direct naar inhoud van Regels
Plan: Abcovensedijk 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0785.2013004Abcovense-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Abcovensedijk 5" met identificatienummer NL.IMRO.0785.2013004Abcovense-vg01 van de gemeente Goirle.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden beroep:

een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig of hiermee te vergelijken gebied - niet zijnde detailhandel, dat door tenminste één bewoner van een woning in die woning en/of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie blijft behouden, en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.6 afhankelijke woonruimte:

een (gedeelte van een) bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning, waarbij dit bijgebouw hoort, en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren met bijbehorende activiteiten, waaronder begrepen het houden van paarden als ondergeschikte activiteit;

  • grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf; afhankelijkheid van de grond betreft de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet en het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten.


Hieronder worden in ieder geval verstaan:
melkvee-, schapen- en/of weideveebedrijven die het overgrote deel van de mestafzet op korte afstand kunnen aanwenden (op eigen grond of via afzetcontracten); akkerbouwbedrijven; vollegronds tuinbouwbedrijven zoals vollegronds fruit-, boom-, sier-, groente- of andersoortige teeltbedrijven;

1.8 agrarische verbreding:

het ontplooien van nevenactiviteiten op een agrarisch bedrijf, die ruimtelijke inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering;

Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • verkoop in het klein van eigen en streekgebonden landbouwproducten en rechtstreeks daarvan afgeleide ambachtelijke producten;
  • zorgverlening in relatie tot het bedrijf en/of directe omgeving; informatieverzorging of educatie in relatie tot het bedrijf, de landbouw meer algemeen of in de omgeving aanwezige natuur, landschap, milieu en water; agrarisch natuur- en/of landschapsbeheer;
  • kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van pensiongelegenheid, kamperen, kamphuis/groepsaccommodatie of enkele vakantieappartementen;
  • aan het bedrijf, de landbouw, het omringende landschap en/of recreatieve routes gerelateerde extensieve dagrecreatie en/of daarvoor ondersteunende diensten zoals verhuur van materialen, stallingsgelegenheid, verstrekking in het klein van dranken, etenswaren en dergelijke;

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale binnenwerkse oppervlakte van winkels, kantoren en/of bedrijven, inclusief de verdiepingsvloeren, met inbegrip van daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.15 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  • a. legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals deze mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. het gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.19 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 buitenrijbanen:

een niet overdekte piste voorzien van een bewerkte aangepaste bodem waarin training en africhting van paarden kan plaatsvinden;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen).

1.28 extensief recreatief medegebruik:

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, waarbij de aan de gronden toegekende waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gebruiken:

het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.31 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen en/of functie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen, voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, en die geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of (kunnen) worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, met uitzondering van stacaravans;

1.33 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.34 kleinschalig kamperen:

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor maximaal 15 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde;

1.35 landschapswaarden:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.36 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.37 nevenactiviteiten:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft;

1.38 ondergeschikte bouwdelen/ bouwdelen van ondergeschikt belang:

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, licht-, antenne- en vlaggenmasten, windvanen, wolfseinden, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, balkon- en terrashekken en dergelijke, dakkapellen, andere ondergeschikte dakopbouwen, liftschachten en overige overstekende ondergeschikte daken.

1.39 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wabo.

1.40 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo.

1.41 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo.

1.42 productiegebonden detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.43 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 prostitutiebedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortbedrijf.

1.45 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privéhuis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 Staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en installaties.

1.47 stacaravans:

Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot de woon dag- of nachtverblijf van een of meer personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand naar een vaste standplaats kunnen worden verreden, doch niet bestemd zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan;

1.48 teeltondersteunende voorzieningen:

(teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak), boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik;

permanente (teeltondersteunende) voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.


tijdelijke (teeltondersteunende) voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;

1.49 uitvoeren:

het uitvoeren, doen uitvoeren en laten uitvoeren.

1.50 verkoopvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.51 vloeroppervlak:

de totale oppervlakte, buitenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de aangebouwde bijgebouwen.

1.52 volwaardig(heid van een) agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.53 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op de uitstraling ervan, als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.54 Wabo:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.55 waterberging:

de tijdelijke opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in (oppervlakte) watersystemen. Waterberging kan worden onderverdeeld in drie categorieën:

  • 1. natuurlijke overstroming (water dat buiten de beekbedding treedt zonder dat hier speciale voorzieningen zijn aangelegd);
  • 2. gestuurde overstroming (retentie) (water dat buiten de beekbedding treedt en waarvoor voorzieningen zijn aangebracht zodat dit met vooraf bepaalde frequentie wordt toegepast in gebieden die hiervoor zijn ingericht);
  • 3. noodoverloopgebieden (gebieden die met een zeer lage frequentie worden ingezet in geval van noodsituaties);

1.56 wet/ wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen dan wel verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het plan, tenzij anders is bepaald.

1.57 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid , sub a, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten

Meetregels

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en enig punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen.

2.5 horizontale diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 verticale diepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het laagste punt van het bouwwerk, fundering niet meegerekend.

2.9 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de buitenste verticale projecties van bouwdelen en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, boven peil

2.10 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.


Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, licht-, antenne- en vlaggenmasten, windvanen, wolfeinden, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, balkon- en terrashekken en dergelijke, dakkapellen, andere ondergeschikte dakopbouwen, liftschachten, en overige overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- dan wel. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch - Landschapswaarden' (A - L) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen;
  • c. behoud en ontwikkeling van (kleine) landschapselementen;
  • d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van (on- en halfverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen, met uitzondering van tijdelijke teeltondersteunde voorzieningen, worden gebouwd.
  • b. De (bouw)hoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer dan 3 m en de oppervlakte mag niet meer dan 1,5 ha bedragen.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt:

  • a. De (bouw)hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 5 m.


3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder a voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren en schuilgelegenheden voor dieren met daarbij behorende paardenbakken, mits:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
    • 2. de (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
    • 3. de in de doeleindenomschrijving van deze bestemming aangegeven waarden worden niet onevenredig mogen aangetast.
  • b. lid 3.2.1 voor het bouwen van permanente teeltondersteunende voorzieningen, mits:
    • 1. De bouwhoogte van permanente teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.
    • 2. De oppervlakte aan permanente teeltondersteunende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 1 ha.
    • 3. Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf'.
    • 4. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.


3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden het volgende werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
  • b. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.

3.4.2 Criteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden en/of het waterbergend vermogen van de gronden.

3.4.3 Uitzonderingen

Het in lid 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 4 Agrarisch - Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch - Bedrijf' (A - B) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. één bedrijfswoning tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  • c. de uitoefening van een bedrijf als nevenactiviteit, met dien verstande dat de bedrijvigheid niet vergunningplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer en de bedrijvigheid is vermeld in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels);
  • d. aan-huis-verbonden beroepen;
  • e. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  • f. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. extensief recreatief medegebruik en buitenrijbanen.


4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2.2 onder c;
  • b. per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer dan 1.150 m² bedragen, bestaande uit 350 m² ten behoeve van het grondgebonden agrarische bedrijf en 800 m² ten behoeve van de nevenactiviteit zoals genoemd in 4.1 onder c;
  • d. bedrijfsgebouwen worden gesitueerd op een afstand van 3 m achter de achtergevel van de bedrijfswoning, waarbij geldt dat de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m. In het geval dat geen bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand tot de as van de weg niet minder bedragen dan 15 m. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt geldt deze afstand als minimale afstand tot de as van de weg.

4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat bij inpandige bedrijfswoningen het bepaalde in lid 4.2.2, onder b, van toepassing is;
  • d. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m, indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt geldt deze afstand als minimale afstand tot de as van de weg;
  • e. de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2 m.

4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • d. de afstand tot (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het dichtstbijzijnde punt van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • f. bij afbraak van (een) bestaand(e) bijgebouw(en) en/of bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag de in sub a genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub a genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 200 m².
4.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de (bouw)hoogte van terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 1 m, voor het overige mag de (bouw)hoogte van terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat, dat maximaal 30% van het bestaande vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en/of bijgebouwen tot een oppervlakte van maximaal 60 m², mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Bouwen 1e of 2e bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder b voor het bouwen van een nieuwe 1e of 2e agrarische bedrijfswoning mits:

  • a. de nieuwe bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder een 1e of 2e bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is;
  • b. er dient, in geval van een 1e bedrijfswoning, sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • c. er dient in geval van een 2e bedrijfswoning sprake te zijn van een bedrijf met een omvang van ten minste 2 volwaardige arbeidskrachten;
  • d. de nieuwe bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB inzake de noodzaak van de bedrijfswoning en de volwaardigheid van het agrarische bedrijf;
  • f. in geval van een 2e bedrijfswoning is vooraf tevens een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten vereist.
4.4.2 Afwijken van bebouwingsbepalingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.2 onder d en lid 4.2.3 onder d voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg of op een afstand van minder dan 3 m achter de bedrijfswoning of vóór de bedrijfswoning mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
  • b. lid 4.2.4 onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
4.4.3 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het plaatsen van stacaravans en woonunits en/of het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van seizoensarbeiders, mits:

  • a. stacaravans en woonunits zijn toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar;
  • b. de stacaravans en woonunits dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte;
  • c. de stacaravans en woonunits dienen te worden geplaatst binnen het bestaande bestemmingsvlak;
  • d. per bestemmingsvlak zijn maximaal 10 stacaravans en woonunits toegestaan;
  • e. de oppervlakte van een stacaravan of woonunit mag maximaal 30 m² bedragen;
  • f. de (bouw)hoogte van een stacaravan of woonunit mag maximaal 3 m bedragen;
  • g. indien de vestiging plaatsvindt binnen de bestaande bedrijfsgebouwen mag de maximale oppervlakte voor huisvesting van seizoensarbeiders niet meer dan 100 m² van de bedrijfsgebouwen bedragen;
  • h. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  • i. een goede landschappelijke inpassing dient, op basis van een uitvoerbaar erfinrichtingsplan, verzekerd te zijn;
  • j. de omgevingsvergunning mag voor een aaneengesloten periode van maximaal 5 jaar worden verleend, tenzij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven voor een langere periode;
  • k. het bevoegd gezag trekt de in dit lid bedoelde omgevingsvergunning in, indien bedoelde huisvesting van personen gelet op de arbeidsbehoefte niet langer noodzakelijk is.
4.4.4 Nevenactiviteiten en agrarische verbreding

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het medegebruik van de gronden en bebouwing voor niet-agrarische nevenfuncties of voor agrarische verbreding, mits:

  • a. nevenactiviteiten zijn alleen toegestaan binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Bedrijf';
  • b. agrarische verbreding is toegestaan binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Bedrijf';
  • c. het medegebruik is alleen toegestaan als onderdeel van een functionerend agrarische bedrijf, waarbij de agrarische functie de hoofdfunctie blijft;
  • d. het medegebruik is bij beëindiging van de agrarische functie niet meer toegestaan.
  • e. het medegebruik mag niet leiden tot uitbreiding van de bedrijfsgebouwen met meer dan 500 m² of vergroting van het agrarische bestemmingsvlak;
  • f. het medegebruik mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven niet beperken;
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen in relatie tot de aard van de omgeving en functie en aard van de weg waaraan en de locatie gelegen is;
  • h. er dient in geval van publieksaantrekking voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te zijn, welke tevens afdoende landschappelijk ingepast moet zijn;
  • i. verkoop is alleen toegestaan op kleine schaal, voor zover direct verbonden met het functionerende agrarisch bedrijf of in de directe omgeving daarvan geproduceerde en/of bewerkte primaire agrarische (streek)producten, tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m²;
  • j. er mag geen buitenopslag voor het medegebruik plaatsvinden;
  • k. de in de omgeving aanwezige gebiedswaarden volgens de omliggende gebiedsbestemmingen mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • bij cumulatie van meerdere vormen van medegebruik mag het totale daarvoor te gebruiken bedrijfsvloeroppervlak niet meer gaan bedragen dan 50% van de aanwezige bebouwing, tot maxima van 1.150 m².


4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Vormverandering bestemmingsvlak 'Agrarisch - Bedrijf'

Het bevoegd gezag mag deze bestemming wijzigen in een of meerdere aan de bestemming grenzende bestemmingen 'Agrarisch - Landschaps- en Natuurwaarden', 'Agrarisch - Landschapswaarden' en/of 'Agrarisch' ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak van deze bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot;
  • b. de vormverandering is noodzakelijk uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. een goede landschappelijke inpassing dient, op basis van een uitvoerbaar erfinrichtingsplan, verzekerd te zijn;
  • e. vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding van bouwgrenzen

Bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, worden overschreden ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftkokers en -schachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:

  • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw;
  • c. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
  • d. de afstand van deze bouwdelen tot de bestemmingsgrens minimaal 3 meter bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer'.


Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en / of opslagplaats van grond en / of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en / of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onder-houd;
  • c. de vestiging van inrichtingen als bedoeld in 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken);
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  • e. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van prostitutie, escortbedrijf, prostitutiebedrijf en/of seksinrichting;
  • f. het houden van een kampeerterrein of kleinschalig kamperen.


7.2 Parkeren
7.2.1 Algemeen

Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort, met dien verstande dat:

  • a. de juist mate van ruimte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van oktober 2012;
  • b. de in lid 7.2.1, onder a, bedoelde ruimten voor het parkeren van auto's moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan;
  • c. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

7.2.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in lid 7.2.1. indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  • a. het gebruik van een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woon-ruimte, mits:
    • 1. het een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toe-gestaan;
    • 2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belan-gen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
    • 5. het bijgebouw een onlosmakelijk geheel vormt met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
    • 6. het bevoegd gezag verleent bedoelde omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen vier weken na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand of aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en de gebruiksmogelijkheden van het vrijstaand of aangebouwd bijgebouw binnen twaalf weken na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning;
  • b. het afwijken van de voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten;
  • c. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  • d. de bouw van hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan toegestaan ingevolge deze regels, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag worden vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  • e. het oprichten van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van niet meer dan 5 meter;
  • f. het oprichten van zend-, ontvang-, sirenemasten en masten ten behoeve van tele-communicatie, al dan niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, met een op-pervlakte van niet meer dan 60 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 40 meter, waarbij de mogelijkheden van gezamenlijk gebruik van deze voorzieningen zo veel mogelijk moeten worden benut.
  • g. kleinschalig kamperen, waarbij dit is toegestaan bij de (bedrijfs)woningen, mits:
  • het oppervlak van het aaneengesloten terrein, waarvan het terrein voor kleinschalig kamperen onderdeel uitmaakt, bedraagt minimaal 1 ha;
  • het totaal aantal kampeermiddelen niet meer dan 15 bedraagt;
  • er geen bebouwing plaatsvindt;
  • de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • een goede landschappelijke inpassing op basis van een uitvoerbaar erfinrichtingsplan, verzekerd is;
  • als gevolg van het kleinschalig kamperen de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt.


Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening:

  • 1. de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
    • a. de bij de wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 5 meter worden verschoven;
    • b. de oppervlakte van de bij de wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 5% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór de wijziging;
    • c. door een wijziging mogen het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld, het woon- en leefklimaat, de waterstaatkundige belangen, de ontwikkeling van omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, niet onevenredig worden aangetast.
  • 2. het plan te wijzigen ten aanzien van het aanpassen van opgenomen regels in de voorgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar regels in wettelijke regelingen en/of publicaties, indien deze wettelijke regelingen en/of publicaties na het moment van vaststelling van het plan worden gewijzigd.


Artikel 10 Overige regels

Algemeen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, worden toegepast zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan, tenzij expliciet anders is geregeld.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1, onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder lid 11.1, onder a, met maximaal 10%.
  • c. Lid 11.1, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.


11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder lid 11.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder lid 11.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 11.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:


regels van het bestemmingsplan "Abcovensedijk 5".

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 11 maart 2014.