direct naar inhoud van Hoofdstuk 7 Cultuurhistorie
Plan: Kanaalpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002043-1401

Hoofdstuk 7 Cultuurhistorie

1 Inleiding

Met de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) d.d. 1 september 2007 en modernisering van de monumentenzorg (MoMo) behoren nieuwe bestemmingsplannen te omschrijven hoe omgegaan dient te worden met cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied. Ten behoeve van het bestemmingsplan Kanaalpark is een cultuurhistorische paragraaf opgesteld waarin de cultuurhistorische achtergronden en kenmerken van dit plangebied worden toegelicht. In de provinciale verordening ruimte is een groot gedeelte van het plangebied aangeduid als cultuurhistorisch vlak. In onderstaande paragraaf wordt aan deze aanduiding nader invulling gegeven.

2 Landschappelijke informatie

Het bestemmingsplangebied Kanaalpark doorkruist een groot aantal verschillende landschappen. In het noorden is sprake van het rivierenlandschap van de Maas. In dit gebied treft men in de ondergrond een complexe afwisseling van sedimenten aan die samenhangen met de dynamische afzettingsmilieus van de Maas. Aan weerszijden van de rivier ontstonden hogere oeverwallen maar door overstromingen of doorbraken, werden deze ook regelmatig weggespoeld en werden dikke pakketten zand en klei afgezet in het lager gelegen komgebied. De overstromingen zorgden er soms voor dat de rivier haar bedding verlegde waardoor oudere oeverwallen werden weggespoeld en nieuwe oeverwallen werden gevormd. Rond 1400 werd de Maas bedijkt waardoor de dynamiek van de rivier sterk werd ingeperkt. Omdat het gebied achter de Maasdijk echter nog tot het einde van de Tweede Wereldoorlog als overlaatgebied van de Beerse Maas fungeerde, bleef de invloed van het rivierwater in het achterland merkbaar. Wanneer men het Kanaalpark naar het zuiden vervolgd komt men terecht op de overgang van het rivierengebied naar het pleistocene dekzandlandschap. Deze overgangszone is nu nog herkenbaar aan de ligging van de Heinisdijk. Deze dijk vormde immers tot het sluiten van de Beerse Overlaat in 1944 een soort rivierdijk waarbij het gebied ten noorden van de dijk het laaggelegen komgebied vormde en het gebied ten zuiden van de dijk tot de hogere (drogere) zandgronden behoorde. Het dekzandlandschap dat, tijdens de laatste fase van de laatste ijstijd (het Weichselien) is ontstaan, wordt gekenmerkt door lange en brede dekzandruggen afgewisseld door (reeksen van) kleinere dekzandkoppen. Tot slot zijn er ook nog de grotere dekzandvlakten waar nauwelijks sprake is van reliëf. De lagere delen van het dekzandlandschap werden al snel afgedekt door de rivierafzettingen maar naar verloop van tijd bleven ook van de hogere dekzandkoppen en –ruggen alleen de hoogste delen boven het maaiveld uitsteken. De grote dekzandrug die onder de binnenstad van 's-Hertogenbosch ligt en via Rosmalen naar Oss loopt, bleef altijd vrij van rivierafzettingen en vormde dan ook al vroeg een gunstige bewoningslocatie. Wanneer men verder naar het zuiden gaat, komt men landschappelijk gezien in een beekdallandschap terecht. De grote dekzandrug vormde weliswaar een aantrekkelijke plek om te wonen, maar blokkeerde wel de snelle afvoer van water uit het achterland van 's-Hertogenbosch richting de Maas. Het water uit de beken en kleine riviertjes moest nu noodgedwongen via het beekdal van de Aa richting het westen en stroomde vervolgens via de Dieze weer in de Maas. Het gebied ten zuiden van de grote dekzandrug (ruwweg ten zuiden van de A59) wordt dan ook gekenmerkt door een vochtig en drassig landschap dat periodiek onder water stond en waar veengroei kon plaatsvinden.

Door menselijk ingrijpen zijn veel elementen van het oorspronkelijke landschap intussen grotendeels verdwenen of aangetast. Hoge zandkoppen werden vaak gebruikt als zandwinningslocaties of zijn tijdens de na-oorlogse ruilverkaveling geëgaliseerd. In het noordelijke rivierengebied blijkt juist dat de natuurlijke erosie veel van de oudere landschappen (inclusief bewoningssporen) heeft opgeruimd. Tegelijkertijd zijn juist andere gebieden weer goed afgedekt met zanden en kleien waardoor oudere landschappen en archeologische sporen bewaard zijn gebleven.

3 Bewoningsgeschiedenis

Tijdens diepe ontgravingen en ontzandingen in de omgeving van 's-Hertogenbosch en Rosmalen zijn herhaaldelijk werktuigen aangetroffen die er op wijzen dat in dit gebied al ruim 35.000 jaar geleden mensen en dieren leefden. Met name uit de zandput van De Groote Wielen (Rosmalen) en de Noorderplas zijn dergelijke oude resten aangetroffen. De kampjes van de jagers-verzamelaars uit deze periode liggen echter verstopt onder vele meters zand en klei en komen daarom alleen bij diepe bodemingrepen aan het licht. Vanwege de diepe ligging (10 tot 13 meter onder het maaiveld) en de geringe omvang van de kampementen zijn de resten van deze oudste bewoningsfasen vrijwel niet op te sporen met archeologisch onderzoek.

De dekzandruggen zijn door hun relatief hogere ligging altijd een aantrekkelijke locatie voor bewoning geweest. Gezien de ouderdom van de dekzandruggen kan deze bewoning teruggaan tot het Laat-Paleolithicum (vanaf circa 15.000 jaar geleden) maar sporen uit deze periode zijn nog maar weinig bekend in de gemeente 's-Hertogenbosch. In het bestemmingsplangebied zijn geen concrete aanwijzingen voor bewoning uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum maar plaatselijk kunnen deze wel degelijk verwacht worden. Zolang het dekzandgebied beschermd bleef van overstromingen bleef het een aantrekkelijke plaats voor bewoning. Het lijkt er dan ook op dat grote delen vanaf de Bronstijd en IJzertijd vrijwel continue bewoond zijn geweest. Een uitzondering geldt voor de zuidelijke kant van de dekzandrug. Vermoedelijk waren de waterhuishouding en de bodems minder gunstig voor bewoning en landgebruik zodat hier minder intensieve bewoning heeft plaatsgevonden. Voor de oeverwallen en overslaggronden van de Maas geldt dat bewoning mogelijk was zodra er een stabiele ondergrond beschikbaar was. In theorie kunnen in dit gebied bewoningssporen vanaf de IJzertijd aanwezig zijn al zullen die naar verwachting diep onder het maaiveld liggen. Latere erosie zal ook veel van de bewoningssporen op de oeverwallen hebben verstoord al kan dit plaatselijk wel sterk verschillen. Vanaf de 14e eeuw zullen, met de bedijking van de Maas, de bewoningssporen beter bewaard zijn gebleven.

In het bestemmingsplangebied kunnen op verschillende locaties sporen van het beleg van 's-Hertogenbosch door Frederik Hendrik worden aangetroffen. Tijdens de belegering van de stad 's-Hertogenbosch in 1629 werden rondom de stad twee linies aangelegd door het bezettingsleger. De linies bestonden uit forten en schansen die via een systeem van wallen en grachten met elkaar waren verbonden. Bij het opwerpen van de linies werd zoveel mogelijk gebruik gemaakt van reeds bestaande dijken en hoogtes. Vermoedelijk zijn de meeste linies kort na het beleg geëgaliseerd om te voorkomen dat ze opnieuw zouden worden gebruikt door een ontzettingsleger. Op enkele plaatsen zijn echter nog lang sporen zichtbaar geweest in het verloop van dijken, de perceleringsstructuur of in het slotenpatroon. De exacte ligging van de stellingen is in het huidige landschap moeilijk te bepalen omdat veel van het toenmalige landschap overbouwd is geraakt of perceelsindelingen zijn gewijzigd. Hoewel veel van de verdedigingswerken na de inname van de stad direct weer zijn afgebroken kunnen in de ondergrond kunnen nog wel diepere sporen worden aangetroffen. Op basis van oud kaartmateriaal en bekende vindplaatsen zijn de stellingen van 1629 op de archeologische verwachtingskaart gezet zodat er bij toekomstige bodemingrepen rekening mee kan worden gehouden.

Behalve verdedigingswerken uit de 17e eeuw kunnen in het plangebied ook nog sporen van een verdedigingslinie uit de 19e eeuw worden aangetroffen: De Stelling van Hintham. Deze stelling werd in 1838 aangelegd ter verdediging van de oostkant van de stad. Bij de aanleg werd gebruik gemaakt van reeds bestaande dijken in het gebied die deels werden rechtgetrokken en voorzien van een natte gracht. In het plangebied zou, ter hoogte van de Burgemeester Jonkheer von Heijdenlaan, behalve een reeks van grachten en wallen ook het Fort Frederik Hendrik hebben gelegen. Het fort staat wel op een kaart uit 1840 maar het is niet duidelijk of het ook daadwerkelijk is gebouwd.

4 Archeologische waarden en verwachtingen

In 2008 is een archeologische verwachtingskaart opgesteld voor het deel van de gemeente buiten de middeleeuwse stadskern van 's-Hertogenbosch. De archeologische verwachtingskaart bevat niet alleen de reeds bekende archeologische vindplaatsen maar geeft ook een overzicht van de gebieden waar archeologische vindplaatsen verwacht kunnen worden, de zogenaamde verwachtingsgebieden. Gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologie hoog is, worden aangeduid als gebieden met een hoge archeologische verwachting. Verder wordt nog een onderscheid gemaakt in gebieden met een middelhoge en gebieden met een lage archeologische verwachting. Of er ook daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, moet archeologisch onderzoek uitwijzen maar de verwachtingsgebieden geven al wel aan in welke mate men met mogelijke archeologische resten rekening moet houden. Voor deze kaart is gebruik gemaakt van meest gedetailleerde en beschikbare bodemkundige en geo(morfo)logische gegevens zodat de archeologische verwachtingszones zo gedetailleerd mogelijk zijn begrensd.

Voor het plangebied geldt specifiek dat de hoge oeverwallen van de Maas (al dan niet afgedekt door overslaggronden) en de dekzandruggen en -koppen een hoge archeologische verwachting hebben. De lage oeverwallen (al dan niet afgedekt door overslaggronden) en de lagere delen van het dekzandgebied hebben een middelhoge archeologische verwachting. De komgebieden en de laagste delen van het dekzandgebied tot slot hebben een lage archeologische verwachting.

De overblijfselen van de Stelling van 1629 en de Stelling van Hintham hebben een hoge archeologische verwachting. Omdat de precieze locatie van de stellingen moeilijk is te bepalen is op de verwachtingskaart een buffer van 25 m aan weerszijden aangehouden.

De archeologische vindplaatsen uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen bevinden zich in het dekzandgebied in de top van het dekzand. Deze top bevindt zich naar verwachting, afhankelijk van het dekzandrelief en de dikte van een plaggendek of bouwvoor, tussen 0,3 en 1,0 m beneden het maaiveld. In de lager gelegen delen van het dekzandgebied kunnen oude bewoningsniveaus zijn afgedekt door veen en/of kleilagen. Sporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd kunnen aan of direct onder het maaiveld voorkomen of op enige diepte in het plaggendek.

Op de oeverwallen van de Maas en de overslaggronden kunnen vindplaatsen vanaf de IJzertijd verwacht worden. De bewoonbaarheid van deze landschappen is overigens sterk afhankelijk van de hoogteligging. De hogere delen zullen beter geschikt zijn geweest voor bewoning dan de lagere delen. De lager gelegen delen kunnen wel gebruikt zijn voor het aanleggen van akkers. Vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen kunnen naar verwachting tot enkele meters onder het huidige maaiveld verwacht worden. Met name de hoge oeverwallen zijn intensief bewoond en herhaaldelijk opgehoogd zodat soms dikke afval- en ophogingslagen zijn ontstaan. De lagere oeverwallen en overslaggronden zullen veel minder intensief bewoond en opgehoogd zijn geweest en eventuele vindplaatsen zullen dan ook naar verwachting binnen 1 m beneden het maaiveld aangetroffen kunnen worden.

Voor het hele plangebied geldt dat door (oudtijdse) ontzandingen, regulier grondgebruik en grootschalige ruilverkavelingen sterke verstoringen van de ondergrond zullen hebben plaatsgevonden. Met name hogere dekzandkoppen zijn hierbij vaak sterk aangetast waardoor van archeologische vindplaatsen alleen nog dieper ingegraven grondsporen bewaard zijn gebleven. Op de flanken van de dekzandkoppen kunnen echter nog wel intacte vindplaatsen aanwezig zijn. In gebieden die zijn afgedekt door een plaggendek kunnen vindplaatsen in de top van het dekzand verstoord zijn geraakt door de eerste aanleg van de akkers. De geleidelijke ophoging zal echter na verloop van tijd tevens als een beschermende buffer voor bodemingrepen zoals ploegen hebben gefungeerd zodat onder het plaggendek nog relatief intacte bewoningssporen zijn te verwachten.

In het kader van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart is een groot aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken bestaan uit bureauonderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek en opgravingen. Op basis van de (voorlopige) resultaten van deze onderzoeken kan direct en indirect een beeld worden verkregen van de archeologische verwachtingen in het bestemmingsplangebied Kanaalpark, dat immers nauw aansluit bij of overlapt met de ontwikkelingszone van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart. Daar waar mogelijk is de archeologische verwachting op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek aangepast. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de archeologische verwachting is komen te vervallen omdat uit onderzoek is gebleken dat er geen vindplaatsen verwacht worden of omdat er juist een opgraving is geweest waardoor de archeologische waarden zijn veiliggesteld.

5 Algemeen archeologiebeleid gemeente 's-Hertogenbosch

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente. Dit beleid is in juni 2010 vastgesteld. Ten behoeve van het beleid zijn voor archeologische waarden en archeologische verwachtingsgebieden binnen de gemeentegrenzen specifieke eisen of voorwaarden opgesteld en verwerkt tot een archeologische beleidskaart. De zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting zijn op de beleidskaart vertaald in zones waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen aanwezig zijn (al dan niet afgedekt door een recent ophogingspakket). Voor de zones met een lage verwachting zijn op de beleidskaart geen nadere eisen opgenomen. Wel zal bij m.e.r. plichtige projecten en projecten die onder de Tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002043-1401_0059.png"

5.1 Archeologiebeleid bestemmingsplan Kanaalpark

In de archeologische beleidsnota van de gemeente is aangegeven, dat bij het opstellen van elk bestemmingsplan zal worden bekeken in hoeverre de zones met een hoge en middelhoge verwachting nader kunnen worden uitgewerkt door het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek. Ten behoeve van het bestemmingsplan Kanaalpark is ook bekeken in hoeverre de bestaande verwachting nader is te specificeren. Zoals al eerder is aangegeven is hiervoor vooral gebruik gemaakt van de archeologische onderzoeken die in het kader van de omlegging van de Zuid-Willemsvaart zijn uitgevoerd.

Indien in de toekomst blijkt, dat de archeologische verwachting voor (delen van) het plangebied niet aansluit bij de bestaande verwachting dan zal worden bekeken hoe deze verwachting kan worden bijgesteld zodat een meer realistisch verwachtingsbeeld ontstaat.

Uitgaande van de archeologische beleidskaart zijn voor het plangebied drie archeologische zones relevant (zie ook tabel 1):

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002043-1401_0060.png"

Voor de terreinen buiten de stads- of dorpskernen met een hoge verwachting voor het aantreffen van resten van kloosters, kastelen of molens verdedigingswerken (categorie 4D) geldt dat ingrepen groter of gelijk aan 25 m² en dieper dan 50 cm –maaiveld vergunningsplichtig zijn.

Voor de zones met een hoge verwachting voor het aantreffen van verdedigingswerken (categorie 4F) geldt dat ingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm –maaiveld vergunningsplichtig zijn.

Voor de zones met waar verspreide nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie, Romeinse Tijd en Middeleeuwen verwacht kunnen worden (5A), geldt dat voor alle bodemingrepen groter dan 100m² en dieper dan 50cm onder het huidige maaiveld een omgevingsvergunning vereist is. Wanneer in het vigerende bestemmingsplan archeologische verwachtingen mogelijk strijden met bestaande bouwrechten, zal de gemeente op eigen kosten het waarderend onderzoek door middel van proefsleuven betalen. Dit laatste geldt alleen voor kleinschalige ingrepen (plangebieden kleiner dan 250m²) en indien de oppervlakte van het te bebouwen oppervlak niet groter is dan in het oude bestemmingsplan was toegestaan.

Voor de zone met een lage verwachting (categorie 6) geldt dat geen archeologisch onderzoek verplicht is met uitzondering van situaties die onder de Milieuwet of de Tracéwet vallen.

In zijn algemeenheid geldt dat, indien tijdens werkzaamheden geïsoleerde, zogenaamde 'losse' archeologische vondsten worden gedaan, men wettelijk verplicht is dergelijke vondsten te melden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook de gemeentelijk archeoloog wordt in dit geval op de hoogte gebracht.

6 Bouwhistorische waarden

Binnen het plangebied zijn geen bouwhistorische waarden aanwezig.

7 Overige cultuurhistorische elementen

Behalve de archeologische en bouwhistorische kenmerken van het bestemmingsplangebied moeten ook de overige cultuurhistorische aspecten zoals historisch geografische elementen in het bestemmingsplan worden betrokken. De gemeente 's-Hertogenbosch heeft hiertoe voor de hele gemeente een inventarisatie van zichtbare cultuurhistorische elementen/relicten laten uitvoeren. Op basis van de inventarisatie is een aantal belangrijke cultuurhistorische gebieden en structuren onderscheiden. Deze vormen samen de cultuurhistorische hoofdstructuur van de gemeente en zullen bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moeten worden meegenomen en meegewogen. De gemeente is ook voornemens om de cultuurhistorische inventarisatie uit te werken in een cultuurhistorisch beleid. Vooruitlopend hierop is voor bestemmingsplan Kanaalpark bekeken welke cultuurhistorische elementen van belang zijn.

In het plangebied bevinden zich verschillende dijken, wegen en waterlopen die vaak al vele honderden jaren bestaan. Dat deze elementen nog zichtbaar zijn, is voornamelijk te danken aan het feit dat ze nog steeds in gebruik zijn. Zo heeft de Empelsedijk nog altijd een waterkerende functie. De Heinis(dijk) heeft haar waterkerende functie weliswaar verloren maar de dijk is nog altijd een doorgaande weg. De Overdijk en de Burgemeester Jonkheer Von Heijdenlaan hebben in het verleden een belangrijke militair-strategische functie gehad. Beide wegen zijn vermoedelijk een restant van de Stelling van 1629 en de Burgemeester Jonkheer Von Heijdenlaan heeft in de 19e eeuw ook deel uitgemaakt van de Stelling van Hintham.

De Graafsebaan is al eeuwen een belangrijke doorgaande route naar Grave terwijl de De Azielaan (spoordijk) en de Elststraat dateren uit de 19e eeuw en dus relatief jong zijn. Het plangebied wordt doorkruist door een aantal grotere waterlopen die zeker teruggaan tot het begin van de 19e eeuw maar vermoedelijk ouder zijn. Het betreft de Groote Wetering, Het Vlietje en de naamloze waterloop ten noorden van de Empelsedijk. De grotere waterlopen in het gebied hebben altijd een belangrijke rol gehad bij de afwatering van het voormalige komgebied van de Maas en zijn daarmee waardevolle cultuurhistorische elementen geworden. Hoewel het gebied tussen het centrum van 's-Hertogenbosch en Rosmalen dicht bebouwd is, zijn binnen het plangebied nog zones aanwezig waar de 19e eeuwse en oudere percelering zichtbaar is. Met de komst van de nieuwe Zuidwillemsvaart en de Rosmalense Aa zal dit beeld verstoord worden en verliest het veel van zijn cultuurhistorische waarde. Opvallende landschappelijke elementen binnen het plangebied zijn drie terpachtige ophogingen ten zuiden en noorden van de Elststraat. Vermoedelijk gaat het om huisterpen maar er kan ook sprake zijn van lokale ophogingen die geen directe relatie met oudere bewoning te maken hebben. De precieze cultuurhistorische waarde van deze locaties is niet bekend en zal eerst onderzocht moeten worden.

Waardevolle zichtbare cultuurhistorische waarden verdienen het om beschermd te worden. Voor lijnelementen zoals wegen, dijken en waterlopen is het opnemen van een specifieke cultuurhistorische dubbelbestemming vaak niet nodig. Deze elementen hebben in veel gevallen nog een belangrijke waterstaatkundige en/of infrastructurele functie waardoor ze niet snel worden geamoveerd of gedempt. Bovendien lopen dit soort elementen dwars door de verschillende bestemmingsplangebieden heen waardoor ook de bescherming er van op een hoger niveau zou moeten worden ingestoken. Hierbij is het ook van belang dat andere betrokken partijen zoals bijvoorbeeld Waterschappen op de hoogte zijn van de cultuurhistorische waarde van landschappen en elementen zodat er bij ruimtelijke plannen rekening mee kan worden gehouden. Voor het bestemmingsplangebied Kanaalpark zijn geen specifieke dubbelbestemmingen 'cultuurhistorische waarde' opgenomen. Per element is bekeken of er een overlap is met archeologische waarden en verwachtingen. Voor de Overdijk, Heinisdijk, Burgemeester Jonkheer Von Heijdenlaan en de Graafsebaan geldt dat deze ook al een archeologische dubbelbestemming hebben (categorie 5A of 4F). Voor de Empelsedijk is hiervoor de zone met archeologische verwachting (categorie 5A) iets uitgebreid. Voor de terp-achtige verhogingen bij de Elststraat is er voor gekozen om deze onder te brengen binnen de archeologische categorie 4D. Doordat de waardevolle cultuurhistorische elementen binnen de dubbelbestemming Waarde Archeologie vallen is er altijd de mogelijkheid om bij specifieke ingrepen onderzoek te laten uitvoeren. Hierbij zullen dan ook de cultuurhistorische waarden mee worden genomen.

Voor de drie waardevolle waterlopen binnen het plangebied geldt dat deze binnen het plangebied door de aanleg van de Zuidwillemsvaart en de Rosmalense Aa minder goed zichtbaar worden. Bij het ontwerp van de Rosmalense Aa zal daarom nadrukkelijker worden bekeken of die zichtbaarheid kan worden verbetert waardoor het oorspronkelijke beeld zo min mogelijk wordt aangetast.

Voor de overige elementen binnen het plangebied die als waardevol zijn beschouwd, is geen specifieke bescherming of aanpassing opgenomen. Voor de Elststrat en de perceleringen geldt dat deze door de aanleg van de Zuidwillemsvaart en de Rosmalense Aa teveel versnipperd worden. Voor de overige elementen is er van uitgegaan dat er geen directe bedreigingen zijn zodat ook geen specifieke bescherming noodzakelijk is.

In tabel 2 is aangegeven om welke elementen het gaat, welke waardering is toegekend en welke mate van bescherming van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0796.0002043-1401_0061.png"

Tabel 2. Overzicht van de cultuurhistorische elementen binnen het bestemmingsplangebied Kanaalpark.