Gemeente:
Helmond
Plannaam:
t Hout - Hoek Dr. Dreeslaan - De Hoefkens
Status:
vastgesteld
IDN naam:
NL.IMRO.0794.1300BP120056-2000

Regels

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijf

Artikel 4 Groen

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 6 Wonen

Artikel 7 Waarde - Archeologie hoog

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Artikel 9 Algemene bouwregels

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Artikel 13 Overige regels

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

Artikel 15 Slotregel

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan " t Hout - Hoek Dr. Dreeslaan - De Hoefkens” met identificatienummer NL.IMRO.0794.1300BP120056-2000 van de gemeente Helmond;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.3 aan huis gebonden bedrijf:

een ambachtelijk bedrijf dat, uitsluitend door de bewoner(s) van een woning, in of vanuit een (gedeelte van) een woning en/of in of vanuit een (gedeelte van) een daarbij behorend bijgebouw wordt uitgeoefend waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

 

1.4 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat uitsluitend door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

 

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.8 aanduidingsvlak:

een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

 

1.9 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel van het hoofdgebouw;

 

1.10 achtergevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

 

 

1.11 ambachtelijk bedrijf:

bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van het bedrijf;

 

 

1.12 archeologisch advies:

advies door een organisatie die werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.13 archeologische begeleiding:

begeleiding uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.14 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

 

1.15 archeologisch onderzoek:

inventariserend veldonderzoek uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

 

1.16 archeologisch onderzoeksgebied:

gebied waar naar verwachting behoudenswaardige archeologische waarden voorkomen maar waar deze nog niet zijn vastgesteld;

 

1.17 archeologische opgraving:

opgraving uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie waarbij de archeologische waarden worden veiliggesteld;

 

1.18 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

 

1.19 archeologisch waardevol gebied:

gebied met behoudenswaardige archeologische waarden;

 

1.20 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.21 bebouwingspercentage:

het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

 

1.22 bebouwingsvlak:

een op de kaart als zodanig aangegeven vlak, dat niet door bebouwing mag worden overschreden, tenzij die overschrijding krachtens deze regels is of kan worden toegestaan.

 

1.23 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, verhandelen en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

 

1.24 bedrijfsvloeroppervlak:

het totale oppervlak van de bouwlagen van een (horeca of dienstverlenend) bedrijf, kantoor of winkel met inbegrip van de daartoe behorende magazijnruimte en overige dienstruimten;

 

1.25 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

 

 

 

1.26 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

 

1.27 bestaand:

  1. bij bouwwerken; een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, die verleend is vóór het tijdstip van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;

  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat. tenzij in de regels anders is bepaald;

 

1.28 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.29 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, met eenzelfde bestemming;

 

1.30 bijbouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen' waarop volgens deze regels aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

 

1.31 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.32 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.33 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.34 bouwlaag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw; een onderhuis, zolderverdieping of vliering worden hier niet onder begrepen;

 

1.35 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.36 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.37 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

 

1.38 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

 

 

 

1.39 commerciële dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het op commerciële basis verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

 

1.40 consumentgebonden dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder begrepen een dansschool, sportschool en/of fitnesscentrum, alsmede aan detailhandel verwante bedrijfsfuncties voor de zakelijke dienstverlening ter plaatse aan particulieren, zoals een kapsalon, schoonheidssalon, wasserette, videotheek, reisbureau;

 

1.41 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden - waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop - het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, inbegrepen het daarbij behorend en daaraan ondergeschikt verstrekken van consumpties voor gebruik ter plaatse;

 

1.42 erker:

een ondergeschikte toevoeging in de vorm van een op de begane grond en buiten de gevel van een hoofdgebouw uitgebouwd gedeelte van een ruimte, meestal uitgevoerd in glas, metselwerk en/of hout;

 

1.43 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt;

 

1.44 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

 

1.45 geluidgevoelig gebouw:

een woning of een ander gebouw met een geluidsgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.46 geluidhinderlijke inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 41 derde lid van de Wet geluidhinder (zgn. grote lawaaimakers);

 

1.47 groenvoorzieningen

voorzieningen in de vorm van de aanplant van struiken en heesters, plantsoenen, parken, etcetera.

 

1.48 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

 

1.49 halfvrijstaande woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee via de hoofdgebouwen verbonden woningen;

 

1.50 hoofdgebouw:

gebouw dat zowel functioneel als voor wat betreft de afmetingen bepalend is voor de bestemming;

 

 

1.51 horeca:

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

 

 

 

1.52 kantoor:

een bedrijf gericht op het verlenen van zakelijke diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek, zoals banken, adviesbureaus, belasting-, assurantie-, advocaten-, notaris- en makelaarskantoren;

 

1.53 kap:

afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°;

 

1.54 kleinschalige kantoren:

publieksgerichte kantoren, al dan niet met baliefunctie, ten behoeve van zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, zoals een bank, makelaarskantoor, notaris of advocatenkantoor;

 

1.55 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

 

1.56 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

 

1.57 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil;

 

1.58 peil:

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan de hoofdtoegang aansluitende afgewerkte terrein;

 

1.59 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.60 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde en een richt waarde voor het risico c. q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

1.61 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische /pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.62 staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

 

1.63 straatmeubilair:

alle zodanige gebouwde bouwwerken, niet zijnde gebouwen, die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing, zoals lichtmasten, verkeers-installaties, verkeersborden, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

 

 

1.64 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

 

1.65 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

 

1.66 verkoopvloeroppervlak:

het oppervlak van de verkoopruimte, d.w.z. het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van (het bedrijfsvloeroppervlak van) een winkel, inclusief de etalages, showrooms en de ruimte achter toonbanken en kassa’s;

 

1.67 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw welke door gevelindeling als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

 

1.68 voorgevellijn:

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

 

1.69 voorgevelbouwgrens:

de naar de weg of het openbaar gebied, niet zijnde een (toegangsweg tot een) binnenterrein, gekeerde bouwgrens;

 

1.70 voorgevelrooilijn:

de lijn die wordt gevormd door de voorgevel van een woning en het verlengde daarvan en die, met uitzondering van overschrijdingen die volgens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan, door de bebouwing niet mag worden overschreden.

 

1.71 vrijstaande woning:

woning die noch middels het hoofdgebouw noch middels een aan- of uitbouw met een andere woning of ander gebouw is verbonden;

 

1.72 woning:

een gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dan wel de harten van de scheidsmuren;

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een

daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of

het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen

gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals

schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,

neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein

ter plaatse van het bouwwerk.

 

hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen bouwlagen;

 

horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw;

 

verticale diepte van een bouwwerk:

van het peil tot aan de bovenzijde van de vloer van het ondergrond gelegen (deel van het) gebouw.

 

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

 

 

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m¹ bedraagt.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -1' voor bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede voor commerciële dienstverlening en aan huis gebonden beroepen doch met uitzondering van consumentgebonden dienstverlening, uitsluitend in combinatie met een op hetzelfde bouwperceel op het bestemmingsvlak met aanduiding wonen (w) gesitueerde vrijstaande woning;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van bij de bedrijven behorende en daaraan ondergeschikte kantoren, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' (gw) een geluidwal aanwezig moet zijn met een minimale hoogte van 4 m;

  2. uitsluitend bedrijven in de categorie 3 zijn toegestaan met volgens genoemde Staat van Bedrijfsactiviteiten een geurcontour van niet meer dan 30 m;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3' bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van bij de bedrijven behorende en daaraan ondergeschikte kantoren alsmede ter plaatse van de aanduiding "(bw)" een bedrijfswoning;

een en ander met bijbehorende (bedrijfs)gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, leidingen en openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, wateropvang- en infiltratievoorzieningen, wegen, parkeer-voorzieningen, paden en overige verhardingen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Vrijstaande woningen en bedrijfsgebouwen sb-1

Voor het bouwen van woningen in combinatie met bedrijvigheid gelden de volgende bepalingen:

  1. de woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de daartoe aangewezen strook aan de zijde van de Dr.Dreeslaan met de aanduiding wonen (w), de bedrijfsgebouwen uitsluitend aan de achterzijde van het perceel in de strook met de aanduiding specifieke vorm van bedrijf -1 (sb-1);

  2. er mogen - behoudens afwijking door burgemeester en wethouders - uitsluitend vrijstaande woningen worden opgericht, met dien verstande dat de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 m moet bedragen;

  3. de kavelbreedte moet tenminste 15 m en mag ten hoogste 22 m bedragen;

  4. de breedte per woning moet tenminste 10 m en mag ten hoogste 15 m bedragen;

  5. de maximum bouwdiepte mag per woning ten hoogste 8 m bedragen;

  6. de voorgevel van de woningen dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden geplaatst;

  7. de aangegeven voorgevelrooilijn en achtergevelrooilijn mogen niet door bebouwing worden overschreden;

  8. woningen op hoekpercelen moeten over twee voorgevels beschikken;

  9. aanbouwen en bijgebouwen dienen tenminste 3 m achter de voorgevels te worden gesitueerd;

  10. de woningen moeten zijn voorzien van een kap;

  11. de goothoogte van de woningen moet tenminste 4,50 m en mag ten hoogste 6,50 m bedragen;

  12. er dienen per woning tenminste twee via een inrit bereikbare parkeerplaatsen op eigen terrein aan de straatzijde aanwezig te zijn, met dien verstande dat de breedte van een inrit tenminste 3,75 m breed moet zijn en de afstand tussen het hart van een boom en de inrit tenminste 3 m moet bedragen;

  13. de totale oppervlakte van de bij een woning behorende aanbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 25% bedragen van het perceelsgedeelte dat is bestemd voor de woning tot een maximum van 100 m2;

  14. de bedrijfsbebouwing aan de achterzijde moet in de achtergevelrooilijn worden gebouwd;

  15. het bebouwingspercentage van de bedrijfsgedeelten aan de achterzijde van de percelen mag per bouwperceel ten hoogste 70% bedragen;

  16. de bedrijfsgebouwen moeten worden uitgevoerd met een plat dak;

  17. de maximum goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;

  18. aan de achterzijde dienen tenminste twee parkeerplaatsen per kavel op eigen terrein aanwezig te zijn, welke bereikbaar moeten zijn vanaf de ter plaatse te situeren openbare ontsluiting.

 

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen sb-2 en sb-3

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 2' en 'specifieke vorm van bedrijf - 3' gelden de volgende bepalingen:

  1. bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de bouwhoogte mag ten hoogste de ter plaatse aangeven 'bouwhoogte' bedragen;

  3. het bebouwingspercentage mag ten hoogste het aangegeven 'bebouwingspercentage' bedragen;

  4. daar waar geen bebouwingspercentage is aangegeven geldt dat het gehele bouwvlak bebouwd mag worden;

  5. bedrijfsgebouwen worden in de erfgrens geplaatst met een maximum bouwhoogte van 3 m of tenminste op een afstand van 5 m uit de erfgrens, waarbij de maximum bouwhoogte 10 m mag bedragen.

 

3.2.3 Bedrijfswoning sb-3

Voor de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. de bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  2. de miminum afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient 4 m¹ te bedragen;

  3. ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;

  4. de bouwgrens mag niet worden overschreden, met uitzondering van één erker met een maximum diepte van 1,5 m¹;

  5. tenzij ter plaatse een andere van toepassing zijnde aanduiding is aangegeven, mogen het aantal bouwlagen, de maximum goothoogte, de maximum bouwhoogte en de dakhelling niet meer dan de bestaande afmetingen bedragen.

 

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag 2.50 m¹ bedragen, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 2 m¹ mag bedragen, indien de minimum afstand tot de voorgevellijn 3 m¹ bedraagt;

  2. de maximum bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mag 8 m¹ bedragen;

  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder reclamezuilen, mag 3 m¹ bedragen.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. detailhandel, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in direct verband met de betreffende bedrijfsactiviteiten;

  2. groothandel;

  3. geluidshinderlijke inrichtingen;

  4. horeca, behoudens een kantine;

  5. kantoren, uitgezonderd kantoren als bedoeld in artikel 3.1 onder b en c;

  6. aan huis gebonden beroepen bij woningen, in het geval dat:

  1. de oppervlakte voor de beroepsuitoefening per woning meer bedraagt dan 30% van de begane grondoppervlakte van de woning.

  2. de beroepsuitoefening nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of een onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.

 

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.2.1 onder b voor het bouwen van twee naast elkaar gelegen halfvrijstaande woningen, mits:

  1. er sprake is van twee naast elkaar gelegen smalle kavels van minder dan 16 m;

  2. de halfvrijstaande woningen tegen elkaar aan kunnen worden gebouwd, terwijl het uit stedenbouwkundig oogpunt gewenste individuele karakter van de woningen toch behouden blijft;

  1. artikel 3.1 onder b voor:

  1. bedrijven welke niet voorkomen in de categorieën 1, 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, doch die naar aard, omvang en belasting op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met dien verstande dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een geurcontour van niet meer dan 30 m;

  2. bedrijven welke voorkomen in categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, doch die naar aard, omvang en belasting op de omgeving gelijkwaardig zijn aan bedrijven die vallen onder categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met volgens genoemde Staat van bedrijfsactiviteiten een geurcontour van niet meer dan 30 m;

  1. artikel 3.1 onder a en c voor:

  1. bedrijven welke niet voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, doch die naar aard, omvang en belasting op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

  2. bedrijven welke voorkomen in categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, doch die naar aard, omvang en belasting op de omgeving gelijkwaardig zijn aan bedrijven die vallen onder categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

 

 

 

Artikel 4 Groen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;

  2. speelvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  3. parkeerplaatsen alsmede voorzieningen voor langzaam verkeer, met dien verstande dat de parkeerplaatsen uitsluitend aan de rand van het bestemmingsvlak zijn toegestaan;

  4. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.

 

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 3 m¹ en een maximum oppervlakte van 25 m²;

  2. de bouwhoogte van lichtmasten en andere masten mag maximum 6 m¹ bedragen;

  3. de bouwhoogte van speeltoestellen mag maximum 5 m¹ bedragen;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximum 3 m¹ bedragen;

  5. op overkluisde waterlopen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

 

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten, pleinen, voet- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer en het bestemmingsverkeer;

  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;

  3. waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

  4. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 3 m¹ en een maximum oppervlakte van 25 m²;

  2. de maximum bouwhoogte van lichtmasten mag 8 m¹ bedragen;

  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag 2 m¹ bedragen.

 

 

 

Artikel 6 Wonen

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' voor kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid passend bij de woonfunctie ter plaatse, alsmede voor aan huis gebonden beroepen behoudens het bepaalde in artikel 6.3 onder e;

een en ander met bijbehorende bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, leidingen, paden en overige verhardingen.

 

 

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. er mogen uitsluitend vrijstaande en/of halfvrijstaande woningen worden gebouwd, met dien verstande dat halfvrijstaande woningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' 2;

  2. de woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

  3. de goothoogte van de woningen moet tenminste 4.50 m en mag ten hoogste 6 m bedragen;

  4. er dienen voor een vrijstaande woning tenminste twee parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn en voor een halfvrijstaande woning dient tenminste 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn;

  5. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';

  6. de gezamenlijke oppervlakte voor zover buiten de aanduiding 'bouwvlak' mag per woning maximum 60 m2 bedragen dan wel maximaal 40% van het bij de woning behorende bouwperceel tot een maximum van 100 m2 met dien verstande dat te allen tijde een oppervlakte van 25 m2 van het bijbouwvlak onbebouwd moet blijven;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen per woning ten hoogste 200 m2 bedragen, met dien verstande dat het totale oppervlak zonder bedrijf niet meer mag bedragen dan het onder e. bepaalde.

  8. de goothoogte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mag maximaal 3 m bedragen;

  9. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen, vermeerderd met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot een maximum van 6 m.

 

 

 

6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor:

  1. de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid uitgeoefend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', waarbij de woonfunctie behouden blijft en maximaal 150 m² bebouwing in gebruik mag zijn en op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien;

  2. horeca;

  3. een seksinrichting;

  4. permanente of tijdelijke bewoning in bijgebouwen;

  5. aan huis gebonden beroepen, in het geval dat;

  1. de oppervlakte voor de beroepsuitoefening per woning meer bedraagt dan 30% van de begane grondoppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen dan wel in ieder geval meer bedraagt dan 60 m²;

  2. door de beroepsuitoefening onevenredige overlast of hinder voor de woonomgeving ontstaat;

  3. detailhandel plaatsvindt, niet zijnde detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in direct verband met de betreffende beroepsuitoefening;

  4. de beroepsuitoefening nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of een onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.

 

 

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

6.4.1 Aan huis gebonden bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 onder a voor de uitoefening van een huis gebonden bedrijf, mits:

  1. de woning als zodanig blijft functioneren, waarbij in ieder geval de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.) per woning maximaal 30% van de begane grondoppervlakte en de bij de woning behorende aanbouwen en bijgebouwen mag bedragen, met dien verstande dat het b.v.o. in ieder geval maximaal 60 m2 mag bedragen;

  2. het betreft een bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2 , zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  3. door de bedrijfsuitoefening geen onevenredige overlast of hinder voor de woonomgeving ontstaat;

  4. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in direct verband met de betreffende bedrijfsuitoefening;

  5. de bedrijfsuitoefening geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en/of een onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt.

 

6.4.2 Mantelzorg

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 onder d voor het toestaan van tijdelijke bewoning in bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, mits:

  1. de zorgbehoefte objectief is aangetoond;

  2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van 75 m2;

  3. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  4. de tijdelijkheid van de situatie is verzekerd.

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van een bijgebouw voor mantelzorg in te trekken indien niet (meer) wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

 

 

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie hoog

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden verwachte hoge archeologische waarden.

 

7.2 Bouwregels

Binnen het gebied als bedoeld in lid 1 mag niet gebouwd worden, uitgezonderd:

  1. verbouwen en/of het plegen van vervangende nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte en bouwdiepte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd;

  2. bouwen van een bijgebouw of de uitbreiding/oprichting van een hoofdgebouw met een maximum oppervlakte van 100 m² waarbij dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld mag worden gebouwd;

  3. bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzover geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd met een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de in lid 1 genoemde doeleinden dan wel ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, mits:

  1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;

  2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;

  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de te verwachten archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen;

  4. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

 

 

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde-Archeologie Hoog' wordt verwijderd, indien en voorzover met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;

  2. eventueel aanwezige archeologische waarden zijn behouden door een archeologische opgraving dan wel;

  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de te verwachten archeologische waarden door technische maatregelen worden veiliggesteld;

  4. in voldoende mate vaststaat dat de grond ter plaatse is geroerd, zodanig dat geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.

 

7.5 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

 

7.6 Omgevingsvergunning aanlegactiviteit

 

7.6.1 Vergunningplicht

Het is op of in deze gronden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanlegactiviteit de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

  4. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  5. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

  6. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en daarmee verband houdende constructies;

  7. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;

  8. het aanbrengen van verhardingen.

De werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat door die werken en werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.

 

7.6.2 Weigeringsgrond

Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

 

7.6.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning aanlegactiviteit is nodig voor:

  1. het uitvoeren van werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan 0,50 m¹ worden geroerd;

  2. werken en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip verleende vergunning;

  3. werken en werkzaamheden als onderdeel van een ingreep in de bodem met een maximum oppervlakte van 100 m² en dieper dan 0,50 m¹ ten opzichte van het maaiveld.

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 8 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

  1. Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden te bouwen, een bouwwerk of een complex van bouwwerken, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

  2. Voor het uitvoeren van ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, gelden, uitgezonderd het bepaalde in artikel 7 van dit plan, geen nadere beperkingen.

  3. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitgezonderd de zichtbare delen van de ondergrondse gebouwen;

  2. de verticale diepte mag ten hoogste 3 m¹ bedragen.

 

 

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en/of de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

Onder verboden gebruik in ieder geval verstaan:

  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

  3. een gebruik van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, waaronder begrepen consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk alsmede detailhandel in consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk,

  4. een gebruik van gronden voor:

  1. volkstuinen, uitgezonderd gronden ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';

  2. het beoefenen van de modelvliegtuigsport alsmede voor het racen of crossen al dan niet in wedstrijdverband met motorvoertuigen, motoren, bromfietsen, scooters en fietsen;

  1. militaire oefeningen, uitgezonderd marsoefeningen waarbij geen motorvoertuigen worden gebruikt;

  2. een gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;

  2. een coffeeshop;

  3. een amusementshal voor speel- en gokautomaten;

  4. kienhal;

  5. casino.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

 

11.1 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van deze maten;

  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximum 2,5 m¹, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;

  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximum 40 m¹;

  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximum 10 m¹.

 

11.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning om af te wijken van de in lid 1 opgenomen regels kan slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 13 Overige regels

 

13.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven (artikel 9 Woningwet) buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

  5. de ruimte tussen bouwwerken in verband met de brandveiligheid en bereikbaarheid door hulpdiensten.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 14 Overgangsrecht

 

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
    mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "t Hout - Hoek Dr. Dreeslaan - De Hoefkens".