17.2.3 Erfbebouwingsregeling
Op het erf mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde en bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, ten dienste van de bestemming. Aan- en bijgebouwen zijn tevens mogelijk binnen de aangegeven bouwvlakken. Daarbij dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
-
a. met uitzondering van het hierna onder lid 17.2.3 onder b bepaalde mogen aan- of bijgebouwen uitsluitend worden opgericht achter het hoofdgebouw op het desbetreffende bouwperceel, alsook naast het hoofdgebouw mits minimaal 1 meter achter de voorgevel;
-
b. voor hoekpercelen geldt dat nieuwe bijgebouwen mogen worden gebouwd minimaal 3 meter achter de voorgevel en achter het verlengde van de naar de weg gekeerde zijgevel;
-
c. de onder lid 17.2.3 onder a en b omschreven grond mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
-
d. het onbebouwd blijvende deel van het onder lid 17.2.3 onder a en b omschreven gedeelte van het erf mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
-
e. met inachtneming van het bepaalde in lid 17.2.3 onder c mag het gezamenlijke grondoppervlak van de gebouwen niet meer bedragen dan 75 m²;
-
f. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m² mag het onder lid 17.2.3 onder e geregelde gezamenlijke grondoppervlak worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m²;
-
g. de hoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
-
h. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 meter, de hoogte niet meer dan 4,5 meter en de dakhelling niet meer dan 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
-
i. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 meter en de hoogte 4,5 meter;
-
j. dakterrassen zijn niet toegestaan;
-
k. de hoogte van erfafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken geen gebouwen kunnen worden aangemerkt, mag van de voet af gemeten niet meer dan 1 meter bedragen, tenzij de afscheiding wordt geplaatst achter de voorgevelrooilijn; in geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.