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  10. risicovolle inrichtingen;
  11. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig logeren
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 4 lid 1.2 teneinde kleinschalig logeren in een vrijstaand bijgebouw toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Het kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 3 eenheden per niet-agrarisch bedrijf met een maximale omvang van 150 m2 in totaal;
  2. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  3. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  4. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  5. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  6. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden;
  11. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
4.5.2 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1.2 voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  5. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
4.5.3 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 4 lid 1.2 teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:
  1. ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie van de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bedrijvenlijst aan huis verbonden bedrijf opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1 Wijziging vormverandering bestemmingsvlak Bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het bestemmingsvlak Bedrijf van vorm te veranderen, zal bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als opgenomen in artikel 3 lid 7.5 het deel van dit bestemmingsvlak dat niet meer ten behoeve van het bedrijf zal worden gebruikt, de bestemming Agrarisch met waarden - 1 worden opgenomen. Vormverandering is niet toegestaan in de EHS.
 
4.6.2 Wijziging naar wonen/ woningsplitsing
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen teneinde deze aanduiding te laten vervallen en de bestemming (deels) te wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of voormalig (woon)boerderijpand voor woondoeleinden kan worden toegestaan; tevens kan daarbij, mits het betreft (woon)boerderijpanden met cultuurhistorische waarden, woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. met het initiatief (wijziging in de bestemming Wonen al dan niet met woningsplitsing) dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  2. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  3. er sprake is van een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde, niet zijnde een monument, waarvan de bouwkundige staat dermate slecht is dat volledige of nagenoeg volledige herbouw noodzakelijk is, kan splitsing gepaard gaan met herbouw, zij het dat door het herbouwde pand het cultuurhistorische waardevolle karakter dient te zijn gewaarborgd;
  4. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  6. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  7. het nieuwe bestemmingsvlak wordt ingetekend op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan; hierbij komt de bestaande aanduiding 'bouwvlak' deels te vervallen en het overgebleven deel wordt geschrapt;
  8. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in artikel 4 lid 1 omschreven waarden.
Wijziging in woondoeleinden
  1. de bebouwde oppervlakte en inhoud van de voormalige bedrijfswoning (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot, met dien verstande dat:
    1. vergroting is toegestaan indien er per 50 m3 vergroting van de woning telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing wordt gesloopt;
    2. de uiteindelijke inhoud niet meer bedraagt dan 1000 m3;
    3. de bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m2 per woning;
    4. in afwijking van het bepaalde onder 3. mag de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 200 m2 bedragen, indien het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2) in één keer wordt gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  2. bestaande situering van de bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd;
  3. geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  4. gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;

Wijziging t.b.v. woningsplitsing
  1. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  2. de splitsing dient mede gericht te zijn op het behoud en/of herstel van deze cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  3. splitsing mag slechts in maximaal 2 woningen plaatsvinden;
  4. de inhoud per gesplitste woning mag niet minder dan 450 m3 bedragen;
  5. per gesplitste woning zijn bijgebouwen toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 100 m2; voor het overige dienen bijgebouwen, voor zover zij niet cultuurhistorisch waardevol zijn, te worden gesloopt; de sloopbonusregeling onder k. is bij splitsing niet van toepassing; 
  6. indien er sprake is van een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde, niet zijnde een monument, waarvan de bouwkundige staat dermate slecht is dat volledige of nagenoeg volledige herbouw noodzakelijk is, kan splitsing gepaard gaan met herbouw, zij het dat door het herbouwde pand het cultuurhistorische waardevolle karakter dient te zijn gewaarborgd;
  7. de splitsing dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  8. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  9. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder.
4.6.3 Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan; de verkoopvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, danwel de in de staat van niet-agrarische bedrijven uit artikel 4 lid 1.2 sub a voor het betreffende bedrijf is opgenomen grotere oppervlakte;
    2. de bedrijfsactiviteit behoort tot maximaal milieucategorie 1 of 2, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  3. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  4. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    5. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden.
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden;
  10. de omvang van het bestemmingsvlak Wonen bedraagt niet meer dan 1500 m2;
  11. ten aanzien van kwaliteitsverbetering geldt het volgende:
    1. indien het bestemmingsvlak met tenminste 70% wordt verkleind ten opzichte van het bouwvlak, dan is geen specifieke kwaliteitsverbetering vereist;
    2. in de overige gevallen dient er sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;  
4.6.4 Wijziging t.b.v. agrarisch verwant bedrijf/agrarisch technisch hulpbedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in 'Bedrijf - Agrarisch verwant', teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan; de verkoopvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, danwel de in de staat van niet-agrarische bedrijven uit artikel 4 lid 1.2 sub a oor het betreffende bedrijf is opgenomen grotere oppervlakte;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' behoort de bedrijfsactiviteit tot maximaal milieucategorie 1 of 2, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  3. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  4. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    5. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden, anders dan genoemd onder c sub 4;
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden zoals beschreven in artikel 4 lid 1.1.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1.1 Algemeen
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. landschapsbouw, houtproductie en op natuurontwikkeling gerichte bosbouw;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, onder andere door maximale rust, ruimte en respect voor die waarden;
  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;
  4. behoud en bescherming van de aardkundige waarden;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden; 
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - natuurkampeerterrein’, een natuurkampeerterrein;
  9. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos - natuurkampeerterrein’, een natuurkampeerterrein;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein;  
  11. ter plaatse van de aanduiding 'overig – in Verordening ruimte toe te voegen ecologische hoofdstructuur';
  12. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' de instandhouding van waarden ten behoeve van de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem, alsmede de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige, via wijzigingsbevoegdheid te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige, via wijzigingsbevoegdheid te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken;

    een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in artikel 5 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 5 lid 1.1:
 
  1. Verhouding tussen de doeleinden
    Binnen deze bestemming is het beleid primair gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden.
  2. Extensief recreatief medegebruik
    Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, informatieborden, bewegwijzering e.d.
  3. Natuur- en landschapswaarden
    De binnen deze bestemming vallende gronden zijn de overige bos- en natuurgebieden. Deze overige bos- en natuurgebieden bevatten minder hoge natuurwaarden dan de natuurparels of zijn voorzien van minder hoge streefbeelden dan de natuurparels. Het zijn grotendeels (productie)bossen op droge gronden en graslanden, en voor een klein gedeelte landbouwgronden. Ook in de overige bos- en natuurgebieden moet worden gezorgd voor maximale rust en ruimte voor de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
    1. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' is het beleid gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang. Het betreft de waterlopen met de functie waternatuur, de (natte) ecologische verbindingszones en de gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als ‘ruimte voor beek- en kreekherstel’. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Naast de waterloop is ruimte nodig om de maatregelen goed te kunnen uitvoeren;  
    2. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' alsmede ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' het beleid tevens is gericht op realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS).
  4. Aardkundige waarden
    Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundige waardevol' wordt gestreefd naar behoud van de aardkundige waarden vanwege hun landschappelijke, ecologische, wetenschappelijke, educatieve en cultuurhistorische betekenis. Deze gronden maken deel uit van de grotere aardkundig waardevolle gebied 'de Reusel, Mispeleindsche Heide': Dit betreft een heide- en beekdalgebied met sterke samenhang en nog vrij gave overgangen Vormende processen zijn verstuiving en duinvorming (windwerking), beekdalerosie en -afzetting; meerafzetting (vennen), verlanding, veenvorming  
  5. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
  6. Bosbouwloods
    Ter plaatse van de aanduiding 'bosbouwloods' een solitair gebouw, dat wordt gebruikt als opslagloods ten behoeve van bosonderhoud en -beheer. Uitbreiding van de bebouwing is niet toegestaan;
     
  7. Natuurkampeerterrein
    Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos - natuurkampeerterrein’, verblijfsrecreatie in de vorm van een natuurkampeerterrein waarbij maximaal 30 kampeerplaatsen zijn toegestaan,met dien verstande dat buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
  8. Parkeerterrein
    Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een verhard parkeerterrein; 
  9. Toe te voegen ecologische hoofdstructuur
    Ter plaatse van de aanduiding 'overig – in Verordening ruimte toe te voegen ecologische hoofdstructuur', een wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur door het toevoegen van gronden aan de ecologische hoofdstructuur om niet-ecologische redenen.
     

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Maatvoering
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:
  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen maximaal 3 m;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte van een brandtoren/uitkijktoren niet meer dan 30 m; 
  4. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 10 m2;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a. bedraagt de bouwhoogte voor erfafscheidingen maximaal 1 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Omgevingsvergunning voederberging
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 ten behoeve van de bouw of het plaatsen van een voederberging en/of voederruif voor wild, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. dit bouwwerk is noodzakelijk voor de instandhouding van het wild;
  2. de inhoud bedraagt niet meer dan 10 m³;
  3. de hoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  4. de aanwezigheid van dit bouwwerk schaadt de andere dan op het behoud van de wildstand gerichte belangen niet in onevenredige mate;
  5. de afstand tot de as van een openbare weg bedraagt niet minder dan 15 m; f. het bouwwerk wordt niet onttrokken een aan het oorspronkelijk gebruik voertuig betreft.
5.3.2 Omgevingsvergunning hoogzit voor de jacht
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 ten behoeve van de bouw of het plaatsen van een hoogzit ten behoeve van de uitoefening van de jacht, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. dit bouwwerk is noodzakelijk om de wildstand op peil te houden in het kader van een verantwoord faunabeheer;
  2. de hoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
  3. de aanwezigheid van dit bouwwerk schaadt de andere dan op het behoud van de wildstand gerichte belangen niet in onevenredige mate;
  4. de afstand tot de as van een openbare weg niet minder dan 15 m bedraagt.
5.3.3 Omgevingsvergunning bouwwerk voor onderhoud
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 ten behoeve van de bouw of het plaatsen van bouwwerken van beperkte omvang ten dienste van de exploitatie en het onderhoud van het bos, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. de oppervlakte van deze bouwwerken bedraagt niet meer dan 50 m² ;
  2. de goothoogte van deze bouwwerken bedraagt niet meer dan 4 m ;
  3. de bouwhoogte van deze bouwwerken bedraagt niet meer dan 6 m ;
  4. deze bouwwerken voorzien worden van een kap met een dakhelling van niet minder dan 12° en niet meer dan 45°.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
  2. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
  3.  verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
  4.  als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  5.  voor de wielersport, buiten de als zodanig gemarkeerde en aangeduide paden en routes;
  6.  het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen, en het winnen van bosstrooisel of mos;
  7.  het stoken van vuur danwel roken;
  8.  het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
  9.  het niet-aangelijnd hebben van honden;
  10.  betreding buiten de opengestelde paden en gemarkeerde wandel- en fietsroutes;
  11.  het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten;
  12.  voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
  13. het aanleggen van drainage;
  14. verlagen van de waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;
  15. voor het diepwoelen en diepploegen van de bodem vanaf 50 cm diepte.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 5 lid 5.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
5.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 5 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen;
  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. welke plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en/of bos- en natuurbeheer.
5.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in artikel 5 lid 5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 5 lid 1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 5 lid 5.4  de toetsingscriteria weergegeven.
5.5.4 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
aanbrengen van (infrastructurele) ondergronds leidingen
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in
artikel 5 lid 1  bij de aanduiding omschreven waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;
diepploegen en diepwoelen van de bodem;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in
artikel 5 lid 1 bij de aanduiding omschreven waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;
dempen van poelen, sloten en greppels;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de grondwaterafhankelijke natuurwaarden tot gevolg hebben;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de waterberging tot gevolg hebben; vellen of rooien van houtgewas,
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben; het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
vellen of rooien van houtgewas, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - productiebos'; - de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
 

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

5.6.1 Wijziging naar Water
Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' in de bestemming Water , mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
 
  1. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  2. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnwetgeving;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de regels van Water worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
5.6.2 Wijziging t.b.v. natuurbegraafplaats
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro zone wijzigingsgebied' functieaanduiding' de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - natuurbegraafplaats' toevoegen, teneinde een natuurbegraafplaats toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de ontwikkeling is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing;
  2. aangetoond is dat de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zo min mogelijk verstoring van de natuur-, en landschappelijke- en cultuurhistorische waarden met zich meebrengt.
  3. aangetoond is dat er geen aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie;
  4. het aantal parkeerplaatsen maximaal 30 bedraagt;
  5. paden en parkeerplaats uitsluitend onverhard of halfverhard aangelegd mogen worden;
  6. alleen natuurlijke materialen zijn toegestaan;
  7. een gebouw mag worden opgericht dat wordt gebruikt als schuilgelegenheid en bezinningsruimte met een maximale omvang van 150 m2;
  8. een gebouw mag worden opgericht dat wordt gebruikt als opslagruimte van materialen ten behoeve van het onderhoud van de natuurbegraafplaats van 50 m2.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.1.1 Algemeen
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horecadoeleinden;
  2. een aan huis verbonden beroep;
  3. een aan huis verbonden bedrijf, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel 6 lid 5.3;
  4. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren; 
  5. tuinen, erven en verhardingen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen, met inbegrip van een goede landschappelijke inpassing in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie naar het omliggende gebied;
  8. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

    een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals opslagruimten en overeenkomstig de in artikel 6 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
6.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 6 lid 1.1:
 
  1. Staat van horecafuncties
Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend toegestaan de functies genoemd in de navolgende Staat van horecafuncties:
 
Afkorting
Aanduiding
Type bedrijf
Adres
Vloeroppervlakte (m2)
Goothoogte (m)
Bouwhoogte (m)
(sh-2)
specifieke vorm van horeca – 2
Herberg
Dunsedijk 3
1080
3,5
9
(sh-6)
specifieke vorm van horeca – 6
Hotel – restaurant – kunstgalerie
Lage Mierdseweg 17 t/m 25
Bestaand
Bestaand
Bestaand
 
  1. Kleinschalig logeren
    Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalig logeren mag als ondergeschikte activiteit in de bedrijfswoning worden uitgeoefend, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 3 eenheden per bedrijfswoning;
    2. de omvang van het kleinschalig logeren bedraagt niet meer dan 150 m2;
    3. kleinschalig logeren is uitsluitend in de woning en aangebouwde bijgebouwen toegestaan. Kleinschalig logeren in vrijstaande bijgebouwen is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 5.1
    4. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  2. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
6.2.2 Bebouwde oppervlakte
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in artikel 6 lid 1; deze bebouwde oppervlakte is inclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.
6.2.3 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in artikel 6 lid 1.2 sub a  is opgenomen;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in artikel 6 lid 1.2 sub a  is opgenomen;
  3. de dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  5. de afstand van een bedrijfsgebouw bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.
6.2.4 Bedrijfswoning
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in artikel 6 lid 1.2 sub a  is opgenomen;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in artikel 6 lid 1.2 sub a is opgenomen;
  4. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij:
    1. het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  5. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  7. de afstand van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.
6.2.5 Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning
Voor vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m.
6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  2. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m2;
  4. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m.
6.2.7 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
6.2.8 Afwijkingenregeling
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouwvergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.3.1 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 6 lid 2.3 teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bebouwde oppervlakte mag in totaal met niet meer dan 15% van de in artikel 6 lid 2.3  maximaal toegestane bebouwde oppervlakte worden vergoot;
  2. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  3. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. detailhandel is niet toegestaan;
    2. door deze uitbreiding mag een bedrijf dat nu behoort tot maximaal milieucategorie 2, niet veranderen in een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 3 of meer, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  4. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  5. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Er vindt kwaliteitsverbetering plaats conform categorie 3 als opgenomen in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant.
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
    5. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    6. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden.
  6. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  3. het bewonen van bedrijfsruimte;
  4. een aan huis verbonden bedrijf.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig logeren
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 6 lid 4.1 teneinde kleinschalig logeren in een vrijstaand bijgebouw toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Het kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 3 eenheden per bedrijf met een maximale omvang van 150 m2 in totaal;
  2. wanneer kleinschalig logeren plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan;
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  7. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden;
  12. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
6.5.2 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 4.1 sub a voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  5. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
      
6.5.3 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 6 lid 4.1 teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:
  1. ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie van de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bedrijvenlijst aan huis verbonden bedrijf opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

6.6.1 Wijziging andere horecafunctie
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen, teneinde een andere horecafunctie binnen de bestemming Horeca  toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de horecafunctie mag niet in een hogere horecacategorie zijn gelegen dan de in de tabel in artikel 6 lid 1.2 bestaande functie, conform de opgenomen horecacategorieën als opgenomen in de begripsbepaling voor horeca;
  2. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  3. geurgevoelige objecten kunnen uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden;
  4. er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van externe veiligheid;
  5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  6. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.1.1 Algemeen
De voor Natuur  aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels,
    onder andere door maximale rust, ruimte en respect voor die waarden;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de biotopen van flora en fauna;
  3. het als zondanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;
  4. behoud en bescherming van aardkundige waarden
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. agrarisch gebruik gericht op natuur- en landschapswaarden;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren', een uitkijktoren;  

    een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden en overeenkomstig de in artikel 7 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
7.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 7 lid 1.1 :
 
  1. Bescherming van waarden
    Binnen de bestemming 'Natuur' is het beleid gericht op het beschermen van de landschappelijke en ecologische waarden.
  2. Extensief recreatief medegebruik
    Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
  3. Natuur- en landschapswaarden
    De gebieden vallende onder deze bestemming betreffen de natuurparels. Het zijn alle begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die bijzondere natuurwaarden hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. In de natuurparels moet worden gezorgd voor maximale rust en ruimte voor de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
  4. Aardkundige waarden
    Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundige waardevol' wordt ondermeer gestreefd naar behoud van de aardkundige waarden vanwege hun landschappelijke, ecologische, wetenschappelijke, educatieve en cultuurhistorische betekenis. Deze gronden maken deel uit van de grotere aardkundig waardevolle gebied 'Reusel, Mispeleindsche Heide': Dit betreft een heide- en beekdalgebied met sterke samenhang en nog vrij gave overgangen Vormende processen zijn verstuiving en duinvorming (windwerking), beekdalerosie en -afzetting; meerafzetting (vennen), verlanding, veenvorming.
  5. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
  6. Uitkijktoren
    Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren', een uitkijktoren van maximaal 24,5 m;

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede gebouwen ten dienste van deze bestemming.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:
  1. de bouwhoogte bedraagt voor erfafscheidingen maximaal 1 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.3.1 Omgevingsvergunning voederberging
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 ten behoeve van de bouw of het plaatsen van een voederberging en/of voederruif voor wild, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. dit bouwwerk is noodzakelijk voor de instandhouding van het wild;
  2. de inhoud bedraagt niet meer dan 10 m³;
  3. de hoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  4. de aanwezigheid van dit bouwwerk schaadt de andere dan op het behoud van de wildstand gerichte belangen niet in onevenredige mate;
  5. de afstand tot de as van een openbare weg bedraagt niet minder dan 15 m;
  6. het bouwwerk wordt niet onttrokken een aan het oorspronkelijk gebruik voertuig betreft.

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
  2. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
  3. verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
  4. als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  5. voor de wielersport, buiten de als zodanig gemarkeerde en aangeduide paden en routes;
  6. het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen, en het winnen van bosstrooisel of mos;
  7. het stoken van vuur danwel roken;
  8. het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
  9. het niet-aangelijnd hebben van honden;
  10. betreding buiten de opengestelde paden en gemarkeerde wandel- en fietsroutes;
  11. het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten;
  12. voor agrarische doeleinden;
  13. voor het winnen van bosstrooisel of mos;
  14. voor militaire doeleinden;
 

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 7 lid 5.4 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
7.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 7 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen;
  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. welke plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en/of natuur- en landschapsontwikkeling.
7.5.3 Toetsing aan waarden
De in artikel 7 lid 5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden als opgenomen in artikel 7 lid 1 . Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 7 lid 5.4  de toetsingscriteria weergegeven.
7.5.4 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamhedenen
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in
artikel 7 lid 1  bij de aanduiding omschreven waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;
- bij het verharden van meer dan 250 m² verhard oppervlak dient de voorgenomen ontwikkeling hydrologisch neutraal plaats te vinden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden bij de waterbeheerder; 
aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben; 
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden;
aanbrengen van (infrastructurele) ondergronds leidingen
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben; 
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden;
afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in artikel 7 lid 1 bij de aanduiding omschreven waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden;
diepploegen en diepwoelen van de bodem;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in
artikel 7 lid 1  bij de aanduiding omschreven waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;
dempen van poelen, sloten en greppels;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de grondwaterafhankelijke natuurwaarden tot gevolg hebben;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de waterberging tot gevolg hebben;
vellen of rooien van houtgewas,
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;

Artikel 8 Sport

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.1.1 Algemeen
De voor  aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportvoorzieningen;
  2. ondergeschikte horeca;
  3. één bedrijfswoning per bestemmingsvlak;
  4. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren;
  5. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein;
met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in  artikel 8 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
8.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 
  1. Staat van sportvoorzieningen
    Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduiding uitsluitend toegestaan de voorzieningen genoemd in de navolgende Staat van sportvoorzieningen:
 
 
Afkorting
Aanduiding
Type bedrijf
Adres
 Vloeroppervlakte (m2) Goothoogte Bouwhoogte
 (ss-5) Specifieke vorm van sport – 5 GolfterreinKinderlaan 1  Bestaand Bestaand Bestaand
  1. Ondergeschikte horeca
    Horeca is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de ter plaatse toegestane sportvoorzieningen.
  2. Kleinschalig logeren
    Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalig logeren mag als ondergeschikte activiteit in de bedrijfswoning worden uitgeoefend, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 3 eenheden per bedrijf;
    2. de omvang van het kleinschalig logeren bedraagt niet meer dan 150 m2;
    3. kleinschalig logeren is uitsluitend in de woning en aangebouwde bijgebouwen toegestaan. Kleinschalig logeren in vrijstaande bijgebouwen is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8 lid 5.3;
    4. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  3. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

8.2 Bouwregels

 
8.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
8.2.2 Bouwvlak
Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen binnen dat bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
8.2.3 Bebouwde oppervlakte
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in artikel 8 lid 1.2; deze bebouwde oppervlakte is inclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.
8.2.4 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in artikel 8 lid 1.2 sub a  is opgenomen;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in artikel 8 lid 1.2 sub a  is opgenomen;
  3. de dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 2 m.
8.2.5 Bedrijfswoning
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is het maximum aantal wooneenheden één per bouwvlak;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  4. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  5. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  7. de afstand van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.
8.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  2. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m2;
  4. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m.
8.2.7 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
8.2.8 Afwijkingenregeling
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouwvergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.3.1 Bebouwde oppervlakte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2.3  teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bebouwde oppervlakte mag in totaal met niet meer dan 15% van de in artikel 8 lid 2.3  maximaal toegestane bebouwde oppervlakte worden vergoot;
  2. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  3. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. detailhandel is niet toegestaan;
    2. door deze uitbreiding mag een bedrijf dat nu behoort tot maximaal milieucategorie 2, niet veranderen in een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 3 of meer, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  4. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  5. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Er vindt kwaliteitsverbetering plaats conform categorie 3 als opgenomen in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant.
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    4. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' gaat de ontwikkeling gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.
    5. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    6. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden.
  6. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven; 
  8. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

 
8.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:
  1. voor woondoeleinden, met uitzondering van een op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 2.4 toegestane bedrijfswoning;
  2. lawaaisporten;
  3. een aan huis verbonden bedrijf;
  4. een risicovolle inrichting;
  5. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de bestemmingsgrens overschrijdt;
  6. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 8 lid 4.1 sub c teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:
  1. ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie van de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bedrijvenlijst aan huis verbonden bedrijf opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
8.5.2 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 4.1 sub f voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  5. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
8.5.3 Omgevingsvergunning kleinschalig logeren
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 8 lid 1.2 sub d  teneinde kleinschalig logeren in een vrijstaand bijgebouw toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Het kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 3 eenheden per bedrijf met een maximale omvang van 150 m2 in totaal;
  2. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  3. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  4. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  6. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden;
  11. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.1.1 Algemeen
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verkeersdoeleinden in de vorm van:
    1. wegen, waarbij het bestaande aantal rijstroken als maximum geldt;
    2. voet- en fietspaden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' voor een onverharde weg of semi-verharde weg in verband met de cultuurhistorische waarde;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' de instandhouding van waarden ten behoeve van de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem, alsmede de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige, via wijzigingsbevoegdheid te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken; 
  4. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige, via wijzigingsbevoegdheid te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken; 
  5. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. extensieve recreatie;

    een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, wandel- en/of fietspaden, openbare nutsvoorzieningen, bermen, wegbeplantingen, sloten en overeenkomstig de in artikel 9 lid 1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
9.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 9 lid 1.1:
 
  1. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. Natuur- en landschapswaarden Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Dit houdt in dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' het beleid is gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang. Het betreft de waterlopen met de functie waternatuur, de (natte) ecologische verbindingszones en de gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als ‘ruimte voor beek- en kreekherstel’. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Naast de waterloop is ruimte nodig om de maatregelen goed te kunnen uitvoeren;  
    2. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' alsmede ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' het beleid tevens is gericht op realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS).

9.2 Bouwregels

 
9.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming, alsmede gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen.
9.2.2 Gebouwen t.b.v. nutsvoorzieningen
Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen dienen aan het volgende te voldoen:
  1. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 15 m2;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 m mag bedragen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - half verhard' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' het half verharden dan wel het verharden van het onverharde pad;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - half verhard' het verharden van het onverharde pad.
9.3.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder artikel 9 lid 3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het duurzame instandhoudingsplan Landgoed De Utrecht met de titel ‘Evenwichtig Samengaan’;
  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
9.3.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in artikel 9 lid 3.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van het onverharde respectievelijk half verharde pad.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.1.1 Algemeen
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. water met ecologische waarden;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  4. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
  5. beheer en onderhoud van de watergang, waaronder schouwpaden;
  6. beeldende kunstwerken;
  7. vijvers;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, bermen, paden, beschoeiingen e.d.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:
  1. de bouwhoogte van bruggen en licht- en andere masten bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. de bouwhoogte overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 2 m.

10.3 Specifieke gebruiksregels

10.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
  2. het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen;
  3. het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten.
  

Artikel 11 Water - Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.1.1 Algemeen
 Water - Natuur De voor  aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de functie van water-natuur en de bijbehorende groeiplaats;
  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis in het algemeen;
  4. water met ecologische waarden;
  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  6. waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
  7. beheer en onderhoud van de watergang, waaronder schouwpaden;
  8. beeldende kunstwerken;
  9. vijvers;
  10. extensief recreatief medegebruik;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'blusvijver' het medegebruik ten behoeve van een blusvijver en recreatief medegebruik;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, bermen, paden, beschoeiingen e.d.
  

11.2 Bouwregels

11.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:
  1. de bouwhoogte van bruggen en licht- en andere masten bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. de bouwhoogte overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 2 m.

11.3 Specifieke gebruiksregels

11.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
  2. het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen;
  3. het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten.
  

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 11 lid 4.4  opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
11.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder artikel 11 lid 4.1  vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen;
  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. welke plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud en/of natuur- en landschapsontwikkeling.
11.4.3 Toetsing aan waarden
De in artikel 11 lid 4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden als opgenomen in artikel 11 lid 1 . Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 11 lid 4.4  de toetsingscriteria weergegeven.
11.4.4 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamhedenen
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
aanbrengen van (infrastructurele) ondergronds leidingen
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben; 
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden;
afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in artikel 7 lid 1 bij de aanduiding omschreven waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden;
 
diepploegen en diepwoelen van de bodem;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in
artikel 7 lid 1  bij de aanduiding omschreven waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de mogelijkheid tot verwezenlijking, behoud en herstel van een natuurlijk watersysteem. Hiertoe vindt overleg plaats met het waterschap;
dempen van poelen, sloten en greppels;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de grondwaterafhankelijke natuurwaarden tot gevolg hebben;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de waterberging tot gevolg hebben;
vellen of rooien van houtgewas,
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden tot gevolg hebben;
de aanleg van drainage ongeacht de diepte;
 - de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de grondwaterafhankelijke natuurwaarden tot gevolg hebben;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de waterberging tot gevolg hebben;
verlagen van de waterstand.
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de grondwaterafhankelijke natuurwaarden tot gevolg hebben;
- de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de waterberging tot gevolg hebben;

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.1.1 Algemeen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
  2. een aan huis verbonden beroep;
  3. een aan huis verbonden bedrijf, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel 12 lid 5.3;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - expositieruimte', een expositieruimte van 200 m2;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorziening’, voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een aardewal of geluidsscherm met natuurlijke begroeiing;
  6. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren;
  7. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  8. ontsluitingswegen;
  9. parkeervoorzieningen;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in artikel 12 lid 1 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
12.1.2 Nadere detaillering van de bestemmin
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 18.1.1:
  1. Aantal woningen
    Voor het aantal woningen geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan.
  2. Expositieruimte
    Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - expositieruimte' mag 200 m2 van de bebouwing gebruikt worden ten behoeve van een expositieruimte;
  3. Geluidwerende voorzieningen
    Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorziening’, voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een aardewal of geluidsscherm met natuurlijke begroeiing van maximaal 2,5 meter hoog;
  4. Kleinschalig logeren
    Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalig logeren mag als ondergeschikte activiteit in de woning worden uitgeoefend, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 3 eenheden per woning, met maximaal 2 personen per eenheid; 
    2. de omvang van het kleinschalig logeren bedraagt niet meer dan 150 m2;
    3. kleinschalig logeren is uitsluitend in de woning en aangebouwde bijgebouwen toegestaan. Kleinschalig logeren in vrijstaande bijgebouwen is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12 lid 5.2;
    4. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  5. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
12.2.2 Bouwvlak
Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen binnen dat bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
12.2.3 Woning
Voor woningen geldt het volgende:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  4. de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  5. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  7. de afstand van een woning bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg;
  8. de breedte en de diepte van een woning mag niet meer dan 13 m bedragen;
  9. kelders zijn uitsluitend onder de woning toegestaan.
12.2.4 Vrijstaande bijgebouwen
Voor vrijstaande bijgebouwen bij een woning gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2, met dien verstande dat het bestemmingsvlak voor niet meer dan 40% mag worden bebouwd;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  4. de bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  5. de dakhelling bedraagt minimaal 20°.
12.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  2. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de woning bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de woning bedraagt niet meer dan 25 m2;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaande antennemast bedraagt niet meer dan 18 m;
  5. de bouwhoogte van een licht- en andere masten bedraagt niet meer dan 8 m;
  6. de bouwhoogte van een pergola bedraagt niet meer dan 3 m;
  7. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 1 m.
12.2.6 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
12.2.7 Afwijkingenregeling
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouwvergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

12.3 Afwijken van de bouwregels

 
12.3.1 Omgevingsvergunning sloopbonusregeling vrijstaande bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.4 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten met een aantal vierkante meter, mits overtollige bebouwing wordt gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
  1. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mag de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 200 m2 bedragen, indien het surplus (alle aanwezige bebouwing aan bijgebouwen boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2) in één keer wordt gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  3. voor het overige dienen bijgebouwen, voor zover zij niet cultuurhistorisch waardevol zijn, te worden gesloopt; uitsluitend de sloop van legaal gebouwde voormalige bedrijfsgebouwen komen in aanmerking voor deze sloopbonusregeling;
  4. geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  5. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  6. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; 
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
12.3.2 Omgevingsvergunning voor vergroting inhoud woning
Ten behoeve van het stimuleren van sloop van overtollige bebouwing kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen van de maximale inhoud als opgenomen in artikel 12 lid 2.3, voor een burgerwoning onder de volgende voorwaarden:
  1. de inhoud bedraagt niet meer dan 1000 m3;
  2. per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgerichte bebouwing te worden gesloopt;
  3. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de standaard maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  4. geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden,
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling,
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken,
    4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
  5. de gesloopte oppervlakte mag slechts éénmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  6. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
12.3.3 Omgevingsvergunning grotere goot- en/of bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 12 lid 2.3, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere goot- en/of bouwhoogte van de woning is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar;
  2. er vindt kwaliteitsverbetering plaats in de vorm van zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  3. overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.
12.3.4 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 12 lid 2.6, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude woning.
12.3.5 Omgevingsvergunning voor verkleinen afstand perceelsgrenzen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.3  teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse of achterperceelsgrens toe te staan voor het bouwen van de woning, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen: 
  1. het is noodzakelijk voor een doelmatige inrichting van het perceel;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.

12.4 Specifieke gebruiksregels

12.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. een aan huis verbonden beroep.

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

12.5.1 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 4.1 sub a voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  5. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
     
12.5.2 Omgevingsvergunning kleinschalig logeren
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in   teneinde kleinschalig logeren in een vrijstaand bijgebouw toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Het kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 3 eenheden per woning met maximaal 2 personen per eenheid en met een maximale omvang van 150 m2 in totaal;
  2. wanneer kleinschalig logeren plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan;
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  7. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden;
  12. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
12.5.3 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 12 lid 4.1 teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:
  1. ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bedrijvenlijst aan huis verbonden bedrijf opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. het aan huis verbonden beroep dient uitgevoerd te worden door de bewoners; 
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  7. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
12.5.4 Omgevingsvergunning woningsplitsing
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in  teneinde toevoeging van woningen door bouwkundige aanpassingen (splitsing) van bestaande gebouwen mogelijk te maken. Eén en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan bij cultuurhistorisch waardevolle panden in de vorm van monumenten en langgevelboerderijen;
  2. ten aanzien van splitsing wordt aan de volgende specifieke bepalingen voldaan:
    1. splitsing is toegestaan indien de inhoud van het hoofdgebouw vóór splitsing minimaal 900 m3 bedraagt;
    2. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst;
    3. de bebouwde oppervlakte van de woning of (woon)boerderij (inclusief de inpandige stal/ het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
    4. de agrarische verschijningsvorm, met het onderscheid in het woondeel en het staldeel, van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
    5. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
    6. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2 per woning. Alle overige gebouwen dienen te worden gesloopt;
  3. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan indien de splitsing mede is gericht op het behoud en/of herstel van deze cultuurhistorische bebouwing;
  4. indien er sprake is van een woonboerderijpand met cultuurhistorische waarde, niet zijnde een monument, waarvan de bouwkundige staat dermate slecht is dat volledige of nagenoeg volledige herbouw noodzakelijk is, kan splitsing gepaard gaan met herbouw, zij het dat door het herbouwde pand het cultuurhistorische waardevolle karakter dient te zijn gewaarborgd;
  5. met het initiatief (wijziging in de bestemming Wonen al dan niet met woningsplitsing) dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  8. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder.
  9. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving aanwezige waarden.

Artikel 13 Wonen-landgoed

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.1.1 Algemeen
De voor Wonen-landgoed bestemde aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
 
  1. een woonhuis met allure, aan- en uitbouwen, (bij)gebouwen en overkappingen ten behoeve van het woonhuis; tuinen en erven; een aan huis verbonden beroep;
  2. een aan huis verbonden bedrijf, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel artikel 13 lid 4.3 ;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' de instandhouding van waarden ten behoeve van de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem, alsmede de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige, via wijzigingsbevoegdheid te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige, via wijzigingsbevoegdheid te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken;
  5. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden; ontsluitingswegen;
  7. parkeervoorzieningen.
13.1.2 Nadere detaillering
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel artikel 13 lid 1.1
 
  1. Aantal woningen
    Voor het aantal woningen geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan.
  2. Kleinschalig logeren
    Gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalig logeren mag als ondergeschikte activiteit in de woning worden uitgeoefend, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 3 eenheden per woning;
    2. de omvang van het kleinschalig logeren bedraagt niet meer dan 100 m2;
    3. kleinschalig logeren is uitsluitend in de woning en aangebouwde bijgebouwen toegestaan. Kleinschalig logeren in vrijstaande bijgebouwen is uitsluitend toegestaan via omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13 lid 4.2 ;
    4. parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
    5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  3. Waterhuishoudkundige doeleinden
    De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als Water bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
  4. Natuur- en landschapswaarden
    Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Dit houdt in dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' het beleid is gericht op verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem van bovenregionaal belang. Het betreft de waterlopen met de functie waternatuur, de (natte) ecologische verbindingszones en de gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als ‘ruimte voor beek- en kreekherstel’. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Naast de waterloop is ruimte nodig om de maatregelen goed te kunnen uitvoeren;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen' alsmede ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' het beleid tevens is gericht op realisatie van een ecologische verbindingszone als onderdeel van de landelijke ecologische hoofdstructuur (EHS).
  5. Te verwijderen ecologische hoofdstructuur
    Ter plaatse van de aanduiding 'overig – in Verordening ruimte te verwijderen ecologische hoofdstructuur', een wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur door het verwijderen van gronden aan de ecologische hoofdstructuur om niet-ecologische redenen.  

13.2 Bouwregels

13.2.1 Algemeen
  1. Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
  2. Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen binnen dat bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', worden de voorgevels van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde uitsluitend gebouwd op deze lijn.
  4. Er dient gebouwd te worden conform de bij dit bestemmingsplan behorende beeldkwaliteitsplan ’Een nieuwe laag voor Landgoed De Utrecht’ zoals opgenomen in bijlage 1.
  5. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud en herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex.
13.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. De woning dient binnen het bouwvlak gesitueerd te worden.
  2. Binnen het bouwvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -1' bedraagt :
    1. de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, niet meer dan 900 m3;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m;
    3. de nokhoogte niet meer dan 5 m;
    4. de dakhelling niet minder dan 0° en niet meer dan 30°;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -2' bedraagt:
    1. de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, niet meer dan 750 m3;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m;
    3. de nokhoogte niet meer dan 7,5 m;
    4. de dakhelling bedraagt niet minder dan 45 en niet meer dan 60;
    5. de noklijn van een aanbouw dient evenwijdig aan de noklijn van het hoofdgebouw worden gesitueerd; 
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -3' bedraagt:
    1. de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, niet meer dan 750 m3;
    2. de dakhelling bedraagt niet minder dan 0° en niet meer dan 30°;
    3. de noklijn van een aanbouw dient loodrecht aan of loodrecht op de noklijn van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
      
13.2.3 Bijgebouwen
Voor vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van wonen -1' zijn geen vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van wonen -2' bedraagt:
    1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
    2. de goothoogte van bijgebouwen niet meer dan 2,8 m;
    3. de nokhoogte van bijbouwen niet meer dan 6 m.
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -3' bedraagt:
    1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
    2. de goothoogte van bijgebouwen niet meer dan 2,8 m;
    3. de nokhoogte van bijbouwen niet meer dan 6m.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. Gebouwde erafscheidingen zijn niet toegestaan.
  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m.

13.3 Specifieke gebruiksregels

13.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. een aan huis verbonden beroep.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

13.4.1 Omgevingsvergunning mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 3.1 sub a voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. een dergelijke bewoning is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  4. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  5. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
13.4.2 Omgevingsvergunning kleinschalig logeren
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in artikel 13 lid 2.1 teneinde kleinschalig logeren in een vrijstaand bijgebouw toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan in vrijstaande bijgebouwen. Het kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 3 eenheden per woning met een maximale omvang van 100 m2 in totaal;
  2. wanneer kleinschalig logeren plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw, dan is hierin geen keuken of soortgelijke voorziening toegestaan;
  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  4. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  5. de ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing);
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; 
  7. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden;
  12. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.
13.4.3 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in artikel 13 lid 3.1 sub b teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:
  1. ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bedrijvenlijst aan huis verbonden bedrijf opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving;
  6. de activiteit door de bewoner wordt uitgevoerd.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

13.5.1 Wijziging naar Natuur
Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen', alsmede ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone' in de bestemming Natuur, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  2. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnwetgeving;
  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  5. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie; e.d. de regels van of Natuur worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding; één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2  teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding, alsmede uit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 14 lid 4.5 opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
14.4.2 Uitzonderingen
Het onder artikel 14 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.
14.4.3 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te verlenen, vraagt het bevoegd gezag de leidingbeheerder om advies.
14.4.4 Verlening
De in artikel 14 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover voldaan wordt aan de criteria gesteld in artikel 14 lid 4.5 
14.4.5 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamhedenen
   
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
  1. aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  3. diepploegen en diepwoelen van de bodem;
  4. aanleggen van drainage;
  5. beplanten van gronden met houtgewas;
  6. vellen of rooien van houtgewas.
- door de genoemde werken en werkzaamheden mogen geen veiligheidsrisico's ontstaan en mag de betreffende leiding niet worden aangetast
- voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, wordt eerst schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.2 Bestemmingsomschrijving

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming Waarde - Archeologie 1wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Alvorens de bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden.

15.3 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd of voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm.

15.4 Afwijken van de bouwregels

15.4.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming tot een grotere dieper en/of oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de diepte van de grondbewerkingen en/of de bebouwde oppervlakte als bepaald in artikel 15 lid 3 , voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
15.4.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
15.4.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in artikel 15 lid 4.1 , laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² of dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  4. het verlagen van het grondwaterpeil.
15.5.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 15 lid 5.1  is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.2 Bestemmingsomschrijving

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming Waarde - Archeologie 2 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Alvorens de bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden.

16.3 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd of voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 2.500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm.

16.4 Afwijken van de bouwregels

16.4.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming tot een grotere dieper en/of oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de diepte van de grondbewerkingen en/of de bebouwde oppervlakte als bepaald in artikel 16 lid 3 , voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
16.4.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
16.4.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in artikel 15 lid 4.1 , laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² of dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  4. het verlagen van het grondwaterpeil.
16.5.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 16 lid 5.1  is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 3

17.2 Bestemmingsomschrijving

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming Waarde - Archeologie 1wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Alvorens de bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden.

17.3 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd of voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 100 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm.

17.4 Afwijken van de bouwregels

17.4.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming tot een grotere dieper en/of oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de diepte van de grondbewerkingen en/of de bebouwde oppervlakte als bepaald in artikel 17 lid 3 , voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
17.4.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
17.4.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in artikel 15 lid 4.1 , laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² of dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  4. het verlagen van het grondwaterpeil.
17.5.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 17 lid 5.1  is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 4

18.2 Bestemmingsomschrijving

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming Waarde - Archeologie 1wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Alvorens de bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van verwachte archeologische waarden.

18.3 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd of voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 40 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 50 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 40 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm.

18.4 Afwijken van de bouwregels

18.4.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming tot een grotere dieper en/of oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de diepte van de grondbewerkingen en/of de bebouwde oppervlakte als bepaald in artikel 18 lid 3 , voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
18.4.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
18.4.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in artikel 15 lid 4.1 , laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek.

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² of dieper dan 40 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm en ter plaatse van de bestemming Natuur niet dieper dan 10 cm onder maaiveld;
  4. het verlagen van het grondwaterpeil.
18.5.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in artikel 18 lid 5.1  is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 19 Waarde - Attentiegebied ehs

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Attentiegebied ehs aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

19.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.2.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 19 lid 2.5 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
19.2.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het onder artikel 19 lid 2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
  4. die plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  5. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen;
19.2.3 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te verlenen, vraagt het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde watergezag om advies.
19.2.4 Verlening
De in artikel 19 lid 2.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover voldaan wordt aan de criteria gesteld in artikel 19 lid 2.5 
19.2.5 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamhedenen
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
a. aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;
b. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet; 
c. diepploegen en diepwoelen van de bodem;
d. dempen van poelen, sloten en greppels;
e. aanleggen van drainage;
f. verlagen van de waterstand.
Indien de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig worden aangetast of kunnen worden aangetast.
- bij het verharden van meer dan 250 m² verhard oppervlak dient de voorgenomen ontwikkeling hydrologisch neutraal plaats te vinden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden bij de waterbeheerder;

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie

20.1 Bestemmingsomschrijving

 
20.1.1 Algemeen
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het landgoed ‘De Utrecht’ als cultuurhistorisch complex, die bestaat uit de samenhang van een economische productie-eenheid in de vorm van een landhuis en boerderijen, omringend parkbos, lanen, paden, watergangen en waterpartijen, agrarische productiegronden en (productie)bos
  2. cultuur- en natuureducatie;
  3. extensief recreatief medegebruik.
20.1.2 Nadere detaillering
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden kennen de volgende nadere detaillering van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed.
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 1' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de als rijksmonument aangewezen en beschermde bouwwerken en de rondom deze bouwwerken gelegen park met waterpartij in landschapsstijl.
  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 2' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische groen in de vorm van een arboretum.
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 3' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aan de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en overige beeldbepalende panden verbonden cultuurhistorische en architectonische kenmerken.
  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 4' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de als rijksmonument aangewezen en beschermd bouwwerken (acht in totaal) en erfinrichting.
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 5' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van een historische open lijnelement, die vanaf de buitenplaats een vrij zicht geeft op de karakteristieke houtvesterswoning en vice versa;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 6', ‘specifieke vorm van waarde - 7' en  ‘specifieke vorm van waarde - 8' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, in het bijzonder bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige samenhangende cultuurhistorische waarden waaronder begrepen het aanwezige reliëf(vaak bolle vorm), hoge ligging ten opzichte van de omgeving en een dikke eerdlaag, openheid van de akkercomplexen, kavelstructuur, zandwegenpatroon, kavelgrensbeplanting en slotenpatroon binnen de enclave.
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 9' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, in het bijzonder bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige samenhangende historische zandwal en omliggende enkeerdgronden.
  8. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 10' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische onverharde weg, die vroeger de grens was tussen de Wellenseindsche Heide en de Teulder Heide.
  9. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 11' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het historische lanenstelsel met bijbehorende laanbeplanting.
  10. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 12'  zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische onverharde wegen.
  11. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 13' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van levensgemeenschappen van vennen.
  12. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 14' naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige samenhangende cultuurhistorische waarden waaronder begrepen glooiingen en steilranden, meanders, restanten van meanders, broekbossen, hakhoutbosjes, beemdenstructuur, het bos op de rabatten en bijbehorende kavelgrensbeplanting.

20.2 Bouwregels

20.2.1 Bouwwerken
Naast het bepaalde omtrent het bouwen voor de aldaar voorkomende onderliggende basisbestemming mag op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 1' , ‘specifieke vorm van waarde - 3' en ‘specifieke vorm van waarde - 4'  uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover:
  1. Voor beeldbepalende bouwwerken met omliggende gronden die de status van rijksmonumenten dient het bouwen plaats te vinden overeenkomstighet bepaalde in de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening.
  2. Voor beeldbepalende bouwwerken met omliggende gronden die de status van gemeentelijke monumenten dient het bouwen plaats te vinden overeenkomstighet bepaalde in de gemeentelijke monumentenverordening.
  3. Voor beeldbepalende bouwwerken die zijn aangeduid als ‘boerderij/arbeiderswoning’ geldt dat de bestaande cultuurhistorische waarden niet wordt aangetast door wezenlijke veranderingen van aard en kleur van het materiaal van de gevel en daken van gebouwen.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegestaan ten dienste van de dubbelbestemming, waaronder worden begrepen bewegwijzering, informatieborden, verlichting, straat- en tuinmeubilair, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

20.3 Nadere eisen

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij (rijks)monumentale objecten en beeldbepalende panden kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:
  1. de onderlinge situering en de afmeting van bouwwerken;
  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;
  4. de inrichting en het gebruik van gronden
    onder de aanvullende voorwaarden dat:
    1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande
    2. bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige - waarden;
    3. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke - monumentencommissie.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het cultuurhistorische en/of ruimtelijk waardevol object wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5.1 Vergunningsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren: 
 
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 1’
    • het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van waterpartijen;
  2. Ter plaatse van de aanduiding‘specifieke vorm van waarde - 2’
    • het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van waterpartijen;
  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 5’
    • het aanleggen of aanplanten van opgaande begroeiing;
  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 6’, ‘specifieke vorm van waarde - 7’ en ‘specifieke vorm van waarde - 8’:
    • het ophogen, afgraven, egaliseren en diepploegen – en woelen van de bodem;
    • het aanleggen of aanplanten van opgaande begroeiing;
    • het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande).
    • het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 9’
    • verwijderen of kappen van (laan- en/of) wegbegeleidende boombeplanting;
    • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande).
  6. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 10’
    • verwijderen of kappen van (laan- en/of) wegbegeleidende boombeplanting;
    • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande);
    • het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden en landschapselementen.
  7. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 11';
    • verwijderen of kappen van (laan- en/of) wegbegeleidende boombeplanting;
    • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande).
  8. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 12':
    • verwijderen of kappen van (laan- en/of) wegbegeleidende boombeplanting;
    • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande).
  9. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 13’ :
    • het graven, verbreden, verdiepen, dempen, tracéverlegging (verlegging in combinatie voorgaande) van waterpartijen en -lopen.
  10. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 14’ :
    • grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
    • het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
    • het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande).
    • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen;
    • het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
    • het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden en landschapselementen.
20.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod als bedoeld in artikel 20 lid 5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  4. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen;
20.5.3 Criteria
De omgevingsvergunning ten behoeve van de werken genoemd in artikel 20 lid 5.1 wordt alleen verleend indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden;
  2. eventuele andere op grond van dit plan benodigde omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden eveneens verleend kunnen worden.

20.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

20.6.1 Verbod
Het is verboden om op de gronden met de aanduiding aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 1' , ‘specifieke vorm van waarde - 3' en ‘specifieke vorm van waarde - 4' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen en ingrijpende aanpassingen te verrichten zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning); het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische waardevolle elementen van dominante, beeldondersteunend/kenmerkende cultuurhistorische waardevolle bouwwerken wordt gelijkgesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
20.6.2 Uitzonderingen vergunningsplicht
Het in artikel 20 lid 6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een vergunning is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het duurzame instandhoudingsplan Landgoed De Utrecht met de titel ‘Evenwichtig Samengaan’;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
 
20.6.3 Criteria
De omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van een bouwwerk genoemd in artikel 20 lid 6.1 wordt alleen verleend indien:
  1. uit een cultuur-/bouwhistorisch onderzoek blijkt dat de karakteristieke elementen:
    1. niet op onaanvaardbare wijze vernietigd of verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld;
    2. niet langer aanwezig is;
    3. niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    4. in redelijkheid niet te handhaven zijn;
    5. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;
  2. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;
  3. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 21 Waterstaat - Waterbergingsgebied

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van de gronden.

21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. uitsluitend bouwwerken ten dienste van de waterberging zijn toegestaan;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan ten behoeve van deze bestemming en de hoofdbestemming, mits het behoud van het waterbergend vermogen verzekerd is.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 21 lid 4.5 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
21.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het onder artikel 21 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen;
  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden; 
  5. die plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
21.4.3 Advies
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te verlenen, vraagt het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde watergezag om advies.
21.4.4 Verlening
De in artikel 21 lid 4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover voldaan wordt aan de criteria gesteld in artikel 21 lid 4.5.
21.4.5 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamhedenen
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
a. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
b. dempen van poelen, sloten en greppels;
c. aanleggen van drainage;
e. verlagen van de waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties.
Indien de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig worden aangetast of kunnen worden aangetast;
- bij het verharden van meer dan 250 m² verhard oppervlak dient de voorgenomen ontwikkeling hydrologisch neutraal plaats te vinden. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen dient advies te worden bij de waterbeheerder;

3 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met het plan in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
  1. ten behoeve van het boren naar (schalie)gas.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

24.1 Gebiedsaanduidingen

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:
  1. reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
  2. reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  3. wetgevingszone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol;
  4. wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel;
  5. wetgevingszone - wijzigingsgebied zoekgebied watersystemen;
  6. wetgevingszone - wijzigingsgebied natuurbegraafplaats.

    gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

25.1 Omgevingsvergunning kleine windmolens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van een windmolen, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 15m, onder de volgende voorwaarden:
  1. Per bestemmingsvlak/bouwvlak is één windmolen, gericht op individueel gebruik, toegestaan.
  2. De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 100 m.
  3. De tiphoogte van de windmolen mag niet meer bedragen dan 15 m.
  4. De windmolens mag niet worden gerealiseerd binnen een afstand van 100 m van gronden met de bestemming 'Bos', 'Natuur'.
  5. De belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. Er moet sprake zijn van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

26.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
26.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 26 lid 1.1  een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 27.1.1 met maximaal 10%.
26.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 26 lid 1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik

26.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
26.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 26 lid 2.1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
26.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 26 lid 2.1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
26.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan
Het bepaalde in artikel 26 lid 2.1  is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landgoed De Utrecht'.