direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Groote Wielen, Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002425-1401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voornemens zijn er om het centrum van De Groote Wielen te ontwikkelen. In het vigerend bestemmingsplan is voor het plangebied de bestemming 'Centrum - Uit te werken' en 'Agrarisch- agrarisch bedrijf 1' van toepassing. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te kunnen maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Een uitwerkingsplan is hier niet mogelijk, omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de regels van de uit te werken bestemming en het plangebied groter is dan alleen deze uit te werken bestemming. Er is daarom gekozen voor een bestemmingsplanherziening om de voorgenomen ontwikkeling, het ontwikkelen van het centrum met bijbehorende woningen, mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de stad 's-Hertogenbosch en maakt onderdeel uit van de wijk De Groote Wielen. De Groote Wielen ligt op 1,5 kilometer van het centrum van Rosmalen en op ongeveer 7 kilometer van het centrum 's-Hertogenbosch. Het plangebied is gelegen ten noorden van de Groote Wielenplas en ten oosten van de buurt De Lanen, die in ontwikkeling is. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente 's-Hertogenbosch, sectie U, nummers 157, 158, 160, 161, 162 (gedeelte), 402 (gedeelte), 819 (gedeelte) en 1648.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0001.jpg"

Globale begrenzing van het plangebied.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'De Groote Wielen', vastgesteld op 8 juni 2011 en deels onherroepelijk in werking getreden op 25 juli 2012. Voor het plangebied is grotendeels de bestemming 'Centrum-uit te werken' van toepassing. Voor het noordelijk deel van het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf - 1' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0002.jpg" Vigerend bestemmingsplan met globale begrenzing van het plangebied.

1.4 Leeswijzer

Aan de hand van de ruimtelijke en de functionele structuur wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt op de voorgenomen ontwikkeling voor het plangebied ingegaan. In hoofdstuk 4 wordt het voor dit bestemmingsplan relevante beleid kort samengevat. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan getoetst aan de diverse milieu- en andere sectorale aspecten. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting gegeven op de regels en worden de keuzes en gedachten die ten grondslag liggen aan de bestemmingsplanregeling toegelicht. Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Omgeving plangebied

De VINEX-wijk De Groote Wielen is een unieke woonwijk met een sterke eigen identiteit. De centrale waterplas (de Groote Wielenplas), die onderdeel uitmaakt van de watermachine, ligt in het hart van de wijk en is ruimtelijk en functioneel de belangrijkste drager van deze identiteit. Rondom de Groote Wielenplas zijn, ten zuiden en deels ten noorden, woonbuurten ontwikkeld die ieder een eigen sfeer en identiteit hebben. De centrale plas zorgt voor samenhang en een sterke oriëntatie. Al sinds 2001 is een bestemmingsplan van kracht om 4.400 woningen te realiseren. Het afgelopen decennium zijn er ongeveer 3000 woningen gebouwd aan de zuidkant van de Groote Wielenplas. En nu is het noordelijk deel aan de beurt. Er is een start gemaakt met de woonbuurt De Lanen en de volgende stap is het Centrum (onderhavig bestemmingsplan). De laatste fase van De Groote Wielen is De Noordoosthoek, waar nu nog een agrarische bestemming op ligt. Een klein deel van De Noordoorsthoek wordt meegenomen in de ontwikkeling van het centrum, zie paragraaf 2.2.

De wijk heeft een orthogonale opzet en volgt in grote lijnen de oude polderstructuur. Het doorgaande verkeer naar de A2, Rosmalen en 's-Hertogenbosch wordt verbonden via de randweg die buitenom ligt. Een autoverkeersbrug en een fietsbrug over de Groote Wielenplas (40 ha) verbinden noord met zuid. Maar niet alleen dat, ook verbindt het fietspad het rivierengebied van de Maas over de Rosmalensedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0003.png"

Afbeelding ligging nieuw te ontwikkelen centrum met omliggende wijken en de nog te realiseren wijk De Noordoosthoek

Het landschap van De Groote Wielen is gevormd door de rivier en door inpoldering. Dijken, uiterwaarden, landerijen en sloten bepalen van oudsher het beeld in dit deel van het Brabantse Landschap. Een extra laag in het landschap is de Zuiderwaterlinie. Een verdedigingslinie met forten en inundatiesystemen.

2.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit voormalige landbouwgronden. Het plangebied is geheel onbebouwd en er is geen sprake van een wegen-, water- en/of groenstructuur. De Lunersingel, ontsluitingsweg van de buurt De Lanen, is voor een klein gedeelte doorgetrokken in het plangebied. Deze weg ontsluit de school die met een tijdelijke vergunning is verleend. De tijdelijke school, zal een permanente plek in het centrum van De Groote Wielen krijgen. Omdat de school in 2021 wil opengaan, wordt hiervoor een aparte ruimtelijke procedure doorlopen. In onderhavig bestemmingsplan is dit gedeelte daarom uit het plan(gebied) gehaald.

In verband met een goede stedenbouwkundige en ruimtelijke afronding van het centrum, alsmede een ruimtelijke aansluiting op de naast gelegen buurt De Lanen, is ervoor gekozen om aan de noordzijde van het plangebied een klein deel van De Noordoosthoek bij onderhavige ontwikkeling te betrekken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Stedenbouwkundige opzet

Het stedenbouwkundig ontwerp van het centrum kent vier belangrijke identiteitsdragers:

  • 1. Het landschap en verleden; de hoofdopzet van de buurt refereert aan de zuidwaterlinie, landschap als inspiratie en het respecteren van de oude structuren.
  • 2. Klimaatbestendigheid; water is een leidend thema voor de vormgeving van de openbare ruimte, aspecten van de watermachine zijn beleefbaar in het centrum en water heeft een educatieve en verkoelende functie.
  • 3. Gezondheid; een groen centrum, gebouwen zijn te gast in het landschap. Het wijkwinkelcentrum is modern en toekomstbestendig. Het centrum zal een sterke relatie met het water krijgen en er is sprake van een symbiose tussen gebouw en landschap.
  • 4. Sociaal; verbinding met de omgeving, groene boulevard als entree, rondje de Groote Wielenplas en zichtlijnen en focuspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0004.png"

Impressie mogelijke invulling stedenbouwkundige opzet (voorlopig stedenbouwkundig plan)

Het voorlopig stedenbouwkundigplan voor het centrum van De Groote Wielen is op te delen in vijf deelgebieden, te weten: Vesting, Waterpark, Tuinenrijk, de Boulevard en de Landerijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0005.png"

Impressie vijf deelgebieden stedenbouwkundige opzet

De kern van het centrum wordt gevormd door de Vesting, een robuust ogende en compacte woonbuurt met nauwe straten. Ten noorden van de vesting ligt een tweede buurt, te weten 'Tuinenrijk'. Dit is een ontspannen woonbuurt met ruime tuinen grenzend aan gezamenlijke hoven. Het landschappelijke raamwerk bestaat uit het Waterpark aan de Groote Wielenplas, de Landerijen en de Boulevard. De Boulevard vormt de belangrijkste ontsluiting van de buurt. Het waterpark biedt ruimte aan bijzondere woongebouwen met als eyecatcher een landschappelijk ingepaste supermarkt en winkels. Tussen de Vesting en Tuinenrijk ligt in aansluiting op het Waterpark een buurtpark, de Landerijen. Dit park biedt ruimte aan waterberging, spelen, sport en een school.

3.2 Wonen

In het plan kunnen naar verwachting ongeveer 600 woningen gerealiseerd worden. Wat betreft de prijsdifferentiatie vormen de kaders van de Woonagenda het uitgangspunt, namelijk (minimaal) 25% sociale huur, 15% middenhuur en/of sociale koop en 60% overig. In de verdere uitwerking op bouwplanniveau wordt nog gezocht naar verdere optimalisatiemogelijkheden om het aantal woningen, in zijn geheel, maar met name in het sociale huursegment, te vergroten. Wonen vindt plaats in de deelgebieden Vesting, Tuinenrijk en in het Waterpark.

De Vesting

De Vesting is een samenhangende buurt met gesloten wanden en stedelijke ruimtes. Het voorlopige stedenbouwkundige ontwerp gaat uit van zes ingangen. Twee aan de zuidzijde, twee aan de noordzijde en aan de oost- en westzijde één ingang. Het betreden van deze ingangen geeft een verschil in ruimte beleving. Van wijds naar besloten en vice versa. Lange zichtlijnen leggen een relatie met de Groote Wielenplas. In de Vesting is ruimte voor grondgebonden woningen en appartementen. Op de hoekpunten zijn bebouwingsaccenten toegepast. Hier zijn appartementen toegestaan met een maximale hoogte van 5 bouwlagen, met op de hoek bij het winkelcentrum een accent van maximaal 21 meter. In de Vesting zijn de daken plat afgedekt en voorzien van groen. Het aantal woningen in de Vesting zal ongeveer 350 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0006.png"

Impressie mogelijke invulling stedenbouwkundige opzet de Vesting

Tuinenrijk

Tuinenrijk is een vriendelijke en moderne woonbuurt als opmaat naar De Noordoosthoek. De opzet van de buurt is groen. Het plan biedt de mogelijkheid om collectieve binnentuinen op te richten. De collectieve binnentuinen worden met ommetjes verbonden, zodat er informele routes door de buurt ontstaan. Elke binnentuin zal elk een eigen karakter krijgen. De invulling van de openbare ruimte zal voor zover mogelijk in samenspraak met de nieuwe bewoners tot stand komen. In Tuinenrijk is ongeveer ruimte voor circa 150 grondgebonden woningen met 2 bouwlagen en een kap of 3 bouwlagen met een (groen) plat dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0007.png"

Impressie mogelijke invulling stedenbouwkundige opzet Tuinenrijk

Waterpark

De Vesting en Tuinenrijk zijn de twee grootste woonbuurten van het centrum. In het Waterpark wordt ook wonen voorzien in de vorm van een tweetal woonclusters met appartementen en eventuele grondgebonden parkwoningen. Het aantal woningen komt op ongeveer 120. In de wooncomplexen kunnen aaneengebouwde woningen met maximaal 4 bouwlagen worden gerealiseerd en gestapelde woningbouw van maximaal 9 bouwlagen aan de randen en 40 meter boven het voorzieningen cluster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0008.png"

Impressie mogelijke invulling stedenbouwkundige opzet Waterpark

3.3 Centrumvoorzieningen

In het zuidelijk deel van het plangebied zal het wijk(winkel)centrum ontwikkeld worden. Het winkelprogramma ligt voor een groot deel in het Waterpark ingepakt in een groen landschapspark. Het centrum kent meerdere gezichten en sferen. Iets wat de diversiteit en leefbaarheid van het gebied ten goede komt. Het wijkwinkelcentrum ligt op de overgang tussen Waterpark en de Vesting, is goed bereikbaar via de Boulevard en voorzien van voldoende parkeerplekken. Een driepoot van winkels en supermarkten vormt het ‘winkelcentrum’ van de buurt. De plek is bijzonder omdat het de verbinding van meerdere gebieden vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0009.png"

Impressie mogelijke invulling centrumvoorzieningen (2-tal supermarkten, horeca en dagwinkels)

Uitgangspunt is een tweezijdige winkelopzet, zodat het noodzakelijk is om ook op strategische plekken tegenover de supermarkten een aantal dagwinkels of zorgvoorzieningen te realiseren. Horeca wordt eveneens binnen het centrum mogelijk gemaakt en kan zich bijvoorbeeld vestigen aan het plein met zicht op de Groote Wielenplas. Als basisprincipe is gekozen om één supermarkt in het Waterpark op te nemen. Vanuit het park is de supermarkt onzichtbaar en ingepast in het landschap en maakt het onderdeel uit van het park. Onder het gebouw komt een parkeergarage voor met name de bewoners van de bovenliggende appartementen. Het aantal m2 centrumvoorzieningen (detailhandel en horeca) bedraagt in totaal ongeveer 7.000 m2 bvo. De bestaande tijdelijke centrumvoorzieningen aan de Groote Wielenlaan/Vlietdijk zullen komen te vervallen en verplaatsen naar het nieuwe centrum.

3.4 Maatschappelijke voorzieningen

In het voorlopig stedenbouwkundig plan is een school, kinderdagverblijf en een gymzaal voorzien in de Landerijen. Omdat de school in 2021 wil opengaan, wordt hiervoor een aparte ruimtelijke procedure doorlopen. In onderhavig bestemmingsplan is dit gedeelte daarom uit het plan(gebied) gehaald.

Voor wat betreft wonen met zorg, is het van belang dat het centrum voldoende mogelijkheden biedt voor wonen met zorg voor ouderen en/of andere bijzondere doelgroepen. De opzet moet zodanig zijn dat kan worden voorzien in behoefte op korte én lange termijn. De invulling van het woonzorgdeel moet dus flexibel en “opschaalbaar” vorm gegeven worden.

3.5 Landschap en groen

Het uitgangspunt van het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp is het beleefbaar maken van het omliggende historische landschap in het centrum als identiteitsdrager. Dit komt tot uitdrukking in de stedenbouwkundige hoofdopzet van het centrum, die bestaat uit een woonbuurt die vormgegeven wordt als een vesting en een park met gebouwen als ware het de vooruitgeschoven posten die de forten vormden. Maar het landschap vormt ook de inspiratie voor de inrichting van de openbare ruimte. Een polderpark, waterpark met elementen en materialen die refereren aan het landschap rond De Groote Wielen. Oude structuren, zoals de Rosmalensedijk, worden gerespecteerd, deze zal een fietsverbinding door de wijk vormen en een directe verbinding naar de rivier.

Waar reguliere wijkcentra vaak steniger zijn dan de woonbuurten zal het centrum van De Groote Wielen juist groener zijn. De groene, toegankelijke oever rond de gehele plas verbreedt zich in het centrum tot een park waar veel ruimte is voor verblijven en actief gebruik van de ruimte. De woongebouwen en de supermarkt zijn geïntegreerd in of onder het park, deze gebouwen zijn te gast in het landschap. Gebouwen gaan op in het landschap of vormen er fraai contrasten mee. Altijd in een groene setting, met veel aandacht voor gebruiksmogelijkheden van de vrije ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0010.png"

Impressie Waterpark

De entree van het centrum zal uitnodigend zijn door middel van het toepassen van een brede groene parkeerboulevard met veel bomen en hagen. De Vesting heeft een groen karakter middels groene geveltuinen, groene platte daken en klimbeplanting op blinde muren. De opzet van Tuinenrijk is groen en ruim. Hier worden collectieve binnentuinen achter de woningen voorzien. De collectieve tuinen kunnen met ommetjes verbonden worden.

3.6 Water

Een van de belangrijkste kenmerken van de wijk De Groote Wielen is de manier waarop er met regenwater omgegaan wordt. Afvoer, infiltratie en zuivering zijn zichtbare onderdelen van de wijk en nemen een prominente positie in. Ook al is de wijk nog niet gereed, de Watermachine van De Groote Wielen is nu al een internationaal voorbeeld voor klimaatbestendig ontwerpen. Voor het centrum wordt er nog een schepje bovenop gedaan. De ambitie is er om in het centrum de aspecten van de Watermachine te tonen. Het zal het brein van de Watermachine vormen. Waar men zich ook bevindt in het centrum, de Watermachine zal beleefbaar zijn. Water is een leidend thema voor de vormgeving van de openbare ruimte. Ook op gebouw niveau wordt gekeken naar water bufferende maatregelen zoals daktuinen en gevelgroen. Naast de technische kant heeft het water ook een educatieve functie. Door de maatregelen prominent zichtbaar te maken wordt het bewustzijn onder de mensen en vooral ook onder de kinderen vergroot.

3.7 Speelvoorzieningen

In de wijk worden speelveldjes aangelegd die aansluiten bij de beleving en het concept van de openbare ruimte. Bijvoorbeeld een waterplein met spuwers, een ruig grasveld met natuurlijke spelaanleidingen en bijvoorbeeld een watertuin in het Waterpark. Het Waterpark zal in meerdere plekken voorzien voor jong en oud.

3.8 Duurzaamheid

Duurzaamheid is verankerd in de kernwaarden van het centrum De Groote Wielen: de identiteit, de watermachine, een groen en actief centrum en sociale duurzaamheid. In de ruimtelijke opzet van het plan en de uitwerking van de openbare ruimte zijn deze thema’s uitgewerkt in concrete maatregelen. Ook bij de verdere opstalontwikkeling vormen deze kernwaarden een belangrijke leidraad voor het verdere ontwerp. Onderzocht wordt of aquathermie van toepassing kan zijn.

3.9 Verkeer en parkeren

Wegenstructuur

De verkeerskundige opzet van het centrum De Groote Wielen voorziet in een adequate ontsluiting voor alle modaliteiten, waarbij de doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op een acceptabel niveau blijft. Binnen het plangebied staat verblijven centraal. Om die reden zijn de wegen binnen het plangebied aangemerkt als erftoegangswegen (30 km/u-regime). Belangrijk uitgangspunt is dat langzaamverkeer voorrang krijgt. Het centrum heeft verbinding met de bestaande wegeninfrastructuur door middel van 4 aansluitingen, te weten:

  • Eén aansluiting met de Lunersingel, hoofdzakelijk voor de bereikbaarheid van woningen in de Vesting en de school;
  • Eén aansluiting met de Vlietdijk, hoofdzakelijk voor de bereikbaarheid van het centrumgebied zelf (woningen en winkels) voor het verkeer vanuit het zuiden en het westen;
  • Twee aansluitingen met de Rosmalensedijk richting de Hustenweg;
    • 1. Eén aansluiting hoofdzakelijk voor de bereikbaarheid van het centrumgebied zelf (woningen en winkels) voor het verkeer vanuit het noorden en het oosten;
    • 2. Eén aansluiting hoofdzakelijk voor de bereikbaarheid van woningen in het Tuinenrijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0011.jpg"

Impressie mogelijke ontsluitingsstructuur

De vesting wordt ontsloten door De Boulevard. De Boulevard zorgt op buurtniveau voor de ontsluiting van de woningen en centrumvoorzieningen. De wegen worden ingericht als erftoegangsweg met een snelheidsregime van 30 km/u. De centrumvoorzieningen hebben een extra verkeersaantrekkende werking. De toegangswegen naar het centrum worden daarom 6 meter breed. Hierdoor kan het verkeer veilig afgewikkeld worden en is de bereikbaarheid van bevoorradend verkeer voor de centrumfuncties gewaarborgd. Om een grote stroom doorgaand verkeer door het plangebied te minimaliseren is een knip gesitueerd op de parallel-liggende weg ten zuiden van Tuinenrijk. Autoverkeer kan hier niet doorrijden. De enige doorgaande, project overstijgende, route loopt over het parkeerterrein bij de centrumvoorzieningen. Het parkeerterrein is zo ingericht dat doorgaand verkeer sterk wordt ontmoedigd hiervan gebruik te maken. De centrumvoorzieningen zijn echter wel vanuit beide richtingen bereikbaar.

Het centrum wordt zodanig ingericht dat het onaantrekkelijker is voor het verkeer wordt om door het centrum te rijden als een doorgaande verbinding. Naast de route over het parkeerterrein is er geen doorgaande. De structuur leidt tot een goede balans tussen het voorkomen van ongewenst doorgaand verkeer versus een goede bereikbaarheid van de woningen en centrumvoorzieningen.

De interne wegenstructuur van de Vesting is in grote mate autoluw. Tuinenrijk kent een meer traditionelere opzet, waarbij het bestemmingsverkeer via de onderlinge woonstraten de buurt uitrijdt of thuiskomt.

Duurzame verplaatsingen

Fiets

Om duurzaam verplaatsingsgedrag te stimuleren, is in het plan ruim baan gegeven aan fietsers door middel van het toepassen van een aantal belangrijke fietsvoorzieningen, te weten:

  • Een vrijliggende fietsroute tussen het centrumgebied en Broekland (en omgeving) middels een nieuwe brug. De huidige Rosmalensedijk wordt voor het gemotoriseerde verkeer opgeheven;
  • Een vrijliggende fietsroute vanaf het centrumgebied langs de Rosmalensedijk richting de Hustenweg
  • Een vrijliggende fietsroute aan de noordzijde van de woonbuurt Tuinenrijk;
  • Een vrijliggende fietsroute aan de zuidzijde van de Vesting, richting het centrumgebied, door het park;
  • Een vrijliggende fietsroute aan de westzijde van het plangebied;
  • Vanaf de vrijliggende fietsroutes (westzijde en oostzijde) worden diverse aftakkingen gemaakt die de verbinding slaan tussen de school en het fietsverkeer;
  • Goede en voldoende fietsparkeervoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0012.jpg"

In oost-westelijke richting komt een gecombineerd fiets- en voetpad in het groene park ter ontsluiting van de schoolcampus. De vrijliggende fietspaden zullen aansluiten op de bestaande fietsinfrastructuur. Die zorgen ervoor dat zowel het centrum van Rosmalen als het centrum van 's-Hertogenbosch grotendeels via vrijliggende fietspaden bereikbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0013.jpg"

Openbaar vervoer

De Groote Wielen wordt met een busverbinding bediend (Groote Wielen – 's-Hertogenbosch). Het plangebied valt binnen het verzorgingsgebied van deze busverbinding. De parallel-liggende weg ten noorden van de Vesting, waar de harde knip is gesitueerd, wordt zodanig vormgegeven dat het toegankelijk is voor busverkeer.

Voetgangersverkeer

Het plangebied is ingericht als verblijfsgebied. De voetganger krijgt voldoende ruimte; de erftoegangswegen zijn voorzien van een trottoir. De Vesting heeft een autovrije binnenwereld.

Op sommige locaties, zoals in het park, wordt de ruimte gedeeld met fietsverkeer.

Vergroening mobiliteit

Men staat steeds meer stil bij groener verkeer. Om die reden worden binnen het centrum van De Groote Wielen innovatieve verkeers- en vervoersmiddelen geboden, zoals:

    • 1. een aantal laadpalen voor autoverkeer;
    • 2. diverse fietsparkeerplaatsen waar men de fiets kan opladen;
    • 3. laadmogelijkheid voor bevoorradingsverkeer in de laad- en losdocks

En in het kader van deelvervoer wordt gedacht aan een mobilityhub met een aantal deelauto's en leenfietsen.

Parkeren

Het autoparkeren zal voor een deel in het openbaar gebied en op eigen terrein opgelost worden. Voor het plangebied geldt Nota Parkeernormering 2016 als toetsingskader (zie paragraaf 5.14).

Expeditieverkeer

Het bevoorraden van de grotere winkelvoorzieningen vindt inpandig plaats, bij de kleinere voorzieningen is dat in het openbare gebied.

3.10 Beeldkwaliteit

Het centrum is verdeeld in verschillende zones met een eigen sfeer en identiteit. Om deze eigen identiteit, sfeer en kwaliteit van de openbare ruimte en de gebouwde omgeving te waarborgen zal er een kwaliteitsteam samengesteld worden en is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Met een voorwaardelijke verplichting is gewaarborgd dat de zuidelijke en oostelijke centrumvoorzieningen opgaan in het landschap en onderdeel uitmaken van het park.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Met de Structuurvisie brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid:

  • 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.


Het laatstgenoemde nationaal belang houdt in dat bij stedelijke ontwikkelingen de ladder van duurzame verstedelijking (zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) dient te worden gemotiveerd. De toelichting van een bestemmingsplan moet beschrijven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Als uit die beschrijving blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dan wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een laddertoets uitgevoerd ten aanzien van de aspecten wonen, onderwijs, detailhandel, horeca en zorg. Uit de onderzoeken (zie bijlagen) blijkt dat de ontwikkeling van De Groote Wielen voorziet in een actuele regionale behoefte, zie eveneens hoofdstuk 4.3 Gemeentelijk beleid.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 (Sv 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie is in de partiële herziening doorvertaald in de regels van de Verordening Ruimte 2014 (VR 2014). Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie is uitgewerkt in dertien provinciale ruimtelijke belangen, zoals de concentratie van verstedelijking. De wijze waarop de provincie deze ruimtelijke belangen behartigd is uitgewerkt in vier manieren van sturen: regionaal samenwerken; ontwikkelen, zowel gebiedsgericht als thematisch zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de herstructurering van bedrijventerreinen; beschermen van provinciale belangen zoals zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, door middel van de Verordening ruimte; stimuleren, door middel van subsidies en door het beschikbaar stellen van kennis en informatie. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Op de Structurenkaart is het plangebied aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' en een gedeelte als 'zoekgebied verstedelijking' en 'accentgebied agrarische ontwikkeling'. Dit betekent dat het ontwikkelen van woningbouw en bijbehorende voorzieningen mogelijk is binnen de gestelde kaders.

Verordening Ruimte Noord-Brabant

De Verordening Ruimte Noord-Brabant is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. Belangrijke onderwerpen in de Verordening Ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Het plangebied ligt volgens de verordening voor een groot gedeelte binnen 'bestaand stedelijk gebied, concentratiegebied', 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied' en in 'gemengd landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0014.jpg" Afbeelding uitsnede Verordening Ruimte (paars: bestaand stedelijk gebied, roze: zoekgebied verstedelijking, rood: globale begrenzing plangebied)

Bestaand stedelijk gebied - concentratiegebied - woningbouw

Laddertoets

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Het overgrote deel van het plan is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Voor slechts een klein deel van het plan, waar circa 50 woningen gepland zijn, geldt dat deze buiten het bestaand stedelijk gebied ligt. Dit deel ligt in de zogenoemde Noordoosthoek van De Groote Wielen en heeft nog geen woonbestemming. Volgens de laddertoets vraagt deze ontwikkeling om een extra onderbouwing.

Woningbehoefte en plancapaciteit

De gemeente 's-Hertogenbosch moet voorzien in de groeiende woningbehoefte en veranderende woonwensen. Op 3 april 2017 heeft de gemeenteraad 's-Hertogenbosch de Woonagenda 2017-2018 vastgesteld (zie paragraaf 4.3.2). Eén van de daarin geformuleerde opgaven is het versnellen van de woningproductie. Doel is om 8.000 woningen te realiseren in de periode 2017 tot en met 2025. Dit sluit aan bij de bevolkings- en woningbehoefteprognose van de provincie Noord-Brabant (vastgesteld in mei 2017). De woningvoorraad in 's-Hertogenbosch moet volgens deze provinciale cijfers groeien van 70.255 in 2017 naar 78.110 in 2030 in het lage scenario. In het hoge scenario moet de woningvoorraad groeien naar 79.345 in 2030.

De potentiële woningbouwcapaciteit bedraagt per 1-1-2019 11.100 woningen. Het gaat daarin om zowel harde als zachte plannen. Met deze potentiële woningbouwcapaciteit, kan een gevarieerd woningaanbod ontwikkeld worden wat betreft woonmilieu, (prijs)segmentering en doelgroepen. Dit is in lijn met de principes van de compacte, complete en contrastrijke stad, zoals vastgelegd in de Verordening Ruimte. Het overgrote deel van de potentiële woningbouwcapaciteit bestaat uit zachte plannen. Het voorliggend plan maakt al jaren onderdeel uit van de zachte plancapaciteit.

De harde plancapaciteit bedraagt per 1-1-2019 2.800 woningen. Om in de behoefte tot 2030 te voorzien moet de harde plancapaciteit vergroot worden. Voorliggend plan van circa 600 woningen draagt daar substantieel aan bij en levert, na het doorlopen van de procedure, een belangrijke bijdrage aan de gemeentelijke woningbouwopgave.

Zoals reeds aangegeven ligt het overgrote deel van het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. Circa 50 woningen liggen binnen 'zoekgebied verstedelijking'. In het Regionaal Perspectief Wonen (november 2018) is door het Regionaal Ruimtelijk Overleg afgesproken dat regionale afstemming geen vereiste is voor plannen met minder dan 75 woningen. In het subregionale overleg wonen, waarin ook de provincie vertegenwoordigd is, wordt het plan, zoals afgesproken, wel gedeeld.

Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

Een gedeelte van het plangebied (noordelijk deel - circa 50 woningen) is gelegen binnen zoekgebied stedelijk ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is hier mogelijk, mits het aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing. Hiervan zal sprake zijn. Het noordelijk gedeelte (ongeveer 50 woningen) zal onderdeel zijn van het centrum. Het park in de Landerijen zal doorgetrokken worden. Hiermee wordt rekening gehouden met de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van het plangebied.

Conclusie

Het woningbouwprogramma in het centrum van De Groote Wielen levert een belangrijke bijdrage aan het vergroten van de harde plancapaciteit waarmee voorzien kan worden in de geprognosticeerde lokale en regionale woningbehoefte. Het plan ligt voor het overgrote deel binnen bestaand stedelijk gebied, maar heeft nog geen woonbestemming. Slechts circa 50 woningen liggen feitelijk in het deelgebied De Noordoosthoek van De Groote Wielen, waarvoor nog geen woonbestemming geldt. Het plan is daarmee verantwoord in het licht van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Bestaand stedelijk gebied - concentratiegebied - detailhandel

Een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie tenzij deze ontwikkeling of uitbreiding leidt tot een bovenregionale detailhandelslocatie. Onder een bovenregionale detailhandelslocatie als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen een detailhandelslocatie waarbij:

  • uit onderzoek blijkt dat ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is buiten een straal van 35 kilometer vanaf de beoogde detailhandelslocatie; of
  • het te verwachten aantal bezoekers ten minste 2.500.000 per jaar bedraagt.
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen.

In onderhavig geval gaat het om een wijkwinkelcentrum met een totale oppervlakte van ca. 7.000 m2. Er zal geen sprake zijn van een bovenregionale functie. De dagwinkels zijn geënt op de bewoners van De Groote Wielen. In het kader van de 'Ladder van duurzame verstedelijking' is onderzoek uitgevoerd naar de actuele behoefte ten aanzien van detailhandel, zie Bijlage 1. Hieruit blijkt dat er met de in de uiteindelijke situatie ca. 16.500 inwoners in De Groote Wielen behoefte is aan een volwaardig wijkcentrum. De (toekomstige) uitbereidingsruimte voor dagelijkse detailhandel is 5.700 m2 (waaronder 4.500 m2 supermarkt) en voor niet-dagelijkse detailhandel 600 m2. Deze ruimte wordt onder andere ingezet voor ontwikkeling van een wijkcentrum in De Groote Wielen. Er is zowel een kwantitatief als kwalitatieve behoefte aan een volwaardig cluster. Tevens is er gekeken naar de eventuele effecten van de ontwikkeling op de omgeving en blijkt uit het onderzoek dat er geen sprake is van een structuur-verstorende werking of 'duurzame ontwrichting'.

Gemengd landelijk gebied

Een bestemmingsplan gelegen in gemengd landelijk gebied onderscheidt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening gebieden waar een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd met daarbij passende bestemmingen en een in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd met daarbij passende bestemmingen. In onderhavig geval komt de bestaande agrarische bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied niet in het geding, zie eveneens in hoofdstuk 5 Milieu- en waardenaspecten.

Bevordering ruimtelijke kwaliteit

Elke ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet gepaard gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. Het noordelijk deel van het plangebied valt binnen zoekgebied verstedelijking (circa 50 woningen). De gemeente heeft voor de kwaliteitsverbetering van het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, uitvoeringsregels vastgesteld: de Landschapsinvesteringsregeling (LIR). Deze LIR is van toepassing op het noordelijk deel van het plangebied. De ontwikkeling van het centrum van De Groote Wielen is een stedelijke uitbreiding c.q. een planmatige stedelijke ontwikkeling. Voor deze gebieden geldt dat voor een waarde van 1% van de uitgifteprijs in de kwaliteit van het landschap moet worden geïnvesteerd. De compensatie zal plaatsvinden in het noordelijk deel van het plangebied, ten behoeve van de aanleg van de (recreatieve) fietsroute en de landschappelijke inpassing daarvan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie 'Stad tussen Stromen'

In juni 2003 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch de Ruimtelijke StructuurVisie vastgesteld, met de ondertitel 'Stad tussen stromen'. De Ruimtelijke StructuurVisie geeft richting aan de ruimtelijke ambities van de stad. Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de structuurvisie uit 2003 vastgesteld. In deze geactualiseerde structuurvisie integreert gemeente het provinciaal beleid. De geactualiseerde structuurvisie bevat een integrale visievorming voor lange termijn, 10 jaar met een doorkijk naar 15 à 20 jaar. De structuurvisie bestaat uit het Ruimtelijk Casco, een visie geformuleerd op het plangebied. Een ruimtelijke analyse van de stad en het gemeentelijk beleid vormen de input voor deze visie. De visie formuleert de ontwikkelingskoers, beschrijft een wensbeeld van de stad voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, en tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Zo wordt bepaald waar strakke contouren ter bescherming van kwetsbare waarden liggen en kansen voor ontwikkeling. En worden locaties aangeduid waar deze ontwikkeling tegen randvoorwaarden mogelijk zijn en afweegbare gebieden voor uitbreidingen en intensiveringen aangewezen. Het 'ruimtelijk motto' van compacte, complete en contrastrijke stad als het uitgangspunt voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de stad blijft gehanteerd, in de overtuiging dat dit de juiste basis biedt voor een duurzame ruimtelijk hoofdstructuur.

De Groote Wielen Centrum is in de structuurvisie aangeduid als 'bestaand bebouwd gebied'. Daarnaast is aangegeven dat naast woningbouw er ook ruimte is voor perifere winkelconcentratie. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de gestelde kaders van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0015.png"

Afbeelding ruimtelijk casco Structuurvisie 'Stad tussen Stromen'

4.3.2 Nota Wonen 2012 / Woonagenda 2017

Nota Wonen 2012 en Woonagenda 2017/2018

Met de Nota Wonen 2012 heeft de gemeenteraad de ambitie voor het woonbeleid vastgelegd, namelijk het creëren van een evenwichtige woningmarkt met een gedifferentieerd en aantrekkelijk aanbod van woningen en woonmilieus zodat mensen naar tevredenheid in onze stad kunnen wonen en leven. Met de in april 2017 door de gemeenteraad vastgestelde Woonagenda 2017/2018 is de ambitie van de Nota Wonen 2012 behouden en vertaald in 4 hoofdopgaven:

  • Versnellen van de woningproductie en slim programmeren van nieuwe woonmilieus;
  • Betaalbaar en bereikbaar wonen: balans op de woningmarkt in een ongedeelde stad;
  • Bestaande woningen verduurzamen en wijken vitaal houden;
  • Samen zorgen: passend woonzorgaanbod in een inclusieve samenleving.

Speerpunten woonagenda 2019/2020

Op 2 april 2019 heeft de raad de Speerpunten woonagenda 2019/2020 vastgesteld. Het betreft een aantal accenten in het woonbeleid, waarbij de ambitie en opgaven uit de Woonagenda 2017/2018 gecontinueerd worden. De speerpunten voor 2019/2020 zijn:

  • 1. bestaande woningbouwplannen en nieuwe initiatieven maximaal ondersteunen en stimuleren om een zo hoog mogelijke woningproductie te verkrijgen;
  • 2. versnellen van projecten voor sociale woningbouw;
  • 3. op korte termijn realisatie van 150 tot 200 tijdelijke woningen voor sociale huisvesting;
  • 4. extra inzetten op tijdelijke en permanente huisvesting van studenten en jongeren;
  • 5. maatregelen nemen om te komen tot een betere benutting van de bestaande voorraad (betreft o.a. doorstroming, woningsplitsing en kamerverhuur);
  • 6. het verbeteren van de betaalbaarheid en bereikbaarheid voor starters en middeninkomensgroepen;
  • 7. het ontwikkelen van nieuwe beleidskaders voor woonwagens en voor de huisvesting van arbeidsmigranten;
  • 8. stimuleren dat kwetsbare bewoners zo goed mogelijk zelfstandig thuis kunnen wonen door het combineren van wonen, zorg en ondersteuning.

Het woningbouwprogramma voor het centrum van De Groote Wielen sluit aan op bovengenoemde opgaven en speerpunten:

  • de Woonagenda gaat uit van een productie van 8.000 woningen tot en met 2025; het woningbouwprogramma in het centrum van De Groote Wielen draagt daar substantieel aan bij.
  • de beleidsmatig vastgestelde differentiatie van de Woonagenda is uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in het centrum van De Groote Wielen; minimaal 25% sociale huur en 15% middenhuur/sociale koop en (maximaal) overig 60%;
  • met een differentiatie naar prijsklassen en woningtypen (appartementen, grondgebonden woningen en woonzorgwoningen) wordt ruimte geboden aan verschillende doelgroepen;
  • binnen het centrum wordt ruimte geboden voor (vooralsnog kleinschalige) woonzorgconcepten, met een zodanige flexibele invulling dat, zowel op de korte als op de langere termijn, in de behoefte aan wonen met zorg kan worden voorzien;
  • in de uitwerking op bouwplanniveau zal worden bekeken of en hoe het aantal sociale huurwoningen kan worden vergroot en versneld in ontwikkeling kan worden genomen. Daarmee kan het centrum van De Groote Wielen een wezenlijke bijdrage leveren aan het speerpunt “versnellen van projecten voor sociale woningbouw”.
4.3.3 Nota Detailhandel

De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch heeft de Nota detailhandel 's-Hertogenbosch 2011 vastgesteld op 11 oktober 2011. Het detailhandelsbeleid is restrictief ten aanzien van perifere, grootschalige detailhandelsvestigingen om overaanbod te voorkomen en om het goed functioneren van de binnenstad te waarborgen. Maar het is ook restrictief in het verlenen van medewerking aan (grootschalige) uitbreiding van winkelcentra ter bescherming van de fijnmazige winkelstructuur. De uitgangspunten van het detailhandelsbeleid zijn de volgende:

  • binnenstad: het primaat voor vestiging van grootschalige non-foodwinkelformules met niet-volumineuze artikelen (megastores) ligt bij de binnenstad.
  • periferie: streven naar clustering in winkelgebieden. Solitaire winkelvestiging en verspreide bewinkeling doen daaraan afbreuk.
  • winkelcentra in wijken: de fijnmazige, hiërarchische winkelstructuur voor de dagelijkse boodschappen moet in stand blijven; megasupermarkten verstoren die structuur. Deze indeling volgt de lijnen van het drieslagmodel, gebaseerd op koopgedrag en koopmotief van de consument: recreatief winkelen (binnenstad), doelgericht winkelen (periferie), boodschappen doen (woonwijken).

Op 14 april 2015 heeft de gemeenteraad Aanvullingen op Nota Detailhandel 2011 en wijzigingen beleid Niet-bedrijventerrein gebonden functies op bedrijfslocaties vastgesteld. De basisuitgangspunten van de Nota detailhandel zijn daarbij niet gewijzigd. De aanvullingen hebben betrekking op het onder voorwaarden en criteria mogelijkheden creëren voor:

  • vestiging van afhaalpunten op perifere detailhandelslocaties en op traffic points;
  • vestiging van solitaire afhaalpunten;
  • vestiging van (ondergeschikte) detailhandel bij specifieke bedrijfsformules die niet thuishoren in reguliere winkelcentra;
  • het voeren van een assortiment dieren, dierbenodigdheden en -voedsel (dibevo) door tuincentra.

Het centrum voor De Groote Wielen voorziet in 7.000 m2 aan centrumvoorzieningen (detailhandel en horeca). Het gaat om de ontwikkeling van een wijkwinkelcentrum voor de bewoners van de wijk De Groote Wielen. De tijdelijke centrumvoorzieningen die op dit moment zijn voorzien in De Groote Wielen, zijn met een tijdelijke vergunning mogelijk gemaakt. Deze tijdelijke vergunning komt te vervallen. De tijdelijke centrumvoorzieningen zullen daarmee verplaatsen naar het nieuwe centrum van De Groote Wielen, zoals in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. In het kader van de 'Ladder Duurzame verstedelijking' is de actuele behoefte aan centrumvoorzieningen (detailhandel) in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van een wijkcentrum met onder andere twee supermarkten, die aangevuld worden met horeca en diensten, passend is binnen het gemeentelijk beleid.

4.3.4 Beleidsplan Horeca

In het Beleidsplan Horeca 1994 is aangegeven dat de mogelijkheden voor uitbreiding van het horeca-aanbod in de wijken buiten de binnenstad beperkt zijn. In beginsel zijn alle bestaande horecavestigingen in de bestemmingsplannen positief bestemd. In onderhavig geval gaat het om de ontwikkeling van een (nieuwe) wijk. In het kader van de 'Ladder Duurzame verstedelijking' is actuele behoefte ten aanzien van horeca voor De Groote Wielen inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat er gezien de grootte van de wijk en toekomstig aantal inwoners een toekomstige behoefte is van ca. 500 m2 bvo. Op dit moment is, binnen het verzorgingsgebied van het centrum, nog geen horeca aanbod aanwezig. Er is dan ook nog voldoende ruimte beschikbaar voor horeca.

4.3.5 Nota Spelen

De Nota Spelen (januari 2004) biedt het beleidskader voor buitenspelen in de gemeente 's-Hertogenbosch op de daarvoor formeel bestemde plekken in de openbare ruimte. Per wijk is/wordt hiervoor een wijkspeelplan opgesteld, dat inzicht geeft in de verschillende speelplekken die in een wijk voor de verschillende leeftijdsgroepen gerealiseerd moeten worden. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met bevolkingssamenstelling naar leeftijd en met de reeds aanwezige speelplekken in de wijk.

Op dit moment wordt het speelbeleid geactualiseerd. Het nieuwe speelbeleid zal zich niet alleen richten op de leeftijdscategorie 0-18 jaar, maar in het nieuwe beleid wordt ervan uit gegaan dat iedereen 'speelt' (0-100 jaar). Het gaat hierbij niet alleen om spelen, maar ook om bewegen en ontmoeten. Voor het centrum van De Groote Wielen zal een pilot gestart worden ten aanzien van het nieuwe speelbeleid. Uitgangspunt is dat het geen standaard speelveldjes worden, maar veldjes die aansluiten bij de beleving en het concept van de openbare ruimte.

Hoofdstuk 5 Milieu- en waardenaspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening bestaat een duidelijke relatie. De milieukwaliteit vormt namelijk een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies (zoals woningen). Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende of hinderlijke situaties moeten voorkomen worden.

5.1 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit plan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  • a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
  • b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2).

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied (er komen beschrijving bouwenvelop) niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

ad b.

Het plangebied ligt in stedelijk gebied op circa 7,5 kilometer van Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en op circa 6 kilometer afstand van 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek'. Overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand van het plangebied.

Een onderzoek is uitgevoerd of het plan zorgt voor een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Hierbij zijn alle Natura 2000-gebieden beschouwd, zowel de nabij geleden gebieden als verder weg gelegen van het plangebied. (Bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied niet hoger is dan 0,00 mol N per hectare per jaar. Vanwege de beoogde ontwikkelingen in het plangebied wordt derhalve geen significant negatief effect verwacht op Natura 2000-gebieden. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is derhalve niet aan de orde.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven (of overige milieubelastende functies) en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te garanderen naast de zorg dat er voor bedrijven voldoende ruimte voorhanden is om de bedrijfsactiviteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden (normen) uit te kunnen blijven voeren.

Richtlijn

Bij het beoordelen van de bedrijven (binnen het plangebied of daarbuiten gelegen) is gebruik gemaakt de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG brochure is een richtlijn, vormt geen wettelijk kader maar heeft als gevolg van jurisprudentie de status van pseudo-wetgeving gekregen. Deze richtlijn biedt kaders om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan minimale richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens van het bedrijf waar de bedrijfsactiviteiten plaats kunnen vinden (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, afschermingen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste van de vier VNG-richtafstanden (voor geur, stof, geluid of gevaar) is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieu-categorie. De milieucategorie van een bedrijf kan variëren van 1 (een licht bedrijf, met een hinderafstand van 10 meter) tot 6 (een zeer zwaar bedrijf, met een hinderafstand van 1500 meter).

Nabij, ten noorden, buiten onderhavig plangebied bevinden zich op 350 meter afstand van het plangebied een varkenshouderij (Gewande 1a) met een VNG-hindercontour (ten aanzien van het aspect geur) van 200 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Daarbij blijkt uit een geuronderzoek van onderhavige varkenshouderij dat binnen het nieuwe woongebied een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd wordt. Ook wordt het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen geschaad.

Verder bevindt zich op 300 meter afstand een agrarisch technisch hulpbedrijf met een grondgebonden agrarisch bedrijf (Rosmalensedijk 14 en 15), beide met een indicatieve hindercontour (voor onder andere loonbedrijven) van 50 meter. Voor deze bedrijven kunnen de VNG-hindercontouren tot het plangebied worden gerespecteerd, zodat hinder niet aannemelijk is en bedrijfsbelangen niet worden geschaad.

Grenzend aan het plangebied – in het woongebied De Groote Wielen Centrum bevindt zich een basisschool. De indicatieve VNG-hindercontour van basisscholen is 30 meter tot woningen een rustige woonwijk. Aangezien er zich woningen bevinden binnen deze afstand, is de geluidsituatie van deze school (samen met andere relevante geluidsbronnen) nader onderzocht (Bijlage 3). In de geluidsparagraaf is dit onderzoek – samen met het woon- en leefklimaat - nader beschouwd. De geldende geluidsnormen (conform het Activiteitenbesluit) worden door de nieuwe basisschool niet overschreden.

Binnen het centrumgebied van het plan is zo'n 7000 m2 aan centrumvoorzieningen opgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan bedrijvigheid als detailhandelswinkels, praktijk- en kantoorvoorzieningen, enige horeca (aan de waterplas) en (twee) supermarkten. Het betreft hier een type bedrijvigheid van een lichte vorm die zich in de regel in centrumlocaties van steden en dorpskernen bevindt. Dit soort voorzieningen verschillen qua schaal en hinder sterk van bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen. Dit soort bedrijfsactiviteiten zijn typerend voor en passend in stadscentra, c.q. gebieden waar ook bewust een menging van zulke functies wordt nagestreefd. Ten eerste vanwege de wens van dit soort voorzieningen vlakbij woningen, alsook om een mate van levendigheid tot stand te brengen. Dergelijke centrumfuncties zijn veelal weinig of zodanig milieubelastend voor hun omgeving dat een bouwkundige afscheiding van woningen en andere gevoelige functies toereikend is om onacceptabele hinder te voorkomen. Het is aannemelijk dat deze lichte bedrijvigheid kan voldoen aan de geldende hindernormen (zoals voor geluid) conform het Activiteitenbesluit. Buitensporige hinder nabij de woningen wordt vanuit de centrumfuncties niet verwacht. Binnen de beide supermarkten gaat het 'laden en lossen' inpandig plaatsvinden aangezien dit veelal de meest hinderlijke activiteit is bij dit soort bedrijven. Hiertoe zal het optredend geluid – en daarmee eventuele hinder - tot een minimum worden beperkt. Naast voldoen aan de uitgangspunten van de VNG-brochure “bedrijven en milieuzonering” zijn de meest relevante geluidsbronnen in een geluidsonderzoek beschouwd om aan te tonen dat hinder niet aannemelijk is en sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. (Bijlage 3).

Buiten het plangebied - ten zuidwesten van het plan – is nabij de waterkant de plaatsing van een windwatermolen vergund. Deze windwatermolen – van een beperkte hoogte en omvang - produceert geen elektriciteit, maar verpompt water op een duurzame wijze, namelijk via windenergie, zonder elektriciteit. De afstand van de windwatermolen naar de dichtstbij gelegen woonobjecten bedraagt circa 60 meter.

De beschouwde windwatermolen is geen (grote) windturbine zoals beschreven in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Artikel 1.1). De windwatermolen wordt namelijk niet gebruikt voor het opwekken van

elektrisch of thermisch vermogen uit wind. Hierdoor zijn de hinderregels uit het Activiteitenbesluit formeel niet van toepassing op deze windwatermolen. De hinder-aspecten van de windwatermolen (zijnde geluid, slagschaduw en externe veiligheid) zijn in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wel beschouwd en getoetst. Voor de beoordeling van slagschaduw en externe veiligheid is de normering van het Activiteitenbesluit gehanteerd. Voor het onderdeel geluid is de turbine beschouwd als een industriële installatie. Voor de beschouwing van de effecten van de wordt verwezen naar het onderzoek van Podera-consult (Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt de geluidsuitstraling nabij de geplande woningen laag is en ruim onder de richtwaarden voor woningen in een stil, c.q. landelijke gebied liggen. Verder zal volgens de benadering conform het Activiteitenbesluit geen sprake zijn van hinderlijke slagschaduw. Tenslotte zijn er geen significante risico's voor de omgeving in het kader van de externe veiligheid van de windwater-molen.

5.3 Geluid

Bij een ruimtelijk plan dient rekening te worden gehouden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in vooral de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer. Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), op grond van een “goed woon- en leefklimaat”. Het aspect geluid kent voor geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) afhankelijk van typen geluidsbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige bestemmingen (als woningen) grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.3.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader
Langs alle wegen bevinden zich conform de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van wegen (straten) op woonerven en 30 km/uur-wegen. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) aan wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluids-onderzoeks-zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk).

Binnen het plan worden met de diverse nieuwe woningen - zowel grondgebonden als appartementen - nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een beperkt deel van deze geluidsgevoelige objecten (woningen aan de oostzijde van het plangebied) ligt binnen de wettelijke geluidszone van de 'Rosmalensedijk' (zonebreedte 200 meter). Hierop is het regime van de Weg geluidshinder van toepassing. De overige – en daarmee het overgrote deel van de nieuwe woningen binnen het plangebied – bevinden zich langs 30 km/h wegen. Straten of wegen die zijn uitgevoerd als 30 km/h, hebben géén geluidzone en vallen daarmee buiten het regime van de Wet geluidhinder. In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' is de invloed van relevante 30 km/uur wegen op de woningen als nieuwe gevoelige objecten wel inzichtelijk gemaakt.

De gevolgen van het wegverkeer zijn onderzocht en beschreven in een geluidsonderzoek (Bijlage 5). Hierin is de toekomstige optredende geluidsbelasting vanwege de omliggende wegen en belangrijke doorgaande wegen, dan wel straten berekend op de voorgenomen nieuwe geluidsgevoelige objecten, c.q. nieuwe woningen. Ook is de akoestische impact van het plan op de geprojecteerde/bestaande woningen op De Lanen (momenteel in aanbouw) inzichtelijk gemaakt.

Rosmalensedijk
De resultaten van het geluidsonderzoek laten zien dat de gevelbelasting als gevolg van het wegverkeer over de zoneplichtige Rosmalesendijk op twee toetspunten (ter plaatse van woonlocaties) niet kan voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het betreffen hier twee toetspunten op woonlocaties ten noordoosten van Tuinenrijk. De geluidsbelasting is hier met +1 en +2 dB enigszins verhoogd te noemen. Maatregelen om de geluidsbelasting hier te beperken zouden een geluidsscherm kunnen zijn of de aanleg van een stiller wegdek. Een geluidscherm is uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt hier ongewenst. De aanleg van stiller asfalt - hier over een lengte van 125 meter - is een dusdanig dure maatregel voor een beperkt aantal woningen met een beperkt verhoogde geluidsbelasting, dat deze maatregel in relatie tot de opbrengst en investering niet redelijk te noemen is.

Aangezien de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de Rosmalensedijk bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard, is de gemeente voornemens hier hogere geluidwaarden te verlenen. In de overweging is daarbij meegenomen dat het hier gaat om een beperkte overschrijding van (maximaal +2 dB van) de voorkeurswaarde 48 dB en de gevelbelasting alsnog (ruim) beneden de maximale ontheffingswaarde (van 63 dB) blijft. Verder kan aan de belangrijke voorwaarde (voor een ontheffing) van een luwe zijde – hier aan de achterzijde van de woonlocatie - worden voldaan. Een luwe zijde is een gevel die met minder is belast dan 48 dB. Aan zo'n luwe (rustige) zijde kunnen bewoners gebruik maken van een buitenruimte (tuin) en/of aan zo'n zijde (de huiskamer of slaapkamer) ventileren zonder last te hebben van wegverkeerslawaai.

Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonlocaties waarvoor de gemeente voornemens is om hogere geluidswaarden te verlenen is aanvaardbaar te noemen.

30 km/h wegen
Zoals gezegd is het snelheidsregime van de overige wegen en straten in en om het plangebied 30 km/h en daarom is de Wet Geluidhinder hierop niet van toepassing. Wel zijn de relevante 30 km/h wegen onderzocht op de geluidsbelasting in het kader van 'goede ruimtelijke ordening'. Een weg is relevant te noemen indien het een noemenswaardige verkeersintensiteit bevat. Het gaat hierbij om de Koornwaardlaan, de Lunersingel, de Vlietdijk en de nieuwe weg naar/langs het winkelcentrum. Bij de beoordeling van de vraag of een goed leefklimaat is gewaarborgd voor de nieuwe woningen, is aansluiting gezocht bij de systematiek en normeringen van de Wet Geluidhinder – hoewel formeel niet van toepassing. Conform de systematiek van de Wgh is de richtwaarde voor 30 km/h wegen 53 dB (48 dB zonder de 5 dB wettelijke aftrek). De berekende geluidsbelastingen vanwege de Koornwaardlaan, de Lunersingel en de Vlietdijk blijven ter plaatse van de geplande woningen overal beneden de richtwaarde van 53 dB. Een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het wegverkeerslawaai is op de woonlocaties langs deze wegen gewaarborgd.

De geluidbelasting van de nieuwe weg langs het winkelcentrum bedraagt op een aantal nieuwe woningen ten hoogste 59 dB. Deze gevelbelasting vindt plaats op woningen in de eerste lijn, dus woningen die direct gelegen zijn aan deze doorgaande weg. Dit is maximaal 6 dB boven de richtwaarde van 53 dB. De maximale ontheffingswaarde voor geluid is 63 dB (inclusief aftrek) voor stedelijk gebied. Hoewel deze hier formeel niet van toepassing is, ligt de berekende waarde hier ruim onder.

Zoals gezegd geldt voor 30 km/h wegen geen formeel toetsingskader. Hogere waarden of een wettelijke toets is hier formeel ook niet aan de orde. Echter, aangezien de richtwaarde van 53 dB op meerdere woningen wordt overschreden, zijn - conform de systematiek van de Wgh - maatregelen beschouwd. Mogelijkheden zijn gezocht in een ander type verharding of fysieke afscherming tussen de doorgaande weg en de woningen. Met een ander type (gladdere) verharding kan circa 3 dB worden gereduceerd ten opzichte van de geplande klinkers. Hiermee blijven nog steeds woonlocaties over met een gevelbelasting boven de richtwaarde van 53 dB. Een meer geluidreducerend wegdektype is vanwege technische beperkingen niet mogelijk. Een andere maatregel zou een fysieke afscherming (wal of scherm) kunnen zijn tussen de doorgaande weg en de woonobjecten. Gezien de omgeving van het plangebied (namelijk een woongebied) heeft het toepassen van geluidsschermen en/of geluidswallen een grote en ruimtelijke impact. Ook is er weinig fysieke ruimte tussen de weg en de belaste woonobjecten. Het toepassen van fysieke afschermende maatregelen zou tevens het zicht van de betreffende woningen doen wegnemen.

Maatregelen om de gevelbelasting te verminderen zijn vanwege de beeldkwaliteit uit ruimtelijk of stedenbouwkundig oogpunt hier ongewenst te noemen.

Gezien de hoogte (tot maximaal 59 dB) van de optredende geluidsbelastingen op de woningen, hierop formeel geen wettelijke kader op van toepassing is, er wettelijke borging is van het vereiste geluidsbinnenniveau (van 33 dB) in de woningen, vindt de gemeente deze situatie acceptabel en passend in deze centrumomgeving. Deze berekende waarde ligt tevens beneden maximale grenswaarde voor geluid van 63 dB (inclusief aftrek) mocht deze hier van toepassing zijn. Alles beschouwende kan gesproken worden van een acceptabel woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geluid voor de woningen langs de 30 km/h weg naar het winkelcentrum.

Zoals gezegd dient het geluidsbinnenniveau van nieuwe woningen maximaal 33 dB te zijn. Met de aanvraag om omgevingsvergunning zal worden aangetoond dat de woningen hieraan kunnen voldoen, c.q. de geluidsisolatie van de nieuwe woningen voldoende is. Hierbij wordt voor de gevelbelasting uitgegaan van de berekende gecumuleerde geluidswaarde op de woningen.

Cumulatie
Bij de ontwikkeling is ook rekening gehouden met de cumulatie van geluid. De cumulatie van geluid is de optelling van meerdere relevante geluidsbronnen. Het gaat hierbij om de geluiden vanwege de verschillende wegen, maar ook de indirecte hinder vanwege de reeds vergunde basisschool en de parkeerplaats van het winkelcentrum. De hoogste berekende cumulatieve geluidsbelasting op woningen bedraagt 61 dB (exclusief wettelijke aftrek). Deze wordt bereikt op de woningen rond het parkeerterrein van het winkelcentrum en wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegverkeer. In de wet Geluidshinder geldt een grenswaarde van ten hoogste 63 dB (inclusief aftrek) voor stedelijk gebied. De berekende gecumuleerde geluidsbelasting blijft onder deze grenswaarde. Gesteld kan worden dat er een aanvaardbaar akoestisch klimaat heerst bij de nieuwe woningen.

Geluidsbelasting op De Lanen
Vanwege het plan neemt het verkeer op de omliggende 30 km/h wegen toe, ook op de Lunersingel aan De Lanen. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de vergunde (in aanbouw) zijnde woningen in De Lanen maximaal 57 dB (exclusief wettelijke aftrek) bedraagt. Vanwege de Koornwaardlaan is deze ten hoogte 54 dB (exclusief wettelijke aftrek). Ondanks dat het 30 km/h wegen betreft, kan de geluidsbelasting vergeleken worden met de grenswaarde uit de wet geluidshinder voor stedelijk gebied. Deze betreft ten hoogste 63 dB (inclusief wettelijke aftrek). De berekende geluidsbelastingen op woningen binnen De Lanen blijven onder deze waarde van 63 dB. Hiermee kan gesteld worden dat er een aanvaardbaar akoestisch klimaat heerst bij de reeds bestemde geluidsgevoelige objecten in De Lanen als gevolg van onderhavig plan.

5.3.2 Spoorweglawaai

Langs alle spoorwegen bevinden zich conform de Wgh geluidszones. De breedte van de zone is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. De beoogde ontwikkeling ligt niet in de zone van een spoortraject.

5.3.3 Industrielawaai (bedrijfsgeluid)

Onderhavig plan voorziet – naast woningen – ook in diverse bedrijfsmatige functies. Het gaat hierbij om verschillende vormen van centrumvoorzieningen in de vorm van detailhandelswinkels, praktijk- en kantoorruimten en enige (lichte) horeca (aan de waterplas). Daarbij is een basisschool/kindcentrum met gymzaal tegen het plangebied gepland.

Voor een beoordeling van het woon- en leefklimaat zijn de meest geluidsrelevante functies binnen/nabij het plangebied nader onderzocht. Dit betreffen twee geplande supermarkten binnen het plangebied en de basisschool/kindcentrum met gymzaal net buiten het plangebied. De overige geplande voorzieningen zullen een zodanig lichte milieubelasting voor de omgeving hebben dat zij aanpandig en bouwkundig afgescheiden van woningen prima kunnen plaatsvinden zonder dat daarbij hinder wordt verwacht. Dergelijke centrumvoorzieningen in deze omgeving kunnen met de gangbare voorzieningen voldoen aan de geldende geluidsnormen (van het Activiteitenbesluit) bij de woningen. Een hinderlijke situatie wordt vanuit deze detailhandel, c.q. winkelvoorzieningen niet verwacht.

De gevolgen van de relevante 'bedrijfsgeluiden' zijn onderzocht en beschreven in een geluidsonderzoek (Bijlage 3).

Winkelcentrum

Zoals gezegd vestigen zich binnen het winkelcentrum twee supermarkten. In het algemeen wordt het dagelijks terugkerende laden en lossen (met daarbij optredende geluiden van laadkleppen, vallende pallets en rijdende rolcontainers) als meest hinderlijke activiteit ervaren voor nabije woningen. Om onacceptabele hinder vanuit het dagelijkse laden en lossen “in de open lucht” te voorkomen, voorziet het plan in een inpandige laad- en losvoorziening voor de beide supermarkten. Deze laad- en losactiviteit is in het geluidsonderzoek daarom buiten beschouwing gelaten.

De geluidsrelevante activiteiten binnen het winkelcentrum zijn:

  • het parkeren van de vele bezoekers aan het winkelcentrum
  • het gebruik van winkelwagens voor de beide supermarkten
  • de verkeersbewegingen ten behoeve van de bevoorrading van het winkelcentrum (niet zijnde de supermarkten).

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit de rekenresultaten blijkt dat op de woningen rond de parkeerplaats in zowel de dag- als avondperiode niet kan worden voldaan aan de richtwaarden voor onderhavig gemengd gebied van 50 en 45 dB(A) uit de VNG-publicatie “bedrijven en milieuzonering”. De richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode wordt er met maximaal 6 dB overschreden. In de avondperiode wordt de richtwaarde van 45 dB(A) overschreden met maximaal 5 dB. De overschrijding wordt veroorzaakt door het rijden van de winkelwagens. In het geluidsonderzoek is uitgegaan van moderne stalen winkelwagens op klinkers.

Maximaal geluidniveau
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op alle woningen in de omgeving van de parkeerplaats in de dagperiode kan worden voldaan aan de richtwaarden van 70 dB(A) uit de VNG-publicatie. In de avondperiode wordt de richtwaarde van 65 dB(A) op de woontoren boven de supermarkt. Bij de woontorens in het waterpark met ten hoogste 3 dB overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het rijden van de winkelwagens.

Maatregelen
Om aan de richtwaarden – alsook de gangbare geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit - te kunnen voldoen, zijn maatregelen aan de winkelwagens hier het meest doeltreffend. Daartoe kan (door de ondernemer) gebruik worden gemaakt van een stiller type winkelwagen (kunststof winkelwagens of andere geluiddemping) of door het aanpassen van de ondergrond waar de winkelwagens over rijden (een gladde bestrating in plaats van de beoogde klinkers). Bij toepassing van één van de twee maatregelen wordt al voldoende reductie behaald om te kunnen voldoen aan de richtwaarden, dan wel geldende geluidsnormen, voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau.

In het plan zal het wandelpad - bestemd voor de winkelwagens - worden voorzien van een gladder type bestrating (dan klinkers). Hiermee zullen de berekende overschrijdingen worden weg genomen en is een goed woon- en leefklimaat bij de omliggende woningen gegarandeerd. Indien de beide supermarkten gebruik gaan maken van een stiller type winkelwagen (stiller dan de stalen winkelwagen in het geluidsonderzoek, bijvoorbeeld van kunststof) zal de geluidsuitstraling nog verder worden gereduceerd tot onder de gangbare richtwaarde of tot onder de geldende geluidsnormen.

Basisschool/Kindcentrum
Binnen de nieuwe woonwijk komt een nieuwe basisischool/kindcentrum met gymzaal. Dit kindcentrum valt (net) buiten het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidssituatie beschouwd op de nieuwe omliggende woningen. Voor wat betreft het kindcentrum gaat het met name om de geluidgevolgen van de kinderen op het schoolplein (stemgeluid). Voor stemgeluid op schoolpleinen bij primair onderwijs en kinderdagverblijven gelden echter geen wettelijke geluidsnormen. Stemgeluid van spelende kinderen op schoolpleinen zijn expliciet uitgezonderd van de geldende geluidsnormen (in het Activiteitenbesluit). Wel dient in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' in de zin van de Wet ruimtelijke ordening rekening te worden gehouden met de invloed van een kindcentrum met speelplein. Hierbij is ook het stemgeluid meegenomen. Het kindcentrum is enkel in de dagperiode geopend. Daarom is voor het kindcentrum enkel de dagperiode getoetst.

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Uit de rekenresultaten blijkt dat vanwege het stemgeluid van spelende kinderen in de dagperiode niet kan worden voldaan aan de richtwaarden van 45 dB(A) voor een stille woonwijk conform de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering'. De gevelbelasting op de eerste lijnsbebouwing ten noorden van het kindcentrum bedraagt ten hoogste 52 dB(A) en op de eerste lijnsbebouwing ten zuiden van het kindcentrum 51 dB(A). Mocht hier sprake zijn van een gemengde omgeving, wordt de richtwaarde voor woningen van 50 dB(A) met maximaal +2 dB(A) in de dagperiode overschreden. De maatgevende optredende geluidsbelastingen (die zorgen voor overschrijding van de richtwaarde) worden veroorzaakt door het stemgeluid van spelende kinderen.

Maximaal geluidniveau (piekgeluiden)
Ten gevolge van het stemgeluid van de spelende kinderen wordt een maximaal geluidniveau (LAmax) van ten hoogste 63 dB(A) in de dagperiode berekend. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 65 dB(A) voor een rustige woonwijk uit de VNG-publicatie. Het maximale geluidniveau vanwege het halen en brengen van de kinderen is vanwege de 'goede ruimtelijke ordening' eveneens inzichtelijk gemaakt. Uit de rekenresultaten blijkt dat het maximale geluidniveau vanwege het dichtslaan van autoportieren in de dagperiode 66 dB(A) bedraagt bij de woningen ten noorden van het kindcentrum. In de avondperiode is de gymzaal in gebruik. Er is vanuit gegaan dat voor de gymzaal enkel aan de zuidzijde van het kindcentrum wordt geparkeerd. In de avondperiode wordt een maximaal geluidniveau berekent van ten hoogste 64 dB(A). In beide gevallen wordt hiermee voldaan aan de geluidnormen van 70 en 65 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode uit het Activiteitenbesluit.

Maatregelen
Aan de geldende geluidsnormen voor wat betreft de maximale geluidniveaus (piekgeluiden) wordt voldaan. Eventuele maatregelen ten aanzien van optredende piekgeluiden zijn hier niet aan de orde. Vanwege stemgeluiden van spelende kinderen wordt de richtwaarde van 50 dB(A) voor woningen in gemengde woongebieden met maximaal +2 dB overschreden in de dagperiode. De overschrijding vindt plaats op de eerstelijnsbebouwing ten noorden en zuiden tegenover het kindcentrum. Deze woningen kijken direct uit op het kindcentrum.

Maatregelen aan de bron kunnen niet worden getroffen aangezien het hier om stemgeluid van kinderen gaat. Kinderen kunnen niet worden verplicht stil te zijn tijdens het buiten spelen. Indien overdrachtsmaatregelen in de vorm van een scherm rond de speelterreinen worden getroffen verliest het kindcentrum zijn open karakter. Een geluidsscherm om de school is om deze reden in deze woonwijk ongewenst.

Dit is ook de uitleg van de wetgever waarom het stemgeluid van spelende kinderen formeel is uitgezonderd van de geldende geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Het is namelijk van belang dat basisscholen zich (midden) in woonwijken bevinden vanwege de korte afstand van de woningen tot de school, veilige bereikbaarheid, maar ook voor het sociale aspect van een school in de wijk. Daarnaast moeten kinderen in alle vrijheid buiten kunnen spelen op schoolpleinen. Geluidafschermende voorzieningen rond een schoolplein om te kunnen voldoen aan de geldende geluidsvoorschriften stuit in de regel – ook binnen onderhavig plan - op stedenbouwkundige, ruimtelijke en maatschappelijke bezwaren.

Vanuit het Bouwbesluit dient de gevel van een nieuwbouwwoning te beschikken over een minimale geluidwering van 20 dB. Daarnaast geldt vanuit het Activiteitenbesluit een binnenniveau van ten hoogste 35 dB(A) etmaalwaarde. Om te beoordelen of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd is de geluidbelasting vanwege het kindcentrum op de woningen berekend, waarbij het stemgeluid van de kinderen en de verkeersaantrekkende werking cumulatief is bekeken. Uit deze berekening blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting op de woningen waar een overschrijding wordt berekend ten hoogste 55 dB(A) in de dagperiode bedraagt. Met een minimale geluidwering van 20 dB kan worden voldaan aan een binnenniveau van 35 dB(A). De buitenruimte van de woningen is aan de andere zijde gelegen dan waar de hoogste geluidbelasting wordt berekend. Daarmee wordt de buitenruimte afgeschermd van geluid en is deze aan de rustige zijde gelegen, wat ten gunste komt aan een goed woon- en leefklimaat.

Om redenen hiervoor reeds beschreven - vindt de gemeente de berekende overschrijding van +2dB op de gangbare geluidsnorm (uit het Activiteitenbesluit – hier voor stemgeluid niet van toepassing) van 50 dB(A) voor de langtijdgemiddeld geluidsniveau in de dagperiode van een beperkte mate en om diverse redenen acceptabel. Samenvattend omdat deze geluiden van spelende kinderen enkel optreden in de dagperiode. In deze periode worden zulke geluiden van spelende kinderen in mindere mate als hinderlijk ervaren in een woonbuurt als deze. Daarbij bezitten de betreffende woningen (direct kijkend op de school) een rustige buitenruimte aan de achterzijde van de woning en kan worden voldaan aan het vereiste binnenniveau in de woningen. Een onacceptabele hinderlijke situatie in de dagperiode als gevolg van het geluid van spelende kinderen wordt niet verwacht. Tevens kan het kindcentrum met gymzaal aan de geldende geluidsvoorschriften (uit het Activiteitenbesluit) voldoen.

Verkeersaantrekkende werking
Uit de rekenresultaten blijkt dat het equivalent geluidniveau, als gevolg van verkeersaantrekkende werking van het kindcentrum (het gaan en komen van auto's) ten hoogste 45 dB(A) bedraagt op de omliggende woningen. In de avondperiode is enkel de gymzaal in werking. Het equivalent geluidniveau, als gevolg van verkeersaantrekkende werking van de gymzaal bedraagt ten hoogste 40 dB(A) op de omliggende woningen. Hiermee wordt voldaan aan de VNG-richtwaarde van 50 en 45 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode. Tevens wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde op de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, afkomstig uit de "Schrikkelcirculaire" van 29 februari 1996 van de Minister van VROM.

5.4 Trilling

Bij trillingen in het ruimtelijk spoor gaat het vrijwel altijd om bescherming tegen trillingshinder bij personen. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van verstoring van activiteiten door trillingen (bijvoorbeeld laboratoria of computercentra welke gevoelig kunnen zijn voor trillingen). Trillingen is een mee te nemen aspect in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'. Zwaar weg- of railverkeer en bepaalde industriële activiteiten kunnen trillingen in de bodem veroorzaken. Doordat deze activiteiten niet in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen, is het aspect trillingen niet relevant.

5.5 Verlichting

Kunstmatige verlichting kan bij woningen (of andere gevoelige objecten) hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en verlichte sportterreinen. Binnen onderhavig plan zal enkel sprake zijn van verlichting van de openbare ruimte. Sportterreinen of glastuinbouwbedrijven – waar eventueel veel licht aanwezig kan zijn - worden niet mogelijk gemaakt binnen het plan en/of zijn niet in de directe nabijheid gelegen van het plangebied. Van buitensporige lichthinder is geen sprake.

5.6 Externe veiligheid

Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's – met het voldoen aan normen – aanvaardbaar zijn en wanneer ze verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

Beleidskader
De regels omtrent externe veiligheidsrisico's zijn vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste in de ruimtelijke ordening zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
  • 2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico wordt gedefinieerd als "de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit". In Nederland heeft de overheid bepaald dat, nergens waar mensen gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven, iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten (zoals woningen, ziekenhuizen, scholen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren, winkels en bedrijfsgebouwen) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook geldt dat de veiligheidsregio in de gelegenheid moet worden gesteld om advies te geven omtrent het plan. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Activiteitenbesluit (eventueel vuurwerkbesluit)
Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening ' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit (of vuurwerkbesluit).

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch
De gemeente 's-Hertogenbosch beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (Uitvoeringskader externe veiligheid gemeente 's-Hertogenbosch, deel A t/m C, 2010). Hierin zijn aanvullende kaders gegeven voor de integrale aanpak van externe veiligheid. Voor ontwikkelingen bevat deze beleidsvisie ook een kleurenkaart van het gemeentelijk gebied, waarin met een kleur (groen, oranje of rood) is aangegeven welke objecten (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of extra kwetsbaar) juist wel (groen), niet (rood) of onder voorwaarden (oranje) toelaatbaar zijn op een bepaalde locatie.

Beschouwing risicobronnen
De onderstaande risicobronnen zijn aanwezig in de nabijheid van de ontwikkeling:

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van twee transportroutes:

  • De Spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss;
  • en de A2.

Voor deze twee risicobronnen geldt dat vanwege de afstand tot het plangebied kan worden vastgesteld dat het plaatsgebonden risico van deze bronnen geen beperkingen oplegt aan de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast kan worden vastgesteld dat, omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied, maar op meer dan 200 m van deze transportroutes, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).

Voor de overige risicobronnen – diverse propaantanks bij met name agrarische bedrijven - geldt dat zowel de afstand van het plaatsgebonden risico als het invloedsgebied niet rijkt tot het plangebied. Deze risicobronnen zijn voor het aspect externe veiligheid dan ook niet relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0016.png"
Figuur: Ligging relevante risicobronnen t.o.v. het plangebied (rood omcirkeld)

Toetsing beleidsvisie
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningbouw en centrumfuncties. De bewoners en de gebruikers van de centrumfuncties worden gezien als normaal zelfredzaam. De gebouwen in het plangebied worden beschouwd als kwetsbaar object (naar analogie van het Bevi). Hiervoor zijn in het Uitvoeringskader EV, deel C de eisen geformuleerd. Deze eisen zijn vertaald in kleurenkaarten. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in een groen gebied. (Extra) kwetsbare objecten zijn hierin wel toegestaan.

De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de risicobeschouwing zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn 's Hertogenbosch-Oss en de A2. In deze paragraaf worden elementen aangedragen ter verantwoording van het groepsrisico.

Advies Veiligheidsregio:
In overleg met de regionale brandweer is besloten dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied buiten 325 meter van relevante transportroutes (wegen of spoorwegen) geen aanvullende eisen vanuit externe veiligheid meer worden gesteld. Tevens is in het kader van de verantwoording van het GR niet meer nodig is om voor dergelijke ontwikkelingen advies in te winnen bij de regionale brandweer (Veiligheidsregio). Deze afspraak is tevens opgenomen in de gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Een advies van de Veiligheidsregio is derhalve niet gevraagd en betrokken.

Scenario's
Ten gevolge van een incident op het spoor en de weg kan het plangebied worden blootgesteld aan een toxische wolk.

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen of -wagon lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving kan waaien. Bij een bepaald percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw de voorkeurshandeling. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. De zelfredzaamheid kan bevorderd worden door een goed alarmeringssysteem.

Bestrijdbaarheid bij een toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Oss en de A2. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen.

Het aspect externe veiligheid legt geen beperkingen op aan de voorgenomen ontwikkeling. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen zijn de risico's verantwoord en is derhalve voldaan aan de verantwoordingsplicht.

5.7 Luchtkwaliteit

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 , PM2,5 fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Uitgangspunt is dat een ruimtelijke plan (een project) niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen.

Een onderzoek is opgesteld om het effect op de luchtkwaliteit als gevolg van (het verkeer van) dit plan aan te tonen (Bijlage 6). Uit het onderzoek blijkt dat – als gevolg van het voorgenomen plan - voor alle relevante stoffen wordt voldaan aan de daarvoor geldende grenswaarden. De optredende jaargemiddelde concentraties liggen op of beneden de helft van de daarvoor geldende grenswaarden. Gelet op de optredende jaargemiddelde concentraties van stoffen kan gesteld worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig plan.

5.8 Bodem

Bij plannen en ontwikkelingen, het daarvoor opstellen van bestemmingsplannen of het wijzigen daarvan is altijd de hoofdvraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Derhalve dient de bodemkwaliteit binnen het plangebied bekend te zijn. Hiermee kan worden beoordeeld of de aanwezige bodemkwaliteit wel of niet geschikt is voor de toekomstige bestemming.

Bodemsituatie

In twee recente bodemonderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de planlocatie onderzocht (Bijlage 7 en Bijlage 8). Op basis van de onderzoekresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en bestaan er geen beperkingen voor de geplande ontwikkeling van de locaties.

Op de planlocatie bevindt zich momenteel een gronddepot. Uit analysecijfers van (meng)monsters die schuin onder de depots zijn genomen, blijkt dat er geen noemenswaardige verontreinigingen zijn aangetroffen. Ook uit historisch onderzoek zijn geen redenen naar voren gekomen dat onder de depots ernstige verontreinigingen te verwachten zijn. Op basis hiervan kan de kwaliteit van de bodem onder de depots representatief worden gesteld aan de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie uit dit actualiserend bodemonderzoek.

Aanvullend onderzoek van deze grondlaag na verwijdering van de depots is daarom niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit van de planlocatie vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

Geologische opbouw van de ondergrond

De ondergrond van 's-Hertogenbosch bestaat uit dikke zandlagen (zandpakketten) die van elkaar gescheiden worden door kleilagen.

  • Zandlaag tot ca. 80m onder maaiveld. Uit deze laag kan gemakkelijk grondwater worden onttrokken. Deze laag wordt ook wel het eerste watervoerende pakket (1e WVP) genoemd.
  • Kleilaag van ca. 80m tot ca. 120m onder maaiveld
  • Zandlaag van ca. 120m tot ca. 160m onder maaiveld. Deze zandlaag wordt het tweede watervoerende pakket (2e WVP) genoemd. Uit dit pakket onttrekt Brabant Water haar drinkwater omdat dit grondwater van hoge kwaliteit is.

De kleilaag boven 2e WVP, beschermt het grondwater tegen eventuele verontreinigen die van bovenaf naar beneden wegzakken. De bescherming van dit grondwater is voor de provincie Brabant van groot belang. Als bevoegd gezag heeft zij voor grote grondwateronttrekkingen (Waterwet), vastgelegd dat er in principe geen onttrekkingen mogen plaatsvinden die dieper gaan dan 80 meter. Hiermee wordt voorkomen dat er door deze beschermende kleilaag heen wordt geprikt. De ondergrond van 's-Hertogenbosch is zeer geschikt voor het toepassen van bodemenergie.


Bodemenergie

Bodemenergie is het gebruik maken van de warmte en/of koude uit de ondergrond om hiermee gebouwen te verwarmen en/of te koelen. Het is een duurzame vorm van energie die bijdraagt aan besparing op fossiele brandstoffen en op de uitstoot van CO2.

Er zijn twee soorten bodemenergiesystemen: open systemen en gesloten systemen.
Bij een open bodemenergiesysteem wordt grondwater onttrokken. In de winter wordt grondwater uit de warme bron opgepompt voor verwarming van een gebouw, waarna het afgekoelde grondwater wordt teruggepompt in de koude bron. In de zomer wordt grondwater uit de koude bron gebruikt voor koeling. Het daarbij opgewarmde grondwater wordt in de warme bron terug gepompt.

Voor open bodemenergiesystemen is de provincie het bevoegde gezag (Waterwet). Zij heeft vastgesteld dat deze open systemen niet dieper dan 80 m mogen om de aanwezige beschermende kleilaag in tact te laten waardoor het grondwater in het 2eWVP (bestemd voor ons drinkwater) maximaal wordt beschermd.

Bij een gesloten bodemenergiesysteem (gbes) worden U-buizen (ook wel lussen genoemd) gevuld met een circulatievloeistof (meestal water met een koelvloeistof en additieven) in de bodem geplaatst. De vloeistof wordt rond gepompt en neemt daarbij de warmte mee uit de bodem om af te geven aan een gebouw. Na afkoeling gaat de vloeistof weer door de buizen terug de bodem in waarbij deze opnieuw wordt opgewarmd. Bij een gbes wordt niets met het grondwater gedaan. De lussen worden veelal geïnstalleerd tot op een diepte variërend tussen de 20 en 200 m beneden maaiveld, afhankelijk van de benodigde warmtevraag. Voor deze gesloten bodemenergiesystemen is de gemeente het bevoegde gezag.

Een gesloten bodemenergiesysteem kent (potentiele) negatieve gevolgen voor de bodem en het grondwater. Landelijk is er geen maximum aan de lengte/diepte van een bodemlus gesteld. Dit betekent dat deze lussen de aanwezige beschermende dikke kleilaag kunnen doorboren waardoor, bij slechte afdichting van het boorgat, water uit verschillende pakketten met elkaar zal vermengen. Hierbij kan ook een eventuele verontreiniging die in het bovengelegen pakket aanwezig is, in het onderliggende schone pakket terecht komen. In dit geval in het grondwater ( 2e WVP) dat voor drinkwaterwinning is gereserveerd. Daarnaast kan de lus gaan lekken waardoor de stoffen uit de circulatievloeistof direct in het grondwater terecht komen en verontreiniging veroorzaken.

Om verontreiniging van het drinkwater (2e WVP) en aantasting van de beschermende kleilaag te voorkomen, is er een maximale boordiepte opgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan. Dit sluit aan bij het provinciale beleid dat gericht is op bescherming van deze drinkwatervoorraad.

5.9 Geur

Gezien de typering van het plangebied, namelijk een verstedelijkt gebied grenzend aan buitengebied is geur een relevant aspect. In de omgeving bevindt zich namelijk agrarische bedrijvigheid. Dit soort bedrijven veroorzaken in het algemeen geur vanwege de dierenverblijven en agrarische bedrijfsstoffen, zoals opslag van mest in mestbassins. Andere geur producerende bedrijvigheid in de vorm van industrie is hier niet aanwezig.

Geur kan in de leefomgeving in meer of minder mate hinder veroorzaken. Eventuele geuremissie verspreidt zich via de lucht en veroorzaakt een geurbelasting op de woon- en leefomgeving. Er dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn, maar tevens dienen omliggende bedrijven (hier veehouderijen) niet in hun bedrijfsontwikkeling(en) worden belemmerd.

In een geuronderzoek is de geurrelevante agrarische bedrijvigheid beschouwd. Voor onderhavig plan betreft dit de varkenshouderij aan Gewande 1a. (Bijlage 9). Uit het geuronderzoek blijkt dat de nieuwe woningen zich bevinden in een acceptabel woon- en leefklimaat. De nieuwe geurgevoelige objecten in het plangebied (zoals de woningen en de onderwijsinstelling) passen binnen de geldende gemeentelijke beleidskaders ten aanzien van geur afkomstig van agrarische bedrijven. Tevens is vastgesteld dat de veehouderijen in de omgeving van het plangebied als gevolg van dit plan niet in hun bedrijfsontwikkelingen zullen worden beperkt.

Voor een uitvoerige beschouwing wordt verwezen naar het uitgevoerde geuronderzoek. Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.10 Kabels, leidingen en hoogspanningslijnen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen als relevante bron van elektromagnetische magnetische (??) velden. Uit internationaal wetenschappelijk onderzoek blijken namelijk aanwijzingen dat langdurig verblijf in de buurt van hoogspanningslijnen mogelijk invloed heeft op de gezondheid van kinderen, namelijk een verhoogde kans op het krijgen van leukemie. Gedacht wordt dat de elektromagnetische magneetvelden van de bovengrondse hoogspanningslijnen hiervan de oorzaak zouden kunnen zijn. Wetenschappelijk bewijs is er echter niet.

Sinds 2005 geldt een voorzorgsbeleid van het Rijk voor bovengrondse hoogspanningslijnen. Hierin staat dat het niet wenselijk is dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven binnen de magneetveldzones van hoogspanningslijnen. Dit voorzorgsbeleid heeft betrekking op nieuwe gevoelige objecten waar kinderen in de regel langdurig kunnen verblijven: nieuwe woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches. Uit voorzorg voor eventuele gezondheidsrisico's dienen deze gevoelige objecten buiten de magneetveldzones van hoogspanningslijnen te worden gepland. Het Rijksadvies geldt niet voor bestaande objecten.

De meest nabije hoogspanningslijn is de verbinding 'Den Bosch – Oss' van 150 kiloVolt. Deze lijn ligt op circa 650 meter ten zuiden van het plangebied. De magneetveldzone van deze hoogspanningslijn is circa 60 meter aan weerszijden van de lijn. Hiermee ligt het plan – met daarin gevoelige objecten - ver buiten de magneetveldzones. Hoogspanningslijnen leveren geen belemmering voor onderhavig plan.

Ook bij andere relevante elektrische bronnen van magnetische velden adviseert de 'gezondheidsraad' (brief 2018) uit voorzorg een afstand aan te houden tot gevoelige objecten. Binnen onderhavig plan wordt een transformatorhuisje mogelijk gemaakt. Op basis van metingen (Rivm, 2009) blijkt buiten een een afstand van 1,5 tot 4 meter het magnetisch veld van Nederlandse transformatorhuisjes kleiner dan 0,4 microTesla te zijn (de waarde waarop het voorzorgsbeleid is gebaseerd). Uit voorzorg wordt een afstand van ten minste 4 meter aangehouden tussen school en transformatorhuisje.

5.11 Water

Ruimte maken voor water: dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Met de ondertekening van de 'Startovereenkomst Waterbeheer' door verschillende overheden, is de watertoets van toepassing op ruimtelijke plannen. Vanaf 1 november 2003 is deze juridisch vastgelegd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het planvormingsproces. Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Kansen worden benut en functies zoveel mogelijk gecombineerd.

De afspraken uit de watertoets worden in een waterparagraaf vastgelegd. In deze waterparagraaf is toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen na diverse overlegmomenten tussen waterschap en gemeente. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.

Beleid en uitgangspunten voor integraal waterbeheer

De beleidsdoelen voor integraal waterbeheer zijn door de gemeente vastgesteld in het Waterplan (2017). Hierin staat dat we in 's-Hertogenbosch een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Ook is hierin het hemelwaterbeleid vastgelegd. Dit is gebiedspecifiek gedaan, kijkend naar de watersystemen en de uitgangspunten per wijk. Het hemelwaterbeleid is verankerd in de gemeentelijke Verordening Hemelwater en Grondwater 2017. De doelen van het waterschap Aa en Maas zijn vastgelegd in de Keur (2018). De uitgangspunten bij het toetsen van ruimtelijke plannen zijn:

  • 1. Gescheiden houden van vuil (afval)water en schoon hemelwater;
  • 2. Voorkomen van vervuiling van water;
  • 3. Schoon hemelwater kan volgens de voorkeursvolgorde worden verwerkt:
    • a. hergebruik
    • b. infiltratie/bergen
    • c. (vertraagde) afvoer; dit betekent dat:
  • De afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;
  • De grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  • Grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
  • (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
  • Het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

Daarnaast wordt water als kans gezien voor meervoudig ruimtegebruik en vergroting van de beleving van water. Deze uitgangspunten dragen bij aan een mooi, robuust en klimaatbestendig watersysteem. Aan de hand van deze waterparagraaf wordt toegelicht hoe het waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichting in dit bestemmingsplan.

'De Watermachine' in De Groote Wielen

Dit plan maakt onderdeel uit van de wijk De Groote Wielen. In De Groote Wielen geldt het waterconcept van 'De Watermachine'. De Watermachine is de drager van de ruimtelijke structuur van De Groote Wielen en draagt bij aan het imago van de wijk. De Groote Wielen is een 'waterwijk' waarbij 'duurzaam met regenwater' wordt omgegaan. De doelstelling is om het regenwater zoveel mogelijk te bufferen, te zuiveren en op te slaan. Het relatief schone regenwater in De Groote Wielen wordt daarom niet afgevoerd via het riool naar de rioolwaterzuivering maar stroomt via een stelsel van goten en greppels naar het oppervlaktewater van de wijk. Het oppervlaktewater (Groote Wielenplas, Hoge Ring, Lage Ring, moeraszone) is op een dusdanige wijze vormgegeven dat het water hierin gezuiverd wordt. Het oppervlaktewater wordt constant rondgepompt en stroomt langzaam, zodat metalen en andere zwaardere deeltjes naar de bodem zakken. Daarnaast halen brede zones met waterplanten (riet, biezen) langs deze waterlopen en de moeraszone aan de oost en westzijde van De Groote Wielen voedingsstoffen uit het water, waardoor het water helder wordt.

Het Centrumgebied maakt deel uit van 'De Watermachine'. Het uitgangspunt is hierbij net als in de rest van De Groote Wielen dat het hemelwater wordt vastgehouden en geïnfiltreerd. Overtollig water kan via retenties of beplante wadi's afvoeren naar de Lage ring of de Groote Wielenplas. Het verplaatsen en infiltreren van water binnen het plangebied gebeurt zoveel mogelijk oppervlakkig en in het zicht. Hierdoor vormt water een kenmerkend element in de openbare ruimte.

Waterbergingsopgave

Het plangebied bedraagt ongeveer 170.000 m2. Het gedeelte wat verhard is ten behoeve van de bebouwing, wegen, parkeerplaatsen en trottoirs bedraagt in totaal ongeveer 8,8 hectare.

Conform de Hemelwaterverordening van de Gemeente 's-Hertogenbosch en de Keur van Waterschap Aa en Maas bedraagt de waterbergingsopgave 60 mm en 5.280 m3.

Ontwerp nieuw watersysteem
afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0017.png"

Impressie nieuw watersysteem centrum De Groote Wielen

Hemelwater

Het hemelwater wordt opgevangen, geïnfiltreerd en /of vertraagd afgevoerd naar een waterberging in het gebied. Er zijn hiervoor diverse maatregelen voorzien, zoals: groendaken, open goten, wadi's en infiltratiezones. Het hemelwater wordt in de woonbuurten van de Vesting en Tuinenrijk zoveel mogelijk lokaal opgevangen en geïnfiltreerd door middel van groendaken, watertuinen, open goten, wadi's en infiltratiezones. Bij hevige regenbuien wordt het overschot naar buffer- en infiltratiezones in het Waterpark en de Landerijen getransporteerd.

Afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater wordt ingezameld en onder vrij verval getransporteerd naar het rioolgemaal in De Lanen. Vanuit hier wordt het verpompt naar het gemaal van Waterschap Aa en Maas aan de Slagkampweg. Het huishoudelijk afvalwater wordt vervolgens gezuiverd op de rioolwaterzuivering te Oijen.

Grondwater

Het maaiveld in het plangebied is in het verleden opgehoogd tot circa 3,40 m +NAP. De grondwaterstand staat onder invloed van de Hoefgraaf, de Groote Wielenplas, het Maximakanaal, de Rosmalense Aa en de Maas. De GLG is ingeschat op 1,2 m +NAP en de GHG op 1,8 m +NAP. Door de ontwikkeling van het Centrum kunnen er onder invloed van regen plaatselijk fluctuaties in de grondwaterstand optreden als gevolg van lokale infiltratievoorzieningen.

Oppervlaktewater

Het waterpeil in de Groote Wielenplas is 1,70 m +NAP en wordt in de toekomst naar 1,65 m +NAP gebracht. Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen ontraden.

Het water in het gebied biedt de mogelijkheid voor aquathermie: warmtewinning uit water. De mogelijkheden hiervoor worden onderzocht.

Klimaatadaptatie

Klimaatverandering leidt tot grotere kansen op extreem weer. Grotere kans op meer en hevige neerslag, droogte en hitte. Maatregelen vanwege grotere kans op hevige neerslag zijn beschreven in bovenstaande alinea's.De toename van droogte heeft effect op het lokale groen. De opgave voor de toekomst is om slimme keuzes te maken voor het assortiment beplanting. Daarnaast draagt de beschreven hemelwaterberging bij aan het voorkomen van droogte.

Ten aanzien van hitte laten de eerste stresstesten voor de toename van temperaturen zien, dat de versteende stad duidelijk warmer wordt dan het omliggende gebied. Opwarming van de stad (het “hitte eiland effect”) kan geminimaliseerd worden met schaduw, ventilatie, verkoeling en verdamping. Door in het ontwerp van dit gebied water en groen een prominente plek te geven kan het opwarmende effect van een versteende stad teruggedrongen worden.

5.12 Flora en Fauna

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

Onderzoek

In het plangebied zijn wettelijk beschermde verblijfplaatsen en nesten aangetroffen van de buizerd. De buizerd is algemeen voorkomend in dit gebied.  De buizerd is goed in staat om alternatieve broedlocaties te vinden en is niet de meest kritische soort wat betreft nestlocaties. Onder andere langs en in de uiterwaarden van de Maas zijn veel alternatieve broedplaatsen beschikbaar. Om aan de wet Natuurbescherming te voldoen is een compensatie- en mitigatieplan (activiteitenplan) opgesteld. (Bijlage 10)

In het compensatie- en mitigratieplan zijn maatregelen voorgesteld om de nesten te compenseren door het aanbieden van alternatieve broedlocaties in de directe en wijde omgeving. Ook het treffen van maatregelen die bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van de buizerd zijn onderdeel van dit plan. De ontwikkeling van bosjes/boomgroepen zal op termijn nieuwe geschikte nieuwe broedlocaties bieden voor de buizerd. Zowel op de locatie langs de Hoefgraaf als ten noorden van de Stadsboerderij is hier ruimte voor. Er wordt gekozen voor snelgroeiende boomsoorten als wilg, populier en berk. Ter verbetering van het leefgebied worden er palen geplaatst om het aantal zitposten te vergroten en faunaranden aangelegd door extensiever en gefaseerd te maaien. Deze faunaranden bieden ruigte waar muizen en andere kleine dieren dekking vinden. Ze worden minimaal 6 m breed en 50 m lang. Op termijn wordt het natuurgebied Kanaalpark Rosmalen verder uitgebreid. Hierdoor komt er meer leefgebied voor buizerd beschikbaar.

Conclusie

Verblijfplaatsen en nesten van de buizerd zijn jaarrond beschermd via de Wet Natuurbescherming, hiervoor is een ontheffing aangevraagd bij bevoegd gezag provincie Noord-Brabant. Het bevoegd gezag bepaald of de ontheffing wordt verleend op basis van het opgestelde mitigatie- en compensatieplan en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

5.13 Archeologie en cultuurhistorie

5.13.1 Archeologie

In 1992 werd in Valetta (Malta) door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. Het doel van dit verdrag is het archeologische erfgoed (alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden) te beschermen als bron van het Europese gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het verdrag zijn drie uitgangspunten ten aanzien van de omgang met archeologie geïntroduceerd:

  • Het streven naar het behouden van archeologie in de bodem, het zogenaamde 'behoud in situ';
  • Het betrekken van archeologie in processen van ruimtelijke ordening;
  • Het de 'verstoorder betaalt'-principe. Dit komt erop neer dat degene die de grond wil verstoren (de
  • initiatiefnemer van een bepaald project) de kosten voor archeologisch onderzoek en de uitwerking
  • van de resultaten voor rekening dient te nemen.

Deze uitgangspunten zijn voor Nederland uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze op 1 september 2007 in werking getreden wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In de Wamz is o.a. bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met vastgestelde (of gekende) archeologische waarden dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeente 's-Hertogenbosch heeft hiertoe voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingskaart vastgesteld en deze vertaald in haar bestemmingsplannen.

Archeologische verwachtingswaarde

Voor het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde van toepassing. Een archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13.2 Cultuurhistorie

De Rosmalensedijk wordt gezien als historische route. De Rosmalensedijk zal intact blijven en een nieuwe fietsroute vormen. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.14 Verkeer en parkeren

Verkeer

De verkeersgeneratie van de woningen bedraagt circa 3.100 mvt/ etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. Voor de centrumvoorzieningen is dit circa 4.300 mvt/ etmaal. Met het verkeersmodel is de toekomstige verkeerssituatie bepaald. Hieruit blijkt dat vooral de Hustenweg en De Blauwe Sluisweg gebruikt worden voor bovenlokale ontsluiting. In mindere mate wordt hiervoor ook de Vlietdijk gebruikt. Binnen het wegcategoriseringsplan hebben deze wegen de functie van gebiedsontsluitingsweg. De wegen kunnen de toename van het verkeer verwerken.

Parkeren

Voor ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening heeft de gemeente 's-Hertogenbosch een eigen parkeernormenbeleid vastgesteld. Dit beleid is vastgelegd in de Nota Parkeernormering 2016 Auto en Fiets dat is vastgesteld op 21 september 2016. De nota geeft normen en richtlijnen voor functies, gebaseerd op kentallen van het CROW, voor de zes verschillende zones binnen de gemeente. De nota geeft alleen voor de meest voorkomende functies, te weten wonen, werken en winkels, parkeernormen. Voor de ontwikkeling van andere functies gelden richtlijnen hoe met parkeren omgegaan moet worden.

Bij het toelaten van initiatieven moet inzichtelijk zijn dat in de parkeerbehoefte van auto's en fietsen voorzien kan worden. Dat moet in principe op eigen terrein. Wanneer dat niet mogelijk is en er binnen loopafstand geen parkeerruimte is kan dat leiden tot ruimtebeslag voor (meer) parkeren in de openbare ruimte. Dit ruimtebeslag mag de verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat niet aantasten.

Autoparkeren

Het autoparkeren zal voor een deel op openbaar gebied geschieden en deels op eigen terrein (denk aan bewonersparkeren). Voor dit plangebied geldt de Nota Parkeernormering 2016 als toetsingskader. Het plangebied valt binnen zone 5: overige kernen.

De totale parkeerbehoefte voor de woningen en centrumvoorzieningen bedraagt, zonder dubbelgebruik, 1.377 parkeerplaatsen. Met dubbelgebruik is dat 1.077 parkeerplaatsen. De grootste parkeerbehoefte is er tijdens de koopavond. Op dat moment zijn veel bewoners thuis en is er vanuit de centrumvoorzieningen een parkeerbehoefte.

Voor het winkelcentrum worden centraal ca. 240 parkeerplaatsen op de groene Boulevard gesitueerd. Als onderdeel van de woonclusters in het Waterpark en de woningen op het winkelprogramma wordt minimaal 1 parkeerplaats per woning gerealiseerd. Datzelfde geldt voor de woningen in de Vesting die in binnenhoven 1 parkeerplaats op maaiveld krijgen. Het parkeren in Tuinenrijk wordt gerealiseerd op eigen terrein in groene parkeerkoffers in de deeltuinen met langsparkeren in de straten voor bezoekers. De interne wegenstructuur van de Vesting is in grote mate autoluw. De ingangen van de parkeerterreinen zijn dan ook zoveel mogelijk bij de ingang gesitueerd.

Fietsparkeren

Voor dit plangebied geldt de Nota Parkeernormering 2016 als toetsingskader. Het plangebied valt binnen zone 5: overige kernen. Ten behoeve van de Scholencampus worden 270 stallingsplaatsen gerealiseerd.

5.15 Duurzaamheid

We staan in Nederland voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten we steeds meer mensen huisvesten, ook hebben we rekening te houden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte.

Op dit moment werken we intensief aan het verduurzamen van onze gemeente 's-Hertogenbosch. Hierbij is het aspect 'energie' een belangrijk speerpunt binnen onze gemeente. Enerzijds door het realiseren van duurzame energiebronnen (zoals windturbines, zonnepanelen, warmtepompen) en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen van woningen en andere gebouwen. Ook oplossingen voor waterbeheer dragen bij aan de ontwikkeling van een duurzame (toekomstbestendige) gemeente.

Energie

Zoals gezegd is energiebeheer een belangrijk speerpunt binnen duurzaamheids-ambities van de gemeente 's-Hertogenbosch. De gemeente heeft doelen gesteld waaraan wordt gewerkt om te komen tot een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2020, een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2035 en 's-Hertogenbosch volledig klimaatneutraal in 2050. Deze ambities zijn fors te noemen, waarbij 'alles uit de kast' moet worden gehaald. Deze doelstelling betekent dat niet alleen de gemeente veel doet, maar ook de Bossche bedrijven, inwoners, ontwikkelaars, maatschappelijke groepen, woningcorporaties zullen hierin moeten investeren, samenwerken, creatief zijn en vooruitdenken. De gemeentelijke energie-ambitie en -doelstellingen zijn vastgelegd in het “Energie-transitieprogramma 's-Hertogenbosch 2016-2020”, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2017. Ook het recente bestuursakkoord (2018-2022) stelt dat we als gemeente een serieuze bijdrage leveren om de klimaatverandering tegen te gaan, bijvoorbeeld door het stapsgewijs toewerken naar een 'aardgasvrije' gemeente, via het opwekken van duurzame energie en het energiezuinig/neutraal laten bouwen binnen onze gemeente.

Binnen het plangebied gaat geen aanleg plaatsvinden van aardgas. Hiermee wordt invulling gegeven aan de belangrijke ambitie om gemeente 's-Hertogenbosch aardgasvrij te maken. Zowel de nieuwe woningen als de andere energieverbruikers binnen onderhavig gebied (de bedrijvigheid binnen de centrumvoorzieningen) zullen via een alternatieve energiebron van warmte worden voorzien. Naar één (of meerdere) alternatieve duurzame energiebronnen in dit gebied – zoals energie uit de bodem of het nabije water - wordt momenteel onderzoek gedaan.

De nieuwe woningen en andere gebouwen zullen energiezuinig worden gebouwd volgens toekomstige bouwnorm BENG. BENG staat voor “Bijna Energie Neutraal Gebouw” en gaat de huidige EPC-eisen uit het Bouwbesluit vervangen. De nieuwe woningen zullen ten minste aan deze toekomstige energiezuinige prestatienorm voldoen. Met BENG wordt niet alleen de energiezuinigheid van het gebouw flink aangescherpt, ook gaat BENG minimum eisen stellen aan het aandeel hernieuwbare energie; een minimaal percentage van het benodigde energie dat uit een duurzaam opgewekte bron moet komen. In de praktijk komt het erop neer dat woningen (of andere gebouwen) voor een deel in hun eigen energieopwekking gaan voorzien of voor dat deel gebruik gaan maken van een collectieve duurzame energiebron. Daarbij stelt BENG eisen aan een maximale hoeveelheid energie die nodig is om een gebouw te verwarmen (en te koelen). Deze nieuwe eis impliceert een inspanning op het gebied van goede (verbeterde) isolatie ten opzichte van het huidige EPC, optimale luchtdichtheid en een juiste oriëntatie (naar de zon) van gebouwen.

Hoofdstuk 6 Toelichting op regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. De verbeelding en de regels vormen in dit geval de juridische basis van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemmingen. De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.

In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels en verbeelding van een toelichting voorzien. Eerst wordt op grond van enkele (wettelijke) verplichtingen/veranderingen ingegaan op de algemene opzet (SVBP 2012 en Wabo). In de daaropvolgende paragraaf wordt kort ingegaan op de verbeelding. De rest van het hoofdstuk staat in het teken van de regels.

6.1 Algemeen

Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Hiervoor is de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld. Onder vorige wetten werden bijna geen regels gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn er in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 gekozen dient te worden. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt.

Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Aanduidingen (functie-, bouw- en gebiedsaanduidingen) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'. De sloop- en aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden´. De terminologie in dit bestemmingsplan is conform de Wabo.

6.2 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de verschillende planlocaties. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen opgenomen. De verbeelding is zowel digitaal als analoog beschikbaar.

Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

6.3 Opzet van de regels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de planregels.

De regels van het bestemmingsplan zijn verdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels
  • Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Het bestemmingsplan omvat zes bestemmingen: 'Centrum', 'Groen', 'Verkeer', 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3'.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De artikelen in deze paragraaf hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 wordt een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen gegeven. Artikel 2 geeft de meet- en rekenwijze aan. Deze bepalingen gelden voor alle bestemmingen. De bepalingen, welke verplicht gesteld zijn en opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), zijn overgenomen in de regels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Centrum

Binnen de bestemming 'Centrum' komen de voorzieningen voor de wijk De Groote Wielen. Aan de zuid- en oostkant grenst het centrum grotendeels aan de bestemming 'Groen'. Hier komt een park wat doorloopt op het dak van de centrumvoorzieningen. Met een voorwaardelijke verplichting en in het beeldkwaliteitsplan is gewaarborgd dat op het dak van de centrumvoorzieningen aan de zuid- en oostkant een (semi)openbaar toegankelijke groenvoorziening wordt aangelegd. Daarnaast zijn er binnen de bestemming een aantal hoogte accenten mogelijk gemaakt waar op de verdieping gestapelde woningbouw gerealiseerd kan worden.

Gebruik. Binnen de centrumbestemming is een menging aan functies toegestaan, zoals detailhandel, horeca wonen en onder andere maatschappelijk voorzieningen. Voor detailhandel, horeca en voor de supermarkten is een maximum brutovloeroppervlak opgenomen. Deze vierkante meters zijn één op één overgenomen uit het onderzoek 'Ladder - voorzieningen', zie Bijlage 1.

Bouwen.

Hoofdgebouwen

Er mag alleen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is in meters op de verbeelding weergegeven. Daarnaast is in de regels het aantal bouwlagen bepaald voor aaneengebouwde en gestapelde woningen.

Bijgebouwenregeling

Voor aaneengebouwde woningen is de gemeentelijke erfbebouwingsregeling opgenomen. Voor de omschrijving van de erfbebouwingsregeling wordt verwezen naar 'woongebied - 2'

Groen

Door het gehele plangebied, met name langs de randen en tussen 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3' is de bestemming 'Groen' opgenomen. Rondom de centrumvoorzieningen, langs de Groote Wielenplas, komt een park. Ter hoogte van de bouwvlakken met de bestemming 'Woongebied-1' is de aanduiding 'verkeer' opgenomen. Binnen deze aanduiding is ontsluiting en parkeren toegestaan ten behoeve van de bestemming 'Woongebied - 1'.

Gebruik. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, fiets- en wandelpaden en verblijfsvoorzieningen.

Bouwen. De bouwmogelijkheden zijn in de regels van de bestemming opgenomen. Er zijn zowel kleinere gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten met een maatvoering overeenkomstig het bestemmingsplan 'De Lanen' (de naastgelegen buurt van het Centrum).

Verkeer

Gebruik. De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, verkeersvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Verder zijn binnen de bestemming 'Verkeer' ondergeschikte voorzieningen zoals speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, standplaatsen en terrassen mogelijk.

Bouwen. De bouwmogelijkheden zijn in de regels van de bestemming opgenomen. Er zijn zowel kleinere gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten met een maatvoering overeenkomstig het bestemmingsplan 'De Lanen'.

Woongebied - 1

Het gaat om 'Waterpark', de twee woonclusters aan de zuidzijde en de oostzijde van het plangebied. Deze woonclusters worden omsloten door groen. Er zijn hier appartementen en/of grondgebonden woningen in de vorm van aaneengebouwde woningen voorzien.

Gebruik. Binnen deze bestemming is wonen de hoofdfunctie. Binnen de woonbestemming is wel de uitoefening van een aan huis verbonden beroepsactiviteit toegestaan, mits deze ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent onder meer dat maximaal 35% van de oppervlakte van de begane grond van de opstallen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit. Tevens zijn aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen toegestaan.

Bouwen.

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming 'Woongebied - 1' zijn gestapelde woningen en aaneengebouwde woningen toegestaan. Per woningtype is de maatvoering in de regels geregeld.

De maximale diepte van aaneengebouwde woningen is 11 meter. Met een afwijkingsmogelijkheid kan de maximale diepte voor aaneengebouwde woningen met 1 meter worden vergroot.

Ten aanzien van de bouwhoogte is voor gestapelde woningbouw 9 lagen toegestaan en voor aaneegebouwde woningen 4 bouwlagen toegestaan. Hiermee is het aantal bouwlagen lager dan het vigerend bestemmingsplan 'De Groote Wielen'. Waarbinnen in de bestemming 'Centrum – uit te werken' bebouwing met maximaal 12 bouwlagen wordt toegestaan.

Bijgebouwen

Binnen de woonbestemming mogen alleen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd met een maximaal oppervlak van 50 m2 per bouwblok.

Woongebied - 2

Het gaat om 'De Vesting' het zuidelijk wooncluster van de twee grote woongebieden. Dit wooncluster grenst direct aan het centrum. Er zijn hier appartementen en grondgebonden woningen in de vorm van aaneengebouwde woningen voorzien.

Gebruik. Binnen deze bestemming is wonen de hoofdfunctie. Binnen de woonbestemming is wel de uitoefening van een aan huis verbonden beroepsactiviteit toegestaan, mits deze ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent onder meer dat maximaal 35% van de oppervlakte van de begane grond van de opstallen, tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit. Tevens zijn aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen toegestaan.

Bouwen.

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming 'Woongebied - 2' zijn gestapelde woningen en aaneengebouwde woningen toegestaan. Per woningtype is de maatvoering in de regels geregeld.

De maximale diepte van aaneengebouwde woningen is 11 meter. Met een afwijkingsmogelijkheid kan de maximale diepte voor aaneengebouwde woningen met 1 meter worden vergroot.

De maximale hoogte van gestapelde woningen bedraagt 5 bouwlagen. Voor aaneengebouwde woningen geldt een maximale hoogte van 3 bouwlagen. Hoofdgebouwen worden voorzien van een plat dak zijnde een groen dak.

Bijgebouwen

Binnen de bestemmingen 'Woongebied - 2' is de gemeentelijke erfbebouwingsregeling opgenomen. De erfbebouwingsregeling regelt alle bouwmogelijkheden op een woonperceel. Om misverstanden te voorkomen met het oprichten van bouwwerken welke 'omgevingsvergunningvrij voor de activiteit bouwen' zijn, is in de erfbebouwingsregeling aansluiting gezocht bij de inhoud en terminologie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De belangrijkste kenmerken van de erfbebouwingsregeling zijn:

Bebouwing op het achtererfgebied: dit betekent dat de regeling van toepassing is op het gebied op 1 meter achter de voorgevel van de woning, met uitzondering van hoekpercelen.

De bouwhoogte bedraagt maximaal 3,20 meter, tenzij wordt gebouwd met hellende dakvlakken: de goothoogte bedraagt dan maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte bedraagt dan maximaal 4,50 meter.

Er mag maximaal 75 m² aan erfbebouwing worden opgericht, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het achtererfgebied mag worden bebouwd.

De bovengenoemde punten vormen de belangrijkste onderdelen van de erfbebouwingsregeling. Er zijn echter diverse beperkingen en afwijkingsmogelijkheden in de regels opgenomen, waardoor de genoemde onderdelen kunnen worden beperkt of uitgebreid.

Voor de bebouwing van hoekpercelen naast het hoofdgebouw is een aparte afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen (in de woonbestemming). Dit is gedaan omdat bebouwing op hoekpercelen vaak een speciaal stedenbouwkundig karakter heeft (aanzicht vanaf zowel de voorkant als de zijkant en hoekpercelen vormen de afronding van een rij woningen) en vanuit verkeerskundig oogpunt (inkijk in de zijstraat om aanrijdingen te voorkomen).

Onder een hoekperceel wordt verstaan een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen en/of het openbaar gebied. In de onderstaande tekening wordt met de oranje/bruine kleur het te bebouwen hoekperceel naast het hoofdgebouw aangegeven zoals wordt bedoeld met de afwijkingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002425-1401_0018.jpg"

Voorwaarden voor erfbebouwing op hoekpercelen:

  • de oppervlakte van de bebouwing mag maximaal 25 m² bedragen;
  • de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • de bebouwing dient te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die het snijpunt van de voorgevellijn en de zijgevellijn raakt en ligt onder een hoek van 45° ten opzichte van de voorgevellijn, maar niet door het betreffende hoofdgebouw heen gaat;
  • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw dient evenwijdig te zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
  • de breedte van een aangebouwd bijgebouw bedraagt maximaal 3 meter.

Naast de bovenstaande voorwaarden kunnen er nadere eisen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.

Op een hoekperceel is, net als voor woningen die niet op een hoekperceel zijn gelegen, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen om onder voorwaarden voor de voorgevellijn te kunnen bouwen (bijvoorbeeld een erker).

Voorwaarden afwijkingsmogelijkheid:

  • de oppervlakte van de bebouwing mag maximaal 25 m² bedragen;
  • de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • de stedenbouwkundige opzet van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast.

De maximale oppervlakte van de bebouwing van 25 m² geldt voor het gehele voorerfgebied. Dit betekent dat de oppervlakte van alle bebouwing naast het hoofdgebouw (naast de zijgevellijn) en alle bebouwing voor de voorgevellijn tezamen niet meer dan 25 m² mag bedragen.

Woongebied - 3

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming 'Woongebied - 3' zijn vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen, geschakelde woningen, aaneengebouwde woningen en patiowoningen toegestaan. Per woningtype is de maatvoering in de regels geregeld.

De afstand van de vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan één zijde niet minder dan 2 meter bedragen en aan de andere zijde niet minder dan 3 meter. De afstand van halfvrijstaande en geschakelde woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan één zijde niet minder dan 3 meter bedragen. Voor woningen op hoekpercelen geldt de volgende uitzondering. Voor woningen op hoekpercelen geldt ongeacht het woningtype dat de afstand tussen de zijgevel, die grenst aan de openbare ruimte, en de zijdelingse perceelgrens ten minste 1 meter bedraagt.

De maximale diepte van vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen, geschakelde woningen en aaneengebouwde woningen bedraagt respectievelijk 13 meter, 12 meter, 12 meter en 11 meter. Met een afwijkingsmogelijkheid kan de maximale diepte voor de genoemde woningtypen met 1 meter worden vergroot.

De maximale breedte van vrijstaande woningen bedraagt 11 meter.

Voor de maximale bouwhoogte is onderscheid gemaakt tussen de maximale hoogte met kap en de maximale bouwhoogte met een plat dak. De maximale hoogte van vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen, geschakelde woningen en aaneengebouwde woningen bedraagt 2 bouwlagen met een kap of 3 bouwlagen met een plat dak. Voor patiowoningen geldt een maximale hoogte van 1 bouwlaag met een kap of 2 bouwlagen met een plat dak. Een kap mag maximaal 6 meter hoog zijn.

Bijgebouwen

Voor 'Woongebied - 3' geldt eveneens de gemeentelijke erfbebouwingsregeling, zie omschrijving bij 'Woongebied - 2'.

In aanvulling hierop is het binnen 'Woongebied - 3' mogelijk gemaakt om op gezamenlijke binnenterreinen bijgebouwen te kunnen bouwen, ten behoeve van een collectieve ruimte zoals een prieel of buurtkas. Het maximale grondoppervlak is 150 m2 per binnenterrein.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene bepalingen komen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels alsmede de algemene procedureregels aan de orde. Deze bepalingen gelden voor het gehele bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

In deze paragraaf zijn tot slot de algemene, overgangs- en slotregels opgenomen, die voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1.1 Vooroverleg

Het voorlopig stedenbouwkundigplan is voorgelegd aan het waterschap en de provincie (februari/maart 2019). De opmerkingen/suggesties die op het plan zijn gemaakt, zijn/worden in de verdere planontwikkeling meegenomen. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt daarnaast in het kader van het wettelijk vooroverleg (ex. artikel 3.1.1. van het Bro) in ieder geval toegezonden aan:

  • 1. provincie Noord-Brabant;
  • 2. waterschap Aa en Maas.

Zij hebben hier niet op gereageerd. Tevens is het voorontwerp bestemmingsplan besproken met de Retailadviescommissie van de provincie. Hun opmerkingen worden meegenomen in de verder planontwikkeling.

7.1.2 Inspraak

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft op 10 december 2018 een informatieavond plaatsgevonden. Tijdens deze avond is het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp gepresenteerd aan omwonenden en belangstellenden. De opmerkingen/suggesties die op het plan zijn gemaakt, zijn zoveel als mogelijk meegenomen in het plan en/of worden meegenomen in de verdere planontwikkeling.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 juni 2019 6 weken ter inzage gelegen. Binnen de termijn zijn er 34 inspraakreacties ingediend.

7.1.3 Vaststelling

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan dient plaats te vinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Het onderhavige plan maakt onderdeel uit van De Groote Wielen. Het betreft een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij bouwkavels worden verkocht aan ontwikkelaars/corporaties. De resultaten worden vastgelegd in een koopovereenkomst. Er is sprake van een sluitende grondexploitatie. De gronden waar bouwmogelijkheden ontstaan, zijn volledig in eigendom van de gemeente. Hiermee is kostenverhaal anderszins verzekerd. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het plan financieel uitvoerbaar is.