direct naar inhoud van Regels
Plan: Akkerstraat 32a Nuland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002340-1401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Akkerstraat 32a Nuland met identificatienummer NL.IMRO.0796.0002340-1401 van de gemeente 's-Hertogenbosch.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen,veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 dakopbouw:

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel.

1.25 dakvoet:

laagste punt van een schuin dak.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbied.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geschakelde woning:

een woning die met een andere woning verbonden is door middel van aan- of bijgebouwen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.31 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen.

1.32 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.

1.33 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.34 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.35 nevenactiviteit:

activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.36 nok:

het snijpunt van twee hellende vlakken.

1.37 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 35% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.38 opslag:

(binnen) opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.39 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces.

1.40 prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander.

1.41 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een min of meer publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.42 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43 twee-aaneenwoning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.44 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond en de verdieping(en) met inbegrip van beneden peil gelegen bouwdelen.

1.45 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied.

1.46 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.47 voorgevelrooilijn

langs een wegzijde met een regelmatige ligging of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.48 webwinkel:

een bedrijf dat zich toelegt op het (doen) leveren van goederen op schriftelijke, telefonische of elektronische order van klanten en dat op de bedrijfslocatie geen directe contactmogelijkheden (balie, showroom, afhaalcentrum) met klanten biedt.

1.49 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.50 zijgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste zijde van de kap.
2.4 de hoogte van een dakopbouw:

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.

2.5 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk of ingeval dat geen gevelvlakken of scheidingsmuren aanwezig zijn, de oppervlakte vanaf de buitenzijde van het dak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.9 peil:
  • a. voor een hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouw perceel grenzende weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein (p)' voor parkeren.
  • c. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen ten behoeve van de bestemming gebouwen van ondergeschikte aard worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • c. binnen de aanduiding 'parkeerterrein (p)' mogen gebouwen niet ten koste gaan van (het gebruik van) de aanwezige parkeerplaatsen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag in afwijking van het bepaalde onder a niet meer bedragen dan 10 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens;
  • b. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in 4.5.3;
  • c. huisvesting in verband met mantelzorg;
  • d. tuinen en erven en terreinen;
  • e. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en groenvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016.
  • c. als de beleidsregels als bedoeld onder b wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
4.2.2 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders aangegeven in de bestemming;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  • e. het maximaal aantal woningen is één per bouwvlak, tenzij op de verbeelding met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het meerdere is aangegeven;
  • f. de maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • g. de maximale goothoogte is op de verbeelding aangegeven;
  • h. ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofdgebouwen.
4.2.3 Bijgebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  • b. bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • c. voor bijgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak gelden de bouwregels in 4.2.2;
  • d. voor bijgebouwen en overkappingen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de regels onder d tot en met k;
  • e. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 50%;
  • f. van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, moet een aaneengesloten oppervlakte van minimaal 25 m² onbebouwd blijven;
  • g. de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder d;
  • h. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder d;
  • i. de maximale bouwhoogte is 3 meter;
  • j. als met hellende dakvlakken wordt gebouwd, is de maximale goothoogte 3 meter, de maximale bouwhoogte 4,5 meter en de maximale dakhelling 50°;
  • k. bijgebouwen en overkappingen met één hellend dakvlak mogen uitsluitend worden gebouwd als een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankapping); hierbij is de maximale goothoogte 3 meter, de maximale bouwhoogte 4,5 meter en moet het hoogste punt tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  • l. dakterrassen zijn niet toegestaan.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mogen, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak en in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. het maximale bebouwingspercentage van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 50%;
  • c. de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, is 75 m², onverminderd van het bepaalde onder b;
  • d. als de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de oppervlakte van het bouwperceel achter het bouwvlak groter is dan 200 m², dan is de maximale gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, tot in totaal 100 m², onverminderd van het bepaalde onder b;
  • e. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 1 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is vanaf de voet gemeten 2 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter;
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden;
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken met betrekking tot parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder b, als vaststaat dat:

  • a. de noodzakelijke parkeergelegenheid kan in onvoldoende mate op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • b. er kan op een andere wijze in de parkeerbehoefte als bedoeld in lid 4.2.1 onder b worden voorzien;
  • c. de andere wijze waarop in de parkeerbehoefte wordt voorzien tast niet onevenredig het stedenbouwkundig beeld, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden aan.
4.4.2 Afwijken met betrekking tot bijgebouwen en overkappingen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
    • 4. voor het bouwen naast de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekpercelen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
      • de bijgebouwen dienen te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die het snijpunt van de voorgevellijn en de zijgevellijn raakt en ligt onder een hoek van 45° ten opzichte van de voorgevellijn, maar niet door het bouwvlak van het betreffende hoofdgebouw heen gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw dient evenwijdig te zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw bedraagt 3 meter;
      • nadere eisen kunnen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder b, met dien verstande dat:
    • 1. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2.3 onder c, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, kleiner is dan 50 m²;
    • 2. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • d. Het bevoegd gezag kan voor een aanbouw in de vorm van een erker afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder a, als bij het verlenen van de omgevingsvergunning vast staat dat:
    • 1. de horizontale diepte van de aanbouw niet meer dan 1,25 m bedraagt;
    • 2. bij een hoofdgebouw in één bouwlaag de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van deze ene bouwlaag;
    • 3. bij een hoofdgebouw in twee bouwlagen de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag;
    • 4. bij een uitbouw in één bouwlaag de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 5. bij een uitbouw in twee bouwlagen de uitbouw een breedte heeft van maximaal 30% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 6. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens of -grenzen niet minder dan 2,00 m bedraagt;
  • e. Het bevoegd gezag kan voor een aanbouw in de vorm van een 'erker om de hoek' afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder a en b, als bij het verlenen van de omgevingsvergunning vast staat dat:
    • 1. de horizontale diepte van de aanbouw niet meer dan 1,25 m is;
    • 2. de bouwhoogte van de uitbouw maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de uitbouw een breedte heeft van maximaal 80% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de afstand van de uitbouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 2 m is;
    • 5. de afstand van de uitbouw tot de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens, niet zijnde een zijdelingse perceelsgrens, niet minder dan 2,00 m is;
  • f. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. er alleen mag worden afgeweken ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de onder 4.2.3 onder g en h bepaalde maximum hoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • g. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de het bepaalde in 4.2.3 onder i voor dakterrassen bij woningen, waar de woonkamer op de eerste verdieping is gelegen en er geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting.
4.4.3 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2.4 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter bedraagt;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4 onder e en f met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot respectievelijk 1,5 meter en 2,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten die publieksaantrekkend zijn;
  • b. kamerbewoning;
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting

Voor het gebruik van gronden en gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. het gebruik als bedoeld in 4.1 is uitsluitend toegestaan als op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden overeenkomstig de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016,
  • b. als de beleidsregels als bedoeld onder a wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden.
4.5.3 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten

Een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 4.1 onder b. moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. degene die de beroeps- of bedrijfsactiviteit uitoefent moet bewoner van de woning zijn;
  • b. de beroeps- of bedrijfsactiviteit is ondergeschikt aan de woonfunctie: maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen samen mag voor de aan huis verbonden beroepsactiviteit worden gebruikt tot in totaal 50 m2;
  • c. de bedrijfsactiviteiten niet vergunningsplichtig zijn volgens artikel 2.1 lid 1 sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en niet meldingsplichtig zijn volgens de het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit mag in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn;
  • e. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van een beperkte detailhandel als ondergeschikte functie van de beroeps- of bedrijfsactiviteit en onder voorwaarde dat de te koop aangeboden goederen en/of producten een relatie hebben met het aan huis gebonden beroep;
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijking voorwaardelijke verplichtingen op het gebied van parkeren

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.5.2 als vast staat:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien, en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
4.6.2 Afwijking aan huis verbonden beroep
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.3 onder d voor het gebruik van ruimten in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit die meldingplichtig is volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer, onder de voorwaarden dat de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard, omvang en uitstraling past in de woonomgeving en bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de afwijking vaststaat dat een goed woon- en leefklimaat op omliggende woonpercelen gegarandeerd is.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.3 onder f voor het gebruik van ruimten in de woning en/of bijbehorende bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, als bij het verlenen van de omgevingsvergunning vaststaat dat het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

  • a. Bij de toepassing van de bouwregels in dit plan worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.
  • b. Bouwwerken die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan met een daartoe verleende vergunning binnen het plangebied aanwezig of opgericht zijn of kunnen worden opgericht maar die in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan dit bestemmingsplan te voldoen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de bestemmingen van dit plan.

7.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in 7.1 wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel een prostitutiebedrijf;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
8.1.1 Verbod uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk, geen bouwwerk zijde, of werkzaamheden ter plaats van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van diepe grondbewerkingen;
  • c. het verrichten van bodemonderzoek;
  • d. het infiltreren van water;
  • e. het uitvoeren van werken in het kader van ontwatering, bronnering of grondwaterwinning;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen, constructies en apparatuur.
8.1.2 Weigeringsgronden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 mag alleen en moet worden geweigerd als door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwatervoorziening en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

8.1.3 Koppeling Provinciale Milieu Verordening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt verleend als het werk, geen bouwwerk zijnde, op grond van de Provinciale Milieu Verordening is goedgekeurd.

8.1.4 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1 is niet vereist voor:

  • a. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat moment geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels met betrekking tot bouwen

Het bevoegd gezag kan, als vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. vermeerdering dan wel vermindering van de voorgeschreven maten en normen, mits de vermeerdering of vermindering ten hoogste 10% bedraagt;
  • b. de bestemmingsbepalingen en de verbeelding van het bestemmingsplan voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van deze verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het dakoppervlak bedraagt;
    • 2. de hoogte van de plaatselijke verhogingen niet meer dan 4 meter mag bedragen.
9.2 Algemene afwijkingsregels met betrekking tot gebruik

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in 7.1 als strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Akkerstraat 32a Nuland.