direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Molenhoek-Sparrenburg-A59
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002115-1401

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, die staan vermeld in de bij deze regels als bijlage behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens een autogaragebedrijf/autohandel;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend opslag/magazijn;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autohandel' tevens een autogaragebedrijf/autohandel en als ondergeschikte functie handel in aanverwante artikelen/automaterialen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen met bijbehorende voorzieningen, het daarmee samenhangend gebruik van de grond en bouwwerken en de met deze activiteiten samenhangende verkoop van weggebonden assortiment goederen alsmede rookartikelen en kleine etens- en drinkwaren;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens voor één bedrijfswoning.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
3.2.2 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd, tenzij anders aangegeven op de verbeelding;
  • c. de bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
  • d. de goothoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 15 m2 per bouwperceel; de bouwhoogte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het achtererfgebied;
  • b. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, met uitzondering van het bepaalde in lid 3.2.3onder d, e en f, ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' is een overkapping toegestaan ten behoeve van het verkooppunt motorbrandstoffen met LPG, met een hoogte van maximaal 6 meter;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' is een prijzenbord met een hoogte van maximaal 6 meter en een grondoppervlakte van maximaal 5 m² toegestaan;
  • f. terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken met betrekking tot de parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde 3.2.1 onder a, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
3.4.2 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het voorerfgebied, niet meer bedraagt dan 25 m² per bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3 meter;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder f met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mits:
    • 1. de terrein- en erfafscheidingen van af de voet gemeten maximaal 2 meter hoog zijn;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de verkeersveiligheid niet onevenredig mag worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming;
  • b. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gehandhaafd.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde onder 3.5 sub a indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  • b. Het bevoegd gezag is bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder 3.5 sub a ten behoeve van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels als bijlage behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, mits het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft.