direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Victoria, Haarsteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Haarsteeg wordt aan de oostzijde uitgebreid met een nieuwe woonwijk 'Victoria'. In de Structuurvisie van de gemeente Heusden (2009) is deze locatie benoemd als te ontwikkelen locatie voor woningbouw. Een ontwikkelaar geeft hier invulling aan en is voornemens maximaal 161 woningen te realiseren op deze locatie. Daarbij gaat het om 160 nieuwe woningen en één woning ter vervanging van de woning op het perceel Mommersteeg 94.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van de geldende bestemmingsplannen. Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden voor toekomstige woningbouw en voldoende inzicht geven in de rechtszekerheid van de bestaande bewoners.

De wijk wordt per fase gerealiseerd. Ondanks dat de ontwikkeling in fasen wordt gerealiseerd, wordt er rekening gehouden met het grotere geheel van de ontwikkeling. Dit wordt onder andere gedaan door de hoofdstructuur van de openbare ruimte van alle fasen samen een samenhangend geheel te geven.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt aan de oostrand van de kern Haarsteeg, binnen de gemeente Heusden. De locatie bevindt zich tussen de Mommersteeg en de Kavelingweg. Het plangebied is als volgt globaal begrensd: de woningen aan de Ambrosiushof grenzen aan de noordzijde, aan de westzijde grenzen de woningen aan de Mommersteeg, de Kavelingweg vormt de oostelijke rand van de plangrens en aan de zuidzijde wordt de grens bepaald door de Vrijkavelensloot. Het plangebied heeft een omvang van circa 8 ha.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0001.jpg"

Ligging plangebied ten oosten van de kern Haarsteeg

1.3 Geldende planologische regeling

Ter plaatse van het plangebied gelden twee planologische regimes. Het bestemmingsplan Heusden Buitengebied (2012) en het bestemmingsplan Haarsteeg (2015). Hieronder wordt afzonderlijk ingegaan op de geldende plannen.

Op de navolgende afbeelding zijn de geldende bestemmingen en plangrenzen weergegeven. De rode contour vormt de plangrens van het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0002.png"

Geldende situatie plangebied (rode kader betreft bestemmingsplan Heusden Buitengebied, blauwe kader betreft bestemmingsplan Haarsteeg)

Bestemmingsplan Heusden Buitengebied

Het plangebied ligt voor het grootste deel binnen het bestemmingsplan Heusden Buitengebied, vastgesteld op 18 december 2012. De bestemming 'Agrarisch' heeft geheel betrekking op dit bestemmingsplan. Daarnaast gelden er de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' (westelijk) en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor de percelen Mommersteeg 92 en 96 zijn agrarische bouwvlakken opgenomen. Ook zijn er een aantal gebiedsaanduidingen:

  • 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
  • 'overige zone – attentiegebied ehs'
  • 'eendenkooi (noordoostelijk)'

De bouw van woningen en daarbij behorende voorzieningen is strijdig met dit geldende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Haarsteeg

Het bestemmingsplan Haarsteeg is vastgesteld op 31 maart 2015. Dit bestemmingsplan geldt voor het perceel Mommersteeg 94 - gelegen aan de westzijde binnen het plangebied. Hier gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Ter plaatse van de voormalige woning is een bouwvlak opgenomen.

De bouw van nieuwe woningen en de realisatie van een ontsluiting naar de Mommersteeg, is strijdig met dit geldende bestemmingsplan.

1.4 Planvorm

Voorliggend bestemmingsplan betreft een zelfstandig bestemmingsplan met een complete set planregels en verbeelding. Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelend karakter en wordt in verschillende fases ontwikkeld.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie van het plangebied omschreven. In dit hoofdstuk is daarnaast ingegaan op de beoogde situatie en toelaatbaarheid van de ontwikkeling op deze locatie. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid opgenomen. De uitvoeringsaspecten, zoals archeologie, water en geluid komen terug in hoofdstuk 4. De uitleg van de regels is te vinden in hoofdstuk 5. Tenslotte komt in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid ten aanzien van het bestemmingsplan aan bod.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en beoogde ontwikkeling

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is in de huidige situatie aan de noord- en westzijde deels omsloten door woningbouw in de vorm van vrijstaande woningen. Aan de zuidwestgrens van het plangebied zijn dit ten dele voormalig agrarische bedrijfswoningen. Aan de oostzijde loopt de Kavelingweg te midden van weilanden en akkers. Zowel de oost- als zuidzijde worden gekenmerkt door deze open structuur, waarbij de zuidzijde van het gebied een waterloop heeft als grens. Ten noorden van het plangebied is een rioolgemaal aanwezig.

Het plangebied bestaat uit agrarische grond dat voor een deel in gebruik is als weiland, akker en een voormalige kas. Op het perceel Mommersteeg 94 staan een aantal oude schuren. Hier heeft eerder een woning gestaan, maar deze is intussen gesloopt.

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Locatiekeuze

Op de percelen tussen de Mommersteeg en de Kavelingweg, is vanuit de Structuurvisie (2009) voorzien in een woningbouwontwikkeling. Deze ontwikkeling wordt met dit plan mogelijk gemaakt. De ontsluiting is voorzien middels een nieuwe weg die aansluit op de Mommersteeg.

2.2.2 Stedenbouwkundige invulling

Het plangebied wordt ingericht volgens de hoofdstructuur uit onderstaand ruimtelijk concept. Dit concept is gebaseerd op de twee pijlers die voortkomen uit de karakteristieke landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van Haarsteeg:

  • Het 'slagenlandschap' ontstaan door de ontginning van de gronden aan de oostzijde van de Mommersteeg. De strokenverkaveling is nog duidelijk herkenbaar in de smalle, diepe percelen.
  • Het 'straatdorp' met lintbebouwing langs de Haarsteegsestraat en Mommersteeg. De straatlinten vormen vanuit de historie de ruimtelijke dragers van de kern Haarsteeg.

Het 'slagenlandschap' en het 'straatdorp' zijn vertaald naar de schaal van het ontwerp van de nieuwe orthogonale planstructuur. Het plangebied is opgedeeld in enkele woonvelden die verwijzen naar de oorspronkelijke lange en evenwijdig lopende percelen. Ieder woonveld wordt in de lengterichting begrensd door een groen profiel met een smalle rijweg, een berm met bomen en een wadi. Met deze indeling is het woongebied eenvoudig te faseren en krijgt iedere fase een natuurlijke afronding grenzend aan het landelijk gebied. Via de groene profielen is zicht op het open landschap aan de oostzijde van de Kavelingweg en richting de inlaagdijk.

Vanaf de Mommersteeg wordt het nieuwe woongebied bereikt. Deze entree wordt begeleid door een open groene ruimte, waardoor het nieuwe plan wordt losgemaakt van de oude lintstructuur. Aan de noord- en oostzijde wordt het woongebied omsloten door een groen kader, waardoor een geleidelijke overgang wordt gecreëerd naar het omliggende landschap. De oostelijke groenzone varieert in breedte, waardoor de zichtbaarheid van de verschillende woonvelden worden benadrukt. Op onderstaande afbeelding is het ruimtelijk concept weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0003.png"

Ruimtelijk concept

Dit ruimtelijk concept met landschappelijke hoofdstructuur ligt vast en is uitgangspunt voor een nadere invulling van het plangebied.

Een mogelijke uitwerking van deze hoofdstructuur is weergegeven aan de hand van een stedenbouwkundig plan, hierna afgebeeld. Hierin is een voorbeeld gegeven van de verkaveling en nadere inrichting van Victoria. In het stedenbouwkundig plan is vooralsnog uitgegaan van het volgende woningbouwprogramma:

Rijwoningen   59   37%  
Twee-onder-een-kapwoningen   86   53%  
Vrijstaande woningen   16   10%  
Totaal   161   100%  

Omdat nog niet duidelijk is hoe het exacte programma eruit komt te zien, is het stedenbouwkundige plan in hoofdlijnen vertaald in het bestemmingsplan, zie paragraaf 2.2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0004.jpg"

Stedenbouwkundig plan Victoria (mogelijke verkaveling)

2.2.3 Randvoorwaarden beoogde ontwikkeling

Flexibiliteit in toe te laten woningen

Voor wat betreft het aantal woningen wordt er in het voorliggend bestemmingsplan alleen een maximum aantal woningen gesteld. Er worden 161 woningen mogelijk gemaakt, waarvan 160 nieuwe woningen en één woning ter vervanging van de (gesloopte) woning aan de Mommersteeg 94.

Ten aanzien van flexibiliteit en aanpasbaarheid is het wenselijk een breder scala aan woningtypen mogelijk te maken in het bestemmingsplan. Gelet op de directe omgeving ligt het voor de hand om uitsluitend grondgebonden woningen toe te laten.

Toelaatbare bouwmassa

De gemeente hanteert als uitgangspunt voor de bouwregeling de standaard modelregels voor de toelaatbare woningen, van de gemeente Heusden. Deze modelregels zijn tevens van toepassing op de omliggende woonomgeving (actualisatie bestemmingsplan Haarsteeg). Per nieuwbouwlocatie wordt bekeken of aanvullende eisen gewenst zijn. Er wordt uitgegaan van een maximum goothoogte van 7 meter en een maximum bouwhoogte van 11 meter.

Verkeersafwikkeling

De ontsluiting van het plan Victoria vindt plaats via de Mommersteeg. Ten behoeve van deze aansluiting is de woning Mommersteeg 94 inmiddels gesloopt. Hierdoor ontstaat een overzichtelijke en veilige situatie voor alle weggebruikers vanuit en naar het nieuwe woongebied. Met de keuze voor de exacte ligging van de aansluiting is ook rekening gehouden met het vermijden van mogelijke lichthinder voor de aan de overzijde gelegen woningen.

Aan de noordzijde (Willy van den Berkstraat) van het plangebied wordt alleen een ontsluiting voor langzaam verkeer en een calamiteitenontsluiting gerealiseerd. Aan de oostzijde van het plangebied zijn meerdere aansluitingen op de Kavelingweg geprojecteerd voor langzaam verkeer en wordt in het bestemmingsplan één ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer mogelijk gemaakt. Het bouwverkeer zal eveneens worden ontsloten via de Kavelingweg. Zodoende wordt bouwverkeer zoveel als mogelijk uit de kern Haarsteeg gemeden.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de verkeersaantrekkende werking.

Verkeersveiligheid

Gelet op de inrichting van de wegen, de geldende maximale snelheid en de beperkte toename van de verkeersbelasting als gevolg van de ontwikkeling worden geen problemen verwacht voor de verkeersveiligheid van Victoria en omliggende wegen. De wegen zijn voldoende gedimensioneerd. Alle wegen in het plangebied worden opgenomen in een 30 km-zone.

Parkeren

Bij de realisatie van woningen moet parkeeroverlast worden voorkomen door voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan, is er een parkeerbalans opgesteld op basis van de Nota parkeernormen Heusden 2016. Er is voldoende ruimte beschikbaar, gelet op de mogelijke verkaveling, zoals opgenomen in paragraaf 2.2.2. Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Voor onderhavig plan is niet exact duidelijk wat voor type woningen en aantallen gerealiseerd worden. Zodoende zal bij het indienen van het bouwplan ten behoeve van de omgevingsvergunning getoetst moeten worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de genoemde nota.

De parkeernormen zijn tevens vastgelegd, door middel van een verwijzing naar het parkeerbeleid, in de regels bij dit bestemmingsplan.

Waterberging

Bij nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente moet hydrologisch neutraal worden gebouwd. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de voorwaarde om hydrologisch neutraal te bouwen.

2.2.4 Juridisch-planologische vertaling stedenbouwkundig plan

Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Daarbij is zorgvuldigheid in acht genomen. In de ruimtelijke afwegingen zijn alle voorkomende belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend.

Door het in acht nemen van deze zorgvuldigheid is in het kader van de rechtszekerheid rekening gehouden met de belangen van omwonenden. Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij het grootste deel van het gebied de bestemming ‘Woongebied' heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, onder meer: maximaal 161 woningen (waarvan 160 nieuwe woningen en 1 woning ter vervanging van de gesloopte woning op het perceel van de Mommersteeg 94) met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Aan de westzijde is een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend ten behoeve van de verkeersontsluiting naar de Mommersteeg.

Door de globale opzet is het plangebied voldoende aantrekkelijk en flexibel om te ontwikkelen. Te veel en te strakke regelgeving maakt het gebied minder aantrekkelijk voor ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Deze aspecten zijn mede van belang om de rechtszekerheid van omwonenden te regelen. Het betreft regels met betrekking tot:

  • De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de landschappelijke afronding van het plangebied. Verkeersontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is hier niet toegestaan.
  • Aan de westzijde is een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend ten behoeve van de verkeersontsluiting naar de Mommersteeg.
  • Op de verbeelding is aan de randen van het plangebied het bouwvlak in de bestemming 'Woongebied' bepaald in aansluiting op de bestaande stedenbouwkundige structuur.
  • Er moet voldoende waterberging gerealiseerd worden in het plangebied, zie paragraaf 4.4.
  • Voor de te realiseren woningen is bepaald:
    • 1. De goot- en bouwhoogtes van de toe te laten woningen.
    • 2. De maximale breedte en diepte van hoofdgebouwen bedraagt 15 m, met uitzondering van patiowoningen, waar de maximale diepte 20 m bedraagt.
    • 3. Het maximum aantal woningen bedraagt 161.
    • 4. Een parkeernorm is vastgelegd in de regels.
  • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
    • 1. Voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld.
    • 2. Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    • 3. Ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid.
    • 4. Ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

In de SVIR zijn nationale belangen geformuleerd. Een aantal van deze nationale belangen is juridisch geborgd via het Barro, dat in december 2011 in werking is getreden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De SVIR beschrijft de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder'). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen.
  • 2. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Hierna wordt een onderbouwing van de drie treden van de ladder gegeven

Trede 1

De woningen in het plangebied behoren tot de zogenaamde zachte plancapaciteit. Er bestaat volgens de regionale woonagenda gezien het tekort aan plannen afgezet tegen de woningbehoefte geen aanleiding tot het bijstellen van de zachte plancapaciteit. De planontwikkeling past binnen de regionale kwantitatieve woningbouwplanning. In de 'Monitor Wonen De Langstaat' (oktober 2016) zijn de woningbouwontwikkelingen van de gemeenten Heusden, Waalwijk en Loon op Zand in beeld gebracht en vergeleken met de regionale vraag. Hierbij is de ontwikkeling van Victoria met 161 woningen meegenomen. Daarbij is uitgegaan van een gefaseerde ontwikkeling waarbij tot 2020 48 woningen worden gebouwd. Verder is uitgegaan van een woningbouwprogramma bestaand uit rijwoningen, veel twee-onder-één-kapwoningen en beperkt vrijstaande woningen. Uit de monitor komt een beeld naar voren dat het woningbouwaanbod in de drie gemeenten in de huidige situatie complementair aan elkaar is: dit geldt in geografische zin (spreiding), naar marktsegment en naar fasering. Hiermee wordt geconcludeerd dat sprake is van een actuele regionale kwantitatieve behoefte. Trede 1 van de Ladder kan voor de kwantitatieve toets voor woningbouw positief worden beantwoord.

Trede 2

  • Bestaand stedelijk gebied

Uit de onderstaande afbeelding van de kaart 'stedelijke ontwikkeling' uit de Verordening ruimte blijkt dat een klein deel van het plangebied binnen het aanduidingsvlak 'Bestaand stedelijk gebied' ligt (donkerpaars).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0005.png"
Het overgrote deel van het plangebied ligt binnen het aanduidingsvlak 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied'. Het plangebied heeft momenteel een agrarisch grondgebruik en een agrarische bestemming. Het grootste deel van het plangebied is onbebouwd. Op enkele locaties is sprake van agrarische bedrijfsgebouwen (bedrijfswoning en kassen). Gezien de geldende bestemming en de feitelijke inrichting van het terrein is geen sprake van een bestaand samenstelsel van bebouwing en daarmee geen 'bestaand stedelijk gebied', zoals benoemd in het Bro. Er is bij het woningbouwplan sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag op een locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

  • Uitbreiding ruimtebeslag

Bij het plan is sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag buiten bestaand stedelijk gebied. Er zijn geen reële alternatieve om de actuele regionale behoefte voor de gemeente te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plan komt voort uit de regionale woningbouwafspraken die de gemeente gemaakt heeft en is nodig om binnen de gemeente te kunnen voldoen aan deze woningbouwopgave. Om die reden is het niet zinvol te beoordelen c.q. te onderzoeken of er elders in de regio een binnenstedelijke locatie beschikbaar is die ruimte kan bieden aan het genoemde programma en met het genoemde ruimtebeslag. Het realiseren van het woningbouwprogramma elders in de regio zou immers tegen de regionale woningbouwafspraken ingaan.


Binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente zijn meerdere woningbouwlocaties in ontwikkeling danwel recent tot ontwikkeling gebracht. Al deze locaties voorzien in de opvang van een deel van de regionale behoefte. Andere grotere braakliggende locaties binnen bestaand stedelijk gebied, die kunnen voorzien in de realisatie van grondgebonden woningen, zijn momenteel niet beschikbaar. De nog beschikbare ontwikkellocaties betreffen kleine inbreidingslocaties waarop wellicht in de toekomst een klein aantal woningen kan worden gerealiseerd. Deze locaties zijn echter onvoldoende groot c.q. in aantallen te klein om de voorliggende woningbouwopgave te realiseren. Bovendien is Heusden een gemeente van veel redelijk compacte kernen, waardoor nieuwbouwplannen al snel uitbreidingsplannen zijn. Het voorgaande betekent dat een gedeelte op uitbreidingslocaties gerealiseerd moet worden. Eén van deze locaties betreft het plangebied.


Tenslotte kan worden gesteld dat een plan van deze omvang zich moeilijk laat inpassen in het bestaand stedelijk gebied van de kernen binnen de gemeente. Dit zou te veel bestaande woon- en leefkwaliteiten teniet doen. De gemeente wil ervoor waken dat kleine open groene plekken of speelvoorzieningen, die soms ook horen bij maatschappelijke voorzieningen, uit de reeds compacte kernen verdwijnen.

  • Leegstand

In de kernen van de gemeente is geen leegstaand vastgoed beschikbaar dat kan worden ingezet voor de woningbouwopgave die voorzien is. Het leegstaand vastgoed, niet zijnde woningen, betreft overwegend, winkel- of bedrijfspanden, waarbij op voorhand al duidelijk is dat geen goed woonmilieu te realiseren is.

Conclusie

Het beoogde programma kan niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.


Trede 3

Bij de toets aan trede 2 is gebleken dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Trede 3 vergt vervolgens een onderbouwing in hoeverre sprake is van een locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?

  • Doelgroepen
    Het project zal vooral uiteenlopende soorten doorstromers, senioren, starters en gezinnen trekken. Huishoudens met een zorgindicatie worden niet verwacht.
  • Ligging locatie
    Het plangebied ligt aangrenzend aan en binnen de bebouwde kom van Haarsteeg en nabij de ontsluitingsweg van Haarsteeg in zuidelijke richting. Via de Mommersteeg, de Tuinbouwweg en vervolgens de Abt van Engelenlaan kan naar de aansluiting op de A59 worden gereden. De afstand en rijtijd tot de A59 is beperkt. Het plangebied wordt daarmee goed ontsloten voor het autoverkeer. Voor grondgebonden woningen, zoals op deze locatie, is dit een passende ontsluiting.
    De ontsluiting per OV is redelijk voor een kleine kern. Buslijn 135 rijdt gemiddeld 2 keer per uur tussen Heusden en Den Bosch. Daarnaast rijdt er een schoolbus van en naar het Prinsentuin College te Andel. Van het plangebied is het, loodrecht gemeten, ongeveer 300 meter tot de eerste bushalte die door beide buslijnen wordt aangedaan.
    De ontsluiting voor langzaamverkeer is uitstekend, met aansluitingen op omliggend woongebied ten noorden en westen van het plangebied en doorsteekjes naar het buitengebied (oostelijk deel van het plangebied).
    Voor voorzieningen voor de dagelijkse levensbehoefte zijn de toekomstige bewoners aangewezen op het nabijgelegen Vlijmen. Vlijmen ligt op fietsafstand van Haarsteeg. Per buslijn 135 is het centrum van Vlijmen met haar voorzieningen ook goed bereikbaar, evenals per auto. De dagelijkse voorzieningen zijn gezien de korte afstand goed bereikbaar vanuit Haarsteeg. In de nabijheid van het plangebied zijn enkele sociaal-maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals een basisschool.

Conclusie

De locatie is goed bereikbaar voor langzaamverkeer en per auto en voor een kleine kern vrij goed bereikbaar per openbaar vervoer. Een dergelijk ontsluitingstype past bij een landelijk woonmilieu en bij de doelgroepen. Dagelijkse voorzieningen zijn zowel per fiets, auto als per openbaar vervoer goed bereikbaar.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het bovengenoemde Barro. In titel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De onderhavige ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van dergelijke aangewezen terreinen, gebieden, objecten of zones. Het Rarro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld.

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

  • Deel A
    Dit deel bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
  • Deel B
    In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken. In onderstaande figuur is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0006.png"

Uitsnede structurenkaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl) met ligging zoekgebied verstedelijking (groen) en stedelijk concentratiegebied (oranje/bruin)

Toetsing

Op de structurenkaart van de structuurvisie valt het plangebied in hoofdzaak in het 'zoekgebied verstedelijking'.

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002.

In het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Het stedelijk concentratiegebied bestaat onder andere uit het 'kralensnoer' van steden en kernen afgewisseld door groene geledingszones op de overgang van zand- naar kleigebied van Bergen op Zoom, via Roosendaal, Etten-Leur, Breda, Oosterhout, Waalwijk, 's-Hertogenbosch tot Oss.

Regionale afstemming voor stedelijke ontwikkelingen vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.

Het voorliggende plan wordt ontwikkeld direct grenzend aan de bestaande woonwijk en ligt nog gedeeltelijk in zoekgebied verstedelijking. De ontwikkeling is op regionaal niveau afgestemd. Zie hiervoor ook de onderbouwing van de ladder duurzame verstedelijking zoals opgenomen in paragraaf 3.1.1

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Op kaart 2 'Stedelijke ontwikkelingen' is het plangebied aangeduid als 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling' en in beperkte mate als 'bestaand stedelijk gebied', zie figuur hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0007.png"

Uitsnede kaart 2 Verordening Ruimte 2014 met ligging Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling (lichtpaars) en Bestaand stedelijk gebied (donkerpaars)

Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant: ruimtelijke kwaliteit (3.1), Bestaand stedelijk gebied (4.2 en 4.3) en 'overige zone – attentiegebied ehs' (12.1). Hierna zijn schuingedrukt de relevante artikelen opgenomen en is aangegeven in hoeverre het plan hieraan voldoet.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

  • het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

In paragraaf 2.2.2 is een verantwoording van de ruimtelijke kwaliteit vastgelegd.

  • toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het projectgebied valt in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

  • in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

In hoofdstuk 2 en 4 wordt ingegaan op deze aspecten. Hieruit blijkt dat de bovengenoemde regels de ontwikkeling niet in de weg staan. De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie passen in de omgeving.

In paragraaf 2.2.2 is aandacht besteed aan de inpassing van de locatie in de omgeving. Bij de uitwerking van bouwplannen dient hier rekening mee te worden gehouden. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat de locatie Victoria dusdanig vorm wordt gegeven dat sprake is van een dorpse invulling: een kleinschalig woonmilieu met 'lucht' tussen de woningen. In de wijk zelf wordt door middel van de elementen water, groen en verkeer gezorgd voor een robuuste inpassing.

  • een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Er wordt gebruik gemaakt van de reeds aanwezige infrastructuur ter ontsluiting van het project. In paragraaf 2.2.3 is uiteengezet dat sprake is van een goede ontsluiting.

Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Een bestemmingsplan moet aangegeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap.

Voor planmatige stedelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied (zoals dit is aangewezen in de Verordening Ruimte) is, op grond van artikel 3.2. van de Verordening Ruimte, kwaliteitsverbetering van het landschap altijd noodzakelijk. In artikel 3.2. Verordening Ruimte is in lid 4 de mogelijkheid geboden om door middel van een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds aan deze verplichting te voldoen. In regionaal verband is de afspraak gemaakt om bij stedelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied, maar in het zoekgebied voor verstedelijking, per m2 een vast bedrag af te dragen. Deze vaste (passende) afdracht is ten minste 1% van de uitgifteprijs. In de grondexploitatie van Victoria is rekening gehouden met een storting in het gemeentelijk Rood voor Groenfonds. De storting is ruim voldoende om te voldoen aan de genoemde 1%. Hiermee wordt voldaan aan het regionaal afsprakenkader en daarmee aan artikel 3.2. van de Verordening Ruimte.

Artikel 4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

De ontwikkeling is in beperkte mate gelegen in bestaand stedelijk gebied. Op het gedeelte dat ligt in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling is artikel 8 van de verordening ruimte van toepassing.

Artikel 8 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

In afwijking van artikel 4.2 kan een bestemmingsplan voorzien in een stedelijke ontwikkeling ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. Hierbij wordt rekening gehouden met:

  • de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
  • bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken

Het deel van de ontwikkeling dat niet ligt in het stedelijk gebied maakt deel uit van het zoekgebied stedelijke ontwikkeling. Hiermee wordt voldaan aan artikel 8 van de Verordening Ruimte. Waarbij de ontwikkeling eveneens aansluit op het bestaand stedelijk gebied dat direct aan de ontwikkeling grenst.

De ontwikkeling van Victoria past bij de aard en schaal van de gemeente. De gemeente wil haar identiteit van landelijke, groene gemeente dichtbij de stad koesteren. Om dit te creëren wordt een forse groen- en waterstructuur aangelegd. Victoria zet in op een dorps karakter met grondgebonden woningen. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het bestaande stedelijk gebied en de bebouwingsstructuur van het overige deel van de kern.

Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

  • de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4 onder b, worden nagekomen;
  • de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  • Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    • 1. wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
    • 2. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied past binnen de planning van woningbouw en de gemaakte afspraken met de regio. Zie hiervoor ook de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in paragraaf 3.1.1.

Artikel 12.1 'overige zone – attentiegebied ehs'

  • In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' wijst een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – attentiegebied ehs' geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur.
  • Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels ten aanzien van:
    • 1. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
    • 2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
    • 3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
    • 4. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk.
  • Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bepaalt dat bij het toepassen van de regels, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met d, het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord.
  • Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, bepaalt dat de regels, bedoeld in het tweede lid niet van toepassing zijn op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.

In de paragraaf water (4.4) wordt hier nader op ingegaan.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Verordening Ruimte 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Heusden "Ideeën voor een plek"

In juli 2009 is de Structuurvisie ‘Ideeën voor een plek’ door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende jaren.

Het plangebied ligt binnen de zone voor gebiedsontwikkeling ‘uitbreiding wonen’ (de oranje zone in onderstaande afbeelding). In de structuurvisie is de taakstelling voor de woningbouwopgave beschreven. De gemeente kent een grote taakstelling, wat goede perspectieven biedt om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Daarnaast wil de gemeente duurzame bouw stimuleren, aantasting van het buitengebied voorkomen en het woonklimaat optimaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0008.png"

Uitsnede structuurvisie met globale ligging plangebied (rode cirkel)

Conclusie

Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als 'uitbreiding wonen' en derhalve passend binnen het beleid van de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Heusden 2014-2024

Met het vaststellen van de Woonvisie Heusden 2014-2024 “Dromen waarmaken” is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode 2014-2018 met een doorkijk van tien jaar. De Woonvisie is op 14 januari 2014 vastgesteld.

De woonvisie heeft als titel 'Dromen waarmaken'. Deze verwoordt de opvatting dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij is bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten en benut de kans die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt de gelegenheid om bij te dragen aan de regionale woonopgaven.

In de woonvisie zijn de volgende speerpunten van beleid genoemd:

  • bewoners maken Heusden (zelf initiatief);
  • waarborging van de betaalbaarheid;
  • inspelen op groeiende vraag naar wonen met zorg;
  • nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners;
  • benutten kracht bestaande wijken.

De woonvisie staat de ontwikkeling van het plan niet in de weg.

3.3.3 Woningbouwplanning 2016 en verder

De onderligger voor de gemeentelijke woningbouwplanning is de bevolkings- en woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant van 2016. Volgens die prognose blijft Heusden qua inwoneraantal groeien en zal de woningvoorraad in de gemeente Heusden relatief zelfs meer moeten groeien. De beoogde groei van het aantal woningen is vooral om de voorziene eigen bevolkingsgroei op te vangen en het grotere aantal kleine huishoudens, waardoor de woningbezetting daalt. Daarnaast heeft Heusden ook een taak in de regionale woninggroei.

In onderstaande tabel is de meest recente planning opgenomen voor de kern Haarsteeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0009.png"

Basis zijn de lopende woningbouwprojecten en de toekomstige en potentiële woningbouwlocaties. In het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in de planologische mogelijkheid om 161 woningen op de locatie van Victoria mogelijk te maken (waarvan 1 woning ter vervanging van de woning op het perceel Mommersteeg 94).

3.3.4 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) zijn hoofdpunten uitgewerkt ten aanzien van het oplossen van bestaande problemen en het voorkomen van het ontstaan hiervan. Het plan heeft een beoogde werkingsduur van 10 jaar. De gemeente Heusden is volop in beweging. (Grootschalige) ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in regio en de gemeente Heusden in het bijzonder zullen het verkeersbeeld doen veranderen. Dit vraagt om een herijking van het gemeentelijk verkeersbeleid en de vigerende verkeersstructuren, zoals de wegencategorisering, fietsnetwerk en openbaar vervoernetwerk. In het vervoersplan staat duurzaamheid centraal.

Vanuit het samenwerkingsverband 'Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat', waarbij de provincie Noord-Brabant gebiedsregisseur is, worden verschillende projecten gerealiseerd en gecoördineerd die grenzen aan de A59. Een toekomstige fietsverbinding is het deeltraject 'Haarsteeg - Nieuwkuijk'. Met dit traject wordt fietsverkeer tussen deze kernen, en ook tussen Haarsteeg en 's-Hertogenbosch verbeterd. Dit traject komt in Haarsteeg aan de Abt van Engelenlaan te liggen. Dit heeft geen directe consequenties voor het plangebied of omgekeerd.

Voorliggend plangebied ligt in Haarsteeg. Concrete actiepunten uit het verkeers- en vervoersplan hebben geen direct verband met het plangebied. De uitgangspunten afkomstig uit het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan behoeven geen doorvertaling in dit bestemmingsplan.

3.3.5 Groenstructuurplan

Op 21 juli 2009 is het Groenstructuurplan Heusden 2009-2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Heusden heeft de ambitie een "groene gemeente" te zijn, die voor de eigen burgers en voor bezoekers (toeristen) kan fungeren als buffer tussen de verstedelijkte gebieden van 's-Hertogenbosch en Waalwijk. Het groene karakter en de duurzaamheid daarvan berusten in hoofdzaak op de groene 'kaders' van de gemeente. Deze kaders worden gevormd door de groenstructuur van de gemeente. In feite is het Groenstructuurplan een vervolg op/herziening van het in 2001 opgestelde Groeninstrumentarium Heusden, waarin voor het eerst werd vastgelegd hoe de groenstructuur van de gemeente zich manifesteert.

In het plangebied komt geen groen voor, zoals aangewezen in het Groenstructuurplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodem- en doorlatendheidonderzoek Bijlage 1) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigen zijn aangetroffen in de vorm van zink, cadmium, lood, PAK, DDD, DDT en drins. is met zink. Op één boorlocatie blijkt er een lichte verontreiniging van zink in de ondergrond te zijn. Verder blijkt de ondergrond niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen.

Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met molybdeen, barium en nikkel. Plaatselijk is het grondwater licht verontreinigd met minerale olie en xylenen.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Wel dient, als gevolg van de aangetroffen matige bijmengingen met puin en baksteen ter plaatse van de boringen 27 en 29 de locatie Mommersteeg 94 als verdacht te worden beschouwd op het voorkomen van asbest. Het overige deel van de locatie is niet asbestverdacht. Voor het perceel Mommersteeg 94 heeft een verkennend asbestonderzoek (zie Bijlage 2) plaatsgevonden. Hieruit komt naar voren dat in een klein deel van het gebied (deelgebied A, rode arcering op afbeelding hierna) aan het oppervlak en in de toplaag van de bodem (0-0,10 cm) asbesthoudend materiaal aanwezig is. De indicatief gewogen asbestconcentratie bedraagt 81 mg/kg droge stof. Aangezien dit hoger is dan helft van de interventiewaarde, dient nader onderzoek conform de NEN 5707 uitgevoerd te worden om het daadwerkelijke gehalte vast te stellen. De asbesthoudende materialen aan het oppervlak/in de gebouwen dienen door een daartoe bevoegd bedrijf te worden verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0010.png"

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Conclusie

De bodemgesteldheid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn geen waardevolle monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Zodoende vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Onderzoek

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Er is een archeologische bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3).

Op basis van deze resultaten wordt aan het westelijke deel van het plangebied, dat op de overgang naar een dekzandrug zou liggen, een middelhoge verwachting voor archeologische waarden (vuursteenvindplaatsen, nederzettingsresten, graven e.d.) uit het laat-paleolithicum tot en met de ijzertijd toegekend. Gezien de vermoedelijke veenbedekking geldt voor de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen B/C een lage tot middelhoge verwachting. Voor het oostelijke deel geldt, gezien de lage ligging een lage verwachting voor de steentijd tot en met de nieuwe tijd, hoewel hier natuurlijk wel ontginningssporen aanwezig zullen zijn. Voor het uiterste westelijke deel, dat deel uitmaakt van de oude dorpskern van Haarsteeg, geldt een hoge verwachting voor archeologische waarden (nederzettingsresten) uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd.

Op basis van het veldonderzoek is de middelhoge verwachting van het westelijke deel (o.b.v. van de mogelijke ligging op een dekzandrug) bijgesteld naar een lage verwachting. Het oostelijke deel behoudt vanwege de natte omstandigheden een lage verwachting. Het uiterste westelijke deel, dat deel uitmaakt van de oude dorpskern, behoudt een hoge archeologische verwachting (1.600 m2). Volgens de huidige plannen zal in dit deel van het plangebied een toegangsweg met groenstrook en bebouwing worden gerealiseerd. De verwachting is dat de bodem daarbij tot in de top van de C-horizont wordt verstoord. Derhalve wordt geadviseerd om voor dit deel van het plangebied bij bodemverstoringen de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van eventueel aanwezige archeologische waarden vast te stellen door middel van een proefsleuvenonderzoek. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een, door het bevoegd gezag goed te keuren, Programma van Eisen te worden opgesteld, waarin de eisen, waaraan het onderzoek dient te voldoen, worden vastgelegd.

Conclusie

Voor het oostelijke deel blijkt een lage archeologische verwachting te gelden. Hiervoor is geen vervolgonderzoek nodig. De middelhoge verwachting uit de beleidsadvieskaart van de gemeente, voor het westelijke deel, wordt bijgesteld naar een lage archeologische verwachting. Dit deel kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Het uiterste westelijke deel behoudt een hoge archeologische waarde. Voor dit deel wordt geadviseerd en proefsleuvenonderzoek uit te voeren bij graafwerkzaamheden. In het voorliggende bestemmingsplan worden de archeologische waarden beschermd door middel van een dubbelbestemming.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Kader

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 27 juni 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Terreinomstandigheden

Het plangebied bestaat uit enkele percelen (met mais, hoge grasvegetatie en paardenweide) en percelen die in gebruikt zijn door een boomkwekerij. In het plangebied is bebouwing aanwezig in de vorm van twee kassen, waarvan één in gebruik is voor de kwekerij en één niet meer in gebruik is. Aan de oostzijde (langs de Kavelingweg) en zuidzijde van het plangebied zijn (begroeide) watergangen aanwezig. Daarnaast is een met riet begroeide greppel aanwezig in het plangebied. Opgaande groenstructuren zijn aanwezig in de vorm van bomensingels en een klein bosje. Helemaal aan de westzijde van het plangebied, tussen de bebouwing aan de Mommersteeg, bevindt zich een erf. Dit erf valt binnen de plangrenzen, maar maakt geen onderdeel uit van het ecologisch onderzoek. Op dit erf is reeds ecologisch onderzoek uitgevoerd. De schuur aan de achterzijde van het erf op het naastgelegen perceel is wel meegenomen in het onderzoek. Door de beoogde ontwikkelingen (realisatie van woningen) gaat het plangebied nagenoeg geheel op de schop. Zo worden de kassen verwijderd en de groenstructuren (deels) gekapt. De watergangen aan de oost- en zuidzijde blijven behouden.

4.3.2 Soortbescherming

Wet natuurbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.


Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 22-06-2016 16:26:52) blijkt dat in de omgeving van het plangebied de laatste vijf jaar verschillende beschermde soorten zijn waargenomen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de Wnb nog niet in werking getreden was ten tijde van het raadplegen van quickscanhulp.nl. De uitvoer van Quickscanhulp toont daarom alleen soorten die beschermd waren onder de Flora- en faunawet (Ffw). Soorten die sinds invoering van de Wnb beschermd zijn, zijn echter wel meegenomen in onderstaande effectbeoordeling.

Op de percelen in het plangebied zijn plantensoorten van voedselrijke omstandigheden, zoals akkerwinde, valeriaan, witte klaver, grote weegbree, perzikkruid, paarse dovenetel, smeerwortel en diverse grassoorten aangetroffen. De groenstructuren bestaan uit soorten als vlier, populier, laurier, els, lijsterbes, zomereik, wilgenopslag, berk, grote brandnetel en hondsdraf. In de watergangen en op de oevers zijn soorten als riet, rietgras, gele lis, grote kattenstaart, moerasrolklaver en grote waternavel (invasieve exoot) aangetroffen. Dit zijn soorten van voedselrijke en natte omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en zijn, gezien de terreingesteldheid, ook niet in het plangebied te verwachten.

De genoemde broedvogels in Quickscanhulp betreffen allen broedvogels met een jaarrond beschermde nestplaats (zoals gierzwaluw, huismus, steenuil buizerd en boomvalk). Nestplaatsen van deze broedvogels zijn niet aangetroffen in het plangebied. Op het erf (aan de Mommersteeg 94), is wel een uil aangetroffen in eerder uitgevoerd ecologisch onderzoek (Geofox-Lexmond, Quickscan flora en fauna Mommersteeg 94 te Haarsteeg, 16 september 2013). Hier bleek onder meer dat deze locatie veel nest- en foerageergelegenheid biedt voor broedvogels. In het Mitigatieplan (Geofoxx, Mitigatieplan kerkuil Mommersteeg 94 te Haarsteeg, 26 oktober 2015) zijn maatregelen opgenomen om te zorgen dat er conform de zorgplicht geen dieren worden verwond of gedood. Tevens zijn maatregelen opgenomen om de functionaliteit van het leefgebied voor de kerkuil niet aan te tasten. Met deze maatregelen wordt voorkomen dat de Wnb wordt overtreden.

In de schuur achter Mommersteeg 94 zijn geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van bijvoorbeeld kerkuil aangetroffen. Hoewel van kerkuil ook geen braakballen zijn aangetroffen, zou de soort er wel incidenteel kunnen rusten. Wel zijn enkele algemene broedvogels (zoals boerenzwaluwen) broedend te verwachten in de schuur.

Gezien de aanwezige kas in het midden van het plangebied en het gebruik van het terrein waaronder maïsakker en bomenkwekerij, zal het hier niet om onmisbaar foerageergebied gaan. In het plangebied is geschikt broedbiotoop aanwezig voor enkele meer algemeen voorkomende broedvogels, zoals wilde eend, waterhoen, zanglijster, merel, houtduif, roodborst en winterkoning.

Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen in het plangebied worden uitgesloten wegens het ontbreken van geschikte bebouwing en bomen met geschikte ruimten. De aanwezige laanvormige opgaande structuren maken mogelijk onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Met name de groene randen van het plangebied vormen geschikt foerageergebied voor vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger.

In het plangebied en de directe omgeving zijn enkele algemene grondgebonden zoogdiersoorten, zoals veldmuis, huisspitsmuis, bosmuis, rosse woelmuis, wezel en mol te verwachten. Sporen die duiden op de aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) strikt beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen in het plangebied. Verblijfplaatsen of onmisbaar leefgebied van dergelijke soorten worden op basis hiervan en/of het aanwezige biotoop ook niet verwacht in het plangebied of binnen de invloedssfeer van de plannen.

In het permanente oppervlaktewater is voorplanting te verwachten van algemene beschermde amfibieënsoorten als bruine kikker, bastaard kikker en kleine watersalamander. Uit de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van de strikt beschermde amfibieënsoort heikikker. Voor deze en andere strikt beschermde amfibieën is in het plangebied geen geschikt leefgebied aanwezig.

Het aanwezige permanente oppervlaktewater is (voor zover mogelijk) met een fijnmazig schepnet bemonsterd. Hierbij zijn de soorten tiendoornige stekelbaars en driedoornige stekelbaars aangetroffen. Hoewel beschermde vissoorten niet zijn aangetroffen, kan (op basis van het aanwezige biotoop en bekende verspreidingsgegevens (o.a. telmee en Geraerds 2007)) het voorkomen van de beschermde grote modderkruiper niet worden uitgesloten in de watergangen aan de randen van het plangebied. Het voorkomen van andere beschermde vissoorten wordt wegens het ontbreken van waarnemingen in de omgeving van het plangebied en vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied niet verwacht.

Tijdens het veldonderzoek zijn langs de oever van de meest zuidelijke watergang meerdere exemplaren van de dagvlinder groot dikkopje waargenomen. Deze soort staat op de Rode lijst van beschermde vlindersoorten in de categorie gevoelig. Beschermde vlindersoorten zijn niet aangetroffen en worden gezien het ontbreken van geschikt biotoop ook niet verwacht in het plangebied.

Op basis van het ontbreken van geschikt biotoop en de bekende verspreidingsgegevens zijn in het plangebied geen reptielen te verwachten.

Gezien de aard van het plangebied en op basis van de indruk die van het plangebied is verkregen, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, kan van alle soortengroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied.


Toetsing

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden (Wnb art. 3.1 en 3.5). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.

In de watergangen aan de oost- en zuidzijde van het plangebied, waarin mogelijk de beschermde grote modderkruiper voorkomt, zijn geen werkzaamheden voorzien. Mochten in deze watergangen wel werkzaamheden plaatsvinden dan is het nodig om aanvullend vissenonderzoek uit te voeren om zekerheid te krijgen of de soort al dan niet aanwezig is. Wanneer de soort daadwerkelijk aanwezig is, kan bij werkzaamheden aan de watergangen schade optreden aan de grote modderkruiper. In dat geval is het wel nodig ontheffing van de Wnb aan te vragen voor de grote modderkruiper.

Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het plangebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen.

Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene beschermde zoogdieren en amfibieën worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Brabant. Voor deze soorten hoeft daarom geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht.


Het nemen van maatregelen voor soorten van de Rode Lijsten, zoals de dagvlinder groot dikkopje, is niet nodig in het kader van de Wnb.


Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan, mits geen werkzaamheden in de watergangen aan de oost- en zuidzijde van het plangebied plaatsvinden. Met de maatregelen ten behoeve van de kerkuil op het perceel Mommersteeg 94, voortkomend uit het Mitigatieplan, zijn er geen bezwaren tegen de (geplande) sloop, en werkzaamheden ten behoeve van Victoria.

Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Hiervan kan wel sprake zijn als de watergangen aan de oost- en zuidzijde van het plangebied alsnog betrokken worden bij de plannen (grote modderkruiper).

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat de Wnb de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.3.3 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld, te weten de Natura 2000-gebieden. In de Wnb zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent.

Ecologische Hoofdstructuur (Nationaal Natuurnetwerk)

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Nota Ruimte en voor wat betreft de provincie Noord-Brabant uitgewerkt in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en Verordening ruimte (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).


Inventarisatie en toetsing

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Vlijmers Ven, Moerputten & Bossche Broek, dat gelegen is op ongeveer 2,5 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Het tussenliggende gebied bestaat grotendeels uit bebouwd gebied. Het beschermde gebied is op 23 mei 2013 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. In het aanwijzingsbesluit zijn de begrenzing en de instandhoudingsdoelen opgenomen. Andere beschermde gebieden in het kader van de Wnb liggen op een vele malen grotere afstand tot het plangebied.


Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied ligt niet in of direct nabij een gebied dat deel uit maakt van de EHS.

Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ligt stedelijk gebied en de A59. Areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding zijn dan ook op voorhand uit te sluiten.

De habitattypen- en soorten zijn niet gevoelig voor geluidverstoring op het land. Behalve de wegen die door het gebied lopen, is het gebied niet toegankelijk, zodat ook verstoring door betreding/recreatie kan worden uitgesloten.

Het gebied is wel zeer gevoelig voor vermesting/verzuring door stikstofdepositie. In het kader van de woningbouwlocatie "Victoria" is een stikstofdepositieberekening met AERIUS uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit de rekenresultaten blijkt dat de maximale bijdrage 0,02 mol/ha/jr bedraagt. Deze waarde treedt op in het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek ten gevolge van het verkeer van en naar de beoogde woningbouwlocaties "Victoria". Deze bijdrage is laag genoeg om de conclusie te trekken dat significant negatieve gevolgen door deze planbijdrage bij voorbaat uit te sluiten zijn.


Conclusie

Het valt uit te sluiten dat het voorgenomen plan significant negatieve effecten zal hebben ten aanzien van kwetsbare natuurgebieden in de regio.

4.3.4 Eendenkooi

Ten noorden van het plangebied ligt het natuurgebied Sompen en Zooislagen. In dit natuurgebied ligt een eendenkooi. De eendenkooi is sinds 1825 in gebruik. De eendenkooi is eigendom van Staatsbosbeheer. Naast het kooirecht oefent Staatsbosbeheer ook een afpalingsrecht uit, met een afpalingskring van 200 Rijnlandse Roeden (753 meter). Victoria ligt gedeeltelijk binnen deze afpalingskring. In het kader van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie ruimte voor ruimte Haarsteeg (Willy v.d. Berkstraat) is op 26 mei 2009 een overeenkomst gesloten tussen gemeente, Staatsbosbeheer en Ruimte voor ruimte C.V. In deze overeenkomst is in artikel 1 de toestemming van Staatsbosbeheer opgenomen voor het ontwikkelen van diverse woningbouwlocaties binnen deze afpalingskring. Victoria is één van deze woningbouwlocaties.

Conclusie

Aangezien Victoria is opgenomen als woningbouwlocatie in de overeenkomst met Staatsbosbeheer, vormt de afpalingskring van de eendenkooi geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4 Water

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021.

Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het beleid speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    • 1. Vasthouden-bergen-afvoeren.
    • 2. Schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied.

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Hiervoor geldt het beheersplan 2016-2021 en de acht beleidsuitgangspunten voor de watertoets. Het Waterschap Aa en Maas en De Dommel en de betreffende gemeenten, waaronder gemeente Heusden hebben een Waterplan opgesteld op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water, de 4e Nota Waterhuishouding, Nota Waterbeheer 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Wet gemeentelijke watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor hemelwater, grondwater en afvalwater.

Het waterplan is kaderstellend en hierin zijn zeven doelen geformuleerd:

  • 1. veerkrachtig duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • 2. optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • 3. effectieve waterorganisatie;
  • 4. veilig en gezond watersysteem;
  • 5. optimale recreatie en educatie;
  • 6. water als ordenend principe;
  • 7. maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en communicatie.

Waterkwantiteit

Langs de oostelijke en zuidelijke grens van het plangebied liggen A-watergangen. Binnen het plangebied ligt een drietal B-watergangen die uitmonden in de oostelijke A-watergang (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0011.png"

Voor de aanwezige watergangen wordt het waterpeil vastgesteld op de volgende niveaus:

  • Zomerpeil in de A-watergang: +0.90 m NAP;
  • Winterpeil in de A-watergang: +0.70 m NAP.

Globaal varieert het maaiveld van ca. +1.80 m NAP tot ca. 2.10 m NAP. Het gemiddelde maaiveld ligt daarbij op ca. +1.90 m NAP. De minimale aanlegpeilen per functie kunnen worden bepaald op basis van de minimaal benodigde ontwateringsdiepte en drooglegging.

Op grond van de beoogde inrichting van Plan Victoria zoals weergegeven in onderstaande afbeelding, is de toename van het verhard oppervlak berekend. Hierbij is, conform de uitgangspunten van het waterschap Aa en maas, uitgegaan van een dak- en verhardingsoppervlak op particulier terrein van 65% tot 75% van het perceeloppervlak. In de berekening is rekening gehouden met het gemiddelde hiervan (70%). De totale toename van het verharde oppervlak is conform deze berekening 5,36 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0012.png"

Het principe van hemelwaterafvoer kan als volgt binnen het plan vorm krijgen: Water zal vanaf de percelen, bovengronds (zichtbaar), worden afgevoerd over het toekomstige openbaar terrein richting de wadi’s welke zich aan één zijde van de weg bevinden of in het midden van de weg. Deze wadi’s lopen van west naar oost en monden uit in één grote wadi aan de oostzijde van het plangebied. In de wadi’s zal de waterberging van het plangebied plaatsvinden waarmee het plan hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld. De hiervoor opgenomen figuur geeft een indicatie van de mogelijke inrichting.

Gezien de hoge grondwaterstanden (+1.20 tot +1.40 m NAP) is in de bergingsberekening geen rekening gehouden met infiltratie. De totale bergingsbalans (zie Bijlage 7 voor de achterliggende berekening) is als volgt:
afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0013.png"Recentelijk is er een verkennend bodemonderzoek verricht voor plan Victoria, waarbij ook doorlatendheidsmetingen zijn uitgevoerd. Hierbij is de bovenste grondlaag (van 0 tot -0.50 m –MV), in de onverzadigde zone, als onvoldoende doorlatend geclassificeerd. Lagen in de verzadigde zone (-1.20 tot 2.20 m – MV) zijn hierbij als voldoende doorlatend geclassificeerd. Onder de wadi’s is om deze reden, zoals te zien in de principedoorsneden, een grondverbetering met drainageleiding gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0014.png"

De infiltratie van het regenwater via de wadi naar de ondergrond vindt plaats op een aantal manieren:

  • 1. Rechtstreeks naar de ondergrond;
  • 2. Infiltratie via vooral de bodem van de wadi naar de grondverbetering waarin de drainageleiding is gelegen;
  • 3. Infiltratie vanuit de grondverbetering naar de ondergrond.
    Door het toepassen van slokops in de wadi’s, welke dienen als overloop van de bovengrondse berging, is er een rechtstreeks verbinding met de drainageleiding. De drainage leiding dient naast de (landelijke)afvoer te zorgen voor een gelijkmatige verdeling van het water in het ondergrondse deel van de voorziening. Aangezien de bovenste laag slecht doorlatend is, en water nauwelijks rechtstreeks vanuit de wadi in de bodem zal infiltreren, zal de infiltratie vanuit de ondergrondse berging (grondverbetering) richting de ondergrond voor de lediging van het systeem zorgen. De ledigingstijd is berekend voor maatgevende bui T=10+10% van (Buishands en Velds) en de inundatiekans bij extreme afvoersituatie bui T=100+10% (Buishands en Velds). Hierbij is rekening gehouden dat alleen de wanden van de grondverbetering en de laagst gemeten K-waarde van 7,3 m/dag. (zie de berekening zoals opgenomen in Bijlage 7). Uit de berekening blijkt dat bij een bui T=10+10% met de gehanteerde uitgangspunten het systeem een ledigingstijd van 18 uur heeft. Bij een extreme situatie (bui T=100+10%) zal conform de berekening geen inundatie optreden.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Attentiegebied EHS

Aangezien het plangebied in een attentiegebied EHS is gelegen moet bij toepassen van bronnering (bijvoorbeeld ten behoeve van de aanleg van riolering) een vergunning aangevraagd worden. Hiertoe is een regeling opgenomen in het bestemmingsplan.

Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt dat bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem (bronmaatregelen). Dit kan worden bereikt door:

  • Voorkoming van gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen;
  • Voorkoming van gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen;
  • Het niet gebruiken van strooizout;
  • Bestrijden van hondenpoep.

Voor een optimaal resultaat moet er voldoende aandacht zijn voor bewustwording en acceptatie door de gebruikers (communicatie). Door het treffen van bovenstaande maatregelen is er geen beïnvloeding van de natte natuurparel ‘De Sompen en Zooislagen’ of het regionale oppervlaktewater- en grondwaterstelsel te verwachten.

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.

Waterveiligheid

Het plangebied grenst niet aan waterkeringen en ligt niet in het winterbed van een rivier. In de omgeving zijn geen problemen met wateroverlast bekend.

Riolering

De nieuwe bebouwing en de wegen worden voorzien van een gescheiden riolering. Dit wil zeggen dat het hemelwater en afvalwater gescheiden worden afgevoerd.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas. Uit de hierop ontvangen reactie blijkt dat de waterparagraaf de instemming heeft van het Waterschap.

4.5 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden. Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor of buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied.

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegestuurd aan de Veiligheidsregio (Regionale brandweer Brabant Noord). Zij heeft in reactie hierop aangegeven in te kunnen stemmen met het plan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering beoogt het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. In de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (VNG, 2009) zijn richtafstanden opgenomen tussen hinderlijke functies, in de vorm van gevaar, geluid, geur en stof, en gevoelige functies. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Van de volgende bedrijven ligt de richtafstand/hindercontour over het plangebied van Victoria. De richtafstand is volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. Deze afstand is indicatief, waarvan gemotiveerd (o.b.v. onderzoek) kan worden afgeweken. Er gelden ook vaste afstanden waarvan niet worden afgeweken, zoals een geurcontour of de afstand met betrekking tot gevaar.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn verschillende bedrijven gelegen:

  • Ambrosiushof 42R - Rioolgemaal: ten noorden van het plangebied is een rioolgemaal gelegen. Op grond van de VNG-publicatie geldt een richtafstand van 30 meter voor het aspect geur (maatgevende aspect). De afstand zoals opgenomen in het bestemmingsplan tussen gevoelige functies (bouwvlak in bestemming Woongebied) en het perceel van het rioolgemaal bedraagt 30 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
  • Kavelingweg 2: op het perceel Kavelingweg 2 is een opslagbedrijf gevestigd. Dit bedrijf kan volgens de VNG-publicatie worden gekwalificeerd als een opslaggebouw en betreft een milieucategorie 2 bedrijf, met geluid als maatgevende aspect. De grootste richtafstand bedraagt 30 meter. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.
  • Tuinbouweg 41: ten zuidoosten van het plangebied is een bedrijfsbestemming gelegen. Op grond van het bestemmingsplan zijn op dit perceel agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven toegestaan. De afstand van het plangebied tot deze bedrijfsbestemming bedraagt in ieder geval 150 meter. De toegestane bedrijven vallen doorgaans onder categorie 3.1 en in enkele gevallen onder 3.2. Bij categorie 3.2 wordt uitgegaan van een richtafstand van 100 meter. Dit wil zeggen dat deze bedrijfsbestemming geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
  • Overige (bedrijfs)activiteiten: op de percelen Mommersteeg 98, Ambrosiushof 44, Mommersteeg 100, Mommersteeg 49, Mommersteeg 51 komen diverse (bedrijfs)activiteiten voor. Op grond van de geldende bestemmingen, vergunningen en/ of meldingen betreffen dit geen activiteiten die van invloed zijn op het plangebied.

Spuitzones

Bij de ontwikkeling van gevoelige functies (woningen) dient rekening gehouden te worden met spuitzones ten behoeve van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn echter geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden tussen de gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, inclusief het milieubelang, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop de gewassen worden geteeld en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse aanwezig zal zijn. Een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, wordt in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit staat er echter niet aan in de weg dat een gemeenteraad een kortere afstand in een bepaalde situatie niet toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.

Aan de zuidzijde van het plangebied zijn agrarische gronden gelegen. Op grond van het bestemmingsplan is aanleg van een boomgaard, met bijbehorende spuitzones, hier toegestaan. Gezien de bodemopbouw, de grondwaterstand en het beschikbare oppervlakte zijn deze gronden echter niet geschikt voor een boomgaard. Er zal dan ook geen sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de afstand van 50 meter van het plangebied.

Conclusie

Op basis van het aspect milieuzonering, zoals behandeld in de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering', voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de richtafstanden van aanwezige bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied.

4.7 Verkeer

Door Goudappel Coffeng is onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5)naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de verkeerssituatie. Hierna zijn de conclusies van dit onderzoek opgenomen.

De verkeersproductie van de woningbouwontwikkeling Victoria bedraagt circa 1.000 verkeersbewegingen per etmaal. De extra verkeersbewegingen zorgen niet voor nieuwe knelpunten op het gebied van doorstroming op wegvakniveau. Dit geldt voor de huidige infrastructuur en voor de situatie inclusief de realisatie van de GOL-infrastructuur. De huidige inrichting van de Mommersteeg voldoet aan de functie van de weg. Het wegvak kan het verkeer goed verwerken en de inrichting voldoet aan de verkeersveiligheidskenmerken horend bij de functie van de weg.

De Kavelingweg kan in de plansituatie het beperkte gemotoriseerde verkeer (circa 400 mvt/etmaal) met de huidige vormgeving verwerken, waardoor de huidige inrichting van de Kavelingweg voldoet in de pIansituatie. Om bermschade te voorkomen wordt geadviseerd om de rijbaan te verbreden tot minimaal 4,20 meter. Dit komt ook ten goede aan de verkeersveiligheid (ruimte voor de fiets). De ontwikkeling Victoria wordt met een enkele ontsluiting ontsloten op de Mommersteeg of via een extra ontsluiting op de Kavelingweg. De kruispunten Victoria - Mommersteeg en Victoria - Kavelingweg kunnen in alle onderzochte situaties het verkeer in de ochtend- en avondspits vlot verwerken in de plansituatie 2030 (rekening houdend met de vastgestelde en nog minder zekere ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in de regio). De afweging voor een extra ontsluiting aan de oostzijde via de Kavelingweg is niet noodzakelijk voor de doorstroming en verkeersveiligheid op de westelijke ontsluiting. Vanuit de doorstroming en veiligheid op het kruispunt, Mommersteeg - Tuinbouwweg kan een extra oostelijke ontsluiting echter wel gewenst zijn. Een oostelijke ontsluiting ontlast dit kruispunt namelijk, zeker wanneer rekening wordt gehouden met de GOL-plannen.

4.8 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Zones

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voor het plangebied is in dit verband de geluidzone van de Mommersteeg en de Kavelingweg relevant. Op deze wegen geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg gelegen binnen de bebouwde kom. De voorgenomen woningbouw ligt binnen de zone van deze weg.

Normen wegverkeer

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wgh 2006). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder). Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (art. 83 van de Wgh.)

Toetsing

Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 6) blijkt dat de te realiseren woningen voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB vanwege wegverkeer. Daarnaast blijkt dat de aan te leggen verbindingsweg geen geluidsbelasting op de gevels van de naastgelegen woningen geeft, of het woon- en leefmilieu aantast.

Conclusie

De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de komst van deze woningen. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefmilieu.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft, op voorstel van de minister van VROM, ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0015.png"

Het huidige achtergrondniveau van NO2 of PM10 dter plaatse van het plangebied is weergegeven met onderstaande concentratiekaarten van het RIVM. Voor zowel fijnstof als stikstofdioxide is het huidige achtergrondniveau relatief laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0016.png"

Concentratiekaart RIVM: Fijn stof (PM10)


afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0017.png"

Concentratiekaart RIVM: Stikstofdioxide (NO2 )

Conclusie

Door onderhavige ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met circa 805 autoritten per weekdag toe. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.10 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen bovenlokale leidingen, straalpaden of bijhorende beschermingszones. Derhalve zijn er geen leidingen of beschermingszones waarmee in het plan rekening moet worden gehouden.

4.11 Conventionele explosieven

In opdracht van de gemeente Heusden heeft Bombs Away B.V. te Utrecht een vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.


Uit dit onderzoek komt naar voren dat het plangebied gedeeltelijk verdacht is op het aantreffen van CE in de bodem. Het gebied is verdacht verklaard aan de hand van een luchtfoto waarop een krater van afwerpmunitie is te zien. Deze krater is vermoedelijk ontstaan door een vliegtuigbom uit een geallieerde jager of jachtbommenwerper. In onderstaande afbeelding is de ligging van het verdachte gebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VictoriaHaarsteeg-VG01_0018.png"

Voor het verdachte gebied wordt geadviseerd om vervolgstappen te ondernemen. Hiervoor zijn twee mogelijkheden:

  • 1. Het laten uitvoeren van een Projectgebonden Risicoanalyse (PRA) voor het onderzoeksgebied, waarbij dit vooronderzoek als basis zal dienen. De PRA heeft tot doel om te bepalen of het verdacht gebied door naoorlogse werkzaamheden of voor de uitvoer van de geplande werkzaamheden (nog) verdacht is. Beschikbare bodemkundige onderzoeken zullen worden gebruikt om de exacte maximale en minimale diepteligging van CE vast te stellen. Tevens wordt op basis van een analyse van de risico’s van CE voor de daadwerkelijke uitvoering van het project bepaald wat de meest geschikte detectietechniek is. Er zal met name worden vastgesteld waar en welke grondwerkzaamheden hebben plaatsgevonden binnen het onderzoeksgebied alsmede tot welke diepte de bodem geroerd is geweest;
  • 2. Ter plaatse detectiewerkzaamheden laten uitvoeren. Welke detectiemethode(n) van toepassing is (zijn), is afhankelijk van de maximale diepteligging van de aan te treffen CE en de uit te voeren werkzaamheden. Vanwege de geringe diepteligging (4 tot 4,5 meter minus maaiveld Tweede Wereldoorlog) is oppervlaktedetectie een geschikte methode.

Voordat gestart wordt met grondwerkzaamheden in het verdachte gebied, dient dit onderzoek plaats te vinden.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

5.1 Plansystematiek

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke manier voorliggend plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling bindt burgers en overheid.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting, inclusief bijlagen;
  • de verbeelding;
  • de regels.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en ontheffing. De verbeelding geeft de bestemmingen weer met de daarbij behorende harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Om duidelijkheid te verschaffen richting burgers en belanghebbenden bij bestemmingsplannen worden de regels en de verbeelding zo toegankelijk mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt bij ontwikkelingsplannen zoveel mogelijk aangesloten op de standaardregels van de gemeente. Daarnaast hanteert de gemeente het uitgangspunt om te dereguleren waar mogelijk. Daarom worden er zo weinig mogelijk binnenplanse flexibiliteitsregels, waarmee afgeweken kan worden van het bestemmingsplan, opgenomen.

5.2 Toelichting op de regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn conform de SVBP2012 als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In de bestemmingsomschrijving wordt omschreven voor welke doelen/functies de gronden mogen worden gebruikt. In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 Groen

In de bestemming zijn naast groen- en watervoorzieningen, voorzieningen met een karakter van algemene nutte zoals speel- en nutsvoorzieningen en voorzieningen voor langzaam verkeer (fiets- en voetpad) en calamiteitenontsluiting toegestaan. Daarnaast is één verkeersontsluiting ín de richting van de Kavelingweg toegestaan. Uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen gebouwen tot maximaal 20 m² worden gebouwd. Voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 4 Tuin

De bestemming Tuin is opgenomen voor de voortuinen van de bestaande woningen aan de Mommersteeg 92 en 96 overeenkomstig de gemeentelijke plansystematiek voor bestaande woningen. In de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming is opgenomen voor functies die gerelateerd zijn aan de verkeersbestemming, zoals erftoegangswegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om gebouwen op te richten. Alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Artikel 6 Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande woningen Mommersteeg 92 en 96. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wonen. Binnen deze bestemming is, onder voorwaarden, de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep toegestaan. Voor de bebouwing geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd. Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Woongebied

Daar waar de nieuwe woningen gebouwd gaan worden, is een bestemming 'Woongebied' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn tevens water, fiets- en voetpaden en groenvoorzeningen toegestaan. Verkeersontsluitingen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'. Hiermee wordt geborgd dat de ontsluiting niet direct achter de bestaande woningen aan de Ambrosiushof kan komen te liggen. Er is één groot bouwvlak opgenomen waarbinnen de hoofdgebouwen gerealiseerd dienen te worden. Het maximum aantal woningen bedraagt 161. De woningen dienen grondgebonden te zijn, dit betekent dat de woning op straatniveau rechtstreeks toegankelijk is, waarbij één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 m en 11 m.

De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 60 m². Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn ook gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. Hierbij geldt een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Om een eventuele aantasting van privacy en woongenot van de woningen aan de Ambrosiushof te beperken is door middel van een voorwaardelijke verplichting geregeld dat tussen de nieuwe woningen en de woningen aan de Ambrosiushof een afschermende beplanting gerealiseerd dient te worden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

Voor het westelijk deel is een dubbelbestemming opgenomen om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te behouden. Dit betekent dat wanneer in dit gebied grondwerkzaamheden plaatsvinden of er wordt gebouwd op een groter oppervlak dan 100 m2 en dieper dan 50 cm nader onderzoek nodig is naar de aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Onder de algemene gebruiksregels is een verwijzing naar het verbod in de Wro opgenomen om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

Conform de wetgeving is het voorgeschreven artikel voor overgangsrecht opgenomen. Hierin zijn voorwaarden voor de omvang, het onderhoud en de herbouw opgenomen voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing of bestaand gebruik.

Artikel 14 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in deze paragraaf verslag gedaan.

Kostenverhaal

Het bestemmingsplan waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, leidt tot de planologische mogelijkheid om nieuwe woningen te bouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Met de projectontwikkelaars is een anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 7 juli 2016 werd door de projectontwikkelaar voor omwonenden en geïnteresseerden een presentatie gegeven van de plannen.

Het voorontwerp bestemmingsplan 'Victoria, Haarsteeg' heeft vanaf 6 oktober 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal vier inspraakreacties ingediend. Daarnaast zijn er in het kader van het wettelijk vooroverleg drie overlegreacties ingediend. In de Nota inspraak en overleg en wijzigingen zijn de verschillende reacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien en zijn de gevolgen voor het bestemmingsplan opgenomen. Ook de ambtshalve aanpassingen zijn opgenomen in deze Nota.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 2 februari 2017 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn 110 zienswijzen ingediend welke allen ontvankelijk zijn. In Bijlage 10 is een verslag van de ontvangen zienswijzen en de reactie daarop opgenomen.