direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kasteeldreef 46, Drunen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.Kasteeldr46Drunen-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Via de KavelWinkel wil de gemeente Heusden mensen helpen bij het vinden van een vrije bouwkavel of een nieuwbouwwoning. De gemeente Heusden wil een aantal kleine locaties ontwikkelen, die een aanvulling kunnen zijn op het aanbod in de KavelWinkel. Kasteeldreef 46 in Drunen is er hier één van.

Het realiseren van woningen op deze locatie is binnen het vigerende bestemmingsplan 'Drunen Herziening 2014' niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van 3 woningen aan de gemengde bestemming.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Drunen in buurtschap de Kuiksche Heide. Ten westen van het plangebied ligt een gemengd gebied met wonen en kleinschalige bedrijvigheid en verderop de bedrijventerreinen Groenewoud I, II en III; ten oosten bevindt zich het voormalige Land van Ooit. Aan de noordkant liggen enkele agrarische gronden en de rijksweg A59 (Waalwijk - 's Hertogenbosch); aan de zuidkant is ook een gemengd gebied te vinden met wonen en kleinschalige bedrijvigheid. De ligging van het plangebied is globaal weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Kasteeldr46Drunen-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Drunen Herziening 2014' en heeft de bestemming 'Gemengd'. Het realiseren van nieuwe woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en beoogde situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de relevante beleidsdocumenten. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de juridische toelichting. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van twee grotere kadastrale percelen, van in totaal ruim 1,2 ha . Het plangebied betreft het voorste, aan de weg gelegen deel, en heeft een oppervlakte van ca. 5.000 m².  De achterste delen van de percelen behouden hun agrarische bestemming. In de huidige situatie heeft het plangebied de bestemming 'Gemengd' (zie figuur 2.1) Op het terrein was voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze bebouwing is gesloopt, het terrein ligt nu braak. Het plangebied wordt omgeven door woon- en kleinschalige bedrijfsfuncties en grenst aan het bosgebied van het voormalige Land van Ooit. Iets verder ten westen bevindt zich het bedrijventerrein Groenewoud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Kasteeldr46Drunen-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Vigerend bestemmingsplan

2.2 Toekomstige situatie

In het huidige bestemmingsplan is een groot bouwvlak opgenomen dat volledig bebouwd mag worden voor bedrijfsmatige doeleinden. Er mogen hier echter geen woningen worden gerealiseerd. Om dit in de toekomstige situatie wel mogelijk te maken, wordt een woonfunctie toegevoegd. Op het perceel zullen maximaal drie woningen mogelijk worden gemaakt. De huidige mogelijkheden voor oprichting van bedrijfsbebouwing blijven bestaan. Op deze manier kunnen op het perceel één, twee of drie woningen met bedrijfsruimten worden gerealiseerd voor bedrijven aan huis. Woonfuncties zonder bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten zonder woonfuncties zijn ook mogelijk.

Bestemming en ruimtelijke indeling

De gemengde bestemming blijft gehandhaafd. Zoals gezegd wordt hieraan een woonfunctie toegevoegd.

De toekomstige ruimtelijke indeling van het perceel is nog niet bekend. Daarom biedt dit bestemmingsplan zoveel mogelijk flexibiliteit. Om de locatie van de nieuw te realiseren gebouwen zo flexibel mogelijk te maken, is bijvoorbeeld het bouwvlak vergroot. Het bebouwingspercentage, daarentegen, is teruggebracht van 100% naar 60%, om een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Dit sluit aan bij de huidige gemeentelijke standaard voor de gemengde bestemming.

Om te zorgen dat de ontwikkeling, als deze eenmaal gerealiseerd is, bij de omgeving past, zijn bepaalde voorwaarden gesteld aan de toekomstige inrichting van het terrein. Deze voorwaarden zijn in de regels van het bestemmingsplan geborgd en hebben onder andere betrekking op:

  • minimum afstand van bebouwing tot perceelsgrenzen;
  • bouwmogelijkheden binnen en buiten het bouwvlak;
  • bouw- en goothoogte van verschillende bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid dat er geen nationale belangen in het geding zijn.

Toetsing

Er zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit Ruimtelijke ordening (2012)

De SVIR beschrijft de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Om het proces van stedelijke ontwikkelingen op een gewenste wijze te laten plaatsvinden worden stappen voorgeschreven ('de treden van de ladder'). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke behoefte (vraag). Naast de kwantitatieve beoordeling gaat het ook om kwalitatieve behoefte op regionale schaal;
  • 2. indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke behoefte, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Uit recente uitspraken van de Raad van State is gebleken dat bij kleinschalige ontwikkelingen (zoals de bouw van drie woningen) geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is dan niet noodzakelijk. Voor de volledigheid is hierna wel een toelichting gegeven over de ontwikkeling op basis van de woningbouwplanning.

De gemeente Heusden maakt deel uit van de regio Noordoost-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het 'Regionaal Ruimtelijk Overleg'/RRO samen met de provincie Noord- Brabant afspraken over de woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaars-periode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2014. In de planperiode van 2015 tot en met 2024 bedraagt de bouwopgave voor Heusden 2.286 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas van de gemeente, maar ook in de huishoudenverdunning en de verwachte migratie. In de hele regio Noordoost-Brabant gaat het in deze periode om een opgave, een woningbehoefte, van 18.900 woningen. Voor de lange termijn -tot 2030 - bedraagt de opgave een kleine 30.000 woningen.

Door de ligging van de gemeente Heusden, op de rand van de regio Noordoost-Brabant, is er tevens een samenwerking met de regio Hart-van-Brabant. En vooral intensief binnen de subregio de Langstraat, die wordt gevormd door de gemeenten Waalwijk, Loon op Zand en Heusden. Deze gemeenten vormen samen één woningmarkt. Woningbouwplanning en plannen worden binnen de Langstraat actief afgestemd, zowel kwalitatief als kwantitatief. Dit vindt zijn weerslag in de monitor.

In de planning van de gemeente Heusden zijn in de komende vijf jaar 1.093 (2015-2019) woningen gepland en er zijn 2.187 woningen gepland voor de komende tien jaar (2015 t/m 2024). Hiermee blijft de gemeente iets achter op de prognose van de provincie. Van dit geplande aantal woningen was bij de laatste herziening van de planning (november 2015) 48% (1.101 woningen) harde plancapaciteit.

De met dit bestemmingsplan nieuw te bouwen woningen zijn opgenomen in de woningbouwplanning. Het betreft een locatie gelegen binnen het stedelijk gebied.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen nationaal beleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010-2014)

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Dit deel bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken. Op figuur 3.1 is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Kasteeldr46Drunen-VG01_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart

Het plangebied is op de structurenkaart deels aangeduid als stedelijk concentratiegebied, deels als gemengd landelijk gebied met de aanduiding zoekgebied voor verstedelijking, en deels als gemengd landelijk gebied.

Stedelijk concentratiegebied

De provincie onderscheidt binnen de stedelijke structuur twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002

In het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgave opgevangen. Het stedelijk concentratiegebied bestaat onder andere uit het 'kralensnoer' van steden en kernen afgewisseld door groene geledingszones op de overgang van zand- naar kleigebied van Bergen op Zoom, via Roosendaal, Etten-Leur, Breda, Oosterhout, Waalwijk, 's-Hertogenbosch tot Oss. Regionale afstemming voor stedelijke ontwikkelingen vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen. De provincie streeft bij alle ontwikkelingen naar zorgvuldig ruimtegebruik en aandacht voor ruimtelijke kwaliteit.

Gemengd landelijk gebied

De provincie onderscheidt binnen het landelijk gebied twee ontwikkelingsperspectieven: gemengd landelijk gebied en accent agrarische ontwikkeling. Het gemengd landelijk gebied is een gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. De provincie zet in op het voldoen aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden

geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling betreft het herstructureren van een voormalig agrarisch perceel waar nu een gemengde bestemming op ligt. De beoogde ontwikkeling doelt op een menging van woon- en kleinschalige bedrijfsfuncties die in de directe omgeving reeds aanwezig is en hier dan ook goed op aansluit. Op de ligging in bestaand stedelijk gebied dan wel gemengd landelijk gebied wordt bij de toetsing aan de Verordening Ruimte besproken. De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant (2014)

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Volgens de 'themakaart stedelijke ontwikkeling', behorende bij de verordening, ligt het plangebied geheel in bestaand stedelijk gebied (donkerpaars). Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in figuur 3.2. Er is daarom sprake van een discrepantie tussen structuurvisie en verordening. Op de kaarten van de structuurvisie is de idealisatie van gebiedsgrenzen echter slechts indicatief; in de verordening is de idealisatie exact. Daarom wordt uitgegaan van de verordening en kan worden geconcludeerd dat het plangebied in bestaand stedelijk gebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Kasteeldr46Drunen-VG01_0004.png"

Figuur 3.2 Uitsnede themakaart stedelijke ontwikkeling

Voor het plangebied zijn de volgende regels relevant:

  • zorgplicht ruimtelijke kwaliteit (3.1);
  • bestaand stedelijk gebied (4.2 en 4.3).

Per artikel wordt (indien relevant) getoetst aan het provinciaal belang.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:

  • a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

De nieuw te realiseren woningen moeten passen bij de bestaande woonfuncties in de omgeving. In de regels worden voorwaarden gesteld aan de ruimtelijke indeling van het perceel en de maatvoering van de woningen.

  • b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied en betreft inbreiding. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast was er voorheen ook bebouwing aanwezig.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

  • a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;

Zoals beschreven in hoofdstuk 4 heeft het plan geen gevolgen voor de hier genoemde aspecten.

  • b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, passen in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieu aspecten en volksgezondheid;

Zoals eerder genoemd zal de nieuwe invulling van dit perceel passen in het huidige straatbeeld. Omdat er al een bouwvlak aanwezig is en er in de directe omgeving reeds woonfuncties en kleinschalige bedrijfsfuncties mogelijk zijn, zullen er geen significante veranderingen zijn ten aanzien van de milieu- aspecten en de volksgezondheid. Daarnaast is, om een goed woon- en leefklimaat te garanderen, het bebouwingspercentage verlaagd.

  • c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Er wordt gebruik gemaakt van de reeds aanwezige infrastructuur ter ontsluiting van het perceel. Deze ontsluiting is voldoende voor de ontwikkeling.

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied

Artikel 4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

De ontwikkeling is gezien de geringe omvang geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en is tevens gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

  • a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4 onder b, worden nagekomen;
  • b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plan capaciteit voor woningbouw.

2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:

  • a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
  • b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Het beoogde aantal woningen is opgenomen op de gemeentelijke planningslijst woningbouw die naar aanleiding van het regionaal ruimtelijk overleg is opgesteld.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Verordening Ruimte 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heusden 'ideeën voor een plek' (2009)

Deze structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities van de gemeente Heusden voor een periode van 20 jaar, met een accent op de periode 2010-2020.

De gemeente Heusden heeft met haar “Nota Volkshuisvesting 2030' gekozen voor een open scenario. Dit scenario voorziet in de realisering van 3.580 woningen tot 2030. De meest recente provinciale prognoses gaan zelfs uit van een verruiming en versnelling van dit programma. Daarin wordt namelijk uitgegaan van de bouw van 3.320 woningen in de periode 2009 tot 2020 en 5.385 in de periode 2009-2030.

Deze taakstelling biedt goede perspectieven om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Nieuwe woningbouwlocaties worden geconcentreerd aan de randen van de kernen. Daarnaast wil de gemeente:

  • duurzame bouw stimuleren;
  • aantasting van het buitengebied voorkomen;
  • het woonklimaat optimaliseren.

Toetsing en conclusie

Dit project past binnen de kaders van de structuurvisie. Het draagt bij aan het afstemmen van de woningvoorraad op toekomstige behoefte.

3.3.2 Woonvisie Heusden 2014-2024

Met het vaststellen van de woonvisie Heusden 2014-2024 “Dromen waarmaken” is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode 2014-2018 met een doorkijk van tien jaar. De Woonvisie is op 14 januari 2014 vastgesteld.

De woonvisie heeft als titel 'Dromen waarmaken'. Deze verwoordt de opvatting dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij is bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten en benut de kans die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt de gelegenheid om bij te dragen aan de regionale woonopgaven.

In de woonvisie zijn de volgende speerpunten van beleid genoemd:

  • bewoners maken Heusden (zelf initiatief);
  • waarborging van de betaalbaarheid;
  • inspelen op groeiende vraag naar wonen met zorg;
  • nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners;
  • benutten kracht bestaande wijken.

Toetsing en conclusie

Dit bestemmingsplan draagt bij aan het bieden van kansen voor nieuwbouw op burgerinitiatief. Er wordt zoveel mogelijk flexibiliteit geboden. Het plan past binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet 1988

In de Monumentenwet 1988 wordt voorgeschreven dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In de Erfgoednota heeft de gemeente vastgelegd hoe het cultureel erfgoed behouden en versterkt kan worden. Cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd op de cultuurhistorische waardenkaart. Archeologie is vastgelegd via de 'archeologische verwachtingenkaart' en 'archeologische beleidsadvieskaart'. In het gemeentelijke archeologiebeleid is aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Er zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied of de directe omgeving aanwezig.

Archeologie

Op basis van de gemeentelijke verwachtingenkaart en de daaruit volgende beleidskaart kan worden opgemaakt dat het perceel geen archeologische verwachtingswaarde heeft. Daarom is het gebied vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is door Econsultancy verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan de aanwezig puinverharding. Op één controlepunt is asbest aangetroffen, hier is vervolgactie nodig. voor het overige zijn er geen belemmeringen voor de nieuwe functie.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

In het bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft –  moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het perceel ligt momenteel braak.

Beoogde ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan voegt aan de bestaande planologische mogelijkheden op dit perceel het realiseren van maximaal drie woningen toe. De invloed van deze woningen op de ecologische waarden op en in de omgeving van het perceel moet daarom worden getoetst.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van het Natuurnetwerk Noord-Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is provinciaal uitgewerkt in Structuurvisie en verordening.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • 2. er geen alternatief is;
  • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkeling dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • 1. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • 2. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • 3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Noord-Brabant (zie figuur hieronder). Tijdens de aanlegwerkzaamheden is enige verstoring van het aangrenzende bosgebied niet uit te sluiten. Aangezien het hier om een tijdelijke verstoring gaat, betreft het geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van dit bosgebied. De drie nieuwe woningen zullen evenmin leiden tot een relevante verstoring van het bos, aangezien dit bos reeds recreatief ontsloten is.

De afstand tot Natura 2000 bedraagt minimaal 1.000 m. Vanwege deze grote afstand en de kleinschalige ingreep heeft het plan geen effect op deze beschermde natuurgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.Kasteeldr46Drunen-VG01_0005.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rood) ten opzichte van het provinciale Natuurnetwerk (groen)

Soortenbescherming

Het plangebied herbergt geen vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van zwaarbeschermde soorten en geen groeiplaatsen van zwaarbeschermde planten. Jaarrond beschermde vogelnesten zijn hier niet aanwezig. De bosrand langs de rand functioneert als broedplaats voor vogels. Deze bosrand wordt echter niet beïnvloed, met uitzondering van enige verstoring tijdens de bouwwerkzaamheden. Door deze werkzaamheden buiten het broedseizoen op te starten wordt strijdigheid met de Flora- en faunawet voorkomen.

Op het perceel zelf zijn naar verwachting algemene, licht beschermde soorten aanwezig als egel, veldmuis, mol etc. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de relevante verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.

De aangrenzende bosrand functioneert naar verwachting als foerageergebied voor vleermuizen. De beoogde woningen zullen een verwaarloosbaar effect hebben op deze functie aangezien het een zeer kleine aanvulling van een reeds bestaand bebouwingslint betreft. Nader veldonderzoek zal deze conclusie niet veranderen en is derhalve niet nodig.

Conclusie

De Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk staan de vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het bestemmingsplan is in zijn geheel uitvoerbaar.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Na overleg met het waterschap is de waterparagraaf op enkele punten aangepast.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het ontwikkelingsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschap:

  • Waterbeheerplan 2016-2021;
  • Keur.

Gemeente:

  • Waterplan;
  • Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2016.

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied.

Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het waterbeheerplan 2010-2015, maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.

Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen.

De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen door de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Heusden en haar waterpartners (Waterschappen Aa en Maas en De Dommel, provincie Noord-Brabant en waterleidingmaatschappij Brabant Water) hebben een integraal waterplan opgesteld. De aanleiding hiervoor was een omslag in het denken en beleid rond water gedurende de afgelopen jaren: in plaats van voort te borduren op het vertrouwde denken in waterbeheersing door technische ingrepen, kwam de nadruk te liggen op het aansluiten op de natuurlijke potenties van het landschap en het watersysteem (duurzaamheidprincipe). Om aan te kunnen geven hoe de gemeente omgaat met water, zijn in het waterplan zeven waterdoelen geformuleerd:

  • een veerkrachtig en duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • een optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • een effectieve waterorganisatie;
  • een veilig en gezond watersysteem;
  • optimale recreatiemogelijkheden en een juiste educatie;
  • water als ordenend principe;
  • een maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en watercommunicatie.

Deze doelstellingen zijn uitgewerkt als gebied specifieke streefbeelden voor stedelijk-, landelijk-, en natuurlijk gebied. Het waterplan is een 'parapluplan' voor andere gemeentelijke plannen waarin water een rol speelt. Bovendien schept het waterplan randvoorwaarden en (beleid)uitgangspunten voor projecten binnen de gemeente Heusden.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Op 15 mei 2012 is het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) voor de gemeente Heusden opgesteld voor het jaar 2012-2016. Een GRP is een beleidsmatig en strategisch plan voor de aanleg en beheer van de gemeentelijke riolering. Om water op straat te voorkomen in de gebieden waar wateroverlast wordt ervaren, zijn korte termijn maatregelen benoemd die de wateroverlast grotendeels terugdringen. Door de afvoercapaciteit van de riolering te vergroten, zal het oppervlaktewater echter nog intensiever belast worden met afvoer vanuit het stedelijk gebied. Een duurzame lange termijn oplossing is het afkoppelen van verhard oppervlak en het water bergen in de daarvoor geschikte locaties net buiten de kern. Hiertoe is een kaart opgesteld met zoekgebieden voor waterberging. Bij het afkoppelen van hemelwater wordt in beginsel gestart met de verharde gebieden die het verst van de overstorten zijn gelegen, zodat het afkoppelen direct effect heeft op het hele rioleringsgebied.

In het hemelwaterbeleid staan 4 pijlers centraal:

  • aanpak bij de bron; voorkomen van verontreiniging van hemelwater;
  • hemelwater vasthouden/infiltreren en bergen (en dan pas afvoeren);
  • hemelwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • integrale afweging op lokaal niveau.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt ten oosten van de kern Drunen in buurtschap de Kuiksche Heide en betreft een voormalig agrarisch perceel. Het bouwvlak was volledig verhard ten tijde van de agrarische bebouwing. Deze agrarische bebouwing is recentelijk gesloopt. Het terrein ligt nu braak.

Bodem en grondwater

De bodem in het plangebied bestaat uit zwaklemig fijn zand. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert van 0,4 m tot 0,8 m beneden het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal drie woningen en kleinschalige bedrijfsgebouwen, al dan niet in combinatie. Het projectgebied is circa 4750 m². Het projectgebied was in het verleden nagenoeg volledig verhard (met agrarische bedrijfsbebouwing en puinverharding). In de nieuwe situatie zal naar verwachting maximaal 80% (bebouwingspercentage 60% en 20% terreinverharding) worden verhard. Er zal geen sprake zijn van een toename van verharding. Een vergunning in het kader van de keur is noodzakelijk als de toename van verharding meer dan 2000 m² bedraagt. Bij minder dan 2000 m² toename (of geen toename) bepaalt de gemeente de norm voor HNO.

Conform het GRP wordt het hemelwater volledig op eigen terrein opgevangen en verwerkt. Voor de berekening van de benodigde compensatie wordt de berekeningsmethode van de (nieuwe) keur gehanteerd: compensatie (m³) = verhard oppervlak (m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (m). Uitgaande van bebouwing van maximaal 2850 m² (60%) en overige terreinverharding van maximaal 950 m² (20%) is de benodigde compensatie 3800 m² x 1 x 0,06 = 228 m³. De hier berekende omvang van de compenserende waterberging betreft de omvang op basis van het zwaarste scenario en betreft een ‘altijd goed’ maatregel.

De gemeente Heusden zal op basis van de nieuwe keur in overleg met het waterschap een nieuwe beleidslijn vaststellen voor compenserende waterberging. Indien gewenst, kan de omvang van de compenserende waterberging op dat moment worden aangepast aan het vastgestelde beleid. Op het perceel zijn voldoende mogelijkheden om in de berging te voorzien. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een infiltratievoorziening onder de inrit- of toegangsweg, onder de parkeervoorzieningen en/of terrassen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling is geen vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Conclusie

Met in acht name van de genoemde maatregelen heeft de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' waar in bijlage 1 van de toelichting nader op wordt in gegaan.

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.

Onderzoek

In het vigerende bestemmingsplan 'Drunen Herziening 2014' is uitgegaan van de Staat van Functiemenging. Vrijwel alle voorkomende bedrijven en voorzieningen vallen in de milieucategorieën A en B op basis van de Staat van Functiemenging van de VNG-publicatie. In dit plan wordt dan ook aangesloten op het gebiedstype functiemenging en wordt uitgegaan van de Staat van Functiemenging.

Ten noorden van het plangebied liggen agrarische gronden. Hier moet rekening worden gehouden met spuitdrift. Om afscherming tegen spuitdrift te garanderen is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat voor 'voldoende afscherming' moet worden gezorgd alvorens woningen gelegen binnen 50 m van het agrarische perceel in gebruik mogen worden genomen. Onder 'voldoende afscherming' kan bijvoorbeeld een dubbele wintergroene haag van 10 m breed of een gesloten scherm van ten minste 2 m hoog worden verstaan.

Ten oosten van het plangebied ligt het voormalig Land van Ooit dat nu als wandelgebied fungeert. Dit zal dan ook geen milieuhinder veroorzaken.

Ten zuiden en westen van het plangebied zijn op minimaal 40 m afstand diverse bedrijven gevestigd waaronder een kunstwinkel, uitlijnspecialist (voertuigen), autobedrijf, opslagbedrijf en verhuurder van aanhangwagens. Op basis van de VNG-publicatie vallen deze bedrijven maximaal in milieucategorie B. Activiteiten die vallen onder milieucategorie B kunnen in een gemengd gebied worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere milieugevoelige functies dienen plaats te vinden. De beoogde ontwikkeling vindt op ruime afstand van deze bedrijfsactiviteiten plaats.

In het plangebied worden kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan tot maximaal categorie B. Deze bedrijfsactiviteiten zullen bouwkundig worden afgescheiden van de beoogde woningen zodat de woningen geen milieuhinder ondervinden en de bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden beperkt.

Ten zuiden van het plangebied is op ca. 40 m afstand een agrarisch bedrijf aanwezig. Op kortere afstand zijn reeds bestaande woningen aanwezig waar rekening mee gehouden moet worden. Ter plaatse van het plangebied zal dan ook geen sprake zijn van milieuhinder.

Het bedrijvenpark Groenewoud ligt op ca. 250 m ten westen van het plangebied. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van dit gezoneerde bedrijventerrein. In paragraaf 4.8 Geluid wordt hier nader op ingegaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijven die in de omgeving aanwezig zijn, niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Conform de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ten noorden op ca. 550 m afstand en ten noordwesten op ruim 600 m afstand zijn hogedruk aardgasleidingen (Z-517-12 en Z-517-16) van Gasunie gelegen. Het invloedsgebied van deze leidingen bedraagt 95 en 45 m. Het plangebied valt niet binnen dit invloedsgebied. Ten noorden op ca. 600 m afstand ligt ook de Rijksweg A59. Uit het basisnet weg blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege het vervoer van brandbare gassen bedraagt het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico 355 m. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van deze weg. In de directe omgeving van het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of het water.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied wordt ontsloten op de Kasteeldreef. Deze weg heeft voor het omliggend gebied een beperkte ontsluitende functie. De weg is ingericht met een enkele rijloper. Het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer worden gemengd afgewikkeld. Voor voetgangers ontbreekt een trottoir. Ontsluiting van het plangebied zal verder plaatsvinden in zuidelijke richting naar de Bosscheweg. Vanaf hier kan in westelijke richting Drunen worden bereikt en in oostelijke richting Nieuwkuijk. In noordelijke richting kan via de interne wegenstructuur op bedrijventerrein Groenewoud de Rijksweg A59 worden bereikt. De ontsluiting van het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer goed. Voor fietsverkeer en voetgangers is deze matig, gezien de maximum rijsnelheid van 50 km/u en het ontbreken van fiets- en voetgangersvoorzieningen.

Parkeerbehoefte

Binnen de gemengde bestemming is het mogelijk gebouwen op te richten voor bedrijfsmatige doeleinden en/of het realiseren van maximaal drie woningen. Op deze manier kunnen op het perceel één, twee of drie woningen met bedrijfsruimten worden gerealiseerd voor bedrijven aan huis. Woonfuncties zonder bedrijf of bedrijfsmatige activiteiten zonder woonfuncties zijn ook mogelijk.

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan worden bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Heusden zoals opgenomen in de Nota parkeernormen Heusden 2016. Hierin staan per type woning de parkeernormen opgenomen. Voor onderhavig plan is nog geen concrete invulling bekend. Zodoende zal bij het indienen van het bouwplan ten behoeve van de bouwvergunning getoetst moeten worden aan de parkeernormen zoals vastgelegd in de genoemde nota. Deze normen zijn tevens vastgelegd in de regels bij dit bestemmingsplan.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer goed. Voor fietsers en voetgangers is deze, gezien de maximum toegestane snelheid van 50 km/u en het ontbreken van fiets- en voetgangersvoorzieningen, matig. Binnen het plangebied zal aan de parkeernormen van de gemeente worden voldaan.

4.8 Geluid

Wegverkeerslawaai

De ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal drie nieuwe woning. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Kasteeldreef en Groenewoud.

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB.

Uitgangspunten

Uitgangspunt voor het akoestisch onderzoek is de realisatie van woningen met een begane grond en eerste en tweede verdieping. Zodoende is gerekend op de waarneemhoogten 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m.

Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2026 gehanteerd te worden. Deze zijn aangeleverd door de gemeente Heusden en, omdat geen tel- of modelgegevens beschikbaar zijn, gebaseerd op aannames. Voor zowel de Kasteeldreef als de Groenewoud is een aanname gedaan van 2.000 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag. Voor akoestisch onderzoek dient uitgegaan te worden van verkeersintensiteiten op een gemiddelde weekdag. Door de gemeente Heusden wordt een omrekenfactor gehanteerd van 0,88. Voor beide wegen geldt op een weekdag zodoende een intensiteit van 1.760 mvt/etmaal. Ook is door de gemeente Heusden een voertuig- en etmaalverdeling aangeleverd. Deze is terug te vinden in de rekenbladen in bijlage 1.

Beide wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/u. De Groenewoud is uitgevoerd in dichtasfaltbeton (referentiewegdek) en de Kasteeldreef in klinkerverharding (in keperverband).

Onderzoek en resultaten

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Hierbij is de kortste afstand aangehouden tussen de as van beide wegen tot aan de grens van de woonbestemming.

In onderstaande tabel is de geluidbelasting op de randen van de woonbestemming weergegeven. Hierbij is steeds onderscheid gemaakt naar waarneemhoogte en bron.

Tabel 4.1 Overzicht geluidbelasting gevel

bron   waarneemhoogte   geluidsbelasting  
Kasteeldreef   1,5 m   54 dB  
  4,5 m   54 dB  
  7,5 m   54 dB  
Groenewoud   1,5 m   42 dB  
  4,5 m   44 dB  
  7,5 m   44 dB  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat ten aanzien van de Kasteeldreef de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde wordt echter niet overschreden.

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Voor de ontwikkeling is sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB ten gevolge van de Kasteeldreef. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar.

Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De weg is in principe gecategoriseerd als erftoegangsweg. Een maximum snelheid van 30 km/u zou bij een dergelijk wegtype passend zijn. Echter geldt in de huidige situatie een maximum snelheid van 50 km/u. Het verlagen van de maximum snelheid naar 30 km/u zou zodoende een optie kunnen zijn. Het terugbrengen van de maximum snelheid zal echter een geluidreductie tot gevolg hebben van maximaal 4 dB. De geluidbelasting bedraagt dan nog 50 dB waarmee nog steeds sprake is ven een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. Een dergelijke maatregel is zodoende niet doelmatig. Verder dient de functie als erftoegangsweg, als laagste wegcategorie, behouden te blijven. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.

Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar.

Beleid hogere waarden gemeente Heusden

Binnen het gemeentelijk beleid is opgenomen dat, bij verlening van een hogere grenswaarde, sprake dient te zijn van minimaal één geluidsluwe gevel. Een geluidsluwe gevel betreft een gevel met een maximale geluidbelasting van 48 dB. Daarnaast wordt gestreefd naar de aanwezigheid van een geluidsluwe buitenruimte.

In dit geval is sprake van een geluidbelasting boven de 48 dB op de gevel parallel aan de Kasteeldreef. Op de gevels aan de achterzijde van de woningen zal de geluidbelasting lager zijn. Dit deel van de woning wordt afgeschermd ten opzichte van de weg. Aan deze zijde van de woning is tevens geen andere geluidbron aanwezig. Op basis daarvan kan gesteld worden dat sprake is van een geluidsluwe gevel en buitenruimte. Zodoende wordt aan het gemeentelijk beleid voldaan.

Conclusie

Ten aanzien van de Kasteeldreef bedraagt de geluidsbelasting op de gevel maximaal 54 dB (bij een waarneemhoogte van 1,5 en 4,5 m). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden en omdat sprake is van tenminste één geluidluwe gevel, is het mogelijk een hogere waarde vast te stellen van 54 dB.

Industrielawaai

De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Groenewoud. Gezien het feit dat er nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd worden, is akoestisch onderzoek noodzakelijk, en dient er een hogere waarde vastgesteld te worden.

Toetsing

Voor het bouwvlak is de geluidbelasting vanwege industrieterrein Groenewoud bepaald. Als uitgangspunt voor de berekening is het geactualiseerde zonebewakingsmodel gebruikt (rapport m.2014.1271.00.R001 van 7 juli 2015). De geluidbelasting bedraagt 47 dB(A). Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voldaan. Dit betekent dat het vaststellen van een hogere waarde in principe niet noodzakelijk is.

Aanbevolen wordt om rekening te houden met de planologische mogelijkheden van het industrieterrein en voor de woning wel een hogere waarde vast te stellen. Hiermee worden de mogelijkheden van het industrieterrein niet onnodig beperkt. Op de nabijgelegen toetspunten 03 en 04 ter plaatse van de zonegrens is nog 4 tot 5 dB geluidsruimte beschikbaar. Met een hogere waarde van 52 dB(A) wordt voldoende rekening gehouden met de planologische mogelijkheden van het industrieterrein.

Conclusie

In de huidige situatie wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voldaan. In verband met de planologische mogelijkheden van het industrieterrein is het noodzakelijk een hogere waarde van 52 dB(A) voor de woning vast te stellen.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het aantal woningen met maximaal drie toe. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Bosscheweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 19,3 µg/m³ voor NO2, 21,9 µg/m³ voor PM10 en 13,9 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 10 dagen.

Omdat direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)

De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven.

Uitgangspunt voor de regels is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Daarnaast is voor de regels ook aansluiting gezocht bij de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, onder meer met betrekking tot de antidubbeltelbepaling en het overgangsrecht. Voor dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels uit het vigerende bestemmingsplan.

5.2 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals GD voor 'Gemengd'.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Op de verbeelding wordt met een maatvoeringsaanduiding het maximum aantal toegestane wooneenheden (woningen) aangegeven.

Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Toelichting op de regels

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen

dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Gemengd (Artikel 3)

Om zowel bedrijfsmatige- als woonfuncties mogelijk te maken, is een gemengde bestemming opgenomen. Dit betreft grotendeels de bestemming uit het vigerende bestemmingsplan, waaraan het realiseren van maximaal 3 woningen is toegevoegd.

5.3.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)

Dit artikel bevat de anti-dubbeltelbepaling zoals deze verplicht is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene gebruiksregels ( Artikel 5 )

In deze bepalingen zijn enkele gebruiksvormen aangegeven, die in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt. Het gebruiksverbod zelf is geregeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregel ( Artikel 7 )

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij de inwerkingtreding van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Slotregel (Artikel 8)

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Deze uitvoerbaarheid betreft in het bijzonder de financieel economische uitvoerbaarheid. In dat verband is hiernaar onderzoek verricht. Daarnaast moet worden aangegeven of er een exploitatieplan wordt opgesteld of dat er sprake is van een overeenkomst.

Kostenverhaal

Dit bestemmingsplan leidt tot de planologische mogelijkheid om nieuwe woningen te bouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is. Het projectgebied is volledig in eigendom van de gemeente Heusden. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd via de gronduitgifte. Ook is het stellen van locatie- of faseringseisen niet nodig. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.

Financiële uitvoerbaarheid

De kosten die verband houden met het nieuwe gebruik zijn plankosten en de kosten van de bouw. De plankosten worden door de gemeente betaald en de bouwkosten door een toekomstige koper. De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is met het oog op het voorgaande afdoende gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het betreft een ontwikkeling van beperkte omvang: dit bestemmingsplan maakt de vestiging van kleinschalige bedrijven en/of de bouw van maximaal drie woningen mogelijk. De bedrijfsmatige invulling is al in het geldende bestemmingsplan opgenomen en daarop konden dus eerder al inspraakreacties en zienswijzen worden ingediend. De extra mogelijkheden betreffen dus alleen de woningen.

Om deze redenen is conform de gemeentelijke inspraakverordening besloten af te zien van een terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan ‘Kasteeldreef 46, Drunen’.

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd te worden met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor dit plan is overleg gepleegd met:

  • 1. Gedeputeerde Staten Noord-Brabant, directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving;
  • 2. Waterschap Aa en Maas.

Het waterschap Aa en Maas heeft verzocht de verhardingstoename in de waterparagraaf van de toelichting te kwantificeren. De waterparagraaf is hierop aangevuld. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben gereageerd, dat zij geen aanleiding zien tot het maken van opmerkingen

Vaststellingsprocedure

In het kader van de vaststellingsprocedure conform artikel 3.1.8 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 26 mei 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gekregen om zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Bij de gemeente zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend. Er zijn wel enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 3