direct naar inhoud van Artikel 10 Maatschappelijk - 2
Plan: De Hoef e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002047-1401

Artikel 10 Maatschappelijk - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bibliotheek;
  • b. jeugdopvang;
  • c. naschoolseopvang;
  • d. onderwijs;
  • e. openbare dienstverlening;
  • f. praktijkruimte;
  • g. religie;
  • h. verenigingsleven;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'jongeren ontmoetingsplek' tevens een jongeren ontmoetingsplek;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend berging, opslag en fietsenstalling;
  • k. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare verblijfsvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, bijbehorende verhardingen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en dergelijke.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bouwvlakken mogen voor 100% worden bebouwd, tenzij anders aangegeven op de verbeelding;
  • c. de bouwhoogte zoals aangeduid op de verbeelding, mag niet worden overschreden;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2 per bouwperceel; de bouwhoogte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag, met uitzondering van het bepaalde in lid 10.2.2 onder c, ten hoogste 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag per bouwperceel ten hoogste 50 m² bedragen;
  • c. terrein- en erfafscheidingen mogen van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de voorgevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken met betrekking tot gebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 150 m² bedraagt;
  • b. de hoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4.2 Afwijken met betrekking tot bouwwerken geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.2 onder b, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.5 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in lid 10.5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.