direct naar inhoud van Artikel 15 Wonen
Plan: Kruiskamp - Schutskamp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0796.0002030-1501

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in de vorm van woningen en bijzondere woonvoorzieningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en daarbij behorende tuinen, erven, water; e.d., met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen woning is toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', tevens voor de uitoefening van bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, die staan vermeld in de bij deze regels als bijlage behorende Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'garage', uitsluitend voor opslag en/of motorvoertuigenstandplaats;
  • d. aan de hoofdfunctie ondergeschikte voorzieningen, zoals verkeers- en groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen alle gebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd.
15.2.2 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij een maximum bebouwingspercentage is aangeduid, in dat geval mag het bouwvlak c.q. het deel van het bouwvlak met de aanduiding van het maximum bebouwingspercentage worden bebouwd tot het betreffende percentage per bouwperceel, en met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling' waar per aanduiding uitsluitend één vluchttrap is toegestaan met een maximale oppervlakte van 10 m² en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' uitsluitend gebouwen zijn toegestaan boven een hoogte van 2,5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de hoofdgebouwen aaneen gebouwd te worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' dienen de hoofdgebouwen halfvrijstaand gebouwd te worden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dienen de hoofdgebouwen vrijstaand gebouwd te worden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' dienen de woningen gestapeld gebouwd te worden;
  • g. de minimale afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': aan beide zijden 3 meter, tenzij het hoofdgebouw op een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is gelegen, dan is deze bestaande afstandsmaat tot de zijdelingse perceelsgrens van toepassing;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': aan één zijde 3 meter, tenzij het hoofdgebouw op een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is gelegen, dan is deze bestaande afstandsmaat tot de zijdelingse perceelsgrens van toepassing;
  • h. met betrekking tot de hoogte van een hoofdgebouw geldt:
    • 1. de maximale goothoogte zoals aangeduid in de bestemming, mag niet worden overschreden;
    • 2. de maximale bouwhoogte zoals aangeduid in de bestemming, mag niet worden overschreden;
    • 3. het maximale aantal bouwlagen zoals aangeduid in de bestemming, mag niet worden overschreden boven maaiveld, met dien verstande dat de beganegrondlaag niet als bouwlaag wordt meegerekend indien deze beganegrondlaag geheel wordt uitgevoerd als bergingen en/of garages, en met dien verstande dat bovenop het gebouw ondergeschikte bouwdelen zijn toegestaan die niet voor bewoning bestemd zijn, mits deze ondergeschikte bouwdelen inspringen ten opzichte van gevels van het gebouw, waarbij de situering op een minimale afstand van 1 meter van de gevels van het gebouw dient plaats te vinden, met een maximale bouwhoogte van de voet af gemeten van 3 meter en een maximale oppervlakte van 100 m² per gebouw;
  • i. het hoofdgebouw dient te worden voorzien van een kap, tenzij uitsluitend een maximale bouwhoogte is aangeduid, dan dient het hoofdgebouw te worden voorzien van een plat dak;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' een gedeeltelijk ondergrondse parkeergarage toegestaan, waarbij de maximale (bovengrondse) bouwhoogte 1 meter bedraagt;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder a is bij de bouwvlakken met de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' buiten het bouwvlak een vluchttrap toegestaan met een maximale oppervlakte van 10 m².
15.2.3 Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen bijgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bijgebouwen in de vorm van aan- of uitbouwen van het hoofdgebouw of in de vorm van vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en binnen het achtererfgebied. Voor bijgebouwen in het bouwvlak gelden de bepalingen van 15.2.2 en voor bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak, gelden de bepalingen in 15.2.3 onder b tot en met i;
  • b. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • c. het onbebouwd blijvende deel van het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak mag geen kleinere aaneengesloten oppervlakte krijgen dan 25 m²;
  • d. met inachtneming van het bepaalde in 15.2.3 onder c bedraagt het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen in het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak 75 m², behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' waar de bestaande gezamenlijke grondoppervlakte aan bijgebouwen als maximum geldt;
  • e. voor zover de oppervlakte van het bouwperceel groter is dan 750 m² en de resterende omvang van het bouwperceel achter het bouwvlak meer bedraagt dan 200 m² mag het in 15.2.3 onder d geregelde maximale gezamenlijke grondoppervlak worden vermeerderd tot 10% van de omvang van het bouwperceel, tot maximaal 100 m²;
  • f. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
  • g. indien met hellende dakvlakken wordt gebouwd, bedraagt de maximale goothoogte 3 meter, de maximale bouwhoogte 4,5 meter en de dakhelling maximaal 50° ten opzichte van het horizontale vlak;
  • h. gebouwen met één hellend dakvlak zijn uitsluitend mogelijk bij een aanbouw tegen de zij- en/of achterkant van het hoofdgebouw (aankappingen); hierbij bedraagt de maximale goothoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 4,5 meter;
  • i. dakterrassen zijn niet toegestaan.
15.2.4 Garage

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen bouwwerken worden gebouwd, die uitsluitend mogen worden gebruikt voor het stallen van motorvoertuigen met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bebouwing dient te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, behoudens op de gronden waar een aanduiding voor een maximale bouwhoogte is opgenomen. De betreffende maximale bouwhoogte mag niet worden overschreden.
15.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het achtererfgebied;
  • b. het bepaalde in 15.2.3 onder b is van overeenkomstige toepassing;
  • c. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen op en voor de voorgevelrooilijn bedraagt van de voet af gemeten 1 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn bedraagt van de voet af gemeten 2 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 3 meter.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Afwijken met betrekking tot parkeervoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.1 onder b, mits:

  • a. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien; en
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
15.4.2 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.2 onder i ten behoeve van het bouwen van een lessenaarsdak, voorzover ter plaatse een kap is toegestaan, met een dakhelling van 15° tot 75° en waarvan de hoogte maximaal 5 meter mag bedragen.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.2 onder i ten behoeve van het bouwen van een dakopbouw op een plat dak, met dien verstande dat:
    • 1. indien de dakopbouw wordt voorzien van een plat dak (dakhelling 0°), mag de hoogte van de dakopbouw niet meer dan 3 meter bedragen;
    • 2. indien de dakopbouw wordt voorzien van kap of lessenaarsdak met een dakhelling van 15° tot 75° of een boogvorm kap mag de hoogte van de dakopbouw niet meer dan 4,5 meter bedragen.
15.4.3 Afwijken met betrekking tot bijgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.3 onder a voor het bouwen van bijgebouwen in het voorerfgebied met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de bebouwing maximaal 25 m² mag bedragen;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. voor het bouwen voor de zijgevellijn van het hoofdgebouw op hoekpercelen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
      • het bijgebouw dient te worden opgericht achter de denkbeeldige (verlengde) lijn die onder een hoek van 45° door het snijpunt van voorgevellijn en zijgevellijn van het hoofdgebouw gaat;
      • de voorgevel van een aangebouwd bijgebouw dient evenwijdig te zijn aan de voorgevel van de hoofdbebouwing;
      • de maximale breedte van een aangebouwd bijgebouw bedraagt 3 meter;
      • nadere eisen kunnen worden gesteld aan de minimale afstand van het bijgebouw tot de naar de openbare weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens vanuit stedenbouwkundige opzet van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende gronden.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.3 onder b, met dien verstande dat:
    • 1. slechts af mag worden geweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
    • 2. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 3. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.3 onder c, met dien verstande dat:
    • 1. het achtererfgebied, niet zijnde het bouwvlak kleiner is dan 50 m²;
    • 2. slechts af mag worden geweken ten behoeve van de bouw van een bijzondere woonvoorziening of indien de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 40 m²;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de in 15.2.3 aangegeven maten en/of percentages, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking slechts mag worden toegepast ten behoeve van een logische en zorgvuldige inpassing en/of aanpassing van een bouwplan aan de bijzondere omstandigheden van een eigen of naastgelegen bouwperceel en de daarop aanwezige bebouwing;
    • 2. de overschrijding met maximaal 10% van de aangegeven maten en/of percentages mag bedragen, met dien verstande, dat ten aanzien van de in 15.2.3 onder g en h bepaalde maximale bouwhoogte een overschrijding tot maximaal 5,5 meter is toegestaan voor wat betreft erfbebouwing voorzover gelegen naast en tussen hoofdgebouwen;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet mag worden aangetast.
  • e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.3 onder i uitsluitend voor dakterrassen bij woningen, waar de woonkamer op verdieping is gelegen en mits geen sprake is van onevenredige privacy-aantasting.
15.4.4 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.5 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het voorerfgebied, mits:
    • 1. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 18 m²;
    • 2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter bedraagt;
    • 3. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 4. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.5 onder c en d met betrekking tot de voorgeschreven hoogtemaat voor erfafscheidingen tot 2 meter respectievelijk 2,5 meter, uitsluitend voor open, pergola-achtige (minimaal 80% open) constructies, mits:
    • 1. de bezonning en het uitzicht van de naastgelegen erven niet onevenredig mag worden geschaad;
    • 2. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig mag worden aangetast.
15.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
  • b. Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gehandhaafd.
  • c. Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m² mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
  • d. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.5 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden.
    • 1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m² mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
    • 4. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
    • 5. de activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 6. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.
  • b. Het bevoegd gezag wijkt met een omgevingsvergunning af van het bepaalde in 15.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.