direct naar inhoud van Artikel 19 Wonen - 1
Plan: 't Ven Hondsberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002102-1401

Artikel 19 Wonen - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven, water; e.d.;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens detailhandel op de begane grond;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'garage' uitsluitend stalling van motorvoertuigen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor een ouderensociëteit;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfbebouwing' uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde waarbij de op de verbeelding aangeduide goot- en bouwhoogte niet mogen worden overschreden;
  • f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen de gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd.
19.2.2 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met inachtname van het bepaalde onder 19.1 sub c en e;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend aaneengebouwd worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend halfvrijstaand gebouwd worden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend vrijstaand gebouwd worden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen de woningen uitsluitend gestapeld gebouwd worden;
  • g. met betrekking tot de hoogte van een hoofdgebouw geldt:
    • 1. de bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
    • 2. de goothoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
  • h. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden voorzien van een kap;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lessenaarsdak' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend worden voorzien van een lessenaarsdak, waarbij de lage zijde van het dak in de lange zijde van het bouwvlak aan de kant van de naastgelegen bestaande woningen dient te worden gebouwd;
  • j. dakopbouwen die op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan middels een daartoe verleende vergunning zijn opgericht, maar in strijd zijn met dit bestemmingsplan, worden geacht aan het bestemmingsplan te voldoen.
19.2.3 Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en binnen het achtererfgebied. Voor bijgebouwen in het bouwvlak is het bepaalde onder 19.2.2 sub g van overeenkomstige toepassing en voor bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de bepalingen onder 19.2.3 sub b tot en met sub j;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mogen geen bijgebouwen worden opgericht;
  • c. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • d. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • e. met inachtneming van het bepaalde onder 19.2.3 sub c bedraagt het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 75 m²;
  • f. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m² mag het onder 19.2.3 sub e geregelde maximale gezamenlijke grondoppervlak worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m²;
  • g. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • h. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, bedraagt de maximale goothoogte 3 meter, de maximale bouwhoogte 4,5 meter en de dakhelling maximaal 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • i. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij bedraagt de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 4,5 meter;
  • j. dakterrassen zijn niet toegestaan.
19.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zijn, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het achtererfgebied, met inachtname van het bepaalde onder 19.2.4 sub b;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' mogen geen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht;
  • c. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • d. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, met uitzondering van het bepaalde onder 19.2.4 sub f, ten hoogste 3 meter bedragen;
  • f. terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
19.2.5 Garage

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen bouwwerken worden gebouwd, die uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwing dient te worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • b. bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd, tenzij anders aangegeven in de bestemming;
  • c. de bouwhoogte zoals aangeduid in de bestemming, mag niet worden overschreden.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden;
  • f. de handhaving van de oorspronkelijke parcellering.
19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Afwijken met betrekking tot parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.1 sub b, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
19.4.2 Afwijken met betrekking tot hoofdbebouwing

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.2 sub g voor het bouwen van een dakopbouw met dien verstande dat:

  • a. alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakvorm' met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken ten behoeve van een dakopbouw;
  • b. de dakopbouw wordt opgericht op/in het dakvlak aan de achterzijde van de woning;
  • c. de dakhelling van het oorspronkelijke dakvlak niet groter is dan 35º ten opzichte van het horizontale vlak;
  • d. de dakopbouw wordt voorzien van een kap die evenwijdig is aan het oorspronkelijke dakvlak;
  • e. het dakvlak dat georiënteerd is op de voorzijde van de woning verlengd dient te worden onder dezelfde hellingshoek als het oorspronkelijke dakvlak aan de voorzijde van de woning;
  • f. het dakvlak van de dakopbouw met maximaal 1,2 meter mag worden opgetild ten opzichte van het oorspronkelijke dakvlak, gemeten loodrecht op het horizontale vlak;
  • g. de minimale breedte van de dakopbouw bedraagt de breedte van de woning verminderd met 1,5 meter;
  • h. de afstand van de dakopbouw tot aan de woningscheidende muur minimaal 0,5 meter dient te bedragen;
  • i. bij eindwoningen, hoekwoningen en tweeaaneengebouwde woningen de afstand van de dakopbouw tot aan de zijdelingse overstek van het oorspronkelijke dakvlak minimaal 0,5 meter dient te bedragen.
19.4.3 Afwijken met betrekking tot bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.3 sub a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. voor het bouwen naast de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekpercelen gelden naast het bovenstaande de volgende voorwaarden:
      • de bebouwing dient te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die het snijpunt van de voorgevellijn en de zijgevellijn raakt en ligt onder een hoek van 45° ten opzichte van de voorgevellijn, maar niet door het bouwvlak van het betreffende hoofdgebouw heen gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw dient evenwijdig te zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw bedraagt 3 meter;
      • nadere eisen kunnen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
        • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.3 sub c, met dien verstande dat:
    • 5. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 6. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 7. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
        • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.3 sub d, met dien verstande dat:
    • 8. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, kleiner moet zijn dan 50 m²;
    • 9. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 10. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 11. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
        • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de onder 19.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 12. er alleen mag worden afgeweken ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 13. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de onder 19.2.3 sub h en i bepaalde maximum hoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 14. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 15. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
        • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de het bepaalde onder 19.2.3 sub j voor dakterrassen bij woningen, waar de woonkamer op de eerste verdieping is gelegen en mits geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting.
19.4.4 Afwijken met betrekking tot bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.4 sub a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 18 m²;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 3. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter bedraagt;
    • 4. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 5. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.4 sub f met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot respectievelijk 1,5 meter en 2,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.
19.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
  • b. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gehandhaafd.
  • c. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - erfbebouwing' mogen de ruimten/gebouwen niet worden gebruikt als zelfstandige woning.
  • e. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
19.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • b. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde onder 19.5 sub a indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige beleid, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
19.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1', wijzigen met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de bestemming 'Wonen - 1' blijft gehandhaafd;
    • 2. er is binnen het wijzigingsgebied maximaal één woning toegestaan;
    • 3. het bestaande bouwvlak van 10 meter breed en 12 meter diep worden verplaatst richting Bruggen;
    • 4. de hoofdoriëntatie van de woning dient op Bruggen en eventueel mede op de Pastoor Hordijkstraat te worden gericht;
    • 5. de afstand van het bouwvlak tot aan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' aan de noordwestelijke van het wijzigingsgebied (Bruggen) dient minimaal 6,5 meter te bedragen;
    • 6. de afstand tussen het bouwvlak en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' aan de zuidwestzijde van het wijzigingsgebied (Pastoor Hordijkstraat) dient minimaal 4 meter te bedragen;
    • 7. afstand van de hoofdbouwmassa tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen;
    • 8. de afstand van het bouwvlak tot aan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' aan de zuidoostzijde van het wijzigingsgebied (Bruggen) dient minimaal 10 meter te bedragen;
    • 9. de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter;
    • 10. de nokhoogte bedraagt maximaal 10 meter;
    • 11. met inachtneming van het onder 19.7 bepaalde, is het bepaalde in artikel 19 van overeenkomstige toepassing;
    • 12. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd, waarbij minimaal twee volwaardige parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Een garage telt voor ¼ parkeerplaats;
    • 13. een geohydrologisch onderzoek moet worden verricht naar de mogelijkheden om het hemelwater af te koppelen van de riolering;
    • 14. er dient archeologisch onderzoek te worden verricht, waarbij het onderzoek zich richt op de vraag of bij de bouwplannen het archeologisch belang voldoende wordt ontzien en welke voorwaarden eventueel moeten worden gesteld ter bescherming van de archeologische waarden;
    • 15. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2', wijzigen met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de bestemming 'Wonen - 1' blijft gehandhaafd;
    • 2. er mag één vrijstaande woning bestaande uit maximaal 2 bouwlagen met een kap worden opgericht;
    • 3. de nokhoogte bedraagt maximaal 9 meter;
    • 4. de goothoogte bedraagt maximaal 4 meter;
    • 5. de afstand van het bouwvlak tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 10 meter;
    • 6. de afstand van het bouwvlak tot de noordwestelijke perceelsgrens/bestemmingsgrens/grens van het plangebied bedraagt minimaal 14 meter;
    • 7. de voorgevelrooilijn moet parallel aan de noordwestelijke perceelsgrens/bestemmingsgrens/grens van het plangebied (Bruggen) worden gesitueerd;
    • 8. het bouwvlak heeft een frontbreedte van maximaal 10 meter en is maximaal 12 meter diep;
    • 9. de afstand van de hoofdbouwmassa tot zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te zijn;
    • 10. de nieuw te bouwen woning dient te worden ontsloten vanaf Bruggen, bij voorkeur via bestaande opritten;
    • 11. met inachtneming van het onder 19.7 bepaalde, is het bepaalde in artikel 19 van overeenkomstige toepassing;
    • 12. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd, waarbij minimaal twee volwaardige parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Een garage telt voor ¼ parkeerplaats;
    • 13. een geohydrologisch onderzoek moet worden verricht naar de mogelijkheden om het hemelwater af te koppelen van de riolering;
    • 14. er dient archeologisch onderzoek te worden verricht, waarbij het onderzoek zich richt op de vraag of bij de bouwplannen het archeologisch belang voldoende wordt ontzien en welke voorwaarden eventueel moeten worden gesteld ter bescherming van de archeologische waarden;
    • 15. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3', wijzigen met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de bestemming 'Wonen - 1' blijft gehandhaafd;
    • 2. er mag één vrijstaande woning bestaande uit maximaal 2 bouwlagen met een kap worden opgericht;
    • 3. de nokhoogte bedraagt maximaal 9 meter;
    • 4. de goothoogte bedraagt maximaal 4 meter;
    • 5. de afstand van het bouwvlak tot de achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 10 meter;
    • 6. de afstand van het bouwvlak tot de noordwestelijke perceelsgrens/bestemmingsgrens/grens van het plangebied bedraagt minimaal 14 meter;
    • 7. de voorgevelrooilijn moet parallel aan de noordwestelijke perceelsgrens/bestemmingsgrens/grens van het plangebied (Bruggen) worden gesitueerd;
    • 8. het bouwvlak heeft een frontbreedte van maximaal 10 meter en is maximaal 12 meter diep;
    • 9. de afstand van de hoofdbouwmassa tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te zijn;
    • 10. de nieuw te bouwen woning dient te worden ontsloten vanaf Bruggen, bij voorkeur via bestaande opritten;
    • 11. met inachtneming van het onder 19.7 bepaalde, is het bepaalde in artikel 19 van overeenkomstige toepassing;
    • 12. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd, waarbij minimaal twee volwaardige parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Een garage telt voor ¼ parkeerplaats;
    • 13. een geohydrologisch onderzoek moet worden verricht naar de mogelijkheden om het hemelwater af te koppelen van de riolering;
    • 14. er dient archeologisch onderzoek te worden verricht, waarbij het onderzoek zich richt op de vraag of bij de bouwplannen het archeologisch belang voldoende wordt ontzien en welke voorwaarden eventueel moeten worden gesteld ter bescherming van de archeologische waarden;
    • 15. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 4', wijzigen met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. de bestemming 'Wonen - 1' blijft gehandhaafd;
    • 2. er mag één vrijstaande woning bestaande uit 1 bouwlaag met een kap worden opgericht;
    • 3. de kap is langskap met een goothoogte van maximaal 3,30 meter;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 2, mag aan de achterzijde van de kap een dwarskap worden gerealiseerd met een goothoogte van maximaal 5,20 meter, een nokhoogte van maximaal 7,50 meter en een breedte van maximaal 5,3 meter;
    • 5. de nokhoogte van de hoofdbouwmassa van de woning bedraagt maximaal 7,50 meter;
    • 6. de voorgevelrooilijn ligt parallel aan de Bruggensestraat, waarbij de afstand tussen de verkeersbestemming van de Bruggensestraat en de voorgevelrooilijn 5,20 meter bedraagt;
    • 7. het bouwvlak heeft een frontbreedte van maximaal 9 meter en is maximaal 10 meter diep;
    • 8. de afstand van de hoofdbouwmassa tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
    • 9. de nieuwe woning is georiënteerd op en wordt ontsloten vanaf de Bruggensestraat;
    • 10. met inachtneming van het onder 19.7 bepaalde, het bepaalde in artikel 19 van overeenkomstige toepassing;
    • 11. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd, waarbij minimaal twee volwaardige parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Een garage telt voor ¼ parkeerplaats;
    • 12. een geohydrologisch onderzoek moet worden verricht naar de mogelijkheden om het hemelwater af te koppelen van de riolering;
    • 13. er dient archeologisch onderzoek te worden verricht, waarbij het onderzoek zich richt op de vraag of bij de bouwplannen het archeologisch belang voldoende wordt ontzien en welke voorwaarden eventueel moeten worden gesteld ter bescherming van de archeologische waarden;
    • 14. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.