direct naar inhoud van Artikel 12 Wonen
Plan: De Groote Wielen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002048-1501

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen, niet zijnde woonwagens, en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven, water e.d.;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' tevens ambachtelijke bedrijvigheid, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen op de begane grond en de eerste verdieping;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' tevens horeca, in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels als behorende Staat van Horeca-activiteiten op de begane grond;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens stallingsruimte ten behoeve van motorvoertuigen en (brom)fietsen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' uitsluitend een onderdoorgang of een overbouwing;
  • f. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd.

12.2.2 Hoofdbebouwing/Hoofdgebouw
  • a. Hoofdgebouwen dienen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. Bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd, tenzij anders aangegeven op de verbeelding;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de hoofdgebouwen aaneengebouwd te worden;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld' dienen de hoofdgebouwen geschakeld gebouwd te worden;
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' dienen de hoofdgebouwen halfvrijstaand gebouwd te worden;
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dienen de hoofdgebouwen vrijstaand gebouwd te worden;
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen de hoofdgebouwen gestapeld gebouwd te worden;
  • h. Indien een bouwlak voorzien is van meerdere aanduidingen voor verschillende woningtypen dan zijn deze aangeduide woningtypen toegestaan;
  • i. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient het bestaande gevelbeeld te worden gehandhaafd;
  • j. De afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen mogen tenzij anders is aangegeven op de verbeelding niet minder bedragen dan:
    • 1. voor vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': aan beide zijden 3 meter;
    • 2. voor halfvrijstaande en geschakelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geschakeld': aan één zijde 3 meter;
    • 3. voor zover de afstand tussen (de bouwvlakken van) de vrijstaande, halfvrijstaande en geschakelde woningen en de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3 meter bedraagt, geldt in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 deze kleinere afstand;
  • k. Met betrekking tot de hoogte van een hoofdgebouw geldt:
    • 1. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
  • l. Met betrekking tot de dakvorm van een hoofdgebouw geldt:
    • 1. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap tenzij anders is aangegeven op de verbeelding of tenzij er sprake is van gestapelde hoofdgebouwen;
    • 2. de hoogte van een kap mag niet meer bedragen dan 5 meter met uitzondering van de woningen in De Hoven en ter plaatse van de aanduiding 'kap' waar de hoogte van een kap niet meer mag bedragen dan 6 meter;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' dient het hoofdgebouw te worden afgedekt met een plat dak;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakvorm' mogen de dakvorm, dakopbouw en de bouwhoogte niet worden aangepast;
    • 5. indien een bouwvlak is voorzien van meerdere aanduidingen voor verschillende dakvormen dan zijn deze dakvormen toegestaan;
  • m. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' is uitsluitend een onderdoorgang of een overbouwing toegestaan met dien verstande dat de situering en maatvoering ervan niet mogen afwijken zoals die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan waren;
  • n. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum breedte' mag de breedte van de vrijstaande woning niet meer dan 7 meter bedragen.
12.2.3 Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en binnen het achtererfgebied. Voor bijgebouwen in het bouwvlak is het bepaalde in lid 12.2.2, sub k.1 van overeenkomstige toepassing en voor bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de bepalingen in 12.2.3 sub b tot en met sub k;
  • b. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. met inachtneming van het bepaalde in 12.2.3 sub b bedraagt het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, 75 m²;
  • e. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m² mag het onder 12.2.3 sub d geregelde maximale gezamenlijke grondoppervlak worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot in totaal 100 m²;
  • f. de maximale bouwhoogte bedraagt 3,20 meter;
  • g. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, bedraagt de maximale goothoogte 3,20 meter, de maximale bouwhoogte 4,50 meter en de dakhelling maximaal 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • h. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij bedraagt de maximale goothoogte 3,20 meter en de maximale bouwhoogte 4,50 meter;
  • i. dakterassen zijn niet toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' dienen de bijgebouwen te worden afgedekt met een plat dak;
  • k. de oppervlakte en de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mogen maximaal 10 m² en 3,50 meter bedragen.
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zijn, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het achtererfgebied;
  • b. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag met uitzondering van het bepaalde in 12.2.4, sub e ten hoogste 3 meter bedragen;
  • e. terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
12.2.5 Parkeergarage

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen en (brom)fietsen met inachtneming van de volgende bepaling:

  • a. indien de bebouwing wordt gecombineerd met gestapelde hoofdgebouwen dient de bebouwing geheel of gedeeltelijk verdiept te worden gebouwd.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden;
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Afwijken met betrekking tot parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
12.4.2 Afwijken met betrekking tot de hoofdbebouwing
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2, sub l ten behoeve van het bouwen van een lessenaarsdak, voorzover ter plaatse een kap is toegestaan, met een dakhelling van 15° tot 75° en waarvan de hoogte maximaal 5 meter mag bedragen.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2, sub l ten behoeve van het bouwen van een dakopbouw op een plat dak, met dien verstande dat:
    • 1. indien de dakopbouw wordt voorzien van een plat dak (dakhelling 0°), mag de hoogte van de dakopbouw niet meer dan 3 meter bedragen;
    • 2. indien de dakopbouw wordt voorzien van kap of lessenaarsdak met een dakhelling van 15° tot 75° of een boogvorm kap mag de hoogte van de dakopbouw niet meer dan 4,50 meter bedragen.
12.4.3 Afwijken met betrekking tot bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.3, sub a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast
    • 4. voor het bouwen naast de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekpercelen gelden naast het bovenstaande de volgende voorwaarden:
      • de bebouwing dient te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die het snijpunt van de voorgevellijn en de zijgevellijn raakt en ligt onder een hoek van 45° ten opzichte van de voorgevellijn, maar niet door het bouwvlak van het betreffende hoofdgebouw heen gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw dient evenwijdig te zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw bedraagt 3 meter;
      • nadere eisen kunnen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.3, sub b met dien verstande dat:
    • 1. slechts mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.3, sub c met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, kleiner moet zijn dan 50 m²;
    • 2. slechts met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 12.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. er alleen met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de in lid 12.2.3, sub g en h bepaalde maximum hoogte een overschrijding tot maximaal 5,50 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de het bepaalde in lid 12.2.3, sub i voor dakterrassen bij woningen mits geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting.
12.4.4 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.4, sub a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 18 m²;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken in het voorerfgebied maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 3. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter bedraagt;
    • 4. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 5. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.4, sub e met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot respectievelijk 1,50 meter en 2,50 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige constructies.
12.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de hoofdbewoner van de woning te zijn;
    • 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  • b. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor meer dan evenredige publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • c. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gehandhaafd.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een meer dan evenredige publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden.

  • a. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de hoofdbewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.