direct naar inhoud van Artikel 8 Wonen
Plan: Eikendonk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002133-1501

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. woonzorgvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling (zoi)';
  • c. autostalling en bergingen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage (pg)';
  • d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals parkeer- en verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd;

8.2.2 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw
  • a. Hoofdgebouwen dienen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak en in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • b. Bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd, tenzij anders aangegeven in de bestemming;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de hoofdgebouwen aaneen gebouwd te worden;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen de hoofdgebouwen gestapeld gebouwd te worden;
  • e. Met betrekking tot de hoogte van een hoofdgebouw geldt:
    • 1. de bouwhoogte zoals aangeduid in de bestemming, mag niet worden overschreden;
    • 2. de goothoogte zoals aangeduid in de bestemming, mag niet worden overschreden.
8.2.3 Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en binnen het achtererfgebied. Voor bijgebouwen in het bouwvlak gelden de bepalingen van 8.2.2 en voor bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de bepalingen in 8.2.3 onder b tot en met i;
  • b. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag geen kleiner aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. met inachtneming van het bepaalde in 8.2.3 onder b bedraagt het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 75 m²;
  • e. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m² mag het in 8.2.3 onder d geregelde maximale gezamenlijke grondoppervlak worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot maximaal 100 m²;
  • f. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • g. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, bedraagt de maximale goothoogte 3 meter, de maximale bouwhoogte 4,5 meter en de dakhelling maximaal 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • h. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij bedraagt de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 4,5 meter;
  • i. dakterrassen zijn niet toegestaan;
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het achtererfgebied;
  • b. het bepaalde in 8.2.3 onder b is van overeenkomstige toepassing;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. mag ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' een overkapping worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 7 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn bedraagt van de voet af gemeten 1 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt van de voet af gemeten 2 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 3 meter.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden;
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Akwijking met betrekking tot parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.2.1, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
8.4.2 Afwijking met betrekking tot bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de bebouwing maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. voor het bouwen voor de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekpercelen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
      • het bijgebouw dient te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die onder een hoek van 45° door het snijpunt van voorgevellijn en zijgevellijn van het hoofdgebouw gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw dient evenwijdig te zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw bedraagt 3 meter;
      • nadere eisen kunnen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder b, met dien verstande dat:
    • 1. slechts af mag worden geweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder c, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, kleiner is dan 50 m²;
    • 2. slechts af mag worden geweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in 8.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking slechts mag worden toegepast ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding met maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de in 8.2.3 onder g en h bepaalde maximale bouwhoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft bijgebouwen voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • e. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder i uitsluitend voor dakterrassen bij woningen, mits:
    • 1. de woonkamer is gelegen op de eerste verdieping;
    • 2. er geen sprake is van onevenredige aantasting van de privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 3. de hoogte van afscheidingen van het dakterras niet meer bedraagt dan 1 meter, gemeten vanaf het dakvlak waarop wordt gebouwd.
8.4.3 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 18 m²;
    • 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter bedraagt;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4 onder d en e met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot 2 meter respectievelijk 2,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige (minimaal 80% open) constructies, mits:
    • 1. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 2. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig mag worden aangetast.
8.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;
  • b. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  • c. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 8.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden.
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • b. Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 8.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.