direct naar inhoud van Artikel 10 Kantoor
Plan: Rosmalen Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002141-1401

Artikel 10 Kantoor

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend stalling/opslag;
  • c. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd.

10.2.2 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd, tenzij anders aangegeven op de verbeelding;
  • c. gebouwen dienen te zijn afgedekt met een meerzijdige kap en/of dakschilden;
  • d. de bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
  • e. de goothoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 per bouwperceel; de goothoogte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 meter.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen, binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 25 m² per bouwperceel;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, met uitzondering van het bepaalde in 10.2.3 sub d, ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken met betrekking tot de parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.1, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
10.4.2 Afwijken met betrekking tot gebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2 sub a en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 75 m2 bedraagt;
    • 2. de goothoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 4,5 meter bedraagt;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2 sub c voor het bouwen van een plat dak en/of eenzijdige kap mits het stedenbouwkundig beeld van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast.
10.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
  • b. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gehandhaafd.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in 10.5 sub a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.