Buitengebied, Herziening 2018

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0786.BPBuitengeb2018-va02
Plantype: bestemmingsplan

Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch aanverwant

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden

Artikel 7 Bedrijf

Artikel 8 Bedrijf - Gemaal

Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 10 Bos

Artikel 11 Groen – Landschapselement

Artikel 12 Horeca

Artikel 13 Maatschappelijk

Artikel 14 Natuur

Artikel 15 Recreatie

Artikel 16 Recreatie – Recreatiewoning

Artikel 17 Recreatie – Verblijfsrecreatie

Artikel 18 Recreatie – Volkstuin

Artikel 19 Sport

Artikel 20 Verkeer

Artikel 21 Water

Artikel 22 Water – Vaarweg

Artikel 23 Wonen

Artikel 24 Leiding

Artikel 25 Waarde – Archeologie

Artikel 26 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Artikel 27 Waterstaat – Attentiegebied EHS

Artikel 28 Waterstaat - Stroomvoerend winterbed

Artikel 29 Waterstaat – Waterkering

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Artikel 31 Algemene bouwregels

Artikel 32 Algemene gebruiksregels

Artikel 33 Algemene aanduidingsregels

Artikel 34 Algemene afwijkingsregels

Artikel 35 Algemene wijzigingsregels

Artikel 36 Overige regels

Artikel 37 Overgangsrecht

Artikel 38 Slotregel

Hoofdstuk 3 Overgangs- en Slotregels

 

 

 

 

 
Bijlagen:

 

Bijlage 1: Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2: Detailkaart ‘Cultuurhistorisch waardevol gebied’

Bijlage 3: Detailkaart ‘Kwetsbare soorten’

Bijlage 4: Onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen

Bijlage 5: Onherroepelijke omgevingsvergunningen

Bijlage 6: Geregistreerde meldingen

Bijlage 7: Landschappelijke inpassing Heistraat 2

Bijlage 8: Landschappelijke inpassing Liefkenshoeksestraat 6

Bijlage 9: Landschappelijke inpassing Molenakker 10

Bijlage 10: Landschappelijke inpassing Bosschebaan 9/9a

Bijlage 11: Landschappelijke inpassing bijgebouw bij woning Tweehuizerweg 4

Bijlage 12: Landschappelijke inpassing Venesteinlaan 3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel A Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied, Herziening 2018' met identificatienummer NL.IMRO.0786.BPBuitengeb2018-va02 van de gemeente gemeente Grave;

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

 

 

Artikel B Toepassingsbereik

 

  1. De verbeelding en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Grave, zoals vastgesteld op 25 april 2013, wordt herzien zoals aangegeven in de regels van deze herziening en/of zoals aangegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Voor het overige blijven de regels en verbeeldingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied' ongewijzigd van toepassing, inclusief de volgende herzieningen:

  • 'Waardevolle bomen en bebouwing', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Grave op 15 mei 2018.

  • 'Buitengebied, 1e herziening', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Grave op 14 juli 2015 en opnieuw vastgesteld op 4 juli 2017.

  • 'Seksinrichtingen', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Grave op 27 januari 2015.

  • 'Boomteelt', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Grave op 6 juni 2017.

  • 'Uitbreiding Vicaris Hermanspark', zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Grave op 14 oktober 2014.

  1. De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Grave, zoals vastgesteld op 25 april 2013 wordt herzien zoals genoemd onder a, inclusief de volgende wijzigingsplannen:

  • 'Prinsenhof 4', zoals vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Grave op 15-11-2011.

 

De in rood weergegeven regels worden toegevoegd of vervangen aan de regels en/of verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.

De in rood weergegeven doorhalingen worden verwijderd uit de regels en/of verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'.

De in blauw aangegeven regels betreffen de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, 1e herziening' van de gemeente Grave zoals vastgesteld op 14 juli 2015.

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Grave.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0786.BPBuitengebied-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

AAB:

Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

 

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van het pand, waarbij de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

 

aardkundige waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs-)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

agrarisch aanverwant bedrijf:

een agrarisch – technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf.

 

agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

  1. een (vollegronds)teeltbedrijf;

  2. een glastuinbouwbedrijf;

  3. een veehouderij;

  4. een overig agrarisch bedrijf;

  5. een paardenhouderij.

 

agrarisch bedrijf, grondgebonden:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

 

a (vollegronds)teeltbedrijf

een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

 

b glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

 

c veehouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren, waarbij nader onderscheid wordt gemaakt in:

 

c1 intensieve veehouderij

een veehouderij met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

 

c2 grondgebonden veehouderij:

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Of hiervan sprake is wordt getoetst op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

d overig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, veehouderij of paardenhouderij, gericht op het het telen van vissen, wormen, insecten en/of gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen, niet zijnde kassen, plaatsvindt, zoals witlof of champignons.

 

d1 paardenhouderij (gebruiksgericht):

het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met mogelijk als nevenfunctie het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's.

 

d2 paardenhouderij (productiegericht):

paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan/ met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

 

e paardenhouderij

een overig agrarisch bedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het houden, fokken, africhten van paarden en/of het bieden van gelegenheid tot het berijden van paarden;

 

agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.

 

agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij:

een agrarisch bedrijf, met uitzondering van een intensieve veehouderij, waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf.

 

agrarisch bedrijf, niet grondgebonden:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.

 

agrarisch-technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.

waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.

 

agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groen-composteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven.

 

agrarische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie.

 

akkerdek:

humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking.

 

archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 of de Erfgoedverordening Grave 2010 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

 

archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

 

archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

 

ark

een object te water op een vaste ligplaats, met een min of meer rechthoekige opbouw zonder noemenswaardige variatie in hoogte.

 

attentiegebied ehs:

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bebouwingsconcentratie:

een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster:

  • Kernrandzone: een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

  • Bebouwingslint: een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.

  • Bebouwingscluster: een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.

 

bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 

bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van de hoofdfunctie ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

 

bedrijfsbebouwing:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke, uitgezonderd de bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

 

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

 

bedrijfsmatig:

in uitoefening van een bedrijf.

 

bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

 

beplantingsplan:

plan, waarin wordt aangegeven hoe de beplanting ingericht en beheerd zal gaan worden.

 

bestaand(e situatie):

  1. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestonden of in uitvoering waren, en gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;

  2. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestond, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

 
bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

 

bijbehorende voorzieningen:

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

 

bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

 

blijvend omzetten van grasland:

het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een andere bodemcultuur.

 

boerderijsplitsing:

het opdelen, binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa, van een boerderij(gebouw) in niet meer dan 2 woningen.

 

bodemingreep:

werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

 

boog- en tunnelkassen:

al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of sierteelt.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

 

bouwmassa:

een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.

 

bouwvoor:

bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 cm.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in

of op de grond.

 

café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

 

categorie:

zone of gebied dat op de gemeentelijke beleidskaart archeologie is opgenomen.

 

containerteelt:

teelt van gewassen op containervelden.

 

containerveld:

een werk, niet zijnde een bouwwerk, bestaande uit grond voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen met bijbehorende voorzieningen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

 

cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

 

dagrecreatie:

recreatieve activiteit, niet zijnde verblijfsrecreatie.

 

dagrecreatieve voorziening:

voorziening ten behoeve van dagrecreatie.

 

dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

 
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

diepploegen:

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,50 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

 

diepte bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

 

dierenpension/-asiel:

een bedrijf dat is gericht op de tijdelijke opvang en verzorging van kleine huisdieren.

 

dierenverblijf:

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

 

duurzame locatie intensieve veehouderij:

bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het ter plaatse uit te breiden.

 

ecologische hoofdstructuur:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

 

ecologische verbindingszone (evz):

in dit plan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.

 

ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

 

eenheden:

verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.

 

erf- en perceelsafscheiding:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een afbakening vormt tussen een erf of perceel en een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

extensieve (openlucht)recreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen sub-stantieel beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.

 

extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

gebruiken:

gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

 

geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

 

gemeenschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van en ondergeschikt aan de verblijfsrecreatie, zoals ruimtes voor vermaak (slechtweervoorziening) en sanitaire voorzieningen.

 

groenblauwe mantel:

gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.

 

herbouw:

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.

 

 
hergebruik:

gebruik van een bestaande agrarische bouwlocatie (bouwvlak) ofwel een bestaande niet-agrarische bouwlocatie (niet-agrarisch bedrijf of wonen) voor de nieuwvestiging of verplaatsing van een bedrijf.

 

hervestiging van een agrarisch bedrijf:

het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwvlak naar het andere agrarisch bouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.

 

hokdierhouderij:

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, danwel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

 

horeca:

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

 

houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.

 

hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.

 

hydrologische waarde:

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

 

kampeerboerderij:

(voormalig) agrarisch bedrijf, waarvan de gebouwen en/of gronden geheel of gedeeltelijk zijn ingericht om daarin respectievelijk daarop gelegenheid te geven tot recreatief nachtverblijf.

 

kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

  2. enig ander onderkomen of voertuig of gedeelte daarvan, voorzover, geen bouwwerk zijnde;

een en ander voorzover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht danwel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

 

karakteristiek:

herkenbaar, markant, wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuur-historische waarde van belang.

 

kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 m.

 

kelder:

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

 

kennel:

een inrichting die is gericht op het fokken, het verzorgen en het africhten van honden.

 

kernrandzone:

een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

 

kleinschalige horeca:

kleinschalige horeca-activiteiten op gronden met een andere hoofdfunctie, tot een in de regels aangegeven maximale oppervlakte.

 

kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.

 

kunstwerk:

civieltechnisch bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen.

 

landschapselementen:

ter plaatse gebonden ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes en dergelijke.

 

landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

 

maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening, met eventueel ondergeschikte horeca en/of detailhandel.

 

manege:

een bedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid aan eenieder geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

 

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

mestbewerking:

toepassen van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, vergassing en verbranding.droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

 

mestkelder:

ondergronds gelegen ruimte die hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het opslaan van mest.

 

natuurwaarden/natuurwetenschappelijke waarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leef-gemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

 

natuurontwikkelingsgebied:

landbouwgronden, die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur waardoor ruimtelijke ingrepen die natuurontwikkeling kunnen frustreren moeten worden voorkomen.

 

nevenfunctie:

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

 

netto glas:

aantal m² kasoppervlakte.

 

nieuwe bedrijfswoning:

een niet reeds bestaande bedrijfswoning.

 

niet-agrarische functies:

functies als (statische) binnenopslag, recreatie, een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, met ondergeschikte horeca .

 

nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf:

projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwvlak op een locatie die volgens dit bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwvlak.

 

omschakeling van of naar een agrarisch bedrijf:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische bedrijfsvorm.

 

ondergeschikte horeca (inclusief terras):

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, waar uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte (inclusief terras) specifiek wordt ingericht voor het verstrekken van drank en etenswaren. Deze onder-geschikte horeca-activiteiten dienen ten dienste te staan van de hoofdfunctie.

 

onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

 

openheid:

landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.

 

oppervlakte bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

 

paardenbak:

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

 

paardenhouderij (gebruiksgericht):

het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met mogelijk als nevenfunctie het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's.

 

paardenhouderij (productiegericht):

paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan/ met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

 

peil:

  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

perceelsindeling:

de omvang, vorm en situering van percelen.

 

perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

 

plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

 

plattelandswoning:

een agrarische bedrijfswoning die tevens bewoond mag worden door personen die geen functionele binding hebben met het op hetzelfde bouwvlak gevestigde bedrijf.

 

productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

projectgebied:

gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

reconstructiewetzone:

extensiveringsgebied:

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat natuur of overig, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

 

verwevingsgebied:

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

recreatieve voorziening:

voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik.

 

recreatiewoning:

woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf, waarvan de gebruikers het hoofdverblijf elders hebben.

 

recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

 

reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.

 

risicovolle inrichting:

  1. een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare plaatsgebonden risicocontour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

 

ruimtelijke eenheid:

complex van bij elkaar behorende bouwwerken.

 

ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seks-automatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

sociale en educatieve voorzieningen:

kleinschalige voorzieningen al dan niet gekoppeld aan een agrarisch bedrijf welke is gericht op het (in groepsverband) informeren over landbouw, landschap, natuur en recreatie.

 

sportvoorziening:

faciliteit, bijvoorbeeld een sportveld, sporthal of soortgelijke accommodatie, waar lichamelijke activiteiten kunnen worden beoefend.

 

 

stalderingsgebied:

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen. Bij de toepassing van de regels van dit bestemmingsplan wordt de begrenzing van het stalderingsgebied bepaald door de begrenzing van het stalderingsgebied in de provinciale Verordening ruimte zoals geldend op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

statische binnenopslag

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.

 

stellingen:

constructie ten behoeve van de teelt van gewassen.

 

stellingenteelt:

de teelt van gewassen op, aan of tegen stellingen.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze ingaan op het aanbod van prostitutie, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

thomashuis

een kleinschalige woonvoorziening voor maximaal acht personen met een verstandelijke beperking.

 

teeltondersteunende kas:

een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoor-latend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden.

 

teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij.

 

teeltondersteunende voorzieningen, permanent:

teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas:

Hieronder worden verstaan schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (> 1,5 m) alsmede containervelden ten behoeve van containerteelt, stellingen, trayvelden etcetera, niet zijnde kassen.

 

teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijk:

teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.

 

teeltondersteunende voorzieningen, overig

een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van niet meer dan 3 m, op boomteelt percelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden (boomteelthek en regenkappen).

 

twee-aaneen:

halfvrijstaande woning.

 

uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – en een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

 

verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats buiten het hoofdverblijf van de gebruikers, anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of vaartuig of overnachting(en) bij familie of kennissen, waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

 

verkoopvloeroppervlak:

in een detailhandelsvestiging voorkomende hoeveelheid bedrijfsvloeroppervlakte, gemeten in m² op de vloer van de bedrijfsruimte, ten behoeve van de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen of het verlenen van aanverwante diensten.

 

voorgevel:

een naar de openbare weg en/of openbaar gebied toegekeerde, meest gezichtsbepalende, gevel van een hoofdgebouw.

 

voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

 

voormalige agrarische bedrijfslocatie:

een agrarisch of niet – agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk aanwezig zijn.

 

volkstuin:

een particuliere tuin, die niet bij de eigen woning ligt en waar, anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf, op kleine schaal voedings- en/of siergewassen worden geteeld en voornamelijk ten eigen behoeve.

 

 

 

volwaardig(heid van een) bedrijf:

een bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen zowel bedrijfseconomisch als milieuhygiënisch.

 

vormverandering van een bouwvlak:

wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.

 

water:

alle water dat zichtbaar aanwezig is (oppervlaktewater) in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar aanwezig is (grondwater) zoals freatisch grond-water direct beneden het maaiveld.

 

waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

windturbine:

bouwwerk bedoeld voor het opwekken van elektriciteit door middel van wind(energie).

 

wonen:

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden (geen woongroepen zijnde).

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

woonboerderij:

een gebouw met cultuurhistorische waarden en kenmerken dat bestaat uit één (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of kortgevelboerderij), danwel na herbouw wederom de ruimtelijke kenmerken hiervan heeft.

 

wooneenheid:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, dat zich bevindt in een bouwmassa met meerdere wooneenheden.

 

zoekgebied voor ecologische verbindingszone (evz):

gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

 

 

zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen:

gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.

 

zorgboerderij:

de opvang van mensen met een zorgvraag hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resociali-satie of therapie.

 

zorgvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg, in casu de verzorging/verpleging van mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak in het kader van de verbetering van hun welzijn, met uitzondering van mantelzorg. Onder zorgvoorzieningen worden zorgboerderijen, kinderboerderijen en educatieve voorzieningen verstaan.

 

zorgvuldige veehouderij

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Algemeen

afstand tot de weg:

de afstand van bebouwing tot de as van de weg;

 

afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse/achterste perceelgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

bebouwd oppervlak:

het gezamenlijk oppervlak op een bouwperceel van de gebouwen en van uitsluitend die bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste 1 m boven peil. Het oppervlak van laatstgenoemde bouwwerken wordt gemeten door middel van projectie en wel 1 m boven peil.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoor-stenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op een afstand van 10 m tot de grens van het bouwperceel met een verkeersbestemming.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de lengte, de breedte en de diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren);

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

 

 

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

  1. De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

  2. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.

  3. Bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van de woningbreedte wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt voor het meten van de goothoogte.

  4. Bij toepassing van een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

 

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. grondgebonden agrarische (vollegronds) teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' (sa-veehouderij), een veehouderij is toegestaan, waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;

  2. ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’, een overig agrarisch bedrijf is toegestaan;

  3. 'paardenhouderij' een paardenhouderij is toegestaan;

  4. ‘agrarisch loonbedrijf’, een agrarisch loonbedrijf is toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. één bedrijfswoning per bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven.

  2. bewerking van eigen ter plaatse geproduceerde mest;

  3. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. tevens een hoveniersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';

  5. tevens een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

  6. tevens een groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groepsaccommodatie';

  7. tevens een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';

  8. tevens uitsluitend een schuilstal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilstal';

  9. tevens een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';

  10. tevens een speeltuin ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';

  11. tevens een zorgboerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';

  12. permanente teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt', met dien verstande dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend containervelden zijn toegestaan;

  2. 'specifieke vorm van agrarisch - stellingenteelt', met dien verstande dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend stellingen met paden zijn toegestaan;

  1. permanente teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt', met dien verstande dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend al dan niet verharde containervelden zijn toegestaan;

  2. 'specifieke vorm van agrarisch - stellingenteelt', met dien verstande dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend stellingen met al dan niet verharde paden zijn toegestaan;

  1. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  2. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  3. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en poelen;

  4. extensief recreatief medegebruik;

  5. behoud, herstel en/of ontwikkeling van behoud, herstel en/of ontwikkeling van cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied'/ ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’, waarbij het bepaalde in lid 33.2 van toepassing is;

  6. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’,waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

  7. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’, waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is;

  8. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is;

  9. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’/ ‘overige zone - openheid', waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agraisch - veehouderij' tevens artikel 3.2.2 en verder van toepassing is.

  1. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º.

  2. Voor een geiten- of schapenhouderij geldt tot 1 juni 2013 dat het vergroten van de bebouwing welke op de peildatum 12 december 2009 aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk verleende vergunning, niet is toegestaan.

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ mag per bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte intensieve veehouderij (m²)’ is aangegeven.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  1. De gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor veehouderijen mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning(en), niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder f is niet van toepassing indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

3.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ mag per bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte intensieve veehouderij (m²)’ is aangegeven.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

3.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan bestaand.

  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan is aangegeven.

  6. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  7. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  8. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  10. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  11. In uitzondering op het bepaalde onder c mag de inhoud van een woonboerderij meer bedragen indien de voormalige stalgedeelten binnen dezelfde bouwmassa bij het woongedeelte worden getrokken.

  12. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – schuilstal’ is geen bedrijfswoning toegestaan.

 

3.2.5 Kassen

Voor het bouwen van kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 ha netto glas.

 

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  4. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  5. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  6. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  7. Per bedrijf is niet meer dan één windturbine toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

  8. De bouwhoogte van speelvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin', mag niet meer bedragen dan 4 m.

  9. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  10. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten behoeve van een veehouderij de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder j is niet van toepassing indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veeh

uderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De bouwhoogte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m, waarbij geldt dat de oppervlakte niet meer dan 2,5 ha mag bedragen.

  3. Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan, uitgezonderd:

  1. verharde containervelden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containerteelt';

  2. stellingen met verharde paden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - stellingenteelt', waarbij de bouwhoogte van deze stellingen niet meer mag bedragen dan 1,8 m en inclusief regenkappen 2,3 m.

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m, waarbij voor erf- en perceelsafscheidingen geldt dat deze dienen te bestaan uit een open constructie.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 3.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 3.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak, of meer bedraagt dan 45º in geval van tentstallen en luchtwassers;

  4. lid 3.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  5. lid 3.2.2 voor het bouwen van teeltondersteunende kassen met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 m², indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en zekerheid bestaat dat geen sprake zal zijn van omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf;

  6. lid 3.2.2 voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  7. lid 3.2.4 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  8. lid 3.2.6 voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 17 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  9. lid 3.2.6 voor het bouwen van sleufsilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 5 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast

  10. lid 3.2.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  11. lid 3.2.6. voor het bouwen van paardenbakken, mestplaten en lichtmasten binnen het bouwvlak ten behoeve van het houden van paarden, met dien verstande dat:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken niet meer bedraagt dan 2 m.

  2. De oppervlakte per paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m².

  3. Het bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m.

  4. Door middel van een door de gemeente geaccordeerd lichtplan is aangetoond dat het aantal lichtmasten en de uitstraling van het licht wordt beperkt.

  5. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  1. lid 3.2.7. voor de bouw van een schuilgelegenheid voor dieren, met dien verstande dat:

  1. Een schuilgelegenheid voor dieren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kernrandzone’/ ‘overige zone - kernrandzone’.

  2. De oppervlakte van het bouwperceel bedraagt minimaal 0,5 ha.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

 

3.3.2 Afwijken bouw dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder e voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met h, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  7. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  8. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die wordt opgericht;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt ten minste verstaan:

  1. Het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning als plattelandswoning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’.

 

 

 

3.4.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van de gronden voor tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte aan overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.

 

3.4.3 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

  1. Bij ieder agrarisch bedrijf is productiegebonden detailhandel als nevenfunctie toegestaan tot een verkoopvloeroppervlakte van 25 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale verkoopvloeroppervlakte van 50 m² geldt.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’ een hoveniersbedrijf toegestaan met een oppervlakte van maximaal 500 m².

  3. Ter plaatse de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – groepsaccommodatie’ is een groepsaccommodatie toegestaan met een oppervlakte van maximaal 500 m².

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsrecreatie’ is een kleinschalig kampeerterrein toegestaan met maximaal 6 toeristische standplaatsen en een groepsaccommodatie.

  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’ is een zorgboerderij toegestaan.

 

3.4.4 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  3. Huisvesting mag maximaal 9 maanden duren.

  4. Per bouwvlak mag maximaal 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

3.4.5 Veehouderij

Voor een veehouderij gelden de volgende regels:

  1. Binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt.

  2. Een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen, is niet toegestaan indien daardoor de de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven meer bedraagt dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. De vestiging van en de omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2.  de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 4 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 5 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 3.3.2 of 3.5.3 is het bepaalde onder d onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

 

3.4.6 (Kikker en/of padden)poelen

Binnen deze bestemming mogen gronden gebruikt worden ten behoeve van (kikker en/of padden)poelen, met dien verstande dat de oppervlakte van een poel niet meer mag bedragen dan 1.000 m² (met een minimum van 200 m²) en dat de diepte minimaal 0,5 m bedraagt en niet meer mag bedragen dan 1,5 m. Ter bevordering van de ecologische waarde van de poel en omgeving mag de oppervlakte van het landbiotoop 2 maal de oppervlakte van de poel beslaan.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak is en blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.

  2. Het bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden vergroot.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak, waarbij geldt dat dagrecreatieve activiteiten zoals boerengolf ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  3. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  4. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  5. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  6. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  7. agrarisch technische, agrarisch verwante en overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 600 m²;

  8. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij de vormen van nevenfuncties zoals genoemd onder sub c onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten, niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties bedraagt de totale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 1.250 m² en voor het overige maximaal 1.000 m².

  3. In afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de totale oppervlakte met inbegrip van statische binnenopslag ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 2.250 m² en voor het overige maximaal 2.000 m².

  4. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  5. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  7. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid c onder 8.

  8. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  9. De omvang van de nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit dient zodanig te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het agrarische bedrijf.

  10. De nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit mag uitsluitend uitgeoefend worden in bestaande bebouwing.

  11. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .

  13. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

3.5.2 Gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woning ligt binnen het agrarisch bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwvlak is in werking.

  3. De woning ondervindt geen onevenredige milieubelemmeringen op de aspecten geluid, trilling, fijnstof of verkeer.

  4. De activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving.

  5. Er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie.

 

3.5.3 Afwijken gebruik dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.5 onder b voor het in gebruik nemen van gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met h, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  7. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  8. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die in gebruik wordt genomen;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de ingebruikname van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheden

 

3.6.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak van agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Deze wijziging is niet toegestaan voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  4. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder e.

  5. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

3.6.2 Vergroting bouwvlak agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak bij agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen grondgebonden agrarische bedrijven en overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde (intensieve) veehouderijen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voor grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 35% tot een maximum van 2,5 ha.

  2. Voor overige niet-grondgebonden bedrijven, niet zijnde veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  3. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder 7.

  7. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  8. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  9. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

 

 

3.6.3 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en door middel van het toekennen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening’ uitsluitend ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ .

  2. Er is aangetoond dat binnen het huidige bestaande bouwvlak geen ruimte is om permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. De totale oppervlakte van het huidige bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5 ha, waarbij een oppervlakte van ten minste 3,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  7. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  8. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder j.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  12. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

3.6.4 Sleufsilo's en kuilvoerplaten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en door middel van het toekennen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – sleufsilo’s en kuilvoerplaten’ uitsluitend ten behoeve van de realisatie van sleufsilo’s en kuilvoerplaten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’.

  2. Het is niet mogelijk de sleufsilo’s en/of kuilvoerplaten binnen het bestaande bouwvlak te realiseren.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. Ten behoeve van de sleufsilo’s en/of kuilvoerplaten mag het bouwvlak worden vergroot met een maximum van 1.000 m² waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ nooit meer mag bedragen dan 1,5 ha en voor grondgebonden agrarische bedrijven niet meer dan 2,1ha.

  5. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  6. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  7. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  8. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i.

  9. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  10. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  11. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

3.6.5 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduidingen ‘glastuinbouw’, ‘intensieve veehouderij’ met bijbehorende aanduiding ‘maximum oppervlakte intensieve veehouderij (m²)’, specifieke vorm van agrarisch - veehouderij, ‘intensieve kwekerij’ en/of ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorziening', ‘specifieke vorm van agrarisch – containerteelt’ en/of ‘specifieke vorm van agrarisch – stellingenteelt’ worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische (vollegronds) teeltbedrijfsvoering.

 

3.6.6 Wijziging ten behoeve van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies, niet zijnde mestbewerking, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’, behalve wijziging naar statische opslag, recreatieve, maatschappelijke en/of horeca voorzieningen welke ook buiten deze gebieden zijn toegestaan.

  3. Het agrarisch bedrijf, niet zijnde agrarisch aanverwant, ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  4. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  5. In afwijking van het bepaalde onder d mag, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch aanverwant (agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf), horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha.

  6. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder g genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  7. De volgende niet-agrarische functies, niet zijnde grootschalige voorzieningen, zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  3. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  4. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  5. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  6. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  7. agrarisch technische, agrarisch verwante en overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 600 m²;

  8. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij functies zoals genoemd onder sub g onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  3. Detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 50 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in g.

  4. De agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. De agrarisch aanverwant of niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘behoud en herstel van watersystemen’/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er is sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub o. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid g onder 8.

  8. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  9. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  10. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  11. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .

  12. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

3.6.7 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, eventueel met een splitsing in maximaal 2 woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 200 m².

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  1. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

  2. De inhoud van een te splitsen voormalige bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 900 m³.

  3. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige wooneenheden ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.

  4. Na splitsing mogen de twee wooneenheden niet worden gesloopt en worden vervangen voor twee vrijstaande woningen.

  5. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast.

  6. De bestaande situering van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd en in geval van verbouw mag het bestaande oppervlak van de voormalige bedrijfswoning niet worden vergroot.

  7. De woning(en) mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfs-voering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  8. De woning(en) dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub n.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

3.6.8 Wijziging ten behoeve van ruwvoeropslag

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van ruwvoeropslag. Hiervoor mag het bouwvlak worden vergroot en de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – ruwvoeropslag’ worden toegevoegd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk de ruwvoeropslag binnen het bestaande bouwvlak te realiseren.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de ruwvoeropslag uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met o, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. Uitsluitend ten behoeve van ruwvoeropslag mag het bouwvlak worden vergroot met een maximum van 5.000 m² waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak nooit meer bedraagt dan 2 ha.

  5. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m.

  6. Het bedrijf vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer.

  7. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  8. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  9. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

  12. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder m.

  13. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  14. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', wordt niet belemmerd of aangetast.

  15. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

 

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch aanverwant

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch- Agrarisch aanverwant’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische verwante en/of agrarisch - technische bedrijven met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in de 'Tabel Agrarisch aanverwante bedrijven';

  2. één bestaande bedrijfswoning per bestemmingsvlak.

  3. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  5. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  6. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en poelen;

  7. extensief recreatief medegebruik;

  8. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’,waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Het bestemmingsvlak mag tot maximaal 60% worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m.

  1. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º.

 

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

 

4.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan bestaand.

  5. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  10. In uitzondering op het bepaalde onder c mag de inhoud van een woonboerderij meer bedragen indien de voormalige stalgedeelten binnen dezelfde bouwmassa bij het woongedeelte worden getrokken.

  11. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  4. Per bedrijf is niet meer dan één windturbine toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 4.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak, of meer bedraagt dan 45º in geval van tentstallen en luchtwassers;

  4. lid 4.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  5. lid 4.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  6. lid 4.2.3 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  7. lid 4.2.4 voor het bouwen van paardenbakken, mestplaten en lichtmasten binnen het bouwvlak ten behoeve van het houden van paarden, met dien verstande dat:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken niet meer bedraagt dan 2 m.

  2. De oppervlakte per paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m².

  3. Het bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m.

  4. Door middel van een door de gemeente geaccordeerd lichtplan is aangetoond dat het aantal lichtmasten en de uitstraling van het licht wordt beperkt.

  5. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Productiegebonden detailhandel

Bij ieder bedrijf is productiegebonden detailhandel als nevenfunctie toegestaan tot een verkoopvloeroppervlakte van 25 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale verkoopvloeroppervlakte van 50 m² geldt.

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het vestigen van een ander soort bedrijf dan is opgenomen in de ‘Tabel Agrarisch aanverwante bedrijven’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Alleen agrarisch – technisch hulpbedrijven of agrarisch aanverwante bedrijven, die voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels), of naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen zijn, zijn toegestaan.

  2. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan.

  3. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bestaande bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  4. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.

  5. Er mag geen uitbreiding van bestaande detailhandel of nieuwvestiging van detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ en/of ‘kernrandzone’/ ‘overige zone - kernrandzone’ waar ondergeschikte detailhandel is toegestaan tot maximaal 50 m² .

  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

4.5.2 Nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van nevenfuncties, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische aanverwante functie is en blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.

  2. Het bestemmingsvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden vergroot.

  3. De volgende nevenfuncties bij het bedrijf zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  3. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  4. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  5. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  6. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  7. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij de vormen van nevenfuncties zoals genoemd onder sub c onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten, niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties bedraagt de totale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 1.250 m² en voor het overige maximaal 1.000 m².

  3. In afwijking van het bepaalde onder sub e bedraagt de totale oppervlakte met inbegrip van statische binnenopslag ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 2.250 m² en voor het overige maximaal 2.000 m².

  4. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  5. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfs-voering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  7. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid c onder 7.

  8. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  9. De omvang van de nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit dient zodanig te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het agrarische bedrijf.

  10. De nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit mag uitsluitend uitgeoefend worden in bestaande bebouwing.

  11. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .

  13. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

4.6 Wijzigingsbevoegdheden

 

4.6.1 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, niet zijnde mestbewerking, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’, behalve wijziging naar statische opslag, recreatieve, maatschappelijke en/of horeca voorzieningen welke ook buiten deze gebieden zijn toegestaan.

  2. Het agrarisch bedrijf, niet zijnde agrarisch aanverwant, ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  4. In afwijking van het bepaalde onder sub c mag, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch aanverwant (agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf), horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha.

  5. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder ‎g genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  6. De volgende niet-agrarische functies, niet zijnde grootschalige voorzieningen, zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  3. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  4. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  5. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  6. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij functies zoals genoemd onder sub g onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  3. Detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 50 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in g.

  4. De agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. De agrarisch aanverwant of niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er is sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub o.

  8. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  9. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  10. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  11. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  12. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

4.6.2 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, eventueel met een splitsing in maximaal 2 woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch aanverwante bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  2. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  3. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 200 m².

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  1. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

  2. De inhoud van een te splitsen voormalige bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 900 m³.

  3. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige wooneenheden ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.

  4. Na splitsing mogen de twee wooneenheden niet worden gesloopt en worden vervangen voor twee vrijstaande woningen.

  5. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast.

  6. De bestaande situering van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd en in geval van verbouw mag het bestaande oppervlak van de voormalige bedrijfswoning niet worden vergroot.

  7. De woning(en) mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfs-voering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  8. De woning(en) dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub n.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

 

 

Tabel Agrarisch aanverwante bedrijven

 

Code

Adres

Soort bedrijf

 

'paardenhouderij'

 

 

Maasveld 10

 

paardenhouderij

 

'specifieke vorm van agrarisch - hondenkennel/ asiel'

 

 

Wijnruimerweg 1

 

hondenkennel/ asiel

 

'specifieke vorm van agrarisch - loonwerkbedrijf met ondergeschikte verhuur'

 

Kapelllaan 12-14

 

loonwerkbedrijf met als nevenaciviteit aan het loonwerkbedrijf gerelateerde ondergeschikte verhuuractiviteiten

 

 

 

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. grondgebonden agrarische (vollegronds) teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' (sa-veehouderij), een veehouderij is toegestaan, waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;

  2. ‘specifieke vorm van agrarisch – overig agrarisch bedrijf’, een overig agrarisch bedrijf is toegestaan;

  3. 'paardenhouderij' een paardenhouderij is toegestaan;

  4. ‘agrarisch loonbedrijf’, een agrarisch loonbedrijf is toegestaan;

  5. ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schapenhouderij’ tevens een schapenhouderij is toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. één bedrijfswoning per bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;

  2. bewerking van eigen ter plaatse geproduceerde mest;

  3. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. tevens een agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’;

  5. tevens dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van boerengolf en oud Hollandse spelen ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;

  6. tevens statische binnenopslag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

  7. tevens verkoop van eieren ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - eierverkoop’;

  8. tevens een paardenbak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’;

  9. tevens een recreatieve paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – recreatieve paardenhouderij’;

  10. tevens uitsluitend een schuilstal ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilstal’;

  11. een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak';

  12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeropslag' tevens voeropslag;

  13. tevens huisverkoop ter plaatse van de aanduiding ‘verkoop eigen producten’;

  14. tevens een voorziening ten behoeve van waterberging ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’;

  15. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  16. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  17. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en poelen;

  18. extensief recreatief medegebruik;

  19. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig gebruik', kleinschalig agrarisch gebruik ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van bijvoorbeeld siertuinen met inheemse beplanting, poelen, hagen, houtrillen en dergelijke;

  20. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’,waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

  21. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’, waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is;

  22. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is;

  23. behoud, herstel en/of ontwikkeling van:

  1. aardkundig waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied'/ 'overige zone - aardkundig waardevol gebied';

  2. cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’/ ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’;

  3. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’;

  4. de landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding 'openheid'/ 'overige zone - openheid';

waarbij het bepaalde in lid 33.2 van toepassing is.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens artikel 5.2.2 en verder van toepassing is;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak', uitsluitend een paardenbak is toegestaan.

  1. Het bepaalde in lid c onder 1 en 2 is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

  2. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º.

  3. Voor een geiten- of schapenhouderij geldt tot 1 juni 2013 dat het vergroten van de bebouwing welke op de peildatum 12 december 2009 aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk verleende vergunning, niet is toegestaan.

 

5.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' waar de goothoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' waar de goothoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ mag per bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte intensieve veehouderij (m²)’ is aangegeven.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  1. De gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor veehouderijen mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning(en), niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder f is niet van toepassing indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

5.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' waar de goothoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' waar de goothoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ mag per bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte intensieve veehouderij (m²)’ is aangegeven.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

5.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan bestaand.

  5. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bedrijfswoningen’ mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan is aangegeven.

  6. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  7. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  8. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  10. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  11. In uitzondering op het bepaalde onder c mag de inhoud van een woonboerderij meer bedragen indien de voormalige stalgedeelten binnen dezelfde bouwmassa bij het woongedeelte worden getrokken.

  12. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – schuilstal’ is geen bedrijfswoning toegestaan.

 

5.2.5 Kassen

Voor het bouwen van kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 ha netto glas.

 

5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  4. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  5. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  6. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  7. Per bedrijf is niet meer dan één windturbine toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

  8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten behoeve van een veehouderij de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder i is niet van toepassing indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

5.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. Teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m, waarbij voor erf- en perceelsafscheidingen geldt dat deze dienen te bestaan uit een open constructie.

  3. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak'. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 2 m. Lichtmasten zijn niet toegestaan.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 5.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 5.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 5.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak, of meer bedraagt dan 45º in geval van tentstallen en luchtwassers;

  4. lid 5.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  5. lid 5.2.2 voor het bouwen van teeltondersteunende kassen met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 m², indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en zekerheid bestaat dat geen sprake zal zijn van omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf en met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan op bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol gebied'/ 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' en ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’;

  6. lid 5.2.2 voor het bouwen van een teeltondersteunende kas met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  7. lid 5.2.4 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  8. lid 5.2.6 voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 17 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  9. lid 5.2.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  10. lid 5.2.6 voor het bouwen van paardenbakken, mestplaten en lichtmasten binnen het bouwvlak ten behoeve van het houden van paarden, met dien verstande dat:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken niet meer bedraagt dan 2 m.

  2. De oppervlakte per paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m².

  3. Het bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m.

  4. Door middel van een door de gemeente geaccordeerd lichtplan is aangetoond dat het aantal lichtmasten en de uitstraling van het licht wordt beperkt.

  5. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  7. De paardenbak gesitueerd wordt direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd.

  8. Bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan.

  9. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  10. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  1. lid 5.2.7 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor dieren met dien verstande dat:

  1. Een schuilgelegenheid voor dieren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kernrandzone’/ ‘overige zone - kernrandzone’.

  2. De oppervlakte van het bouwperceel bedraagt minimaal 0,5 ha.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

 

5.3.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.7 voor het bouwen van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.

  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

5.3.3 Afwijken bouw dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder e voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.

  2. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  4. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  6. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  7. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die wordt opgericht;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Strijdig gebruik

Het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning als plattelandswoning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’.

 

5.4.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen, voor zover deze geen bouwwerken zijn.

 

5.4.3 Nevenfunctie productiegebonden detailhandel

Bij ieder agrarisch bedrijf is productiegebonden detailhandel als nevenfunctie toegestaan tot een verkoopvloeroppervlakte van 25 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale verkoopvloeroppervlakte van 50 m² geldt.

 

5.4.4 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  3. Huisvesting mag maximaal 9 maanden duren.

  4. Per bouwvlak mag maximaal 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

5.4.5 Veehouderij

Voor een veehouderij gelden de volgende regels:

  1. Binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt.

  2. Een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen, is niet toegestaan indien daardoor de de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven meer bedraagt dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. De vestiging van en de omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2.  de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 4 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 5 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 5.3.3 of 5.5.5 is het bepaalde onder d onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

 

5.4.6 (Kikker en/of padden)poelen

Binnen deze bestemming mogen gronden gebruikt worden ten behoeve van (kikker en/of padden)poelen, met dien verstande dat de oppervlakte van een poel niet meer mag bedragen dan 1.000 m² (met een minimum van 200 m²) en dat de diepte minimaal 0,5 m bedraagt en niet meer mag bedragen dan 1,5 m. Ter bevordering van de ecologische waarde van de poel en omgeving mag de oppervlakte van het landbiotoop 2 maal de oppervlakte van de poel beslaan.

 

5.4.7 Gebruik ten behoeve van opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag'

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is uitsluitend statische binnenopslag toegestaan, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan bestaand.

 

5.4.8 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de volgende aanduiding gelden de volgende gebruiksregels:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voorwaardelijke verplichting Heistraat 2’ wordt het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van opslag als strijdig gebruik aangemerkt indien 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlage 7 'Landschappelijke inpassing Heistraat 2’ bij deze regels niet is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak is en blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.

  2. Het bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden vergroot.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak, waarbij geldt dat dagrecreatieve activiteiten zoals boerengolf ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  3. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  4. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  5. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  6. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  7. agrarisch technische en overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 600 m²;

  8. agrarisch aanverwante bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 m²;

  9. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij de vormen van nevenfuncties zoals genoemd onder sub c onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten, niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties bedraagt de totale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 1.250 m² en voor het overige maximaal 1.000 m².

  3. In afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de totale oppervlakte met inbegrip van statische binnenopslag ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 2.250 m² en voor het overige maximaal 2.000 m².

  4. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  5. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  7. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan. Indien de nevenfunctie plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient tevens een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid c onder 9.

  8. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  9. De omvang van de nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit dient zodanig te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het agrarische bedrijf.

  10. De nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit mag uitsluitend uitgeoefend worden in bestaande bebouwing.

  11. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .

  13. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

5.5.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De oppervlakte van overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 ha.

  3. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

5.5.3 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  3. Huisvesting mag maximaal 9 maanden duren.

  4. Per bouwvlak mag maximaal 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

5.5.4 Gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 voor het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woning ligt binnen het agrarisch bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwvlak is in werking.

  3. De woning ondervindt geen onevenredige milieubelemmeringen op de aspecten geluid, trilling, fijnstof of verkeer.

  4. De activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving.

  5. Er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie.

 

5.5.5 Afwijken gebruik dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.5 onder b voor het in gebruik nemen van gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met h, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  7. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  8. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die in gebruik wordt genomen;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de ingebruikname van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

5.6 Wijzigingsbevoegdheden

 

5.6.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Deze wijziging is niet toegestaan voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  4. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder e.

  5. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  7. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

5.6.2 Vergroting bouwvlak agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak bij agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voor agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 25% tot een maximum van 2 ha.

  2. Voor overige niet- grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen, ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub c, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  3. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub 8.

  7. In afwijking van het bepaalde in lid 6 dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, tevens een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  8. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  9. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  10. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  11. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

5.6.3 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en door middel van het toekennen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – permanente teeltondersteunende voorziening’ uitsluitend ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ en ‘intensieve veehouderij’ en ‘specifieke vorm van agrarisch - overige veehouderij'.

  2. Er is aangetoond dat binnen het huidige bestaande bouwvlak geen ruimte is om permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. De totale oppervlakte van het huidige bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5 ha, waarbij een oppervlakte van ten minste 3,5 ha uitsluitend gebruikt mag worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  7. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  8. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder j.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  12. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  13. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

5.6.4 Sleufsilo's en kuilvoerplaten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak en door middel van het toekennen van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – sleufsilo’s en kuilvoerplaten’ uitsluitend ten behoeve van de realisatie van sleufsilo’s en kuilvoerplaten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’.

  2. Het is niet mogelijk de sleufsilo’s en/of kuilvoerplaten binnen het bestaande bouwvlak te realiseren.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. Ten behoeve van de sleufsilo’s en/of kuilvoerplaten mag het bouwvlak worden vergroot met een maximum van 1.000 m² waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ nooit meer mag bedragen dan 1,5 ha en voor grondgebonden agrarische bedrijven niet meer dan 2,1 ha.

  5. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  6. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  7. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  8. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i.

  9. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  10. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  11. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

5.6.5 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduidingen 'glastuinbouw ', 'intensieve veehouderij ' met bijbehorenden aanduiding maximum oppervlakte intensieve veehouderij m2) ', ' intensieve kwekerij ' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorziening ', 'opslag' en/of ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’ worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische (vollegronds) teeltbedrijfsvoering.

 

 

 

 

 

5.6.6 Wijziging ten behoeve van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies, niet zijnde mestbewerking, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’, behalve wijziging naar statische opslag, recreatieve, maatschappelijke en/of horeca voorzieningen welke ook buiten deze gebieden zijn toegestaan.

  3. Het agrarisch bedrijf, niet zijnde agrarisch aanverwant, ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  4. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  5. In afwijking van het bepaalde onder d mag, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch aanverwant (agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf), horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha. Met dien verstande dat uitsluitend bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf zijn toegestaan.

  6. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder g genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  7. De volgende niet-agrarische functies, niet zijnde grootschalige voorzieningen, zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. agrarisch technische en overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 600 m²;

  3. agrarisch aanverwante bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ uitsluitend bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf zijn toegestaan.

  4. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  5. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  6. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  7. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  8. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  9. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij functies zoals genoemd onder sub g onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  3. Detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 50 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in g.

  4. De agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. De agrarisch aanverwant of niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er is sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub o. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid g onder 8.

  8. In afwijking van het bepaalde onder sub n dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, tevens een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  9. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  10. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  11. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  13. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .

  14. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

5.6.7 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, eventueel met een splitsing in maximaal 2 woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 200 m².

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  1. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

  2. De inhoud van een te splitsen voormalige bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 900 m³.

  3. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige wooneenheden ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.

  4. Na splitsing mogen de twee wooneenheden niet worden gesloopt en worden vervangen voor twee vrijstaande woningen.

  5. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast.

  6. De bestaande situering van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd en in geval van verbouw mag het bestaande oppervlak van de voormalige bedrijfswoning niet worden vergroot.

  7. De woning(en) mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfs-voering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  8. De woning(en) dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub n.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

5.6.8 Wijziging ten behoeve van ruwvoeropslag

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van ruwvoeropslag. Hiervoor mag het bouwvlak worden vergroot en de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – ruwvoeropslag’ worden toegevoegd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk de ruwvoeropslag binnen het bestaande bouwvlak te realiseren.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de ruwvoeropslag uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met o, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. Uitsluitend ten behoeve van ruwvoeropslag mag het bouwvlak worden vergroot met een maximum van 5.000 m² waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak nooit meer bedraagt dan 2 ha.

  5. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m.

  6. Het bedrijf vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer.

  7. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  8. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  9. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

  12. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder m.

  13. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  14. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', wordt niet belemmerd of aangetast.

  15. De wijziging dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

  2. grondgebonden agrarische (vollegronds) teeltbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' (sa-veehouderij), een veehouderij is toegestaan, waarbij geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;

  2. 'paardenhouderij' een paardenhouderij is toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. één bedrijfswoning per bouwvlak, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’ een plattelandswoning is toegestaan.

  1. bewerking van eigen ter plaatse geproduceerde mest;

  2. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  3. tevens een caravanstalling uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';

  4. tevens een dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van het bieden van workshops, vergaderingen en/of trainingen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;

  5. kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;

  6. tevens een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend statische binnenopslag;

  8. behoud en bescherming van kazematten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – kazemat’;

  9. tevens een koffie- en theeschenkerij inclusief de verkoop van streekproducten uitsluitend ter plaatse de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – koffie- en theeschenkerij’;

  10. een paardenstal uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenstal’;

  11. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  12. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  13. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen en poelen;

  14. extensief recreatief medegebruik;

  15. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig gebruik', kleinschalig agrarisch gebruik ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van bijvoorbeeld siertuinen met inheemse beplanting, poelen, hagen, houtrillen en dergelijke;

  16. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’,waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

  17. een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’, waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is;

  18. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen', waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is;

  19. behoud, herstel en/of ontwikkeling van:

  1. aardkundig waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding 'aardkundig waardevol gebied'/ 'overige zone - aardkundig waardevol gebied';

  2. cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’/ ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’;

  3. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’;

  4. kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ‘kwetsbare soorten’/ 'overige zone - kwetsbare soorten';

  5. natuur ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur (EHS)’/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)';

  6. struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ‘struweelvogels’/ 'overige zone - struweelvogels';

  7. de landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding 'openheid'/ 'overige zone - openheid'.

waarbij het bepaalde in lid 33.2 van toepassing is.

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  2. Gebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. de afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens artikel 6.2.2 en verder van toepassing is.

  1. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º.

  2. Voor een geiten- of schapenhouderij geldt tot 1 juni 2013 dat het vergroten van de bebouwing welke op de peildatum 12 december 2009 aanwezig of in uitvoering was dan wel gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk verleende vergunning, niet is toegestaan.

 

6.2.2 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' waar de goothoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'opslag' waar de goothoogte niet meer mag bedragen dan bestaand.

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ mag per bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte intensieve veehouderij (m²)’ is aangegeven.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  1. De gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor veehouderijen mag niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning(en), niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder f is niet van toepassing indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

6.2.3 Bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ mag per bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte intensieve veehouderij (m²)’ is aangegeven.

  4. Teeltondersteunende kassen mogen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, worden gebouwd met dien verstande dat:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

6.2.4 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  2. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan waarbij de inhoud niet meer mag bedragen dan bestaand.

  5. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  10. In uitzondering op het bepaalde onder c mag de inhoud van een woonboerderij meer bedragen indien de voormalige stalgedeelten binnen dezelfde bouwmassa bij het woongedeelte worden getrokken.

 

6.2.5 Kassen

Voor het bouwen van kassen ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 ha netto glas.

 

6.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van torensilo’s mag niet meer bedragen dan 15 m.

  4. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 8 m.

  5. De bouwhoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  6. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  7. Per bedrijf is niet meer dan één windturbine toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

  8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' mag ten behoeve van een veehouderij de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. Het bepaalde onder i is niet van toepassing indien sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

 

6.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden:

  1. Teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m, waarbij voor erf- en perceelsafscheidingen geldt dat deze dienen te bestaan uit een open constructie.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

 

6.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 6.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak, of meer bedraagt dan 45º in geval van tentstallen en luchtwassers;

  4. lid 6.2.3 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  5. lid 6.2.6 voor het bouwen van torensilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 17 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  6. lid 6.2.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  7. lid 6.2.6 voor het bouwen van paardenbakken, mestplaten en lichtmasten binnen het bouwvlak ten behoeve van het houden van paarden, met dien verstande dat:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken niet meer bedraagt dan 2 m.

  2. De oppervlakte per paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m².

  3. Het bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m.

  4. Door middel van een door de gemeente geaccordeerd lichtplan is aangetoond dat het aantal lichtmasten en de uitstraling van het licht wordt beperkt.

  5. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

6.3.2 Afwijken bouw dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder e voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met h, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  7. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  8. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die wordt opgericht;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de bouw of vergroting van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

6.4.1 Strijdig gebruik

Het gebruiken of laten gebruiken van een bedrijfswoning als plattelandswoning.

 

6.4.2 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen.

 

6.4.3 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

  1. Bij ieder agrarisch bedrijf is productiegebonden detailhandel als nevenfunctie toegestaan tot een verkoopvloeroppervlakte van 25 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale verkoopvloeroppervlakte van 50 m² geldt.

  2. Het aantal toeristische kampeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ mag niet meer bedragen dan 15.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’ is een dagrecreatieve voorziening in de vorm van het bieden van workshops, vergaderingen en/of trainingen toegestaan tot een maximum oppervlakte van 120 m².

  4. Ter plaatse de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – koffie- en theeschenkerij inclusief de verkoop van streekproducten’ is een koffie- en theeschenkerij inclusief de verkoop van streekproducten toegestaan tot een maximale oppervlakte van 125 m² en 50 m² verkoopvloeroppervlakte van streekproducten.

 

6.4.4 Gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning.

  2. Huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.

  3. Huisvesting mag maximaal 9 maanden duren.

  4. Per bouwvlak mag maximaal 150 m² worden aangewend voor de huisvesting, inclusief gemeenschappelijke voorzieningen.

  5. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

 

6.4.5 Veehouderij

Voor een veehouderij gelden de volgende regels:

  1. Binnen gebouwen mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen, waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebruikt.

  2. Een gebruikswijziging van gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf, is niet toegestaan indien daardoor de de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven meer bedraagt dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven:

  1. die op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of legaal in uitvoering zijn;

  2. die gebouwd mogen worden krachtens een voor het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.

  1. De vestiging van en de omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan, tenzij het verbod zoals opgenomen in de provinciale verordening is opgeheven.

  2. Het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot het agrarisch bedrijf waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (mol/ha/jaar) is niet toegestaan. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) als gevolg van de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied meer bedraagt dan:

  1. de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) ten gevolge van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige planologisch legale gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot dat agrarisch bedrijf; dan wel

  2.  de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) die in overeenstemming is met:

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 4 'onherroepelijke Nbw/Wnb-vergunningen' ; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 5 'onherroepelijke omgevingsvergunningen'; dan wel

  • een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage 6 'geregistreerde meldingen'.

  1. Indien gebruik wordt gemaakt van een afwijkingsmogelijkheid zoals bedoeld in lid 6.3.2 of 6.5.3 is het bepaalde onder d onverkort van toepassing op het gebruik na afwijking.

 

6.4.6 (Kikker en/of padden)poelen

Binnen deze bestemming mogen gronden gebruikt worden ten behoeve van (kikker en/of padden)poelen, met dien verstande dat de oppervlakte van een poel niet meer mag bedragen dan 1.000 m² (met een minimum van 200 m²) en dat de diepte minimaal 0,5 m bedraagt en niet meer mag bedragen dan 1,5 m. Ter bevordering van de ecologische waarde van de poel en omgeving mag de oppervlakte van het landbiotoop 2 maal de oppervlakte van de poel beslaan.

 

6.4.7 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de volgende aanduidingen gelden de volgende gebruiksregels:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voorwaardelijke verplichting Liefkenshoekschestraat 6’ wordt het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van opslag en het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning als strijdig gebruik aangemerkt indien binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlage 8 'Landschappelijke inpassing Liefkenshoekschestraat 6' bij deze regels niet is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voorwaardelijke verplichting Molenakker 10’ wordt het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van opslag als strijdig gebruik aangemerkt indien binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlage 9 'Landschappelijke inpassing Molenakker 10' bij deze regels niet is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

6.5.1 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het toestaan van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De agrarische functie op het bouwvlak is en blijft als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.

  2. Het bouwvlak mag ten behoeve van de nevenfunctie niet worden vergroot.

  3. De volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak, waarbij geldt dat dagrecreatieve activiteiten zoals boerengolf ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  3. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  4. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  5. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  6. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  7. agrarisch technische en overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 600 m²;

  8. agrarisch aanverwante bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 m²;

  9. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij de vormen van nevenfuncties zoals genoemd onder sub c onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten, niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties bedraagt de totale oppervlakte ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 1.250 m² en voor het overige maximaal 1.000 m².

  3. In afwijking van het bepaalde onder e bedraagt de totale oppervlakte met inbegrip van statische binnenopslag ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ maximaal 2.250 m² en voor het overige maximaal 2.000 m².

  4. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

  5. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  7. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan. Indien de nevenfunctie plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, dient tevens een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

  8. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  9. De omvang van de nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit dient zodanig te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het agrarische bedrijf.

  10. De nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit mag uitsluitend uitgeoefend worden in bestaande bebouwing.

  11. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .

  13. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

6.5.2 Gebruik voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 voor het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woning ligt binnen het agrarisch bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwvlak is in werking.

  3. De woning ondervindt geen onevenredige milieubelemmeringen op de aspecten geluid, trilling, fijnstof of verkeer.

  4. De activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving.

  5. Er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie.

 

6.5.3 Afwijken gebruik dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.5 onder b voor het in gebruik nemen van gebouwen als dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. De uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten is niet toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de uitbreiding van de oppervlakte dierenverblijf uitsluitend toegestaan indien, naast de voorwaarden zoals genoemd onder c tot en met h, sprake is van een veehouderij die wordt aangemerkt als grondgebonden veehouderij op grond van de criteria die zijn opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  3. Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand te worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

  4. De toename van de oppervlakte van dierenverblijven dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de omvang van de bebouwing, de effecten vanwege milieuaspecten, de effecten vanwege volksgezondheid en de afwikkeling van het verkeer inpasbaar te zijn in de omgeving.

  5. Er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.

  7. Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  8. Een toename van de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, waarbij geldt dat:

  • de bestaande dierenverblijven die zijn gesaneerd dienen te voldoen aan de criteria die in de provinciale Verordening ruimte zijn gesteld aan 'bestaande dierenverblijven', zoals die criteria gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;

  • het gebruik van de bestaande dierenverblijven als dierenverblijf juridisch en feitelijk dient te zijn beëindigd;

  1. de oppervlakte van de sanering als bedoeld onder 1 tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte aan dierenverblijf die in gebruik wordt genomen;

  2. de sanering als bedoeld onder 1 plaatsvindt in directe samenhang met de ingebruikname van een dierenverblijf en voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling;

  3. door of namens Gedeputeerde Staten is getoetst of aan de voorwaarden onder 1 tot en met 3 is voldaan en het door of namens Gedeputeerde Staten afgegeven bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan wordt overgelegd.

 

6.6 Wijzigingsbevoegdheden

 

6.6.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak van agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, waarbij de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Deze wijziging is niet toegestaan voor intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’.

  2. Deze wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur'/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)'.

  3. De totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot.

  4. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  5. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder f.

  6. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  7. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  8. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

6.6.2 Vergroting bouwvlak agrarische bedrijven, niet zijnde veehouderijen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak bij agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Deze wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur'/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)'.

  2. Voor grondgebonden agrarische agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen, geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub d, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt, mag dit bouwvlak worden vergroot met maximaal 15% tot een maximum van 1,75 ha.

  3. Voor overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijnde veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ geldt, naast de voorwaarden genoemd onder sub d, dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  4. Naast de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden:

  1. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

  4. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub 8.

  7. In afwijking van het bepaalde in lid 6 dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, tevens een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  8. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  9. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  10. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  11. De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

6.6.3 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduidingen 'glastuinbouw ', 'intensieve veehouderij ' met bijbehorenden aanduiding maximum oppervlakte intensieve veehouderij m2)' en/of 'intensieve kwekerij' worden verwijderd en tevens indien noodzakelijk het bouwvlak wordt verkleind indien de betreffende bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd en/of is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische (vollegronds) teeltbedrijfsvoering.

 

6.6.4 Wijziging ten behoeve van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van agrarisch aanverwante of niet-agrarische functies, niet zijnde mestbewerking, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Deze wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur'/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)'.

  2. Deze wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  3. Deze wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’, behalve wijziging naar statische opslag, recreatieve, maatschappelijke en/of horeca voorzieningen welke ook buiten deze gebieden zijn toegestaan.

  4. Het agrarisch bedrijf, niet zijnde agrarisch aanverwant, ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  5. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m² waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd.

  6. In afwijking van het bepaalde onder e mag, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, de omvang van het bestemmingsvlak ten behoeve van een agrarisch aanverwant (agrarisch-technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf), horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha. Met dien verstande dat uitsluitend bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf zijn toegestaan.

  7. De oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot de onder h genoemde oppervlakte, waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  8. De volgende niet-agrarische functies, niet zijnde grootschalige voorzieningen, zijn toegestaan:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  2. agrarisch technische en overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ tot een oppervlakte van 500 600 m²;

  3. agrarisch aanverwante bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ uitsluitend bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 1 bij deze regels) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf zijn toegestaan.

  4. verblijfsrecreatie in de vorm van appartementen, waarbij niet meer dan 5 appartementen zijn toegestaan met een totale maximale oppervlakte van 250 600 m²;

  5. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, waarbij niet meer dan 25 standplaatsen zijn toegestaan; standplaatsen zijn ook in een zone van 100m aansluitend aan het bouwvlak toegestaan, gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m² en kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november;

  6. dagrecreatie tot een oppervlakte van maximaal 500 600 m²;

  7. zorgboerderijen, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen tot een oppervlakte van 250 400 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 375 600 m² geldt;

  8. statische binnenopslag tot een oppervlakte van 1.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ een maximale oppervlakte van 2.000 m² geldt;

  9. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekproducten, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m²;

  1. Ondergeschikte horeca (inclusief terras), is toegestaan bij functies zoals genoemd onder sub h onder 1, 2, 3, 4 en 5 waarbij de oppervlakte aanvullend op de genoemde oppervlakten niet meer mag bedragen dan 125 m².

  2. Buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan.

  3. Detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan, uitgezonderd productiegebonden detailhandel tot maximaal 50 m² ten behoeve van de activiteiten zoals genoemd in h.

  4. De agrarisch aanverwante of niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. De agrarisch aanverwant of niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen' mag niet worden belemmerd of worden aangetast.

  7. Er is sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub q. Landschappelijke inpassing is niet verplicht voor het bepaalde in lid h onder 8.

  8. In afwijking van het bepaalde onder sub o dient, indien de wijziging plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, tevens een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van de niet-agrarische functie aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  9. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  10. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  11. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  13. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen .

  14. Reclame-uitingen in de vorm van vlaggenmasten en/of reclameborden ten behoeve van de nevenfunctie zijn buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De breedte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De reclame-uitingen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

 

6.6.5 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, eventueel met een splitsing in maximaal 2 woningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende bijgebouwen, tuinen, erven en verhardingen.

  4. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 200 m².

  2. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  1. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

  2. De inhoud van een te splitsen voormalige bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 900 m³.

  3. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige wooneenheden ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.

  4. Na splitsing mogen de twee wooneenheden niet worden gesloopt en worden vervangen voor twee vrijstaande woningen.

  5. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast.

  6. De bestaande situering van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd en in geval van verbouw mag het bestaande oppervlak van de voormalige bedrijfswoning niet worden vergroot.

  7. De woning(en) mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfs-voering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  8. De woning(en) dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub n.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  11. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

 

 

Artikel 7 Bedrijf

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in de ‘Tabel Bedrijf’;

  2. bestaande bedrijfswoningen;

  3. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. tevens landschappelijke inpassing in de vorm van erfbeplanting ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

  5. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  6. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  7. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  8. extensief recreatief medegebruik;

  9. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’,waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan, indien tussen bestemmingsvlak de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.

  2. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m;

  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

7.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte danwel is aangegeven in de ‘Tabel Bedrijf’.

  2. Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven zijn gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  5. In afwijking van het bepaalde onder sub c en d geldt ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘specifieke vorm van bedrijf- 9’ dat de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;

  2. ‘specifieke vorm van bedrijf- 12’ dat de bouwhoogte van de molen niet meer mag bedragen dan 20 m.

 

 

7.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ is geen bedrijfswoning toegestaan.

  2. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  4. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  5. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. Per bedrijf is niet meer dan één windturbine toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 7.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 7.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak;

  4. lid 7.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  5. lid 7.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  6. lid 7.2.4 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

7.3.2 Afwijken gezamenlijke oppervlakte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 voor een eenmalige uitbreiding van de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De uitbreiding is noodzakelijk in verband met de continuïteit van het bedrijf.

  2. De milieubelasting voor de omgeving wordt minder of blijft ten hoogste gelijk.

  3. De uitbreiding bedraagt niet meer dan 10% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing; als een uitbreiding van 10% uit bedrijfseconomisch oogpunt niet toereikend is, mag dit worden verhoogd tot maximaal 15% met dien verstande dat:

  1. voor bedrijven waarvan het oppervlak aan bebouwing nu nog geen 500 m² bedraagt de uitbreiding in ieder geval 50 m² mag bedragen en

  2. voor het bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 5‘ de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsbebouwing in ieder geval mag worden uitgebreid tot maximaal 260 m².

  1. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub f.

  2. In afwijking van het bepaalde onder sub d geldt dat indien de afwijking plaatsvindt op een locatie welke gelegen is ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, tevens een positieve bijdrage geleverd dient te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken door ten minste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak ten behoeve van het bedrijf aan te wenden voor landschappelijke inpassing rondom de locatie danwel elders in het plangebied.

  3. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

7.4 Specifieke gebruiksregels

 

7.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor:

  1. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

  2. Opslag ter plaatse van de aanduiding ‘opslag uitgesloten’.

 

7.4.2 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de volgende aanduidingen gelden de volgende gebruiksregels:

  1. De gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ mogen overeenkomstig de bestemmingsomschrijving niet eerder worden gebruikt, dan nadat de landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voorwaardelijke verplichting Bosschebaan 9/9a’ wordt uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten als strijdig gebruik aangemerkt indien 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 10 'Landschappelijke inpassing Bosschebaan 9/9a' bij de regels niet is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.

 

7.5 Afwijking gebruiksregels

 

7.5.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van het vestigen van een ander soort bedrijf dan is opgenomen in de ‘Tabel Bedrijven’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

  2. Alleen bedrijven, die voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfs-activiteiten (zie bijlage 1 bij deze regels), of naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen zijn, zijn toegestaan.

  3. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan.

  4. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bestaande bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  5. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.

  6. Er mag geen uitbreiding van bestaande detailhandel of nieuwvestiging van detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’/ ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ en/of ‘kernrandzone’/ ‘overige zone - kernrandzone’ waar ondergeschikte detailhandel is toegestaan tot maximaal 50 m² .

  7. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.6.1 Verboden werkzaamheden

Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Vellen/rooien van houtgewas.

 

7.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

 

7.6.3 Toelaatbaarheid

De in lid 7.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het groen, de landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats, landschappelijke waarden en natuurwaarden.

 

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

7.7.1 Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ’Wonen’ voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik is niet langer mogelijk.

  2. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen en de wijziging gelijktijdig plaatsvindt met wijziging van de overige gronden, waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende bestemmingen.

  3. De voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat:

  1. ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, ofwel 10% van de oppervlakte van de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 200 m².

  1. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  2. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  3. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  4. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub h.

  5. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

 

 
Tabel Bedijf

 

Code

Adres

Soort bedrijf

Maximum oppervlakte bebouwing

 

specifieke vorm van bedrijf - 1

 

Bosschebaan 2a/ Elftweg

 

autoreparatiebedrijf

 

270 m²

 

specifieke vorm van bedrijf - 2

 

Bosschebaan 4a

 

groothandel horeca-apparatuur

 

505 m²

 

specifieke vorm van bedrijf - 3

 

Bosschebaan 4b

 

autoreparatiebedrijf

 

265 m²

 

specifieke vorm van bedrijf - 4

 

Bosschebaan 9a

 

kantoor

 

85 m²

 

specifieke vorm van bedrijf - 5

 

Bosschebaan 9

 

motorenhandel

 

375 435

 

specifieke vorm van bedrijf - 6

 

Bosschebaan 13

 

(landbouw)mechanisatiebedrijf

 

610 m²

specifieke vorm van bedrijf - 7

Bosschebaan 19

installatiebedrijf

160 m²

specifieke vorm van bedrijf - 8

Eksterweg 4

autoreparatiebedrijf

115 m²

specifieke vorm van bedrijf - 9

Graafschedijk 63

aannemersbedrijf

2.460 m²

specifieke vorm van bedrijf - 10

Graafschedijk 69

een bedrijf dat zich richt op grondverzet- en sloopwerkzaamheden, afvalverwerking, opslag en transport van zand, grind en teelaarde en op recycling van bouw- en sloopafval inclusief verkoop in het klein als een niet- zelfstandig onderdeel van het bedrijf, mits de verkoop beperkt blijft tot in het bedrijf geproduceerde bewerkte of verwerkte goederen

2.190 m²

specifieke vorm van bedrijf - 11

De Hoeve 17

groothandel werkkleding

340 m²

specifieke vorm van bedrijf - 12

De Hoeve 23-25

veevoederbedrijf en een bestaande molen

1.720 m²

specifieke vorm van bedrijf - 13

Hondsdijk 1

opslag van snelbouwhallen

1.850 m²

specifieke vorm van bedrijf - 14

Hoogeweg 13

transportbedrijf

255 m²

specifieke vorm van bedrijf - 15

Hoogeweg 19 / Hondsdijk 1a

timmerbedrijf/installatiebedrijf

485 m²

specifieke vorm van bedrijf - 16

Kapellaan 6

autogroothandel waarbij detailhandel is toegestaan tot maximaal 10% van de omzet

300 m²

specifieke vorm van bedrijf - 17

Krekelberg 3

spelverhuur en evenementenorganisatie

129 m²

specifieke vorm van bedrijf - 18

Krekelberg 13

autoreparatiebedrijf

245 m²

specifieke vorm van bedrijf - 19

Maasveld 19

verkooppunt motorbrandstoffen (zonder LPG)

415 m²

specifieke vorm van bedrijf - 20

Overlaat 1 - 3

aannemersbedrijf in grondwerken, sloopwer­ken en bestratingen

390 m²

specifieke vorm van bedrijf - 21

Pannestaartweg 2

 

 

autoreparatiebedrijf

365 m²

specifieke vorm van bedrijf - 22

Ten Holtweg 7

glaszetter/ schildersbedrijf en handel in gebruikte en ongeregelde goederen

860 m²

specifieke vorm van bedrijf - 23

Torenstraat 6

installatiebedrijf

450 m²

specifieke vorm van bedrijf - 24

Torenstraat 14

ambachtelijke en machinale meubelmakerij

560 m²

specifieke vorm van bedrijf - 25

Torenstraat 15

aannemersbedrijf

360 m²

specifieke vorm van bedrijf - 26

Torenstraat 23c

bandenopslag

185 m²

specifieke vorm van bedrijf - 27

Torenstraat 23d

orthopedisch schoenmakerij

185 m²

specifieke vorm van bedrijf - 28

Voskeschedwarsstraat 1a

oliehandel

310 m²

specifieke vorm van bedrijf - 29

Wijnroemer 4/ Torenstraat 28

opslag/overslag

665 m²

specifieke vorm van bedrijf - 30

Vegetascheweg 1

ambulancestation

260 m²

 

 

 

Artikel 8 Bedrijf - Gemaal

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Gemaal’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een watergemaal met bijbehorende voorzieningen ten dienste van waterhuishoudkundig beheer;

  2. één bedrijfswoning;

  3. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  5. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  6. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’,waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

  2. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m;

 

8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

8.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 8 m.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  4. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  5. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  7. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  8. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

 

8.3.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 8.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 8.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  3. lid 8.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  4. lid 8.2.4 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

 

 

Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gas-, water- en elektriciteitsvoorzieningen ten algemene nutte;

  2. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  4. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende voorwaarde:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

 

Artikel 10 Bos

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische, natuur- en/of cultuurhistorische waarden;

  3. een kapel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘religie’;

  4. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’, waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

  5. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. extensief recreatief medegebruik.

 

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  2. Uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:

  1. erf-, terrein- en perceelsafscheidingen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;

  2. bouwwerken ten behoeve van het beheer en bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  1. bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘religie’, waarbij:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 16 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.

 

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. Diepploegen;

  3. Aanleg, verbreden of verbeteren van sloten, greppels en poelen;

  4. Dempen van sloten en greppels;

  5. Dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. Vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. Aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  8. Aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  9. Aanleggen van paden.

 

10.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

10.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

 

 

 

Artikel 11 Groen – Landschapselement

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen – Landschapselement’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschapselementen in de vorm van houtopstanden, houtwallen en houtsingels en de bijbehorende groeiplaats met landschappelijke, natuur-, ecologische en/of cultuurhistorische waarden;

  2. tevens een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

  3. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik.

 

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  2. Uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:

  1. erf-, terrein- en perceelsafscheidingen;

  2. bouwwerken ten behoeve van het beheer;

  3. bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

  1. De bouwhoogte van erf-, terrein- en perceelsafscheidingen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

11.3.1 Verboden werkzaamheden

Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. Diepploegen;

  3. Aanleg, verbreden of verbeteren van sloten, greppels en poelen;

  4. Dempen van sloten en greppels;

  5. Dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. Vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. Aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  8. Aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  9. Aanleggen van paden.

 

11.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

11.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het groen, de landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats, landschappelijke waarden en natuurwaarden.

 

 

 

Artikel 12 Horeca

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecavoorzieningen zoals opgenomen in de ‘Tabel Horeca’;

  2. bestaande bedrijfswoningen;

  3. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. terras, tuinen en erven;

  5. speelvoorzieningen;

  6. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  7. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  8. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  9. extensief recreatief medegebruik;

  10. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur (EHS)’/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)'.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één horecabedrijf toegestaan.

  2. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.

  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

12.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte, danwel is aangegeven in de ‘Tabel Horeca’.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

12.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan.

  2. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  4. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  5. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

 

12.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 12.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 12.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 12.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak;

  4. lid 12.2.2 het uitbreiden van het bebouwde oppervlakte waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf.

  2. De vergroting vindt plaats binnen het bestaande bestemmingsvlak.

  3. De vergroting bedraagt maximaal 20% van het bestaande oppervlak.

  4. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub 5.

  5. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  1. lid 12.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 11 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering, en mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. lid 12.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  3. lid 12.2.4 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

12.4 Afwijking van de gebruiksregels

 

12.4.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.1 ten behoeve van het vestigen van een ander soort horeca voorziening dan is opgenomen in de ‘Tabel Horeca’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

  2. De nieuw te vestigen horecavoorziening mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bestaande bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  3. De nieuw te vestigen horecavoorziening mag geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  4. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

 

Tabel Horeca

 

Code

Adres

Soort bedrijf

Maximum oppervlakte bebouwing

specifieke vorm van horeca - 1

Bosschebaan 4

café/ restaurant

210 m²

specifieke vorm van horeca - 2

Heihoekseweg 4

café/ slijterij

150 m²

specifieke vorm van horeca - 3

Hoogeweg 9

café/ restaurant

380 675

 

Artikel 13 Maatschappelijk

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een klooster;

  2. bestaande bedrijfswoningen;

  3. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  5. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  6. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  7. extensief recreatief medegebruik;

  8. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische, natuur- en/of cultuurhistorische waarden.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

  1. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.

  2. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

  3. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak tenzij anders bepaald.

 

13.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

13.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan.

  2. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  4. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  5. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

 

13.3.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 13.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 13.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 13.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak;

  4. lid 13.2.2 het uitbreiden van het bebouwde oppervlakte waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting is noodzakelijk voor een doelmatige uitoefening en/of -ontwikkeling van de voorziening.

  2. De vergroting vindt plaats binnen het bestaande bouwvlak.

  3. De vergroting bedraagt maximaal 20% van het bestaande oppervlak.

  4. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub 5.

  5. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  1. lid 13.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 2 m hoger, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  2. lid 13.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  3. lid 13.2.4 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

Artikel 14 Natuur

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en ecologische waarden;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische, natuur- en/of cultuurhistorische waarden;

  3. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik.

 

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  2. Uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:

  1. erf-, terrein- en perceelsafscheidingen;

  2. bouwwerken ten behoeve van het beheer;

  3. bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

  1. De bouwhoogte van erf-, terrein- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. Voor bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik gelden de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. Diepploegen;

  3. Aanleg, verbreden of verbeteren van sloten, greppels en poelen;

  4. Dempen van sloten en greppels;

  5. Dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. Vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. Aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  8. Aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  9. Aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  10. Aanleggen van paden.

 

14.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 14.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

14.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 14.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

 

 

 

Artikel 15 Recreatie

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. Recreatie voorzieningen zoals opgenomen in de ‘Tabel Recreatie’;

  2. tenzij in de in a genoemde 'Tabel Recreatie' anders is bepaald, aan de in a genoemde voorzieningen ondergeschikte horeca (inclusief terras), zoals opgenomen in de 'Tabel Recreatie ’ met een maximale oppervlakte van 100 m²;

  3. bestaande bedrijfswoningen;

  4. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  5. terras, tuinen en erven;

  6. speelvoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  8. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  9. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  10. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één recreatie -voorziening toegestaan, indien tussen bestemmingsvlak de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.

  2. Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven zijn gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

  3. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.

  4. De afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

15.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

15.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan.

  2. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  4. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  5. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

15.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van een hekwerk als vangnet rond een tennisbaan en een tribune mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De bouwhoogte van terreinverlichting en schietinstallaties mag niet meer bedragen dan 15 m.

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

 

15.3.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 15.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 15.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast.

  3. lid 15.2.2 onder sub b en/of c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 6,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is.

  4. lid 15.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

  5. lid 15.2.4 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

 

15.4 Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor een kleinschalig kampeerterrein.

 

15.5 Afwijking gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1 voor het toestaan een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – 10 waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het kleinschalig kampeerterrein dient binnen het bestemmingsvlak te worden gesitueerd.

  2. Er zijn maximaal 15 standplaatsen toegestaan.

  3. Gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50 m².

  4. Het kleinschalig kampeerterrein dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  7. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  8. Kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan in de periode 15 maart tot en met 1 november.

 

Tabel Recreatie

 

Code

Adres

Soort bedrijf

Maximum oppervlakte bebouwing

specifieke vorm van recreatie - 10

Kapellaan 4

dagrecreatie met horecagelegenheid

400 m²

specifieke vorm van recreatie - 11

Karweg ong.

dagrecreatie (waaronder begrepen visvijver, speel- en ligweide en ondergeschikte horeca)

0 m²

 

Artikel 16 Recreatie – Recreatiewoning

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Recreatiewoning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsrecreatie in de vorm van een recreatiewoning zoals opgenomen in de ‘Tabel Recreatie - Recreatiewoning’;

  2. erven en groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  3. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  4. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  5. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Algemeen

  1. Per aanduiding is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één recreatiewoning toegestaan.

  2. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.

  3. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/ of achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

  4. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º.

 

16.2.2 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Nieuwbouw van een recreatiewoning is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.

  4. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Recreatie - Recreatiewoning’.

 

16.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Recreatie- Recreatiewoning’.

 

16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 16.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 16.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse en/ of achterste perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast.

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan.

 

Tabel Recreatie - Recreatiewoning

 

Code

Adres

Maximale oppervlakte hoofdgebouw

Maximale oppervlakte (vrijstaand) bijgebouw

specifieke vorm van recreatie - 1

Vegatascheweg naast nr. 1

75 m2

45 m²

specifieke vorm van recreatie - 2

Villanovaweg ong.

105 m2

30 m²

specifieke vorm van recreatie - 3

Villanovaweg ong.

30 m2

20 m²

specifieke vorm van recreatie - 4

Vegatascheweg tegenover nr. 4

50 m2

6 m²

specifieke vorm van recreatie - 5

Vegatascheweg tegenover nr. 4

20 m2

0 m²

specifieke vorm van recreatie - 6

Driesenweg ong.

45 m2

15 m²

specifieke vorm van recreatie - 7

Hogendijk tegenover nr. 6

135 m2

50 m²

specifieke vorm van recreatie - 8

Achter Hondsdijk 1b/ Hoogeweg 17

30 m2

0 m²

specifieke vorm van recreatie - 9

Molenakker 5a/ tegenover Heidestraat 5

41 m2

0 m²

 

Artikel 17 Recreatie – Verblijfsrecreatie

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kampeer- en caravanterrein met toeristische standplaatsen, stacaravans, zomerhuizen, een groepsaccommodatie;

  2. aan de in a genoemde voorzieningen ondergeschikte horeca (inclusief terras);

  3. één bedrijfswoning;

  4. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  5. terras, tuinen en erven;

  6. sport- en speelvoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  8. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  9. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  10. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur (EHS)’/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)' en in het algemeen behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden, landschappelijke waarden en/of cultuurhistorische waarden.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Algemeen

  1. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.

  2. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse of achterste perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

  3. De afstand tussen hoofdgebouwen onderling mag niet minder bedragen dan 5 m en tussen hoofd- en bijgebouwen, bijgebouwen, stacaravans en zomerhuizen onderling mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

17.2.2 Centrale voorzieningen en beheersgebouwen

Voor het bouwen van centrale voorzieningen en beheersgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Centrale voorzieningen en beheersgebouwen, daaronder mede begrepen de groepsaccommodatie, dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht.

  2. De gezamenlijke oppervlakte van centrale voorzieningen en beheersgebouwen, daaronder mede begrepen de groepsaccommodatie, mag niet meer bedragen dan 475 m².

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, met uitzondering van de bestaande bebouwing waarvan de hoogte van 8,20 m mag worden gehandhaafd.

 

 

17.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Er is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan.

  2. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5 m.

  3. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  5. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

17.2.4 Stacaravans

Voor het bouwen van stacaravans gelden de volgende voorwaarden:

  1. Stacaravans zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – stacaravans’.

  2. Het aantal stacaravans mag niet meer bedragen dan 59.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,2 m.

  5. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m².

  6. Bij een stacaravan mag één bijgebouw worden gebouwd, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 6 m².

 

17.2.5 Zomerhuizen

Voor het bouwen van zomerhuizen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Zomerhuizen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – zomerhuisjes’.

  2. Het aantal zomerhuizen mag niet meer bedragen dan 7.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De inhoud, inclusief bijgebouw, mag niet meer bedragen dan 250 m³, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume (m3)’ waar de inhoud inclusief bijgebouw niet meer mag bedragen dan is aangegeven.

 

17.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van terreinverlichting mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

17.3 Afwijken van de bouwregels

 

17.3.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 17.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 17.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 5 m van of in de zijdelingse of achterste perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 17.2.2 voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 5,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  4. lid 17.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  5. lid 17.2.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

17.4 Specifieke gebruiksregels

Het aantal standplaatsen voor toeristisch kamperen mag niet meer bedragen dan 25.

Het aantal parkeerplaatsen mag niet minder bedragen dan 153.

 

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

17.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. Diepploegen;

  3. Aanleg, verbreden of verbeteren van sloten, greppels en poelen;

  4. Dempen van sloten en greppels;

  5. Dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. Vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. Aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  8. Aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  9. Aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  10. Aanleggen van paden.

 

17.5.2 Uitzonderingen

Het in lid 17.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

17.5.3 Toelaatbaarheid

De in lid 17.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

 

 

 

Artikel 18 Recreatie – Volkstuin

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Volkstuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een volkstuinencomplex en bijbehorende voorzieningen;

  2. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  3. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Per volkstuincomplex is niet meer dan één gebouw toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m².

  1. In aanvulling op het bepaalde onder sub a mag per volkstuin één hobbykas worden gebouwd, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

 

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

Artikel 19 Sport

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen zoals opgenomen in de ‘Tabel Sport’;

  2. aan de in a genoemde voorzieningen ondergeschikte horeca (inclusief terras), zoals opgenomen in de 'Tabel Sport’ met een maximale oppervlakte van 100 m²;

  3. een groepsaccommodatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - groepsaccommodatie’;

  4. uitsluitend een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

  5. bestaande bedrijfswoningen;

  6. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  7. terras, tuinen en erven;

  8. speelvoorzieningen;

  9. groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  10. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  11. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  12. extensief recreatief medegebruik;

  13. behoud, herstel en/of ontwikkeling van ecologische waarden, natuurwaarden en/of landschappelijke waarden.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Algemeen

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één sport-voorziening toegestaan, indien tussen bestemmingsvlak de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.

  2. Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Indien geen bouwvlak is aangegeven zijn gebouwen binnen het gehele bestemmingsvlak toegestaan.

  3. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.

  4. De afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

19.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende voorwaarden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de ‘Tabel Sport’.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

19.2.3 Bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan.

  2. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.

  4. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

  5. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning.

  6. De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  7. De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  8. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

  9. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.

 

19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van een hekwerk als vangnet rond een tennisbaan en een tribune mag niet meer bedragen dan 6 m.

  4. De bouwhoogte van terreinverlichting en schietinstallaties mag niet meer bedragen dan 15 m.

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

 

19.3.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 19.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 19.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 19.2.2 onder sub a voor het vergroten van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, onder de volgende voorwaarden:

  1. De locatie is gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘kernrandzone’/ 'overige zone - kernrandzone'.

  2. De uitbreiding mag niet meer bedragen dan 100 m² en de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag na uitbreiding niet meer bedragen dan 300 m².

  3. Er is maximaal 1 bouwlaag toegestaan.

  4. De vergroting mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  5. Er is sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  6. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

  1. lid 19.2.2 onder sub b en/of c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 6,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en voor zover dit stedenbouwkundig en landschappelijk inpasbaar is;

  2. lid 19.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  3. lid 19.2.4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

19.4 Specifieke gebruiksregels

De oppervlakte van de groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - groepsaccommodatie’ mag niet meer bedragen dan 270 m². Er mag tevens sprake zijn van maximaal 1 bouwlaag.

 

Tabel Sport

 

Code

Adres

Soort bedrijf

Maximum oppervlakte bebouwing

specifieke vorm van sport - 1

Beerschemaas­weg

schietterrein

met ondergeschikte horeca

75 m²

specifieke vorm van sport - 2

Graafschedijk 79

ruitersport (binnenmanege)

met ondergeschikte horeca

240 m²

specifieke vorm van sport - 3

Hoogeweg/ Beerschemaasweg

ponysportterrein inclusief clubhuis en manege met ondergeschikte horeca

1.225 m²

specifieke vorm van sport - 4

Jan van Cuykdijk

schietterrein met schietboom

75 m²

specifieke vorm van sport - 5

Jan van Cuykdijk

trapvelden

0 m²

specifieke vorm van sport - 6

Karweg 2

tennissport met ondergeschikte horeca

200 m²

specifieke vorm van sport - 7

Karweg

ruitersport (buitenmanege)

ruitersport (rijhal)

met ondergeschikte horeca

300 m²

1.625 m2

specifieke vorm van sport - 8

Karweg (zijstraat)

hondensportterrein

65 m²

specifieke vorm van sport - 9

Kranenhofscheweg

sportveld met ondergeschikte horeca

1.350 m²

specifieke vorm van sport - 10

Molenakker

schietterrein

met ondergeschikte horeca

205 m²

specifieke vorm van sport - 11

Molenakker 10/11

ruitersport (binnenmanege)

met ondergeschikte horeca

2.070 m²

specifieke vorm van sport - 12

Ten Holtweg 10

veldsporten/tennissport met ondergeschikte horeca

630 m²

 

Artikel 20 Verkeer

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (on)verharde wegen, bermen, paden en parkeervoorzieningen;

  2. onverharde of halfverharde wegen met incidenteel gebruik als ontsluitingsweg van de daaraan gelegen gronden zonder verkeersbetekenis en met landschappelijke betekenis;

  3. behoud en bescherming van kazematten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – kazemat’;

  4. groenvoorzieningen, zoals wegbeplanting;

  5. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen.

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verharden van bestaande onverharde wegen en paden.

 

20.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

20.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 20.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud van de landschappelijke waarden en het karakter van onverharde wegen.

 

Artikel 21 Water

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische- en/of natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’;

  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  4. groenvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

 

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’:

  1. het dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van oppervlaktewater;

  2. het graven en dempen van sloten, de aanleg of het dempen van poelen, de aanleg van dammen, het aanbrengen van oeverbeschoeiing en het aanbrengen van verharding;

  3. het vellen of rooien van houtgewas.

 

21.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

21.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 21.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden van de gronden.

 

 

 

Artikel 22 Water – Vaarweg

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water – Vaarweg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een vaarweg met een functie voor afwikkeling van nationaal en internationaal verkeer te water;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische- en/of natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’;

  4. drijvende recreatieve voorzieningen en een bestaande bedrijfswoning in de vorm van een informatie- en bezoekerscentrum met kleinschalige horecavoorziening en een bed& breakfast voorziening op een ark ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – rivierpleistertrekplaats’;

  5. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  6. groenvoorzieningen;

  7. extensief recreatief medegebruik.

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

22.2.2 Ark

De oppervlakte van de ark, inclusief bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – rivierpleistertrekplaats’ mag niet meer bedragen dan 550 m².

 

22.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 10 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

22.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – rivierpleistertrekplaats’ geldt:

  1. De oppervlakte van de ondersteunende horecavoorziening mag niet meer bedragen dan 70 m².

  2. De oppervlakte van de informatieruimte mag niet meer bedragen dan 30 m².

  3. De oppervlakte van de conferentieruimte mag niet meer bedragen dan 30 m².

  4. Het aantal personen dat tijdelijk mag verblijven in de bed & breakfast voorziening mag niet meer bedragen dan 12.

 

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’:

  1. het dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van oppervlaktewater;

  2. het graven en dempen van sloten, de aanleg of het dempen van poelen, de aanleg van dammen, het aanbrengen van oeverbeschoeiing en het aanbrengen van verharding;

  3. het vellen of rooien van houtgewas.

 

22.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

22.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 22.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden van de gronden.

 

 

 

Artikel 23 Wonen

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding: ‘wonen uitgesloten’ geen woning is toegestaan;

  2. wonen in een vrijstaande ruimte-voor-ruimte woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 1’ en ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 2’;

  3. wonen in een woongroep ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – woongroep;’

  4. tevens tuin ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’;

  5. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  6. tevens een bed&breakfast voorziening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bed&breakfast’;

  7. tevens een aan huis verbonden beroep in de vorm van een kantoor ter plaatse van de aanduiding ‘beroep aan huis’;

  8. tevens een beeldentuin uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - beeldentuin’;

  9. tevens een ruimte voor kookworkshops ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – kookworkshop’;

  10. een voormalige agrarische bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bedrijfswoning';

  11. tevens een thomashuis uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – thomashuis’;

  12. tevens een zend- en ontvangstinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zend- en ontvangstinstallatie’;

  13. erven, tuinen en groenvoorzieningen in de vorm van erfbeplanting;

  14. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  15. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  16. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

  17. extensief recreatief medegebruik;

  18. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig gebruik’, kleinschalig agrarisch gebruik ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van bijvoorbeeld siertuinen met inheemse beplanting, poelen, hagen, houtrillen en dergelijke;

  19. behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’, waarbij het bepaalde in lid 33.3 van toepassing is.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Algemeen

  1. Het bebouwingspercentage per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 60%, indien tussen bestemmingsvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt als één bestemmingsvlak.

  2. In uitzondering op het bepaalde in lid a mag het maximale bebouwingsoppervlak van de woning inclusief aan-, uit- en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 1’ en ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 2’ niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak (m2)’.

  3. De afstand van een gebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 2’ waar de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 10 m.

  4. De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen en soortgelijke bouwwerken tot een bouwhoogte van 1 m.

  5. Bouwwerken, voorzien van een dak, worden met een kap afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 12º en niet meer mag bedragen dan 45º, met dien verstande dat een oppervlakte van maximaal 20% van de bebouwing met een plat dak mag worden afgedekt.

  6. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan. Vrijstaande woningen zijn niet toegestaan.

  7. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bebouwing uitgesloten’ is geen bebouwing toegestaan.

 

23.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Per bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan 1, met uitzondering van bestemmingsvlakken ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waar het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven.

  2. Indien een bouwvlak aanwezig is dient de woning binnen het bouwvlak te worden gesitueerd.

  3. Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.

  4. Bij vervangende nieuwbouw dient de woning voor minimaal 30% op de bestaande geprojecteerde funderingen te worden gesitueerd.

  5. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 600 750 m³, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume (m3)’ waar de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan is aangegeven.

  6. In uitzondering op het bepaalde in lid d e mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 1’ en ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 2’ het maximale bebouwingsoppervlak van de woning inclusief aan-, uit- en bijgebouwen binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwd oppervlak (m2)’.

  7. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 5,5 m.

  8. In uitzondering op het bepaalde in lid f g mag de goothoogte ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 2’ niet meer bedragen dan 5,5 m.

  9. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 10 m.

  10. In uitzondering op het bepaalde in lid h i mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 1’ niet meer bedragen dan 7 m en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 2’ niet meer bedragen dan 9 m.

  11. In uitzondering op het bepaalde onder e mag de inhoud van een woonboerderij meer bedragen indien de voormalige stalgedeelten binnen dezelfde bouwmassa bij het woongedeelte worden getrokken.

 

23.2.3 Bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende voorwaarden:

  1. Bijgebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd.

  2. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 100 m² per woning.

  3. In uitzondering op het bepaalde in lid b mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘specifieke vorm van wonen – ruimte-voor-ruimte 2’ niet meer bedragen dan 200 m².

  2. 'specifieke bouwaanduiding - groter bijgebouw' niet meer bedragen dan bestaand.

  3. voor het gebouw ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding-groter bijgebouw' op Tweehuizerweg 4 een maximum bebouwd oppervlakte van 90 m2 geldt.

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 m.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub a t/m f gelden voor het bouwen van bij-gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’ de volgende voorwaarden:

  2. Per woning mag niet meer dan één gebouw worden gebouwd, zoals een tuinhuisje of hobbykas.

  3. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn geen bijgebouwen toegestaan.

 

23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van een zend- en ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend- en ontvangstinstallatie’ mag niet meer bedragen dan 20 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 23.2.1 voor het bouwen van bouwwerken op een afstand van minder dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de betreffende weg;

  2. lid 23.2.1 voor het bouwen van gebouwen binnen 3 m van of in de zijdelingse of achterste perceelgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het verkeersbelang en het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;

  3. lid 23.2.1 voor het bouwen van bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap waarvan de dakhelling minder bedraagt dan 12º of een plat dak;

  4. lid 23.2.2 voor het bouwen van woningen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m;

  5. lid 23.2.3 voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  6. lid 23.2.3 voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning met één extra bijgebouw, met dien verstande dat:

  1. Het een bijgebouw betreft in de vorm van een tuinkas, volière of dierenverblijf, met een oppervlak van niet meer dan 30 m².

  2. Het bijgebouw wordt gebouwd in samenhang met de reeds aanwezige bebouwing.

  1. lid 23.2.3 voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen met maximaal 120 m² per woning ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden, met dien verstande dat:

  1. Het bestemmingsvlak ‘Wonen’ minimaal 2.500 2.000 m² bedraagt.

  2. De gezamenlijke totale oppervlakte aan bijgebouwen per woning hierna niet meer bedraagt dan 200 m²

  3. Er dient sprake zijn van concentratie van bebouwing.

  4. De bebouwing dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

  5. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  1. lid 23.2.4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hogere bouwhoogte, waarbij de toegestane bouwhoogte met maximaal 2 m mag worden verhoogd, mits hierdoor het stedenbouwkundig/ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. lid 23.2.4 voor het bouwen van paardenbakken, mestplaten en lichtmasten ten behoeve van het houden van paarden, met dien verstande dat:

  1. Het bestemmingsvlak ‘Wonen’ minimaal 2.500 m² bedraagt.

  2. De oppervlakte per paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m².

  3. De oppervlakte per mestplaat niet meer bedraagt dan 20 m².

  4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij paardenbakken niet meer bedraagt dan 2 m.

  5. De bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ omsloten wordt door de bestemming ‘Agrarisch’.

  6. Door middel van een door de gemeente geaccordeerd lichtplan is aangetoond dat het aantal lichtmasten en de uitstraling van het licht wordt beperkt.

  7. De afstand tussen de paardenbak en/of mestplaat niet minder bedraagt dan 50 m ten opzichte van een woning van derden.

  8. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

 

23.3.2 Herbouw woning op andere locatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 23.2.2 voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een andere locatie is uit planologisch of milieuhygiënisch belang wenselijk.

  2. Er dient in overwegende mate gebruik te worden gemaakt van de bestaande fundering of er wordt direct daar aansluitend gebouwd.

  3. De herbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak.

  4. De herbouw dient op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

  5. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  6. De herbouw van de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  7. De herbouw van de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

 

23.3.3 Herbouw bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 23.2.3 voor de sloop en herbouw van bestaande bijgebouwen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De herbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak.

  2. Bij vervanging geldt dat 70 % van de aanwezige oppervlakte mag worden terug gebouwd met een maximum van 150 m² per bijgebouw.

  3. Er dient sprake zijn van concentratie van bebouwing.

  4. De herbouw dient op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

  5. De herbouw van het bijgebouw dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  6. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

 

23.4 Specifiek gebruiksregels

Ter plaatse van de volgende aanduidingen gelden de volgende gebruiksregels:

  1. De oppervlakte van een bed&breakfast voorziening ter plaatse van de aanduiding ‘bed&breakfast’ mag niet meer bedragen dan 50 m² , uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bed&breakfast’ met de aanduiding ‘maximum aantal slaapplaatsen’ waarbij het aantal slaapplaatsen niet meer mag bedragen dan 10.

  2. De oppervlakte van een aan huis verbonden beroep in de vorm van een kantoor ter plaatse van de aanduiding ‘beroep aan huis’ mag niet meer bedragen dan 50 m².

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – beeldentuin’ is de uitoefening van kunstzinnige activiteiten in de vorm van kleinschalige expositie van kunstobjecten door professionele kunstenaars toegestaan, met dien verstande dat:

  1. de belangen van bestaande functies in de omgeving niet worden geschaad;

  2. er voldoende parkeergelegenheid op eigen perceel wordt gerealiseerd en wel zodanig dat geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;

  3. de kunstzinnige activiteiten ondergeschikt zijn en blijven aan het gebruik als tuin ten behoeve van de bijkomende woonfunctie;

  4. het niet leidt tot zodanig verkeersaantrekkende activiteiten dat die niet leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer op de openbare weg. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voorwaardelijke verplichting Tweehuizerweg 4’ mag de omgevingsvergunning voor bouwen van het vrijstaand bijgebouw uitsluitend worden verleend indien de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 11 'Landschappelijke inpassing bijgebouw bij woning Tweehuizerweg 4 Velp' bij deze regels is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voorwaardelijke verplichting Venesteinlaan 3’ wordt het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van wonen als strijdig gebruik aangemerkt indien 1 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de bijlage 12 'Landschappelijke inpassing Venesteinlaan 3’ bij deze regels niet is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden.

 

23.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

23.5.1 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de splitsing van een woonboerderij in twee wooneenheden waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

  2. De inhoud van de te splitsen woning mag niet minder bedragen dan 900 m³.

  3. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige wooneenheden ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.

  4. Na splitsing mogen de twee wooneenheden niet worden gesloopt en worden vervangen voor twee vrijstaande woningen.

  5. Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden mogen niet worden aangetast.

  6. Voor zover de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen meer bedraagt dan 200 m², dient overtollige bebouwing te worden gesloopt waarbij cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dienen te blijven.

  7. De woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

  8. De woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  9. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan, deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder sub j.

  10. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

 

Artikel 24 Leiding

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:

  1. gasleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - gas’;

  2. een rioolleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – riool’;

  3. waterleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - water’.

 

24.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de in 24.1 genoemde leidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.1 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De veilige ligging en de continuïteit van de leiding dienen te zijn gewaarborgd.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

24.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  3. het aanbrengen, vellen of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  4. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

24.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 24.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

24.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 24.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

 

 

Artikel 25 Waarde – Archeologie

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde – Archeologie (WR-A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

25.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 25.1 omschreven doeleinden, en voor de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken en/of waterstaatkundige werken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

  3. het verstoringsoppervlak (het nieuw te bebouwen oppervlak plus fundering, leidingsleuven en infiltratiekoffers) niet groter is dan:

  1. ten hoogste 50 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 2’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 2’;

  2. ten hoogste 100 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 3’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 3’;

  3. ten hoogste 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 4’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 4’;

  4. ten hoogste 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 5’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 5’; en

  1. de verstoringsdiepte niet dieper is dan:

  1. 0,3 m ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 1’; en

  2. 0,5 m ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 2’, ‘overige zone - archeologie categorie 3’, ‘overige zone - archeologie categorie 4 en/of ‘overige zone - archeologie categorie 5’;

onder maaiveld; of

  1. het bouwplan zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd; of

  2. het een bouwwerk betreft dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;

  3. de werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  4. de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

25.4 Afwijken van de bouwregels

 

25.4.1 Afwijking

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in 25.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien het bepaalde onder 25.4.1 a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

 

25.4.2 Verplichting rapportage

  1. De omgevingsvergunning als bedoeld in 25.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;

  2. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

  3. Een onderzoek als bedoeld onder a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek);

  4. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;

  3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek;

  4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

 

25.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag kan beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 25.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

 

25.5.1 Vergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende werkzaamheden of andere werken uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;

  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;

  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;

  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;

  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;

  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;

  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;

  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  10. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;

  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroeringplaatsvindt;

  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;

  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie;

  14. verwijderen/vervangen van funderingen van waterstaatkundige werken.

 

25.5.2 Uitzonderingen

  1. Het bepaalde in 25.5.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

  1. maximaal 0,5 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 25.5.1 sub h, l en m;

  2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 4’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 4’;

  3. een verstoringsoppervlakte hebben van:

  1. ten hoogste 50 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 2’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 2’;

  2. ten hoogste 100 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 3’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 3’;

  3. ten hoogste 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 4’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 4’;

  4. ten hoogste 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 5’/ ‘ overige zone - archeologie categorie 5’; of

  1. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of

  2. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige; of

  3. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud - en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen; of

  4. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grond bewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,5 m onder maaiveld wordt geroerd; of

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op dat moment het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend; of

  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 25.4 ; of

  7. het normaal beheer en onderhoud van watergangen, waaronder baggeren tot het ontwerpprofiel, betreffen; of

  8. vervangingswerkzaamheden betreffen van bestaande waterstaatswerken.

  1. Het verbod als bedoeld in 25.5.1 is ook niet van toepassing indien:

  1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 25.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist; of

  2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 25.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.

 

25.5.3 Verlening

  1. Een vergunning als bedoeld in 25.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

 

25.5.4 Verplichting rapportage

  1. De vergunning als bedoeld in 25.5.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

  2. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

  3. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :

  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;

  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

 

25.5.5 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een vergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

25.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

  1. Aan gronden de dubbelstemming ‘Waarde - Archeologie’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat op de betreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven.

 

Artikel 26 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Beschermd dorpsgezicht aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de instandhouding, bescherming en herstel van de voorkomende cultuurhistorische waarden;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de nadere detaillering zoals deze is opgenomen in 26.2.

 

26.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 26.1.

 

a Cultuurhistorische waarden

De cultuurhistorische waarden zijn de volgende:

  • karakteristieke kleinschaligheid en diversiteit van de bebouwing;

  • landelijke sfeer door de ruimte rondom de woningen en de doorkijken naar het buitengebied;

  • voor toekomstige ontwikkelingen is het van belang dat een hoge kwaliteit en een sterke binding met de bestaande historische structuur wordt nagestreefd.

 

26.3 Bouwregels

 

26.3.1 Voorgevel hoofdgebouw

De afstand van bouwwerken tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 10 m tot de voor die weg aangegeven bestemmingsgrens.

 

26.3.2 Dak

Woningen mogen uitsluitend worden afgedekt met een zadeldak al dan niet met wolfseinden, een mansardedak of een schilddak.

 

26.4 Afwijking van de bouwregels

 

26.4.1 Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Alvorens ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) een omgevingsvergunning wordt verleend, wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

 

26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

26.5.1 Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Alvorens ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) een omgevingsvergunning wordt verleend, wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

 

26.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

26.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) een bouwwerk te slopen.

 

26.6.2 Uitzonderingen

Het in 26.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • sloopwerkzaamheden waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan vergunning is verleend;

  • sloopwerkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;

  • sloopwerkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

 

26.6.3 Verlening

De in 26.6.1 genoemde sloopvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de sloopwerkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in 26.1 onder sub a.

 

26.6.4 Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 26.6.1 winnen zij schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in 26.1 onder sub a.

 

26.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

26.7.1 Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Alvorens ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) een omgevingsvergunning wordt verleend, wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

 

 

Artikel 27 Waterstaat – Attentiegebied EHS

  

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Attentiegebied EHS’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

  

27.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  

27.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk;

  

27.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 27.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  

27.2.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 27.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden.

  2. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

  

27.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De beoogde ruimtelijke ingreep waarvoor wijziging van de begrenzing noodzakelijk is heeft geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse.

  2. Het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.

  3. Gedeputeerde Staten tot de wijziging van de begrenzing positief hebben besloten.

Artikel 28 Waterstaat - Stroomvoerend winterbed

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Stroomvoerend winterbed’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer, doorstroming en berging van water.

 

28.2 Bouwregels

  1. In of op de voor ‘Waterstaat - Stroomvoerend winterbed’ bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de onder sub b genoemde riviergebonden en de onder sub c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.

  2. De riviergebonden activiteiten zijn:

  1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;

  2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;

  3. de bouw of wijziging van scheepswerven;

  4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;

  5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;

  6. de realisatie van natuur;

  7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;

  8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of

  9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.

  1. De niet-riviergebonden activiteiten betreffen:

  1. een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;

  2. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;

  3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of

  4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

  1. De activiteiten genoemd onder sub b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren va het waterstaatwerk gewaarborgd blijft;

  2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

  3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;

  4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;

  5. en specifiek voor het bepaalde onder sub d onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:

  1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;

  2. overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;

  3. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;

  4. tijdelijke activiteiten,

  5. een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde onder sub d onder punt 1 tot en met 3.

  1. Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.

 

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

28.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 28.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

28.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 28.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatkundige functie van de gronden.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1 wint het bevoegd gezag advies in bij Rijkswaterstaat.

 

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de grenzen van deze dubbelbestemming te wijzigen dan wel de dubbelbestemming geheel op te heffen, uitsluitend naar aanleiding van en conform door de Staatssecretaris bekrachtigde wijzigingen in de kaartbijlage van de ‘Beleidsregels grote rivieren’, Staatscourant 15 december 2009.

 

Artikel 29 Waterstaat – Waterkering

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  1. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;

  2. aanleg, instandhouding en/of bescherming van een dijklichaam en de waterkering;

  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van cultuurhistorische, landschappelijke, natuur- en/of ecologische waarden in de vorm van vegetatie en beplanting;

  4. behoud en bescherming van de kazematten;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. verhardingen in de vorm van voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  7. groenvoorzieningen.

 

29.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

 

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 29.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering.

  2. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.

 

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.4.1 Verboden werkzaamheden

Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen.

  2. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden.

  3. Het vergraven of ontgraven van het dijklichaam of dijktalud.

  4. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem.

  5. Het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.

  6. Het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

29.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 29.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

29.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 29.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.

  2. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

 

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 31 Algemene bouwregels

 

31.1 Bestaande afwijkende maatvoering

  1. Bouwwerken welke hetzij bestaan op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, hetzij worden c.q. kunnen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die qua situering en/of maatvoering afwijken van wat in de hoofdstuk 2 voorgeschreven is, doch overigens met het plan in overeenstemming zijn, worden geacht te voldoen aan de regels van dit plan.

  2. Vervanging of verandering van deze bouwwerken is toegestaan, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot.

 

31.2 Ondergronds bouwen

  1. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

  2. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

  4. In afwijking van het bepaalde onder a zijn bij agrarische bedrijven mestkelders overal binnen het bouwvlak toegestaan.

  5. Ondergrondse bouwwerken mogen uit niet meer dan één bouwlaag bestaan.

  6. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

 

31.3 Afwijken ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 31.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijgebouw, sleufsilo’s of mestbassins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

 

Artikel 32 Algemene gebruiksregels

 

32.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  2. het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  3. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;

  4. het gebruik van gronden als staanplaats voor onderkomens, alsmede voor wagens en kramen, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel;

  5. het gebruik van gronden als kampeerterrein, uitgezonderd ter plaatse van de bestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ en de aanduiding ‘kampeerterrein’;

  6. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en/of lozingsplaats;

  7. het gebruik van gronden als parkeerterrein of stallingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken rij- of voertuigen c.q. onderdelen daarvan;

  8. het gebruik van ruimten binnen de woning of aan- en uitbouwen en bijgebouwen voor het uitoefenen van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  9. het gebruik van gronden ten behoeve van boomteelt ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’/ ‘overige zone - openheid';

  10. het binnen een afstand van 50 m van een dassenburcht uitvoeren of laten uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  4. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  5. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  6. aanleggen van paden.

 

32.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Gebruik van ruimten binnen de woning en/of aan-/uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 50 60 m²;

  2. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woon-milieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

  3. de activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn;

  4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;

  5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse;

  6. de activiteiten mogen niet meldings- en/of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;

  7. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van het aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  8. er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht;

  9. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.

 

 

Artikel 33 Algemene aanduidingsregels

 

33.1 Veiligheidszone - munitie C

 

33.1.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – munitie C’, te weten de C - gevarenzone munitieopslagplaatsen, is het verboden gebouwen op te richten met vlies- of gordijn-gevelconstructies alsmede gebouwen met grote glasoppervlakten, waarin zich in de regel een groot aantal mensen bevindt.

 

33.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door de aanduiding ‘veiligheidszone – munitie C’ te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld;

  2. de aanduiding wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.

 

33.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

 

33.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘aardkundig waardevol gebied’/ ‘overige zone - aardkundig waardevol gebied’:

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  4. dempen van sloten en greppels;

  5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’/ ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’:

  1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  3. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;

  4. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub b is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘kleinschaligheid’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. dempen van sloten en greppels;

  2. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub b is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘bosrandligging’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting.

  3. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub b is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘kleinschaligheid’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. dempen van sloten en greppels;

  2. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub b is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘oude bouwlanden’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  4. dempen van sloten en greppels;

  5. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  6. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting.

  7. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub b is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘oude percelering’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  2. dempen van sloten en greppels;

  3. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  4. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting.

  1. Ter bescherming van het leefgebied van dassen ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied dassen’/ 'overige zone - leefgebied dassen':

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  3. het blijvend omzetten van grasland in bouwland*1.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)':

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  4. dempen van sloten en greppels;

  5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;

  8. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  9. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  10. aanleggen van paden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’:

  1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  3. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;

  4. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  5. aanleggen van paden;

  1. Ter plaatse van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen':

  1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

  2. het ophogen van gronden ter plaatse van de aanduiding ’behoud en herstel van watersystemen'/ ‘overige zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen'.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘kwetsbare soorten’/ 'overige zone - kwetsbare soorten':

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  4. dempen van sloten en greppels;

  5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  8. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;

  9. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  10. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  11. aanleggen van paden.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub l is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘amfibieën en reptielen’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’/ 'overige zone - kwetsbare soorten' in bijlage 3 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  3. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  4. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  5. aanleggen van paden;

  6. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub l is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘dagvlinders (natte biotoop)’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’ in bijlage 3 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  3. dempen van sloten en greppels;

  4. dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  5. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  6. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  7. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  8. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub l is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘dagvlinders (droge biotoop)’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’ in bijlage 3 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  4. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  5. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  6. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  7. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels;

  8. het blijvend omzetten van grasland in bouwland*1.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub l is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘moerasvogels’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’ in bijlage 3 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  3. dempen van sloten en greppels;

  4. dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  5. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  6. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  8. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  9. aanleggen van paden;

  10. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels.

  1. In afwijking van het bepaalde onder sub l is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘planten- en plantengezelschappen’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’ in bijlage 3 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  4. dempen van sloten en greppels;

  5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  8. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  9. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  10. aanleggen van paden;

  11. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels;

  12. het blijvend omzetten van grasland in bouwland*1.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘openheid’/ ‘overige zone - openheid':

  1. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘struweelvogels’/ 'overige zone - struweelvogels':

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  4. dempen van sloten en greppels;

  5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;

  6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  7. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;

  8. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  9. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  10. aanleggen van paden.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘weidevogels’/ 'overige zone - weidevogels':

  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;

  2. diepploegen;

  3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  4. dempen van sloten en greppels;

  5. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;

  6. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  7. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;

  8. aanleggen van paden;

  9. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels;

  10. het blijvend omzetten van grasland in bouwland*1.

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig gebruik’:

  1. dempen van sloten en greppels;

  2. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas.

 

*1 Tijdelijke omzetting in verband met vruchtwisseling is niet omgevingsvergunningplichtig.

 

 

33.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 33.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. binnen het bouwvlak plaatsvinden, danwel binnen de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch aanverwant’, ‘Bedrijf’, ‘Bedrijf – Gemaal’, ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’, ‘Bos’, ‘Groen – Landschapselement’, ‘Horeca’, ‘Maatschappelijk’, ‘Natuur’, ‘Recreatie’ ‘Recreatie – Recreatiewoning’, ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’, ‘Recreatie – Volkstuin’, ‘Sport’, ‘Verkeer’, ‘Water’ en/of ‘Wonen plaatsvinden;

  4. het aanleggen en/of wijzigen van (kikker en/of padden)poelen, zoals genoemd in lid 3.4.6 en/ of 5.4.6 betreffen.

 

33.2.3 Toelaatbaarheid

De in lid 33.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

 

33.3 Karakteristieke bebouwing

 

33.3.1 Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ zijn de gronden mede bestemd voor behoud en/of herstel van de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing.

 

33.3.2 Bouwen

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ is het verboden bebouwing te verbouwen of uit te breiden.

  2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder sub a, mits de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing niet onevenredig wordt aangetast.

  3. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub b wint het bevoegd gezag advies in bij van de Boerderijcommissie van de Stichting Brabants Heem of een andere ter zake deskundige.

 

33.3.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’, ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ en/of de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

  2. Het onder sub a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  1. De onder sub a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische en/of architectonische waarde van de bebouwing niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind.

  2. In afwijking van het bepaalde onder sub c kan een omgevingsvergunning worden verleend als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

  3. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a wint het bevoegd gezag advies in bij van de Boerderijcommissie van de Stichting Brabants Heem of een andere ter zake deskundige.

 

33.4 Vrijwaringszone - vaarweg

 

33.4.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – vaarweg’ zijn, zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de veiligheid van het vaarverkeer.

 

33.4.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen geen nieuwe bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 1 m.

 

33.4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 33.4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, indien advies is verkregen van de beheerder van de vaarweg.

 

33.4.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – vaarweg’ de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van gronden;

  2. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden.

 

33.4.5 Uitzonderingen

Het in lid 33.4.4 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

33.4.6 Toelaatbaarheid

De in lid 33.4.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien advies is verkregen van de beheerder van de vaarweg.

 

33.5 Overige zone - natuur -of landschapselement

 

33.5.1 Aanduidingsomschrijving

  1. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur -of landschapselement' zijn, naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschapelementen;

  2. (onverharde) paden en wegen;

  3. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. extensief recreatief medegebruik.

 

33.5.2 Bouwregels

Op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - natuur -of landschapselement' zijn zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, waarbij geldt dat:

  1. De bouwhoogte van verlichtingsmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter.

  2. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 6 meter.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen 3 m.

 

33.5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

33.5.3.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verzetten of vergraven van grond, waarbij het maaiveld over meer dan 100 m2 per perceel of meer dan 0,45 m wordt gewijzigd.

  2. Het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,45 m onder maaiveld.

  3. Het aanleggen dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit (van) oppervlaktewateren.

  4. Het verwijderen of rooien van bos-, natuur-, en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder productiefunctie.

  5. Het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

 

33.5.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 33.5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  3. vallen onder de werking van Boswet.

 

33.5.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 33.5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, het inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

  2. Indien noodzakelijk wordt er voorzien in voldoende boscompensatie.

 

 

33.6 Vervallen aanduidingsregels

 

33.6.1 Reconstructiewetzone

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'recontructiewetzone - extensiveringsgebied vervallen' is de aanduiding 'recontructiewetzone - extensiveringsgebied' met bijbehorende regels vervallen.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'recontructiewetzone - verwevingsgebied vervallen' is de aanduiding 'recontructiewetzone - verwevingsgebied' met bijbehorende regels vervallen.

 

 

Artikel 34 Algemene afwijkingsregels

 

34.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. het in geringe mate overschrijden van bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil of de werkelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft;

  2. het afwijken van de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, voorzover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze regels is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden veranderd; deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op bebouwingspercentages, oppervlaktematen boven 100 m² en inhoudsmaten boven 250 m³;

  3. het afwijken van de voorgeschreven afstandsmaat ten opzichte van zijdelingse en achterste perceelgrens ten behoeve van het bouwen tot op de perceelgrens, mits is aangetoond dat zich op het betreffende perceel geen andere reële mogelijkheden voordoen en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  4. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)';

  5. het bouwen van voorzieningen (masten) ten dienste van het openbare tele-communicatieverkeer, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m;

  6. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

  1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;

  2. ten behoeve van overige bouwwerken,geen gebouwen zijnde,tot maximaal 10 m.

  1. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen buiten een bouwvlak in de bestemmingen ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ voor het bouwen van hobbymatige dierenverblijven buiten het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Dierenverblijven zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kernrandzone’/ ‘overige zone - kernrandzone’.

  2. De oppervlakte van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 0,5 ha.

  3. De oppervlakte van het dierenverblijf mag niet meer bedragen dan 25 m².

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  6. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  1. de onder sub a tot en met g genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de milieusituatie, en;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

34.2 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren in de vorm van een bed&breakfast bij (bedrijfs)woningen bij agrarische bedrijven binnen de bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch – Agrarisch aanverwant’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, ‘Recreatie’, ‘Sport’ en ‘Wonen’, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. De voorziening ten behoeve van Bed and Breakfast wordt binnen de bestaande woning of bijgebouwen gerealiseerd.

  2. De voorziening functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als een zelfstandige woning.

  3. Het maximale aantal gasten dat gelijktijdig gebruik mag maken van de Bed and Breakfast is gesteld op 5.

  4. De oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van de voorziening mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen tot een maximum oppervlakte van 50 150 m².

  5. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

 

34.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 32.1 en toestaan dat een bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Er wordt aangetoond dat inwoning in het hoofdgebouw van de (bedrijfs-)woning of aan-, uit- of aangebouwd bijgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort.

  2. In afwijking van het bepaalde onder sub a is het realiseren van de afhankelijke woonruimte in het hoofdgebouw, niet zijnde de woning, toegestaan, met dien verstande dat:

  1. Wordt aangetoond dat inwoning in de woning of aan-, uit- of aangebouwd bijgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort.

  2. Er wordt geen afzonderlijke hoofdingang gemaakt. Toegang tot de inwoonsituatie dient te geschieden via de oorspronkelijke woning, middels (een) niet-afsluitbare tussendeure(en).

  3. Er mag alleen een achterdeur of zijdeur worden aangebracht om redenen van (brand)veiligheid ingevolge het Bouwbesluit.

  4. Er is sprake van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen.

  5. Het karakter van één woning blijft ook in visueel opzicht gehandhaafd.

waarbij het bepaalde onder sub lid g en h niet van toepassing is.

  1. De zorgvraag dient afgeleid te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  2. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

  3. Er wordt rekening gehouden met de milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid).

  4. De afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 100 m². Overschrijding van deze maximale oppervlakte is slechts toegestaan indien de tijdelijke woonvoorziening in een bestaand gebouw wordt gesitueerd en de noodzaak voor overschrijding van de maximale oppervlakte voortvloeit uit het advies van de onafhankelijke deskundig instantie.

  5. De afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijfs-)woning.

  6. Afwijking van het bepaalde onder sub g is slechts mogelijk indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs-)woning niet meer bedragen dan 10 m.

  7. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

34.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 32.1 en toestaan dat een publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het vloeroppervlak aan bebouwing per bouwperceel ten behoeve van de (bedrijfs-) woning dat hiervoor gebruikt wordt mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van dat vloeroppervlak met een maximum van 50 60 m²;

  2. Het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

  3. De activiteiten die worden ontplooid mogen niet geluidzoneringsplichtig zijn.

  4. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer.

  5. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid ter plaatse.

  6. De activiteiten mogen niet omgevingsvergunningplichtig zijn ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  7. Er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden anders dan ondergeschikt en ten dienste van de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.

  8. Er mogen geen reclame-uitingen (aan de woning) worden aangebracht.

  9. Degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.

 

34.5 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van evenementen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Evenementen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)'.

  2. Het evenement duurt maximaal 10 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen.

  3. Er vindt geen horeca plaats ter plaatse, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement.

  4. Er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten.

  5. Er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op.

  6. De belangen van de betreffende bestemming wordt niet onevenredig aangetast;

  7. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  8. Belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.

  9. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden.

  10. De belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemming voor het evenement.

 

34.6 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van paardenbakken, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m2.

  3. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m, met uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.

  4. Bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan.

  5. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  7. De omgevingsvergunning kan uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de milieusituatie;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; en

  6. de aanwezige waarden.

 

34.7 Afwijken bijlagen Wnb/ Nbw vergunningen en meldingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het

bepaalde in lid 3.4.5 onder d, 5.4.5 onder d of 6.4.5 onder d waarbij:

  1. verleende en onherroepelijke vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998; dan wel

  2. verleende en onherroepelijke omgevingsvergunningen die zijn verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel

  3. ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde meldingen als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming,

alsnog aangemerkt worden als bestaande stikstofrechten, mits wordt aangetoond dat deze rechten voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan onherroepelijk zijn geworden.

 

 

Artikel 35 Algemene wijzigingsregels

 

35.1 Wijzigen naar Bos, Groen – Landschapselement, Natuur en/of Water

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’, ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ te wijzigen in de bestemming ‘Bos’, Groen – Landschapselement’, ‘Natuur’ en/of ’Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos, landschapselementen, water en/of de natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie en/of de doeleinden van de kaderrichtlijn Water.

  2. De wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.

 

35.2 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ de bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van groen- en recreatieve voorzieningen in de vorm van een park, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. De realisatie mag geen onevenredige aantasting van de woon- en leefmilieu van omliggende woningen tot gevolg hebben.

  3. De wijziging dient landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.

 

35.3 Wro zone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingszone – wijzigingsgebied 2’ de bestemming te wijzigen ten behoeve van vormverandering van het bouw- en/ of bestemmingsvlak van de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 10’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De totale oppervlakte van het betreffende bouw- en/ of bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.

  2. Gelijktijdig dient de bestemming van de gronden van de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 10’ die ingezet worden om de vormverandering te bewerkstellingen te worden bestemd als ‘Natuur’.

  3. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. De noodzakelijke onderzoeken dienen aan te tonen dat de bedrijfsbestemming ter plaatse aanvaardbaar is (flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie, vng-richtlijn bedrijven en milieuzonering etc.).

  5. Wijziging mag geen beperking opleveren voor omliggende functies.

  6. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en/of cultuurhistorische en/of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied.

  7. Er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door de gemeente geaccordeerd beplantingsplan.

  8. De uitvoering van de landschappelijke inpassing dient te worden gegarandeerd middels een overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

 

35.4 Wijziging aanduiding 'groenblauwe mantel'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’ te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging leidt tot een beter resultaat voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken of doordat door een ruimtelijke ontwikkeling het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de groenblauwe mantel niet langer zinvol is.

  2. De wijziging mag niet leiden tot verlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de aangeduide gebieden met het oog op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

  3. Gedeputeerde Staten tot de wijziging van de begrenzing positief hebben besloten.

 

 

35.5 Wijziging aanduiding 'zoekgebied ecologische verbindingszone'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’ te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een (zoekgebied voor een) ecologische verbindingszone kan met de beoogde wijziging ten minste een vergelijkbare functie vervullen.

  2. Gedeputeerde Staten tot de wijziging van de begrenzing positief hebben besloten.

 

35.6 Verwijderen aanduiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door een aanduiding zoals genoemd in de bestemmingsomschrijvingen van dit bestemmingsplan te verwijderen, indien het betreffende gebruik definitief is beëindigd danwel de betreffende bebouwing en/of waarden niet meer aanwezig zijn. Deze wijziging is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’/ 'overige zone - ecologische hoofdstructuur (EHS)/ 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant (NNB)', ‘groenblauwe mantel’/ ‘overige zone - groenblauwe mantel’, ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’, ‘reconstructiewetzone – verwevingsgebied’, ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’/ ‘overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone’.

 

 

Artikel 36 Overige regels

 

36.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige voorwaarden;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en

  6. de ruimte tussen bouwwerken.

 

36.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 

36.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.

  2. De onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.

 

36.4 Parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen. Hiervoor gelden de volgende regels:

  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  3. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.

  4. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Grave, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

  5. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.

 

 

Artikel 37 Overgangsrecht

 

37.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

37.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

37.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Ter plaatse van de aanduidingen zoals opgenomen in de ‘Tabel persoonsgebonden overgangsrecht’ is het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Dit gebruik mag worden voortgezet door diegene(n) die het gebouw gebruikt ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

Zodra het gebruik door de bestaande gebruiker(s) wordt beëindigd vervalt het recht op het gebruik, zoals opgenomen in de ‘Tabel persoonsgebonden overgangsrecht’.

 

Met betrekking tot de illegale bewoning wordt als bestaande gebruiker aangemerkt de persoon/personen die op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente als hoofdbewoner en diens partner staan ingeschreven op het adres zoals opgenomen in de ‘Tabel persoonsgebonden overgangsrecht’.

 

Met betrekking tot het illegaal niet- bedrijfsmatige houden van dieren wordt als bestaande gebruiker aangemerkt de rechtspersoon of de natuurlijk persoon die de inrichting drijft op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan op het adres zoals opgenomen in de ‘Tabel persoonsgebonden overgangsrecht’.

 

‘Tabel Persoonsgebonden overgangsrecht’

Aanduiding

Adres

Activiteit

 

'specifieke vorm van agrarisch met waarden - persoonsgebonden overgangsrecht'

 

 

Heistraat 2

 

Burgerbewoning van de bedrijfswoning

 

'specifieke vorm van agrarisch - persoonsgebonden overgangsrecht'

 

 

Mars en Wijthdijk 5

 
Burgerbewoning van de bedrijfswoning en niet - bedrijfsmatig houden van dieren

 

'specifieke vorm van agrarisch met waarden - persoonsgebonden overgangsrecht'

 

 

Hogendijk 1

 

Burgerbewoning van de bedrijfswoning en niet - bedrijfsmatig houden van dieren

 

'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht'

 

 

Overlaat 3

 

Burgerbewoning van bestaand bedrijfspand

 

 

 

 

Artikel 38 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

'Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Overgangs- en Slotregels

 

Artikel C Overgangsrecht

 

C.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

C.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel D Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Herziening 2018'

 

 

Vastgesteld: 15 mei 2018