direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf
Plan: De Groote Wielen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002048-1401

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorieën 2 en 3 of daarmee gelijk te stellen bedrijven van de bij deze regels als bijlage behorende Staat van Bedrijven;
  • b. bedrijven, waarin ondergeschikte kantoorfuncties worden gecombineerd met bijvoorbeeld showroom-, opslag-, assemblage-, service-, en onderhoudsruimten;
  • c. showrooms met een daaraan verbonden werkplaats;
  • d. bouwmarkten;
  • e. groothandel en dienstverlening;
  • f. dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de bedrijven;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. waterzuiveringsinstallatie;
  • i. zend-/ontvangstinstallatie;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport- fitnesscentrum' tevens een fitnesscentrum;
  • k. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en ondersteunende horeca.

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein en uit het zicht te worden gerealiseerd binnen het bouwvlak of gezamenlijk met andere bedrijven in de vorm van een geconcentreerde parkeervoorziening.

5.2.2 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het minimale en maximale bebouwingspercentage zoals aangeduid op de verbeelding geldt voor de basisbebouwing en mag niet worden onder- en overschreden;
  • c. iedere bouwgrens dient ten minste voor 70% te worden bebouwd met de basisbebouwing met dien verstande dat:
    • 1. inspringingen in de basisbebouwing worden niet meegerekend als bebouwing in de bouwgrens, tenzij de inspringing ondergeschikt is ten opzichte van de hoofdmassa;
    • 2. inspringingen en overkragingen binnen 0,50 meter vanaf de bouwgrens worden beschouwd als bebouwing in de bouwgrens;
  • d. de bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
  • e. gebouwen dienen met een plat dak te worden uitgevoerd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 1' gelden tevens de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van de basisbebouwing bedraagt minimaal 12 meter;
    • 2. de bebouwing, die hoger is dan de basisbebouwing, dient minimaal 5 meter terugliggend ten opzichte van de bouwgrens te worden opgericht;
    • 3. het bebouwingspercentage voor de bebouwing, die hoger is dan de basisbebouwing, mag maximaal 50% van de basisbebouwing bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling 2' gelden tevens de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van de basisbebouwing bedraagt minimaal 10 meter;
    • 2. bebouwing, die hoger is dan de basisbebouwing, dient minimaal 5 meter terugliggend ten opzichte van de bouwgrens te worden opgericht;
    • 3. het bebouwingspercentage voor de bebouwing, die hoger is dan de basisbebouwing, mag maximaal 50% van de basisbebouwing bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen, met uitzondering van kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van verlichting, waarvan de hoogte maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van het bepaalde onder sub b;
  • b. terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog zijn, tenzij de afscheiding achter de bouwgrens wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de bouwgrens geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. naast kleine overkragingen (niet dieper dan 0,50 meter) is het toegestaan overstekken te realiseren. De overstekken mogen tot maximaal 2 meter buiten de bouwgrens worden gerealiseerd.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. ter waarborging van het onderhoud en het milieuvriendelijke gebruik van het in het plangebied aanwezige water.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwjken met betrekking tot de parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
5.4.2 Afwijken met betrekking tot gebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 5.1 ten behoeve van de bouw van gebouwen voor kinderopvang onder de volgende voorwaarden:
    • 1. aangetoond wordt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
    • 2. aangetoond wordt dat bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
    • 3. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd en gehandhaafd;
  • b. het bepaalde in 5.2.2 onder e voor het toestaan van sheddaken en lessenaarsdaken onder de voorwaarden dat de maximale uitbreidingsmogelijkheid van de hoofdbebouwing niet in gedrang komt en de gewenste stedenbouwkundige structuur niet wordt aangetast
  • c. het bepaalde in 5.2.2 onder f.3 ten behoeve van de bouw van gebouwen met een hoger bebouwingspercentage dan 50% onder de voorwaarden dat zulks niet ten koste gaat van de gewenste kleinschaligheid en de gewenste stedenbouwkundige opbouw;
  • d. het bepaalde in 5.2.2 onder g.3 ten behoeve van de bouw van gebouwen met een hoger bebouwingspercentage dan 50% onder de voorwaarden dat zulks niet ten koste gaat van de gewenste kleinschaligheid en de gewenste stedenbouwkundige opbouw.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gehandhaafd.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1, onder a ten behoeve van bedrijven:
    • 1. in de categorie 4 van de bij deze regels als bijlage behorende Staat van Bedrijven, voor zover in de Staat van Bedrijven bij die bedrijven is aangetekend dat die afwijking mag worden verleend onder voorwaarde dat de bedrijvigheid naar aard en invloed ten opzichte van de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf uit de milieucategorie 3;
    • 2. die niet vermeld zijn in de Staat van Bedrijven, indien het bedrijf naar aard en invloed ten opzichte van de omgeving kan worden gelijkgesteld met de toegelaten categorieën;
    • 3. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorie 4 van de bij deze regels als bijlage behorende Staat van Bedrijven, mits het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft;
  • b. Bij toepassing van sub a moeten de volgende milieucomponenten (mede) in de beoordeling worden betrokken: geurproductie, stofuitworp, geluidhinder, gevaar, verkeersaantrekking en de mogelijke visuele hinder, waarbij tevens wordt gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem en de diversiteit en het al dan niet continue karakter van een bedrijf;
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 voor de vestiging van kinderopvang onder de volgende voorwaarden:
    • 1. aangetoond wordt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
    • 2. aangetoond wordt dat bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.
    • 3. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd en gehandhaafd.