Gemeente:
Helmond
Plannaam:
Buitengebied Helmond - gedeeltelijke herziening
Status:
Onherroepelijk
IDN naam:
NL.IMRO.0794.0000BP110145-4000

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

ARTIKEL 3 Agrarisch-Agrarisch bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

    1. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;

    2. intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', waarbij geldt dat de toegelaten oppervlakte ten behoeve van de intensieve veehouderij niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf' een agrarisch loonbedrijf;

  3. bed & breakfast;

  4. een kleinschalig kampeerterrein;

  5. de verkoop van ter plaatse geproduceerde agrarische producten, alsmede daaraan ondergeschikt, de verkoop van streekeigen producten, met dien verstande dat het bruto vloeroppervlak ten hoogste 10% van de totale bebouwingsoppervlakte mag bedragen tot een maximum van 100 m2;

  6. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;

  7. landschappelijke inpassing;

  8. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  1. gebouwen, waaronder begrepen teeltondersteunende kassen en teeltondersteunende voorzieningen tot een maximale oppervlakte van 5000 m2;

  2. sleufsilo's en kuilvoerplaten;

  3. mestfoliebassins met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;

  4. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

  5. andere-werken;

  6. tuinen;

  7. erven;

  8. ontsluitingspaden;

  9. voorzieningen;

  10. agrarische gronden.

 

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

3.2 Bouwregels

 

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

3.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing';

  2. de goothoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;

  4. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, met dien verstande dat ten behoeve van verbindingsgebouwen voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;

  5. voor bovengrondse mestopslagen geldt dat de inhoud niet meer dan 1.500 m3 mag bedragen bij een individuele mestopslag en niet meer dan 5.000 m3 mag bedragen bij een collectieve mestopslag voor niet meer dan 5 bedrijven;

  6. voor gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein geldt dat: de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 100 m2 mag bedragen; de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  1. per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bestaande bedrijfswoning aanwezig zijn, met dien verstande dat:

  2. de inhoud niet meer dan 750 m³ mag bedragen ;

  3. de dakhelling niet minder dan 35° mag bedragen.

 

 

3.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 80 m2 bedragen;

  2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.

 

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van voedersilo's en luchtwassers mag niet meer bedragen dan 15 m;

  2. de bouwhoogte van erafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een erfafscheiding, gelegen tussen de weg en het dichtst bij de weg gelegen gebouw, niet meer dan 1 m mag bedragen;

  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 10 m bedragen.

 

3.2.5 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 3.2.1geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan:

  1. deze hogere goothoogte, hogere bouwhoogte, grotere oppervlakte en/of grotere inhoud als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten en bouwhoogten betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw;

  2. deze geringere dakhelling als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

 

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en kleinschalige kampeerterreinen ten behoeve van:

  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;

  2. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

  3. het bebouwingsbeeld;

  4. de landschappelijke inpassing;

  5. de milieusituatie;

  6. de verkeersveiligheid;

  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

 

3.4.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. 3.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor wordt afgeweken van de gebruiksregels, mits dit in overeenstemming is met de bij de afwijkingsmogelijkheid genoemde voorwaarden;

  2. 3.2.1 3.2.1 onder b ten behoeve van een hogere goothoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 8 m en de hogere goothoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;

  3. 3.2.1 onder c ten behoeve van een hogere bouwhoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 m en de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;

  4. 3.2.1 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte dakafdekking, mits dit ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;

  5. 3.2.4 onder c ten behoeve van mestvergistingsinstallaties met een bouwhoogte van niet meer dan 8 m, mits bij omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in 3.5 onder c.

 

 

3.4.2 Afwegingskader

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de bouwregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

  3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, alsmede het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdende voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair en kook- en wasgelegenheid, een en ander anders dan toegestaan als kleinschalig kampeerterrein;

  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;

  3. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor:

  1. het toestaan dat tijdelijke werknemers tijdelijk worden gehuisvest in de bedrijfswoning dan wel toestaan dat de toekomstig rustende boer of een toezichthouder wordt gehuisvest in de bedrijfswoning, mits sprake blijft van één woning, hetgeen kan blijken uit het feit dat de woning niet meer dan één voordeur en één huisnummer heeft;

  2. het toestaan van de volgende nevenactiviteiten binnen bestaande gebouwen:

    1. recreatieve en toeristische voorzieningen die qua schaal en omvang passen bij de locatie;

    2. natuur- en landschapsbeheer;

    3. natuur- en landschapseducatie;

    4. agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante functies;

    5. statische binnenopslag;

mits:

    • het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;

    • de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2, tenzij het statische binnenopslag betreft, in welk geval de aan te wenden oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

    • geen buitenopslag plaatsvindt;

    • de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend inpassingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aangebouwen en/of omgeving;

    • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een ingediend beplantingsplan;

  • het toestaan van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:

    1. de zorgbehoefte objectief is aangetoond;

    2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 75 m2;

    3. de aanbouw dan wel het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

    4. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is;

  • het toestaan van de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers in bestaande bedrijfsgebouwen, mits:

    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van het bedrijf;

    2. voldoende structurele voorzieningen voor tijdelijke huisvesting elders ontbreken;

    3. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

    4. de huisvesting niet langer dan zes maanden per kalenderjaar bedraagt;

    5. de huisvesting plaatsvindt in bestaande bedrijfsgebouwen, waarvan de oppervlakte die voor de huisvesting wordt aangewend niet meer bedraagt dan 120 m2;

    6. voorzien is in een doelmatige landschappelijke inpassing;

    7. geen sprake is van zelfstandige woningen;

  • het toestaan van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van een van de volgende wijzen van mestvergisting in een installatie met een capaciteit van minder dan 25.000 kg per dag, met dien verstande dat:

    1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;

    2. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.

  •  

    3.6.2 Afwegingskader

    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

    1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

    2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

    3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

     

    3.6.3 Advies

    Burgemeester en wethouders kunnen omtrent het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige omtrent de vraag of de huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van het bedrijf.

     

     

    3.7 Wijzigingsbevoegdheid

     

     

    3.7.1 Wijziging

    Burgemeester en wethouders kunnen:

    1. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' of 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap', ten behoeve van de verschuiving van het bestemmingsvlak;

    2. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen' en in de aansluitende gebiedsbestemming, na beëindiging van het agrarische bedrijf, waarbij geldt dat:

      1. slechts één woning is toegestaan, welke uitsluitend is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte;

      2. in afwijking van het bepaalde onder 1 zijn twee woningen toegestaan in de gezamenlijke bouwmassa van de voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, indien dit pand cultuurhistorisch waardevol is en het toestaan van een tweede woning in het pand noodzakelijk is met het oog op de instandhouding van het pand, mits de aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij geldt dat in totaal een oppervlakte van 120 m2 aan bijgebouwen mag resteren;

    3. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in een andere bestemming ten behoeve van:

      1. recreatieve en toeristische voorzieningen die qua schaal en omvang passen bij de locatie;

      2. natuur- en landschapsbeheer;

      3. natuur- en landschapseducatie;

      4. agrarisch dienstverlenende bedrijven;

      5. statische binnenopslag;

    mits:

      • het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;

      • de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2, tenzij het statische binnenopslag betreft, in welk geval de aan te wenden oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

      • overtollige gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;

      • geen buitenopslag plaatsvindt;

      • de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend inpassingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;

      • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een ingediend beplantingsplan;het geen locatie betreft die geschikt is voor blijvend agrarisch gebruik;

      • het geen locatie betreft waar sloop heeft plaatsgevonden in het kader van de Ruimte-voor-ruimteregeling;

    • de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' ten behoeve van een reëel boomkwekerijbedrijf, indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming 'Agrarisch';

    • de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij, mits:

      1. het geen locatie betreft waar sloop heeft plaatsgevonden in het kader van Ruimte-voor-ruimteregeling;

      2. er geen publieks- of verkeersaantrekkende voorzieningen worden gebouwd en/of aangelegd.

    •  

       

      3.7.2 Afwegingskader

      Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

      1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

      2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

      3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

       

      ARTIKEL 4 Agrarisch-Paardenhouderij

       

      4.1 Bestemmingsomschrijving

      De voor 'Agrarisch-Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

      1. de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij (geen manege), waaronder begrepen de stalling van pensionpaarden, dan wel een combinatie van een gebruiksgerichte en een productgerichte paardenhouderij, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan 1 paardenhouderij is toegestaan;

      2. een kleinschalig kampeerterrein;

      3. bed & breakfast ;

      4. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;

      5. landschappelijke inpassing;

      6. de waterhuishouding;

      met daarbijbehorende:

      1. gebouwen;

      2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

      3. buitenrijbakken;

      4. tuinen;

      5. erven;

      6. ontsluitingspaden;

      7. voorzieningen;

      8. agrarische gronden.

       

       

      4.2 Bouwregels

      Op de voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

       

       

      4.2.1 Gebouwen

      Voor een gebouw gelden de volgende regels:

      1. een gebouw mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing';

      2. de goothoogte mag niet meer dan 5 m bedragen, tenzij ter plaatse anders aangeduid;

      3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, tenzij ter plaatse anders aangeduid;

      4. de dakhelling mag niet minder dan 15 º bedragen, met dien verstande dat ten behoeve van verbindingsgebouwen voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;

      5. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één rijhal aanwezig zijn, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m2, tenzij ter plaatse een ander maximum bebouwd oppervlak is aangeduid.

       

      4.2.2 Bedrijfswoningen

      Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

      1. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig zijn, tenzij ter plaatse een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen, in welk geval het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het ter plaatse aangegeven aantal;

      2. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen;

      3. de dakhelling mag niet minder dan 35° bedragen.

       

      4.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning

      Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

      1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m2;

      2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;

      3. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.

       

      4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

      Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

      1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;

      2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een erfafscheiding, gelegen tussen de weg en het dichtst bij de weg gelegen gebouw, niet meer dan 1 m mag bedragen;

      3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.

       

      4.2.5 Afwijkende maatvoering

      In afwijking van het bepaalde in 4.2, 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan:

      1. deze hogere goothoogte, hogere bouwhoogte, grotere oppervlakte en/of grotere inhoud als maximum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten en bouwhoogten betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw;

      2. deze geringere dakhelling als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

       

      4.3 Nadere eisen

      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

      1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;

      2. het bebouwingsbeeld;

      3. de landschappelijke inpassing;

      4. de milieusituatie;

      5. de verkeersveiligheid;

      6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

       

      4.4 Afwijken van de bouwregels

       

       

      4.4.1 Omgevingsvergunning

      Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

      1. 4.2.1 onder b ten behoeve van een hogere goothoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 8 m en de hogere goothoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;

      2. 4.2.1 onder c ten behoeve van een hogere bouwhoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 m en de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;

      3. 4.2.1 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte dakafdekking, mits dit ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is.

       

      4.4.2 Afwegingskader

      Bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de bouwregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

      1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

      2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

      3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

       

      4.5 Specifieke gebruiksregels

      Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het aanleggen van verkeers- of publieksaantrekkende voorzieningen.

       

      4.6 Wijzigingsbevoegdheid

       

       

      4.6.1 Wijziging

      Burgemeester en wethouders kunnen:

      1. de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' wijzigen in de bestemming 'Wonen' en in de aansluitende gebiedsbestemming, na beëindiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij geldt dat:

        1. slechts één woning is toegestaan, welke uitsluitend is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte;

        2. in afwijking van het bepaalde onder 1 zijn twee woningen toegestaan in de gezamenlijke bouwmassa van de voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, indien dit pand cultuurhistorisch waardevol is en het toestaan van een tweede woning in het pand noodzakelijk is met het oog op de instandhouding van het pand;

      2. de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' wijzigen in een andere bestemming ten behoeve van:

      1. recreatieve en toeristische voorzieningen die qua schaal en omvang passen bij de locatie;

      2. natuur- en landschapsbeheer;

      3. natuur- en landschapseducatie;

      4. agrarisch dienstverlenende bedrijven;

      5. statische binnenopslag;

      mits:

        • het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;

        • de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2, tenzij het statische binnenopslag betreft, in welk geval de an te wenden oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

        • overtollige gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;

        • geen buitenopslag plaatsvindt;

        • de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend inpassingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aangebouwen en/of omgeving;

        • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een ingediend beplantingsplan;

      • de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' of de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' ten behoeve van een reëel bedrijf, indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming 'Agrarisch'.

      •  

         

         

        4.6.2 Afwegingskader

        Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

        1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

        2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

        3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

         

        ARTIKEL 5 Bedrijf-Nutsbedrijf

         

        5.1 Bestemmingsomschrijving

        De voor 'Bedrijf-Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

        1. een waterwinbedrijf;

        2. gebouwen - een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;

        3. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

        4. erven;

        5. terreinen.

         

         

        5.2 Bouwregels

        Op de voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

         

        5.2.1 Gebouwen

        Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

        1. de goothoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;

        2. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;

        3. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat de oppervlakte vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het plan eenmalig mag toenemen met 15%.

         

        5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

        Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

        5.2.3 Afwijkende maatvoering

        In afwijking van het bepaalde in 5.2.1 en 5.2.2 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan deze hogere goothoogte, hogere bouwhoogte en/of grotere oppervlakte als maximum mag worden gehanteerd voor dat bouwwerk en, voor zover het goothoogten en bouwhoogten betreft, voor uitbreidingen van dat bouwwerk.

         

         

         

        5.3 Nadere eisen

        Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

        1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;

        2. het bebouwingsbeeld;

        3. de landschappelijke inpassing;

        4. de milieusituatie;

        5. de verkeersveiligheid;

        6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

         

         

        5.4 Afwijken van de bouwregels

         

        5.4.1 omgevingsvergunning

        Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

        1. 5.2.1 onder a ten behoeve van een hogere goothoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de goothoogte niet meer bedraagt dan 8 m en de hogere goothoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;

        2. 5.2.1 onder b ten behoeve van een hogere bouwhoogte, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 12 m en de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;

        3. 5.2.1 onder c ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte dakafdekking.

         

        5.4.2 Afwegingskader

        Bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de bouwregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

        1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

        2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

        3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

         

         

         

        ARTIKEL 6 Natuur

         

        6.1 Bestemmingsomschrijving

        De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

        1. bos en/of natuur, waarbij de natuurwaarden:

          • in de beekdalen zijn gekoppeld aan de beken, natte schraalgraslanden en vochtige loofbossen, welke gebieden gekenmerkt worden door een hoge grondwaterstand en kwel;

          • in de heideontginningslandschappen zijn gekoppeld aan heidegebieden en boscomplexen met plaatselijk heiderelicten en vennen;

        2. het behoud, de bescherming en/of de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde van het gebied;

        3. agrarisch medegebruik;

        4. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;

        5. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;

        6. sloten en waterbergingen zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;

        met daarbijbehorende;

        1. gebouwen;

        2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

        3. andere-werken;

        4. voorzieningen.

         

         

         

        6.2 Bouwregels

        Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

         

        6.2.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

        Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

        1. gebouwen mogen niet worden gebouwd.

        2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 m¹ bedragen.

         

         

        6.2.2 Afwijkende maatvoering

        In afwijking van het bepaalde in 6.2.1 geldt dat indien een hogere bouwhoogte aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan deze hogere bouwhoogte als maximum mag worden gehanteerd voor dat bouwwerk en voor uitbreidingen van dat bouwwerk.

         

        6.3 Afwijken van de gebruiksregels

         

        6.3.1 Omgevingsvergunning

        Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

        1. 6.1 onder d ten behoeve van nieuwe fiets-, wandel- en ruiterpaden;

        2. 6.1 onder e ten behoeve van nieuwe waterbergingen, mits deze qua aard en schaal passen bij de bestemming.

         

        6.3.2 Afwegingskader

        Bij het afwijken van de gebruiksregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

        1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

        2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad.

         

        6.4 Aanlegactiviteiten

         

         

        6.4.1 Verbod

        Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in de tabel van Bijlage 1 Tabel genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming en de betreffende werken of werkzaamheden een 'A' is vermeld.

         

        6.4.2 Uitzonderingen op het verbod

        Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

        1. die het normale onderhoud betreffen;

        2. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

        3. waarvoor een vergunning (te verlenen door de minister) is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet;

        4. die worden uitgevoerd krachtens een op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 vastgesteld beheersplan.

         

        6.4.3 Afwegingskader

        Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden. Onder de waarden van deze gronden worden verstaan de natuurlijke en landschappelijke waarde van de gronden als bedoeld in 6.1.

         

        ARTIKEL 7 Sport

         

        7.1 Bestemmingsomschrijving

        De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

        1. sportactiviteiten (zoals tennis, voetbal, hockey, atletiek, golf) met uitzondering van gemotoriseerde sporten en sporten met dieren;

        met daarbijbehorende:

        1. gebouwen zoals een sportkantine, kleedlokalen en tribunes, doch een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;

        2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

        3. andere-werken;

        4. wegen;

        5. paden;

        6. waterhuishoudkundige voorzieningen;

        7. groenvoorzieningen;

        8. parkeervoorzieningen.

         

         

        7.2 Bouwregels

        Op de voor sport aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

         

        7.2.1 Gebouwen

        Voor een gebouw gelden de volgende regels:

        1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

        2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

        3. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 15º;

        4. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte, met dien verstande dat de oppervlakte vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van het plan eenmalig mag toenemen met 15%.

         

         

        7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

        Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

        1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;

        2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 m bedragen;

        3. de bouwhoogte van de antennemast mag niet meer dan 40 m bedragen;

        4. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.

         

         

        7.2.3 Afwijkende maatvoering

        In afwijking van het bepaalde in 7.2.1. en 7.2.2 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan:

        1. deze hogere goothoogte en/of hogere bouwhoogte als maximum mag worden gehanteerd voor dat bouwwerk en voor uitbreidingen van dat bouwwerk;

        2. deze geringere dakhelling als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

         

         

        7.3 Nadere eisen

        Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

        1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;

        2. het bebouwingsbeeld;

        3. de landschappelijke inpassing;

        4. de milieusituatie;

        5. de verkeersveiligheid;

        6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

         

         

        7.4 Afwijken van de bouwregels

         

         

        7.4.1 Omgevingsvergunning

        Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 onder d en toestaan dat de eenmalige uitbreidingsruimte van 15% per gebouw van meerdere gebouwen wordt toegerekend aan één gebouw, mits de totale uitbreidingsruimte niet toeneemt.

         

         

         

        7.4.2 Afwegingskader

        Bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de bouwregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

        1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

        2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad.

         

         

         

        ARTIKEL 8 Wonen

         

        8.1 Bestemmingsomschrijving

        De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

        1. wonen, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan 1 woning is toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal;

        2. het hobbymatig houden van dieren;

        3. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;

        4. bed & breakfast;

        5. landschappelijke inpassing;

        6. water, (overkluisde) waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;

        7. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning' voor een galerie;

         

        met daarbijbehorende:

        1. gebouwen;

        2. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

        3. andere-werken;

        4. buitenrijbakken, waarvoor geldt dat per bestemmingsvlak niet meer dan 1 paardrijbak aanwezig mag zijn;

        5. tuinen;

        6. erven.

         

        8.2 bouwregels

        Op de voor "Wonen" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

         

        8.2.1 Gebouwen

        Een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie.

         

        8.2.2 hoofdgebouwen

        Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

        1. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden herbouwd op de plaats van het bestaande hoofdgebouw;

        2. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woning aanwezig zijn, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' voorkomt, in welk geval het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal;

        3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwenwooneenheden' mag het aantal aaneen te bouwen woningen niet meer bedragen dan het aangegeven aantal en mogen de aaneengebouwde woningen niet worden vervangen door vrijstaande woningen;

        4. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

        5. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;

        6. de dakhelling mag niet minder dan 35° bedragen, met dien verstande dat ten behoeve van verbindingsgebouwen voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;

        7. de inhoud mag niet meer dan 750 m³ bedragen;

        8. het ondergrondse deel van een hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 bouwlaag diep zijn.

         

         

        8.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

        Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

        1. een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet worden gebouwd voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

        2. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m2;

        3. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;

        4. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.

         

         

        8.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

        Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

        de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een bouwwerk, gelegen tussen de weg en het dichtst bij de weg gelegen gebouw, niet meer dan 1 m mag bedragen.

         

        8.2.5 Afwijkende maatvoering

        In afwijking van het bepaalde in 8.2.2 en 8.2.3 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan:

        1. deze hogere goothoogte, hogere bouwhoogte en/of grotere inhoud (ook in geval van sloop en herbouw) als maximum mag worden gehanteerd voor dat bouwwerk en, voor zover het goothoogten en bouwhoogten betreft, voor uitbreidingen van dat bouwwerk;

        2. deze grotere oppervlakte per aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag worden gehandhaafd op de plaats van de aanbouw, de uitbouw of het bijgebouw zoals dat/die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan (ook in geval van herbouw op dezelfde plaats), maar niet mag worden herbouwd op een andere plaats;

        3. deze geringere dakhelling als minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

         

         

        8.3 Nadere eisen

         

        8.3.1 Nadere eisen

        Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

        a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;

        b. het bebouwingsbeeld;

        c. de landschappelijke inpassing;

        d. de milieusituatie;

        e. de verkeersveiligheid;

        f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

        g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.

         

        8.4 Afwijking van de bouwregels

         

        8.4.1 omgevingsvergunning

        Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

        1. 8.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor wordt afgeweken van de gebruiksregels, mits dit in overeenstemming is met de bij de afwijkingsmogelijkheid genoemde voorwaarden;

        2. 8.2.2 onder a en toestaan dat een hoofdgebouw wordt herbouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 (algemene bouwregels), mits dit leidt tot een stedenbouwkundige verbetering van de situatie;

        3. 8.2.2 onder f en een geringere dakhelling toestaan ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte afdekking;

        4. 8.2.2 onder g en een grotere inhoud toestaan door het betrekken van een voormalig boerderijgedeelte bij de woning, in welk geval de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan de bouwmassa van de voormalige boerderij (voormalige bedrijfswoning met aangebouwd voormalig bedrijfsgedeelte), indien en voor zover het pand cultuurhistorisch waardevol is en het toestaan van het vergroten van de woning in het pand noodzakelijk is met het oog op de instandhouding van het pand;

        5. 8.2.2 onder g en een grotere inhoud toestaan indien sprake is van verhoging van bestaande beeldbepalende kwaliteiten in de omgeving;

        6. 8.2.3 onder b en toestaan dat een dierenverblijf wordt gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 25 m2, indien het perceel een oppervlakte heeft van tenminste 900 m2.

         

        8.4.2 Afwegingskader

        Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

        1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

        2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

        3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

         

         

        8.5 Specifieke gebruiksregels

         

         

        8.5.1 Strijdig gebruik

        Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

        1. bewoning van bijgebouwen;

        2. het bewonen van aanbouwen door een ander huishouden dan het huishouden dat het hoofdgebouw bewoont;

        3. de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten;

        4. horeca.

         

        8.6 Afwijken van de gebruiksregels

         

        8.6.1 omgevingsvergunning

        Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.5.1 onder a en/of b ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw respectievelijk een aanbouw, mits:

        1. de zorgbehoefte objectief is aangetoond;

        2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 75 m2;

        3. in geval van een bijgebouw: het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

        4. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is.

         

         

        8.6.2 Afwegingskader

        Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

        1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

        2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

        3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

         

         

         

        8.7 Wijzigingsbevoegdheid

         

         

        8.7.1 Wijziging

        Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en

        1. twee woningen toegestaan in de gezamenlijke bouwmassa van een voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, indien dit pand cultuurhistorisch waardevol is en het toestaan van een tweede woning in het pand noodzakelijk is met het oog op de instandhouding van het pand;

        2. toestaan dat op een voormalige bedrijfslocatie de volgende activiteiten worden uitgeoefend:

          1. recreatieve en toeristische voorzieningen die qua schaal en omvang passen bij de locatie;

          2. natuur- en landschapsbeheer;

          3. natuur- en landschapseducatie;

          4. agrarisch dienstverlenende bedrijven;

          5. statische binnenopslag;

        mits:

          • het in opzet en ontwikkelingsperspectief gaat om een kleinschalige activiteit met in beginsel slechts enkele werknemers;

          • de oppervlakte aan gebouwen die voor de activiteit wordt aangewend niet meer bedraagt dan 400 m2, tenzij het statische binnenopslag betreft, in welk geval de aan te wenden oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

          • overtollige gebouwen worden gesloopt, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen;

          • geen buitenopslag plaatsvindt;

          • de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend inpassingsplan, door het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of herstel van cultuurhistorische elementen aangebouwen en/of omgeving;

          • landschappelijke inpassing plaatsvindt op basis van een ingediend beplantingsplan.

         

         

        8.7.2 Afwegingskader

        Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

        1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;

        2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;

        3. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.

         

         

         

        ARTIKEL 9 Leiding

         

        9.1 Bestemmingsomschrijving

        De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

        1. de bescherming van de in de strook gelegen leidingen;

        2. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding- gas', een ondergrondse hogedruk hoofdaardgastransportleiding met een belemmerde strook ter breedte van 5 meter;alsmede een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met een belemmerde strook ter breedte van 4 meter, beide aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.

        3. ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding', een bovengrondse hoogspanningsverbinding;

        met daarbijbehorende:

        1. leidingzone;

        2. veiligheidszone;

        3. gebouwen;

        4. bouwwerken, geen gebouw zijnde;

        5. andere-werken.

         

         

        9.2 Bouwregels

        Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

         

        9.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

        Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

        1. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag niet meer dan 60 m bedragen;

        2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen.

         

        9.3 Afwijken van de bouwregels

         

        9.3.1 omgevingsvergunning

        Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van een andere daar voorkomende bestemming.

         

        9.3.2 Afwegingskader

        Een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de bouwregels wordt slechts verleend indien en voorzover uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen geen bezwaar bestaat.

         

         

        9.4 Aanlegactiviteiten

         

        9.4.1 Verbod

        Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in de tabel van Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming en de betreffende werken of werkzaamheden een 'A' is vermeld.

         

        9.4.2 Uitzondering op verbod

        Het in 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

        1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;

        2. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

         

        9.4.3 Afwegingskader

        Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien het behoud van een veilige ligging van de leiding en de continuïteit van de functie van de leiding zijn gewaarborgd.

         

        9.4.4 Procedure

        Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunningvoor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden horen burgemeester en wethouders de betreffende leidingbeheerder(s).

         

        9.5 Voorrang dubbelbestemming

        In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

         

        ARTIKEL 10 Waarde-Natuur

         

        10.1 Bestemmingsomschrijving

        De voor 'Waarde - Natuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende natuurlijke waarde en landschappelijke waarde.

         

        10.2 Bouwregels

        Op de voor 'Waarde - Natuur' aangewezen gronden:

        1. mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van andere bestemmingen, indien en voor zover de natuurlijke waarde van het gebied niet wordt aangetast;

        2. mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Waarde - Natuur' worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 2 m.

         

        10.3 Aanlegactiviteiten

         

         

        10.3.1 Verbod

        Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de in de tabel in Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming en de betreffende werken of werkzaamheden een 'A' is vermeld.

         

        10.3.2 Uitzondering op het verbod

        Het in 10.3.1vervatte verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:

        1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;

        2. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

         

         

        10.3.3 Afwegingskader

        Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden. Onder de waarden van deze gronden worden verstaan de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden als bedoeld in 10.1

         

        10.4 Voorrang dubbelbestemming

        In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.