direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Donkhof Haarsteeg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De locatie Donkhof is al langere tijd in beeld als (inbreidings)locatie voor woningbouw. Ter plaatse is beoogd om maximaal zestien grondgebonden woningen te realiseren. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern Haarsteeg binnen de gemeente Heusden. Het plangebied bestaat uit een aantal percelen die zich aan de doodlopende weg Donkhof bevinden. De percelen zijn gelegen in het verlengde van de appartementen van Woonveste aan de Donkhof en naast een aantal vrijstaande woningen. Het plangebied is ongeveer 37 meter breed en ruim 130 meter lang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0001.png"

Ligging plangebied in de kern Haarsteeg

1.3 Geldende planologische regeling

Bestemmingsplan Heusden Buitengebied

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan Heusden Buitengebied, vastgesteld op 14 januari 2013. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan een agrarische bestemming. Daarnaast liggen op het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' (noordelijk deel) en 'Waarde - Archeologie 3' (zuidelijk deel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0002.png"

De bouw van de nieuwe woningen, inclusief de voorzieningen zoals verkeer en parkeren is strijdig met dit geldende bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan Haarsteeg

De gemeente Heusden is voornemens het bestemmingsplan Haarsteeg te herzien en heeft het ontwerpbestemmingsplan Haarsteeg ter inzage (december 2014) gelegd. Het bestemmingsplan Haarsteeg is een integrale herziening van het bestemmingsplan Haarsteeg uit 2004.

In het bestemmingsplan is reeds rekening gehouden met de beoogde ontwikkeling door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om zestien grondgebonden woningen te kunnen realiseren, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de ontwikkeling mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • b. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  • c. uit milieukundig bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • d. de woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid;
  • e. de ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
  • f. er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
  • g. de economische haalbaarheid dient te zijn gegarandeerd;
  • h. er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0003.png"

Uitsnede ontwerpbestemmingsplan Haarsteeg met de wijzigingsbevoegdheid (rode arcering)

Om echter de voortgang in het project Donkhof te houden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie van het plangebied weergegeven. In dit hoofdstuk komt ook de beoogde situatie aan bod. Ook komt de toelaatbaarheid van de ontwikkeling op deze locatie in dit hoofdstuk naar voren. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid opgenomen. De uitvoeringsaspecten zoals archeologie, water en geluid komen terug in hoofdstuk 4. De uitleg van de regels is te vinden in hoofdstuk 5. Tenslotte komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en beoogde ontwikkeling

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is omsloten door woningbouw in diverse verschijningsvormen. Aan de noordzijde zijn gestapelde woningen aanwezig, aan de westzijde vrijstaande woningen. Iets verder aan de oostzijde zijn met name vrijstaande woningen en tweekappers te vinden.

Het plangebied bestaat uit agrarische grond dat voor een deel in gebruik is als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0004.png"

Huidige situatie van het plangebied

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Locatiekeuze

Op de percelen aan de Donkhof is een woningbouwontwikkeling voorzien. Het plangebied kan hiervoor ingericht worden door een nieuw aan te leggen weg die over de lengterichting over het perceel komt. Deze weg wordt een verlengde van de aanwezige Donkhof.

De locatie is klein, maar door de aaneengebouwde woningen kan hier op deze locatie een significante wijziging in het woningaanbod van de wijk bewerkstelligd worden. De kern bestaat overwegend uit duurdere vrije sector woningbouw, er is behoefte aan betaalbare woningen.

Voor deze locatie is een marktverkenning (door de ontwikkelaar) gedaan. Daar is uit gekomen dat lokaal vooral behoefte is aan goedkopere koopwoningen voor starters. Het is voor Haarsteeg langere tijd geleden dat er goedkopere koopwoningen voor starters gerealiseerd zijn. De woningvoorraad in Haarsteeg bestaat voor maar 4% uit rijwoningen, tegenover gemiddeld 40% in de gemeente (Wijkatlas 2013).

Met het voorliggende bestemmingsplan, waarbij 16 grondgebonden eengezinswoningen worden gerealiseerd, wordt voorzien in de behoefte van betaalbare woningen.

In de onderstaande afbeelding is een mogelijke situatieschets opgenomen van de woningen ten opzichte van de omgeving. De schets geeft een mogelijkheid weer voor het plangebied. De exacte locatie van de woningen en de perceelsindeling staan niet vast. Daarom is in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met een flexibele indeling van het plangebied en met enige flexibiliteit in het aantal wooneenheden (maximaal zestien).

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0005.jpg"

Situatieschets mogelijke nieuwe situatie Donkhof

2.2.2 Randvoorwaarden beoogde ontwikkeling

Flexibiliteit in toe te laten woningen

Ten aanzien van de flexibiliteit en de aanpasbaarheid is het wenselijk een breder scala aan woningtypen mogelijk te maken in het bestemmingsplan. De consument (koper) bepaalt immers welke woningen afzet vinden. Gelet op de directe omgeving ligt het voor de hand om grondgebonden woningen toe te laten. Dit sluit aan bij het doelgroepenbeleid van de gemeente, waarbij met name wordt ingezet op de realisatie van goedkope koopwoningen, middeldure huurwoningen en levensloopbestendige woningen.

Toelaatbare bouwmassa

De gemeente hanteert in principe als uitgangspunt voor de bouwregeling de standaard modelregels van de gemeente Heusden voor de toelaatbare woningen. Deze modelregels zijn tevens van toepassing op de omliggende woonomgeving (actualisatie bestemmingsplan Haarsteeg). Per nieuwbouwlocatie wordt bekeken of aanvullende eisen gewenst zijn. De modelregeling gaat uit van een maximale bouwhoogte van 11 m. Aangezien deze mogelijkheid voor omliggende woningen ook is opgenomen en de stedenbouwkundige situatie ter plaatse geen aanleiding geeft dit te verlagen, geldt voor het plangebied ook een maximale bouwhoogte van 11 m.

Parkeren

Er moeten voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om te voorzien in de parkeerbehoefte. Per woning worden minimaal 1,8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerbehoefte is afgeleid van CROW-normen en ervaringscijfers binnen de gemeente. Het parkeren moet binnen het plangebied worden opgelost.

Waterberging

Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente moeten hydrologisch neutraal worden gebouwd. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de voorwaarde om hydrologisch neutraal te bouwen.

2.2.3 Stedenbouwkundige opzet

Er is onderzoek uitgevoerd (zie mogelijke verkaveling paragraaf 2.2.1) naar de mogelijke stedenbouwkundige opzet van het gebied. Op basis van deze stedenbouwkundige opzet zijn onder andere de uiterste bouwgrenzen, -hoogten en aantal woningen afgeleid. Omdat nog niet duidelijk is hoe het exacte programma eruit komt te zien, is de stedenbouwkundige opzet in hoofdlijnen vertaald in het bestemmingsplan.

Gelet op de omvang en inrichting van het plangebied ligt het voor de hand om aan de westzijde van het plangebied een ontsluiting het gebied in te realiseren. De stedenbouwkundige opzet biedt ruimte voor de realisatie van vrijstaande, halfvrijstaande of geschakelde, rij- en patiowoningen. Op basis van de hiervoor opgenomen verkaveling is aangetoond dat zestien woningen binnen het plangebied kunnen worden gerealiseerd.

2.2.4 Juridisch-planologische vertaling stedenbouwkundig plan

Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Daarbij is zorgvuldigheid in acht genomen. In de ruimtelijke afwegingen zijn alle voorkomende belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend. Door het in acht nemen van deze zorgvuldigheid is in het kader van de rechtszekerheid rekening gehouden met de belangen van omwonenden. Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij het grootste deel van het gebied de bestemming ‘Wonen' heeft gekregen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, onder meer: maximaal zestien woningen met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Aan de noordzijde en westzijde is aan de gronden een bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend.

De globale opzet heeft tot doel het plangebied voldoende aantrekkelijk te maken voor ontwikkeling. Te veel en te strakke regelgeving maakt het gebied minder aantrekkelijk voor herontwikkeling. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Deze aspecten zijn van belang om de rechtszekerheid van omwonenden te regelen. Het betreft regels met betrekking tot:

  • de goot- en bouwhoogtes van toe te laten woningen;
  • regels voor woningbouw, waarbij op hoofdlijnen is bepaald waar de woningen aan moeten voldoen (geen appartementencomplex);
  • de maximale breedte en diepte van hoofdgebouwen bedraagt 15 m;
  • het maximum aantal woningen bedraagt 16;
  • er is een uiterste bouwgrens bepaald;
  • een parkeernorm per type woning is vastgelegd in de regels;
  • burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
    • 1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
    • 4. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

2.3 Afweging toelaatbaarheid ontwikkeling

2.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Kader

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ (Ministerie I en M) heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met ingang van 1 oktober 2012 moet de toelichting van een bestemmingsplan inzicht geven dat voldaan wordt aan:

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijk gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Beoordeling en conclusie

  • 1. Volgens de bevolkings- en woningbouwprognose van de provincie Noord-Brabant moet de gemeente Heusden tot 2030 groeien met 3.115 woningen. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van 17 december 2014 is de opgave voor de eerste 10 jaar van 2.250 woningen vastgesteld. In gemeentelijke woningbouwplanning 2014 en verder is rekening gehouden met de realisatie van ruim 2.124 woningen de komende 10 jaar. De zestien hier te realiseren woningen zijn in de planning opgenomen. Uit het gemeentelijke volkshuisvestingbeleid, de woonvisie en recente onderzoeken in Langstraatverband, zoals de Woningmarktmonitor, blijkt dat behoefte is aan goedkope en middeldure huur- en koopwoningen. Doelgroepen van beleid zijn starters en senioren. Deze ontwikkeling gericht op rijwoningen sluit hier aan op. Zowel op de kwalitatieve als de kwantitatieve behoefte.
  • 2. De locatie maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Haarsteeg en is in provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Met de uitvoering van dit bestemmingsplan worden beschikbare gronden binnen het bestaand stedelijk gebied benut.
  • 3. N.v.t.

Het bestemmingsplan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.3.2 Verkeersaspecten

Verkeersafwikkeling

Ter plaatse worden maximaal zestien woningen mogelijk gemaakt. Gemiddeld levert dit een extra verkeersbelasting op van 120 bewegingen per etmaal. Deze bewegingen zullen zich verplaatsen over de Donkhof en de Haarsteegsestraat. De toename van het aantal verkeersbewegingen levert geen problemen op voor de verkeersafwikkeling op genoemde wegen.

Verkeersveiligheid

Gelet op de inrichting van de wegen, de geldende maximale snelheid en de beperkte toename van de verkeersbelasting als gevolg van de ontwikkeling worden geen problemen verwacht voor de verkeersveiligheid van de Donkhof en omliggende wegen. De Donkhof is voldoende gedimensioneerd als ontsluitingsweg voor een beperkt aantal woningen. De aansluiting van de aan te leggen weg en parkeergelegenheden kunnen verkeersveilig gemaakt worden.

Parkeren

Bij de realisatie van woningen moet parkeeroverlast worden geminimaliseerd door voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Er moeten maximaal 16 x 1,8 = 29 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiertoe blijkt voldoende ruimte beschikbaar te zijn. Binnen het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om in het parkeren te voorzien.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst in paragraaf 2.3 Afweging toelaatbaarheid ontwikkeling. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan gemeente en provincie overgelaten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van natiornaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het bovengenoemde Barro. In titel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De onderhavige ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van dergelijke aangewezen terreinen, gebieden, objecten of zones. Het Rarro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014

Beleidskader

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:

  • economie;
  • mobiliteit
  • sociale zaken;
  • cultuur;
  • milieu- en natuur.

Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het vigerende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:

  • het principe van concentratie van verstedelijking;
  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • het verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden;
  • het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen.

In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen en werken het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant.

  • Deel A. Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang.
  • Deel B. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Toetsing

In het bestemmingsplan 'Donkhof Haarsteeg' wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van zestien grondgebonden woningen. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie.

Verordening Ruimte 2014

Beleidskader

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

Algemeen

In de verordening zijn algemene regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal. Tevens wordt een belangenafweging gevraagd, waarbij de gevolgen in beeld worden gebracht voor cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en aardkundige waarden, bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumenten en overige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Er moet worden aangetoond dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de omgeving en dat het met de ontwikkeling samenhangende personen- en goederenvervoer goed kan worden afgewikkeld.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Stedelijke ontwikkeling

Stedelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. De voorliggende ontwikkeling waarbij woningen gebouwd worden ligt binnen de status van 'stedelijk concentratiegebied'. Hierdoor is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de Verordening Ruimte 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0006.png"

Verordening Ruimte met ligging plangebied (blauwe arcering) in bestaand stedelijk gebied (grijs)

Toetsing

Op basis van de Verordening is stedelijke ontwikkeling zonder meer mogelijk in bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet hieraan. Het betreft woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Hierdoor vormt de verordening geen belemmering.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Heusden "Ideeën voor een plek"

In juli 2009 is de Structuurvisie ‘Ideeën voor een plek’ door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende jaren.

Het plangebied ligt binnen de aanduiding ‘uitbreiding wonen’ (zie onderstaande afbeelding). In de structuurvisie is de taakstelling voor de woningbouwopgave beschreven. De gemeente kent een grote taakstelling, wat goede perspectieven biedt om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Daarnaast wil de gemeente duurzame bouw stimuleren, aantasting van het buitengebied voorkomen en het woonklimaat optimaliseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0007.png"

Uitsnede structuurvisie met globale ligging plangebied (rode cirkel)

De ontwikkeling Donkhof maakt onderdeel uit van de woningbouwtaakstelling. Door woningbouw te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorkomen dat het buitengebied wordt aangetast. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de uitgangspunten van de Structuurvisie Heusden.

Woonvisie Heusden 2014-2024

Met het vaststellen van de Woonvisie Heusden 2014-2024 “Dromen waarmaken” is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode 2014-2018 met een doorkijk van tien jaar. De Woonvisie is op 14 januari 2014 vastgesteld.

De woonvisie heeft als titel 'Dromen waarmaken'. Deze verwoordt de opvatting dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij is bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten en benut de kans die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt de gelegenheid om bij te dragen aan de regionale woonopgaven.

In de woonvisie zijn de volgende speerpunten van beleid genoemd:

  • bewoners maken Heusden (zelf initiatief);
  • waarborging van de betaalbaarheid;
  • inspelen op groeiende vraag naar wonen met zorg;
  • nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners;
  • benutten kracht bestaande wijken.

Woningbouwplanning 2014 en verder

De onderligger voor de gemeentelijke woningbouwplanning is de bevolkings- en woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant van 2014. Volgens die prognose blijft Heusden qua inwoneraantal groeien en zal de woningvoorraad in de gemeente Heusden relatief zelfs meer moeten groeien; met 3.115 woningen in de periode 2014 - 2030. En 2.250 woningen in de periode 2014-2024.

De beoogde groei van het aantal woningen is vooral om de voorziene eigen bevolkingsgroei op te vangen en het grotere aantal kleine huishoudens, waardoor de woningbezetting daalt. Daarnaast heeft Heusden ook een taak in de regionale woninggroei.

In onderstaande tabel is de meest recente planning opgenomen voor de kern Haarsteeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0008.png"

Woningbouwplanning 2014 en verder

De geactualiseerde planning is conform het format van de provincie opgesteld. Basis zijn de lopende woningbouwprojecten en de toekomstige en potentiële woningbouwlocaties. In het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in de planologische mogelijkheid om de zestien woningen op de locatie van Donkhof mogelijk te maken, zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanning.

Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) zijn hoofdpunten uitgewerkt ten aanzien van het oplossen van bestaande problemen en het voorkomen van het ontstaan hiervan. Het plan heeft een beoogde werkingsduur van 10 jaar. De gemeente Heusden is volop in beweging. (Grootschalige) ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in regio en de gemeente Heusden in het bijzonder zullen het verkeersbeeld doen veranderen. Dit vraagt om een herijking van het gemeentelijk verkeersbeleid en de vigerende verkeersstructuren, zoals de wegencategorisering, fietsnetwerk en openbaar vervoernetwerk. In het vervoersplan staat duurzaamheid centraal.

Voorliggend plangebied ligt aan de Deonkhof in Haarsteeg. Concrete actiepunten uit het verkeers- en vervoersplan hebben geen direct verband met het plangebied. De uitgangspunten afkomstig uit het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan behoeven geen doorvertaling in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Voor het plangebied is een Verkennend bodem- en doorlatendheidonderzoek uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond binnen het plangebied plaatselijk licht verontreinigd is met lood. De ondergrond binnen het plangebied blijkt plaatselijk licht verontreinigd te zijn met PAK. Het grondwater ter plaatse van één peilbuis (peilbuis 01) blijkt licht verontreinigd te zijn met barium en tetrachlooretheen (PER). De aangetroffen gehaltes zijn dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Conclusie

De bodemgesteldheid vormt hiermee geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn.

Voor de beoogde ontwikkeling is een Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat het noordelijke deel van het plangebied een hoge verwachting voor archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. Gezien de relatief natte omstandigheden wordt de archeologische verwachting voor het uiterste zuidelijke deel bijgesteld naar laag voor alle perioden. Voor de rest van het plangebied geldt een hoge verwachting voor archeologische waarden uit het laatpaleolithicum tot en met de ijzertijd. Als gevolg van de nieuwbouw zal de bodem tot in de draagkrachtige laag (top natuurlijke bodem) en daarmee tot in de top van het archeologisch sporenniveau worden verstoord.

Conclusie

Geadviseerd wordt om in het gebied met een hoge archeologische verwachting (3.710 m²) een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Met dit advies wordt ingestemd, waarbij het onderzoek wel in 2 fasen dient te worden opgedeeld. Op basis van de bevindingen van fase 1 kan in overleg met bevoegd gezag worden bepaald of het onderzoek van fase 2 moet worden uitgevoerd. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). De bandbreedte van de geraamde onderzoekskosten is in de exploitatieopzet van het bestemmingsplan verwerkt. Dit betekent dat in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op het aspect archeologie is voorzien. In het bestemmingsplan staat een beschermende regeling over archeologie, overeenkomstig de regeling uit het bestemmingsplan ‘Heusden Buitengebied’.

4.3 Flora en fauna

4.3.1 Kader

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 29 januari 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Terreinomstandigheden

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit een (schapen)weide. Het gras wordt intensief begraasd. Tussen het gras staan soorten van voedselrijke bodems zoals veldzuring, klaver, kruipende boterbloem, brandnetel, paardenbloem en robertskruid. Aan de noordzijde bestaat het plangebied uit gazon, groensingel en moestuin. In de groensingel staan onder meer drie forse exemplaren van Amerikaanse eik. Aan de oostzijde van de moestuin zijn verder twee flinke exemplaren van zwarte els. Aan de zuidoostzijde is verder nog een deel van een houtsingel gelegen. Naast exemplaren van zwarte els staat hierin een forse meerstammige wilg. De ondergroei wordt gevormd door braam, buxus en grote brandnetel. Binnen en grenzend aan het plangebied zijn geen oppervlakte wateren gelegen.

4.3.2 Soortbescherming

Flora- en faunawet

De Ffw beschermt dier- en plantensoorten die in het wild voorkomen. Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten is verboden. Soms mag er van de verboden worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling. De Ffw geldt voor iedereen in Nederland.

Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 03-02-2015 09:31:08) blijkt dat in de omgeving van het plangebied de laatste vijf jaar verschillende beschermde soorten zijn waargenomen. Binnen een straal van één kilometer gaat het om enkel soorten vogels en vleermuizen en verder om waterdrieblad (waterplant), kleine modderkruiper (vis), bittervoorn (vis) en das (grondgebonden zoogdier).

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het onderzoeksgebied een beperkte natuurwaarde kent. Naast de inrichting en het gebruik komt dit door dat het gebied grotendeels ligt ingesloten door bebouwing. Desalniettemin wordt in en rond het onderzoeksgebied het voorkomen van beschermde soorten verwacht. Zo waren in de schapenweide enkele molshopen aanwezig. De delen met een ruige grazige, dan wel onderbegroeiing vegetatie vormen geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende soorten zoals bosmuis, egel, huisspitsmuis en veldmuis. Ook wordt hier het voorkomen van gewone pad verwacht. Het gaat om licht beschermde soorten.

In de bomen en het struweel zullen gedurende het broedseizoen vogels zoals houtduif, merel en vink nestelen. Het gaat daarbij uitsluitend om vogelsoorten waarvan de nestplaats alleen beschermd is tijdens periode van het grootbrengen van een broedsel (broedseizoen).

Toetsing

Bij het verwijderen van beplanting en begroeiing en het vergraven van de grond ten behoeve van de inrichtingswerkzaamheden kunnen enkele verblijfplaatsen van algemeen voorkomende zoogdiersoorten worden vernietigd (artikel 11 van de Ffw). Ook kunnen bij de werkzaamheden enkele exemplaren worden gedood (artikel 9 van de Ffw). Het betreft hier algemeen voorkomende soorten die onder het lichte beschermingsniveau vallen. Deze soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen bij ruimtelijke ontwikkelingen onder de vrijstellingsregeling.

De uitbreidingslocatie vormt geen hoogwaardig broedgebied voor vogels. Desalniettemin kunnen zoals eerder beschreven in de bomen en struiken binnen en direct rond het plangebied vogels nestelen. Indien inrichtingswerkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Daarom dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen en direct rond het plangebied. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Ffw. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt. Een soort als houtduif kan echter onder gunstige omstandigheden tot in oktober broeden.

4.3.3 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Nota Ruimte en voor wat betreft de provincie Noord-Brabant uitgewerkt in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en Verordening ruimte (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Vlijmers Ven, Moerputten & Bossche Broek, dat gelegen is op ongeveer 2,5 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Het tussenliggende gebied bestaat grotendeels uit bebouwd gebied. Het beschermde gebied is op 23 mei 2013 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. In het aanwijzingsbesluit zijn de begrenzing en de instandhoudingsdoelen opgenomen. Andere beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 liggen op een vele malen grotere afstand tot het plangebied.

Het plangebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als EHS of Groenblauwe mantel.

Toetsing

Beschermde gebieden liggen op een geruime afstand van het plangebied. Het plangebied heeft daarnaast geen belangrijke ecologische relaties met beschermde gebieden.

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan worden negatieve als gevolg van het plan op Natura 2000-gebieden niet verwacht. Het plan heeft in het kader van de Nbw 1998 geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten.

4.3.4 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.4 Water

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven, dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder meer aangegeven, dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'vasthouden-bergen-afvoeren' staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter te worden vastgehouden. Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Hiervoor geldt het beheersplan 2010-2015 en de acht beleidsuitgangspunten voor de watertoets. Het Waterschap Aa en Maas en De Dommel en de betreffende gemeenten, waaronder gemeente Heusden hebben een Waterplan opgesteld op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water, de 4e Nota Waterhuishouding, Nota Waterbeheer 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Wet gemeentelijke watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor hemelwater, grondwater en afvalwater.

Het waterplan is kaderstellend en hierin zijn zeven doelen geformuleerd:

  • 1. veerkrachtig duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • 2. optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • 3. effectieve waterorganisatie;
  • 4. veilig en gezond watersysteem;
  • 5. optimale recreatie en educatie;
  • 6. water als ordenend principe;
  • 7. maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en communicatie.

Waterkwantiteit

Een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden voor hemelwaterinfiltratie. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 Verkennend bodem- en doorlatendheidonderzoek.

De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem. In het onderzoek is geconcludeerd dat de onverzadigde zone een doorlatendheid heeft variërend van 4,3 tot 6,7 m/dag. De GHG in het plangebied is geschat op circa 0,9 m-mv. Uit het infiltratieonderzoek blijkt dat de doorlatendheid ter plekke van het plangebied voldoende is om een infiltratievoorziening te realiseren.

Gelet op de uitkomsten van het geohydrologisch onderzoek kan de waterberging in het plangebied worden opgevangen (infiltratie). Voor de beoogde ontwikkeling is daarom de HNO-tool toegepast. De berekening is te vinden in Bijlage 2 HNO-tool. Bij de berekening is uitgegaan van een toename van het verhard oppervlak, te weten:

Toename verhard oppervlak door   Oppervlakte (m²)  
Nieuwe hoofdgebouwen (6*12 per woning)   1152  
Bijgebouwen (60m2 per woning)   960  
Verkeer en parkeren   1600  
Totaal   3712  

 

Bij de berekening is uitgaan van een bovengrondse infiltratievoorziening. Bij de uiteindelijke uitwerking van het plan kan voor een andere technische infiltratievoorziening worden gekozen, bijvoorbeeld ondergrondse infiltratievoorziening of IT-Riolering. De berekening toont aan dat er mogelijkheden zijn om een infiltratievoorziening aan te leggen. De keuze hoe om te gaan met het hemelwater wordt bij concrete ontwikkeling van het bouwplan afgestemd met de gemeente Heusden en het Waterschap Aa en Maas.

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.

Waterveiligheid

Het plangebied grenst niet aan waterkeringen en ligt niet in het winterbed van een rivier. In de omgeving zijn geen problemen met wateroverlast bekend.

Riolering

De nieuwe bebouwing en de wegen worden voorzien van een gescheiden riolering. Dit wil zeggen dat het hemelwater en afvalwater gescheiden worden afgevoerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

4.5 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden. Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor of buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

In (de directe omgeving van) het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven die een beperking opleggen voor de realisatie van de woningbouw.

4.7 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

  • 8. Zones

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voor het plangebied is in dit verband de geluidzone van de Haarsteegsestraat relevant. Op deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg gelegen binnen de bebouwde kom. De voorgenomen woningbouw ligt binnen de zone van deze weg.

De Priemsteeg kent ter plaatse van het voorgenomen initiatief een maximum snelheid van 30 km/uur. Hoewel op grond van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek verplicht is, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening deze straat wel meegenomen in de berekeningen.

Normen wegverkeer

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wgh 2006). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder). Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (art. 83 van de Wgh.)

Intensiteiten

Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van verkeersgegevens van de gemeente Heusden. De verwachte verkeersintensiteiten voor 2025 alsmede de samen-stelling van het verkeer zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0009.png"

Verkeersintensiteiten

De berekeningen zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II.

Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt:

  • a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • b. 5 dB voor de overige wegen;
  • c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.

De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaatregelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken.

In de berekeningen is op grond van dit artikel, 5 dB van de rekenresultaten afgetrokken. De berekeningen zijn uitgevoerd op hoogtes gekoppeld aan het op basis van het ontwerp te realiseren bouwhoogte (2 bouwlagen).

Berekend zijn de zij- en voorgevels van het betreffende bouwvlak op een waarneemhoogte van respectievelijk 1,5 en 4,5 m hoogte. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in navolgende afbeelding en tabel. In de bijlage bij de toelichting zijn de volledige berekeningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0010.png"

Waarneempunten

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0011.png"

Rekenresultaten

Conclusie

De geprojecteerde woningen voldoen zowel vanwege de Haarsteegsestraat als de Priemsteeg aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de realisatie van de woningen.

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft, op voorstel van de minister van VROM, ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.DonkhofHaarsteeg-VG01_0012.png"

Conclusie

Door onderhavige ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met circa (16 * 7,5) 120 autoritten per weekdag toe. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.9 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen bovenlokale leidingen of straalpaden. Derhalve zijn er geen leidingen of beschermingszones waarmee in het plan rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

5.1 Plansystematiek

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke manier voorliggend plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling bindt burgers en overheid.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting, inclusief bijlagen;
  • de verbeelding;
  • de regels.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en ontheffing. De verbeelding geeft de bestemmingen weer met de daarbij behorende harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Om duidelijkheid te verschaffen richting burgers en belanghebbenden bij bestemmingsplannen worden de regels en de verbeelding zo toegankelijk mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt bij ontwikkelingsplannen zoveel mogelijk aangesloten op de standaardregels van de gemeente. Daarnaast hanteert de gemeente het uitgangspunt om te dereguleren waar mogelijk. Daarom worden er zo weinig mogelijk binnenplanse flexibiliteitsregels, waarmee afgeweken kan worden van het bestemmingsplan, opgenomen.

5.2 Toelichting op de regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn conform de SVBP2012 als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In de bestemmingsomschrijving wordt omschreven voor welke doelen/functies de gronden mogen worden gebruikt. In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen voor functies die gerelateerd zijn aan de verkeersbestemming zoals erftoegangswegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om gebouwen op te richten. Alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Bestemming Wonen

Daar waar de woningen gebouwd gaan worden, is een woonbestemming opgenomen. Binnen het bouwvlak dienen de hoofdgebouwen gerealiseerd te worden. Het maximum aantal woningen bedraagt 16. De woningen dienen grondgebonden te zijn, dit betekent dat de woning op straatniveau rechtstreeks toegankelijk is, waarbij één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 m en 11 m.

De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 60 m². Binnen de bestemming 'Wonen' zijn ook gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. Hierbij geldt een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2

Een regeling ten aanzien van archeologie is opgenomen, overeenkomstig de regeling uit het bestemmingsplan Heusden Buitengebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van bestaande maten en ondergeschikte bouwonderdelen.

Algemene gebruiksregels

Onder de algemene gebruiksregels is een verwijzing naar het verbod in de Wro opgenomen om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstruk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Conform de wetgeving is het voorgeschreven artikel voor overgangsrecht opgenomen. Hierin zijn voorwaarden voor de omvang, het onderhoud en de herbouw opgenomen voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing of bestaand gebruik.

Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze regelgeving is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.

In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere woningen is in het betreffende artikel van de Bro opgenomen. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan bekend te worden gemaakt. In het Bro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien geen sprake is van verhaalbare kosten. Omdat de gemeente eigenaar is van alle gronden en bouwgrond verkoopt, komen alle kosten voor het bouw- en woonrijp maken voor rekening van de gemeente. Er is derhalve geen sprake van verhaalbare kosten. Daarom is het niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwikkeling is reeds in het ontwerpbestemmingsplan Haarsteeg als wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op dit bestemmingsplan Haarsteeg is inspraak verleend. Het betreft een ontwikkeling van beperkte omvang (16 woningen). Om deze redenen is conform de gemeentelijke inspraakverordening besloten af te zien van een terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan ‘Donkhof Haarsteeg’.

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd te worden met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor dit plan is overleg gepleegd met:

  • 1. Gedeputeerde Staten Noord-Brabant, directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving;
  • 2. Waterschap Aa en Maas.

Door het Waterschap Aa en Maas is een reactie ingediend. Deze reactie is opgenomen in bijlage 6 van de toelichting. De reactie betreft het verzoek om de wateropgave en de infiltratie-/bergingsvoorziening in de waterparagraaf te kwantificeren. Een kwantificatie is na het voorontwerp opgenomen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 maart 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De zienswijzen en de beantwoording zijn opgenomen in de Nota Zienswijzen. De (ambtshalve)aanpassingen en wijzigingen zijn opgenomen in de Nota van wijzigingen.