Plan: | Hulteneindsestraat 15, 15a, 17 en 19 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0784.BPHulteneind15tm19-VA01 |
Het doel van dit bestemmingsplan is herontwikkeling van de locaties Hulteneindsestraat 15, 15a, 17 en 19 te Hulten, hierna ook het plangebied genoemd. Het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Gilze en Rijen twee bouwvlakken voor de intensieve veehouderij met elk twee bedrijfswoningen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van één intensieve veehouderij en daarmee ook één milieuvergunning voor de varkenshouderij. Ter plaatse is dan ook sprake van vier bedrijfswoningen op twee agrarische bouwvlakken. Hierbij zijn circa 4.700 m² aan stallen in gebruik voor de intensieve veehouderij. Bij de woning aan Hulteneindsestraat 19 is in 2014 een loods ten behoeve van de akkerbouwtak vergund. Deze loods blijft behouden en de akkerbouwtak blijft behouden bij sanering van de veehouderij. Navolgende figuur geeft een luchtfoto overzicht van het bedrijf ten tijde van bouw van de loods bij Hulteneindsestraat 19.
Figuur 1: Luchtfoto van het bedrijf, waarop de gerealiseerde loods aan Hulteneindsestraat 19 nog niet is opgenomen
Beoogd wordt de intensieve veehouderij te saneren in het kader van de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling. Alle stallen in gebruik voor de intensieve veehouderij worden gesloopt, de milieuvergunning wordt ingetrokken en de dierrechten worden doorgehaald. In samenhang met de sanering van de intensieve veehouderij worden de drie bedrijfswoningen Hulteneindestraat 15, 15 en 17 omgezet naar reguliere burgerwoningen. De bedrijfswoning aan Hulteneindsestraat 19 zal als bedrijfswoning behouden blijven bij de resterende grondgebonden akkerbouwtak ter plaatse.
De uit de sanering van de intensieve veehouderij gegenereerde bouwtitels Ruimte voor Ruimte zullen niet worden ingezet binnen het plangebied. De bouwtitel die worden gerealiseerd worden in separaat te doorlopen ruimtelijke procedures ingezet elders binnen de provincie Noord-Brabant. Om de bouwtitels te kunnen realiseren dient de saneringslocatie te worden herbestemd naar een passende andere herbestemming. Daarom wordt deze bestemmingsplanprocedure gevoerd. Levering van de bouwtitels en daarmee realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning kan na vaststelling van dit bestemmingsplan plaatsvinden.
De beoogde herontwikkeling is binnen de vigerende bestemmingsplanregels niet mogelijk. Derhalve dient het vigerende bestemmingsplan ter plaatse te worden herzien. Door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen is op 17 april 2018 besloten om in principe medewerking te verlenen aan de beoogde herontwikkeling. Dit bestemmingsplan is in navolging van dit besluit opgesteld om de beoogde herontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
Het plangebied is gelegen aan Hulteneindsestraat, ten oosten van de kern Rijen, ten noorden van de kern Hulten en ten westen van Tilburg. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen. Op navolgende luchtfoto is de ligging van het plangebied weergegeven, waarbij tevens nader is ingezoomd op het plangebied. Het plangebied is hierbij rood omkaderd.
Figuur 2: Ligging plangebied in de omgeving met een luchtfoto van de huidige situatie
Dit bestemmingsplan maakt de herbestemming van een intensieve veehouderij met varkensstallen en vier bedrijfswoningen naar drie burgerwoningen en akkerbouwbedrijf met bedrijfswoning mogelijk.
De sanering van de intensieve veehouderij genereert bouwtitels Ruimte voor Ruimte. Na herbestemming van de saneringslocatie (het plangebied) kunnen deze bouwtitels worden verkocht en in separaat te voeren ruimtelijke procedures worden gekoppeld aan concrete aanvragen binnen een bebouwingsconcentratie in de provincie Noord-Brabant.
Het plangebied is gelegen op de percelen kadastraal bekend als gemeente Gilze, sectie M, nummer 288, 434, 435, 767 en 768. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de herontwikkeling van de volledige kadastrale percelen, maar enkel ter plaatse van de vigerende agrarische bouwvlakken. Het zuidelijk gelegen bouwvlak heeft een omvang van 13.244 m². Het noordelijk gelegen bouwvlak heeft een omvang van 12.341 m².
De overige gronden blijven behoudens een strook grond direct aan sluitend aan het kadastraal perceel met nummer 435 buiten het plangebied. Ten behoeve van het realiseren van een passende herbestemming wordt de bestemming achter de woning aan Hulteneindsestraat 19 vergroot met een omvang van 615 m².
Het plangebied kent daarmee een oppervlakte van 26.216 m². Navolgende figuur geeft een kadastraal overzicht van het plangebied, geprojecteerd op een luchtfoto. Het plangebied is hierbij aangeduid met de zwarte bolletjeslijn.
Figuur 3: Kadastraal overzicht plangebied
Het plangebied is thans in gebruik voor de intensieve veehouderij. Het bedrijf is in het verleden samengevoegd uit twee afzonderlijke bedrijven van twee broers. Ter plaatse zijn dan ook bestemmingsplanmatig nog twee bouwvlakken gevestigd. Ter plaatse is echter thans één milieuvergunning vigerend en wordt ter plaatse dan ook slechts één bedrijf gevoerd. Binnen het plangebied is sprake van circa 4.700 m² aan stallen in gebruik voor de intensieve veehouderij, waarbij tevens sprake is van vier bedrijfswoningen: de woningen aan Hulteneindsestraat 15, 15a, 17 en 19. Ten behoeve van de akkerbouwtak is een loods met een omvang van circa 535 m² aanwezig. Navolgende figuren geven een beeld van de aard en omvang van de bedrijfsgebouwen.
Figuur 4: Beeld van de bedrijfsbebouwing binnen het plangebied
Hierna is zijn foto's opgenomen van de bedrijfswoningen binnen het plangebied.
Figuur 5: Woningen aan Hulteneindsestraat 15 en 15a
Figuur 6: Woning aan Hulteneindsestraat 17
Figuur 7: Woning aan Hulteneindsestraat 19
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Gilze en Rijen het vigerende bestemmingsplan. Navolgende figuur betreft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied is hierbij aangeduid met de blauwe cursor.
Figuur 8: Uitsnede vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
Het plangebied kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch', met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - 1', en tweemaal een 'bouwvlak', de bouwaanduiding 'antennemast', tweemaal de functieaanduiding 'intensieve veehouderij', tweemaal de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ihcs - 1' en 'overige zone - overig - agrarisch balansgebied'.
Ter plaatse van het plangebied is thans nog een vergunning vigerend voor het houden van varkens. Navolgende dieraantallen zijn ter plaatse vergund:
Figuur 9: Vergunde dieraantallen (Bron: Web BVB provincie Noord-Brabant)
Het bedrijf is gelegen in het agrarisch balansgebied, op de grens met het agrarisch vebredingsgebied, dat gelegen is tussen de veehouderij en 'De Reeshof'. De overwegende windrichting in Nederland is zuidwest. Hierdoor zorgt de ligging van de Reeshof ten opzichte van het plangebied tot een grote beperking voor de veehouderij. In het buitengebied geldt een geurnorm van 14 oue/m³ voor de voorgrondbelasting. In stedelijk gebied de Reeshof geldt een geurnorm van 3 oue/m³. Navolgende figuur geeft een beeld van ligging van het plangebied ten opzichte van de wijk De Reeshof, gelegen op korte afstand van de veehouderij.
Figuur 10. Ligging van het plangebied ten opzichte van De Reeshof
Ook in oostelijke richting is de veehouderij beperkt in haar uitbreidingsmogelijkheden. Op een afstand van circa 127 meter is de eerste burgerwoning gelegen. De uitbreiding van de veehouderij mag niet leiden tot een slecht woon- en leefklimaat voor deze burger. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied tot deze woning.
Figuur 11. Ligging veehouderij ten opzichte van belendende woonbestemming
Naast ligging van het bedrijf nabij burgerwoningen in stedelijk gebied De Reeshof en het buitengebied, is het plangebied daarnaast gelegen nabij natuurgebieden (Natura-2000 en NNB-gebieden) in de omgeving. Voor deze gebieden geldt een beschermingsregime ten opzichte van uitbreiding van veehouderijen. Ook dit maakt dat de veehouderij niet duurzaam is voor de toekomst. Navolgende figuur geeft een beeld met de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden en NNB-natuurgebieden.
Figuur 12. Ligging veehouderij ten opzichte van Natura-2000 en NNB gebieden
Het bedrijf staat al enige jaren in te koop. Omdat gebleken is dat de locatie niet verkoopbaar is voor de veehouderij wordt tot herbestemming naar een passende functie overgegaan. Het bedrijf is inmiddels gedateerd en er dient zeer fors geïnvesteerd te worden om het bedrijf zonder uitbreiding in extra gebouwen te kunnen blijven exploiteren voor de toekomst. Deze noodzakelijke investeringen leiden er in samenhang met het aankoopbedrag van het bedrijf toe dat er geen sprake is van een duurzaam bedrijf voor de toekomst.
De beoogde herbestemming ziet toe op sanering van de intensieve veehouderij binnen het plangebied middels toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte. Deelname aan de regeling Ruimte voor Ruimte is mogelijk indien een veehouderijlocatie gezien de omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij. De ligging van de locatie in een agrarisch balansgebied, grenzend aan een agrarisch verbredingsgebied, met grootschalige stedelijke ontwikkeling woongebied 'De Reeshof' op een afstand van 500 meter tot de veehouderij, een burgerwoning op een afstand van 127 meter tot de veehouderij en de nabijheid van natuurgebieden, leidt ertoe dat de locatie gezien de omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij.
De beoogde herontwikkeling ziet op de sanering van de intensieve veehouderij ter plaatse van het plangebied Hulteneindsestraat 15, 15a, 17 en 19 te Hulten. De stallen in gebruik voor de intensieve veehouderij worden gesloopt, de dierrechten worden doorgehaald en de vergunning voor het houden van dieren wordt ingetrokken. De uit de sanering gegenereerde bouwtitels Ruimte voor Ruimte zullen elders binnen de provincie Noord-Brabant worden ingezet. De bedrijfswoningen 15, 15a en 17 zullen worden omgezet naar reguliere burgerwoningen. De bedrijfswoning aan Hulteneindsestraat 19 blijft behouden als bedrijfswoning behorende bij de te handhaven akkerbouwtak ter plaatse. Hierna is de beoogde planologische situatie na herontwikkeling weergegeven.
Figuur 13: Beoogde planologische situatie na herontwikkeling
Met de beoogde herontwikkeling zal de intensieve veehouderij worden gesaneerd. Alle varkensstallen met een oppervlakte van in totaal circa 4.700 m² zullen worden gesloopt. De vier bestaande bedrijfswoningen met daar bij behorende bijgebouwen en de loods voor de resterende kleinschalige akkerbouwtak met een omvang van circa 535 m² blijven met de beoogde herontwikkeling behouden. Navolgende figuur geeft een beeld van deze loods.
Figuur 14: Te behouden loods aan Hulteneindsestraat 19
Drie bedrijfswoningen worden herbestemd naar reguliere burgerwoning en één woning blijft een bedrijfswoning behorende bij de te handhaven agrarische bestemming met akkerbouwtak. De loods op deze locatie blijft behouden voor stalling van machines die nodig zijn voor bewerking van omliggende agrarische gronden. De omvang van de loods is voldoende voor de langere termijn om deze machines te stallen. Met deze omvang van een volwaardig akkerbouwbedrijf worden geëxploiteerd. Op navolgende figuur is de te slopen bebouwing weergegeven, waarbij tevens inzichtelijk is welke bebouwing behouden blijft.
Figuur 15: Beeld van te behouden loods
Binnen het plangebied vindt herbestemming van vier adressen plaats. De woning aan Hulteneindsestraat 19 wordt herbestemd naar een akkerbouwbedrijf, waarbij de bestaande loods behouden blijft en verankerd wordt dat de bestaande bebouwing de maximaal toegestane bebouwing betreft.
De akkerbouwloods is gelegen op een afstand van circa 60 meter tot de dichtstbijzijnd gelegen woning aan Hulteneindsestraat 17. Op grond van de richtlijn bedrijven en milieuzonering dient een afstand van tenminste 30 meter in acht te worden genomen tot bedrijfsgebouwen bij een akkerbouwbedrijf in bedrijfsgebouwen. De loods wordt aan de Hulteneindsestraat ontsloten ten noorden van de woning aan Hulteneindsetraat 19. De bedrijfswoning aan Hulteneindsestraat heeft daarbij tevens een geluidsafschermende werking ten opzichte van de te bestemmen woningen aan de Hulteindsestraat. De beoogde bestemmingen zijn inpasbaar ten opzichte van elkaar.
In het buitengebied is een aantal structuren en elementen aanwezig dat het buitengebied van Gilze en Rijen een eigen karakter geeft. Deze voor de identiteit belangrijke kenmerken verdienen extra aandacht Voor de omgeving van het plangebied gaat hierbij om de fijnkorrelige en fraaie kernranden aan de noordzijde van Rijen, de zuidzijde van Gilze en rond Molenschot en Hulten. Juist hier is sprake van een evenwichtig beeld door het gemengd voorkomen van bebouwing en groen en door de toegankelijkheid van het landelijk gebied.
Samenhang, herkenbaarheid en identiteit zijn vooral kwetsbaar voor veranderingen in het grondgebruik, de centrale factor in een cultuurlandschap. Behoud of versterking van de landschappelijke kwaliteit zal dan ook gestuurd moeten worden via het grondgebruik. Zo zal nieuw op te richten bebouwing en beplanting moeten passen binnen de aanwezige structuren en patronen. om dit te bereiken zijn in het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Gilze en Rijen de volgende maatregelen opgenomen:
Het landschapsontwikkelingsplan stelt daarom enkele maatregelen voor:
De omgeving van het plangebied is te typeren als een broekontginningslandschap. Dit betreft een open en rationeel verkaveld weidegebied met enkele bospercelen in noord-zuidrichting. Daarnaast komt de bebouwing in het gebied verspreid voor langs wegen en is de wegbeplanting transparant. De verkaveling is functioneel, bedoeld voor een optimale bedrijfsvoering. Deze ontginning komt met name ten oosten van Rijen voor. Navolgende figuur geeft een beeld van de typering van het landschap in de omgeving van het plangebied.
Figuur 16: Typering van het landschap in de omgeving van het plangebied
Het broeklandschap ligt in de lage zones van het dekzandgebied. Het betreft een open landschap met weinig en verspreide bebouwing en beplanting.
Aantasting van de herkenbaarheid van de patronen vormt een bedreiging. In dit verband kan gedacht worden aan nieuwe wegen, bebouwing en omvangrijke beplantingen die niet passen binnen de bestaande patronen. Bij landschappelijke inpassing van het plangebied dient derhalve de beoogde openheid in acht te worden genomen.
Binnen het plangebied worden lijnvormige elementen toegevoegd, die haaks op de Hulteneindsestraat worden gerealiseerd. Hiermee worden zichtlijnen naar het achterliggende gebied geaccentueerd. Binnen het plangebied worden een houtsingel, een elzensingel en beukenhagen met haagbeuken toegevoegd. Navolgende figuur geeft een beeld van de landschappelijke inpassing binnen het plangebied.
Figuur 17. Landschappelijk inpassingsplan voor het plangebied.
Binnen het plangebied wordt een omvang van 4.700 m² aan stallen gesloopt. Hiervoor worden Ruimte voor Ruimte bouwtitels gerealiseerd.
Daarnaast wordt alle erfverharding met een omvang van 2.465 m² op de bouwvlakken, buiten de te realiseren woonbestemmingen, gesaneerd. De voormalige agrarische bouwvlakken worden ingezaaid met grasland. Hiermee wordt het open grasland hersteld en wordt recht gedaan aan de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 1' die op het plangebied ligt en worden cultuurhistorische waarden versterkt door het terugbrengen van zicht op het achterliggende landschap. Door de wat bredere ruimte tussen de woningen aan Hulteneindsetraat 17 en 19 wordt het van oorsprong aanwezig ritme van gesloten en openheid in het lint teruggebracht. De stallen worden gesloopt en de percelen worden ingezaaid met grasland.
Binnen het plangebied wordt de intensieve veehouderij ter plaatse gesaneerd, wat leidt tot aanzienlijke afname van zwaardere voertuigen over de Hulteneindsestraat. Er is sprake van het verdwijnen van verkeersbewegingen ten behoeve van het halen en brengen van varkens, het leveren van voer, het halen van mest en dergelijke. Met een omvang van 4.700 m² aan stallen met varkens betreft dit tientallen verkeersbewegingen per maand. De loods binnen het plangebied is aanwezig ten behoeve van de akkerbouwtak en blijft hiervoor behouden. Deze loods wordt met landbouwvoertuigen bereikt. Dit blijft met deze ontwikkeling ongewijzigd. De beoogde herontwikkeling zal derhalve een sterk positief effect hebben op de verkeerssituatie ter plaatse.
Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. De woningen en bedrijfsbebouwing worden thans ontsloten aan de Hulteneindsestraat. De huidige, te behouden, woningen hebben allen een eigen inrit. Daarnaast is er op elk perceel de mogelijkheid tot het parkeren van twee auto's op het erf, niet zijnde in de garage. Dit wijzigt met de beoogde herontwikkeling niet. Ook blijft de situatie en het gebruik betreffende de loods aan Hulteneindsetraat 19 ongewijzigd. Parkeren kan plaatsvinden voor de loods. De landbouwmachines ten behoeve van de akkerbouwtak worden binnen gestald. Het plangebied biedt voldoende ruimte voor parkeren.
Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau. Het hoofdthema van de SVIR is: "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". De structuurvisie geeft een visie voor Nederland tot het jaar 2040. Er zijn in de structuurvisie drie hoofddoelen opgenomen voor de middellange termijn (2028). Deze doelen zijn:
Er is een nieuwe aanpak in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid geformuleerd. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en werkt aan eenvoudigere regelgeving. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies.
Voor een goed werkende woningmarkt zijn Rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemt. Deze doelstellingen zijn: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.
De beoogde herontwikkeling heeft geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen. Er worden geen woningen toegevoegd. Een niet duurzame veehouderijlocatie wordt gesaneerd en er wordt een passende andere herbestemming gerealiseerd.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, is het verplicht om in het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking op te nemen. Met toepassing van de beoogde ontwikkeling vindt sanering van een intensieve veehouderij plaats. De resteren de bebouwing binnen het plangebied en de bestaande vier woningen binnen het plangebied krijgen een passende andere herbestemming. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De provincie Noord-Brabant geeft in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 vastgesteld. De ruimtelijke keuzes die in deze Structuurvisie zijn opgenomen zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is opgebouwd uit twee onderdelen, onderdeel A en B. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: 'Groenblauwe structuur', 'Landelijk gebied', 'Stedelijke structuur' en 'Infrastructuur'. Het plangebied is gelegen binnen het 'Landelijk gebied'. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied op de Structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Het plangebied is hier aangeduid met de blauwe cursor.
Figuur 18: Uitsnede structuurkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening waarop de ligging van het plangebied is aangeduid
Het landelijk gebied is verbeeld in twee perspectieven: het 'gemengd landelijk gebied' en het 'accentgebied voor agrarische ontwikkeling'. In het accentgebied voor agrarische ontwikkeling ziet de provincie ruimte en kansen om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. In het gemengd landelijk gebied dienen verschillende functies in evenwicht met elkaar te worden ontwikkeld. Agrarische functies worden in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend.In het gemengd landelijk gebied wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Het plangebied is gelegen binnen het gemengd landelijk gebied. Zoals uit deze toelichting blijkt, is de locatie niet duurzaam voor de toekomst en past sanering van deze locatie in de doelstellingen te komen tot een buitengebied met een evenwicht in functies.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening wordt nader in bindende regels uitgewerkt in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De Verordening ruimte Noord-Brabant, hierna ook de Verordening ruimte genoemd, is een planologische verordening, als uitwerking van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte bevat regels voor onder andere de volgende onderwerpen:
Hierna wordt ingegaan op de ligging van het plangebied binnen de Verordening ruimte Noord-Brabant. Het plangebied is hierbij aangegeven met de blauwe cursor.
Figuur 19: Aanduiding plangebied in Verordening ruimte Noord-Brabant, themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines'
Het plangebied is op de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' aangeduid als gelegen binnen de structuur 'Gemengd Landelijk gebied'. Voor wat betreft de structuur 'Gemengd Landelijk gebied' vraagt de provincie aan gemeenten om aan te geven welke ontwikkelingsmogelijkheden er zijn voor een gevarieerde plattelandseconomie en in welke gebieden het agrarisch gebruik prevaleert. Functies die niet passen bij het gewenste ontwikkelingsperspectief worden in de bestemmingsplannen uitgesloten. In de Verordening ruimte Noord-Brabant heeft de provincie regels voor de veehouderij opgenomen. De kern hiervan is dat uitbreiding van veehouderijen enkel mogelijk is indien het bedrijf voldoet aan specifieke eisen op het gebied van zorgvuldigheid of duurzaamheid. Er wordt alleen nog ontwikkelruimte geboden aan veehouderijen, als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet.
Het plangebied kent in de Verordening ruimte tevens de aanduiding 'Stalderingsgebied'. Binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' wordt de vestiging van of omschakeling naar een hokdierhouderij alleen toegestaan indien hiertoe een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd waarbij het dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd. De beoogde herontwikkeling heeft geen effect op het stalderingsgebied. Er is sprake van sanering van alle veehouderijactiviteiten binnen het plangebied
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van het stedelijk concentratiegebied van de gemeente Tilburg. Sanering van de intensieve veehouderij op dusdanig kleine afstand is een passende ontwikkeling ter plaatse. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van deze stedelijke structuur. Het plangebied is hierbij met een blauwe cursor aangeduid.
Figuur 20: Ligging plangebied in Verordening ruimte Noord-Brabant, themakaart 'stedelijke ontwikkeling'
In artikel 3 van de Verordening ruimte Noord-Brabant worden regels gesteld voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 3.1 Zuinig ruimtegebruik
Artikel 3.1 van de Verordening ruimte Noord-Brabant bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bij moet dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuw ruimtebeslag moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen plaats te vinden op locaties waar bouwen is toegestaan op grond van de bestaande regeling.
Ter plaatse van het plangebied is thans sprake van intensieve veehouderij met circa 4.700 m² aan varkensstallen en vier bedrijfswoningen met daar bij behorende bijgebouwen. De ontwikkeling ziet toe op sloop van de stallen in gebruik voor de intensieve veehouderij, waarbij de bedrijfswoningen behouden blijven, waarvan drie worden omgezet naar reguliere burgerwoningen en één als bedrijfswoning behouden blijft bij de te behouden akkerbouwtak. Geen nieuwbouw wordt beoogd of toegestaan. De ontwikkeling heeft daarmee een forse afname van bebouwing in het buitengebied tot gevolg. De vrijkomende agrarische bedrijfslocatie krijgt een passende herbestemming. De ontwikkeling voldoet daarmee aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Het tweede principe betreft de kwaliteitsverbetering van het landschap. Artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling dient te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering dient te passen binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied. Sinds 1 juli 2005 kent het provinciaal ruimtelijk beleid de rood-met-groen-koppeling. Dit houdt in dat, wanneer uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag ten koste van het buitengebied onontkoombaar is, die uitbreiding gepaard gaat met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in het buitengebied. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte Noord-Brabant is de rood-met-groen-koppeling vertaald in het principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap'.
Met de beoogde herontwikkeling wordt voorzien in een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het landschap. Ter plaatse vindt Noord-Brabant sanering van agrarische bedrijfsgebouwen plaats. Als uitwerking van artikel 3.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant is door de Regio Hart van Brabant de nota 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015' opgesteld. De gemeente Gilze en Rijen hanteert deze nota als handreiking bij kwaliteitsverbetering van het landschap. In deze handreiking worden drie categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden:
Met de beoogde herontwikkeling wordt de intensieve veehouderij ter plaatse van het plangebied Hulteneindsestraat 15, 15a, 17 en 19 gesaneerd. De stallen met een oppervlakte van circa 4.700 m² worden gesloopt, de milieuvergunning wordt ingetrokken en de dierrechten worden doorgehaald. Hiermee is sprake van een forse kwaliteitswinst. Voor deze tegenprestatie worden Ruimte voor Ruimte bouwtitels gegenereerd. De ontwikkeling wordt financieel haalbaar door realisatie van deze bouwtitels Ruimte voor Ruimte. In samenhang met sanering van de bedrijven worden voormalige bedrijfswoningen herbestemd naar burgerwoningen. Dit leidt tot waardevermeerdering van deze woningen. Hiermee dient de tegensprestatie meer te bedragen dan een goede landschappelijke inpassing op basis van categorie 2, maar is geen sprake van het doorrekenen van een categorie 3 ontwikkeling. De ontwikkeling leidt immers niet tot een substantiële (negatieve) invloed op het landschap, maar leidt juist tot een grote kwaliteitswinst.
Drie bedrijfswoningen worden herbestemd naar reguliere burgerwoningen en één bedrijfswoning blijft als zodanig behouden bij de te behouden akkerbouwtak. Hiervoor blijft één loods behouden. Deze akkerbouwtak is kleinschalig maar van voldoende omvang voor exploitatie van een akkerbouwbedrijf op deze locatie. Met de te behouden loods kunnen machines die nodig zijn voor exploitatie van omliggende gronden binnen worden gestald. Uitbreiding van de bebouwing is niet meer mogelijk. De intensieve veehouderij wordt verwijderd en enkel de aangrenzende agrarische gronden behoren bij deze akkerbouwtak.
Inleiding invulling van de regels voor kwaliteitverbetering van het landschap
Deelname aan de Regeling Ruimte voor Ruimte is slechts mogelijk indien op de saneringslocatie een passende andere herbestemming wordt gerealiseerd, waarbij verankerd wordt dat slechts de bestaande bebouwing, die niet in gebruik is voor de veehouderij, wordt herbestemd. Er is geen uitbreiding van bebouwing toegestaan. Deze passende andere herbestemminng leidt binnen het plangebied tot de volgende ontwikkelingen:
Openheid van het landschap
Het plangebied is in op basis van het Landschapsontwikkelingsplan aangeduid als gelegen in de 'Zone Open ontginningen'. De binnen de gemeente aanwezige grootschalige en open ontginningen ten noorden en oosten van Rijen en tussen Gilze en Molenschot zijn ‘moderne landschappen’ die afgestemd zijn op het agrarische gebruik met voornamelijk weidebouw. Deze inrichting heeft tot een logisch en herkenbaar landschap geleid, dat naar de toekomst toe voldoende bestaansrecht heeft. Deze zone biedt optimale kansen voor bedrijfseconomisch goede landbouw.
Voor behoud en optimalisatie van de landbouwkundige structuur is een praktische verkaveling, ontwikkeling op erven en beperking van ruimtelijke belemmeringen uitgangspunt. De ruimtelijke structuur in deze zones wordt bepaald door een optimale agrarische inrichting, zoals die nu meestal aanwezig is: rationele, aaneengesloten verkaveling, minimale beperkingen door doorsnijdingen, beplantingen etc. Het zeer weidse en ijle raster van beplanting (lanen) markeert de erven en wegen in het open gebied. De natuurwaarden zijn vooral gebonden aan de weidsheid van het landschap en het agrarische gebruik.
Bij landschappelijke inpassing van het plangebied dient rekening gehouden te worden met de beoogde openheid in het gebied. Deze openheid is ook middels de dubbelbestemming Waarde - Landschap - 1' verankerd in het huidige bestemmingsplan en in dit bestemmingsplan. Het aanbrengen van opgaande beplanting is, behoudens erfbeplanting niet toegestaan. De te realiseren erfbeplanting wordt dan ook direct aansluitend aan de te behouden bebouwing gerealiseerd. De ontwikkeling leidt tot het versterken van de openheid in het gebied. Dit geeft een grote meerwaarde voor het plan en leidt in hoge mate tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Kwaliteitverbetering binnen het plangebied
De beoogde bestemmingen worden landschappelijk ingepast in het landschap zonder afbreuk te doen aan de gewenste openheid van het landschap. Resterende bedrijfsbebouwing bij de akkerbouwtak wordt middels een singel aan het zicht onttrokken. Voor het overige worden lijnvormige elementen haaks op de Hulteneindsestraat gerealiseerd, die de structuur in het gebied benadrukken. De sanering van de twee intensieve veehouderijen brengt deze gewenste openheid tot stand. Navolgende tabel geeft een beeld van kosten voor aanleg en onderhoud van de landschappelijke inpassing.
Land- schaps element |
Aan-tal | Opper-vlakte/ inhoud | Een-heid | Norm per eenheid stuk incl. BTW | Ver- goeding aanleg |
Beheers-bijdrage per eenheid | Jaarlijkse vergoeding onderhoud | Totale vergoeding onderhoud | Compensatie vergoeding totaal |
L7 Knip- en scheer- haag |
340 | m² | € 5,20 | € 1.768,00 | € 1,18 | € 401,20 | € 4.012,00 | € 5.780,00 | |
L1A Hout- singel |
555 | m² | € 1,61 | € 893,55 | € 11,78 | € 64,79 | € 647,90 | € 1.541,45 | |
L8 Land- schaps- boom in rij |
18 | st | € 61,64 | € 1.109,52 | € 5,42 | € 97,56 | € 975,60 | € 2.085,12 | |
Opstellen inrichtingsplan | € 1.500,00 | ||||||||
Totaal | € 10.906,57 |
Tabel 2: Beeld van kosten aanleg en instandhouding landschappelijke inpassing
Naast de aanleg en de instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt een omvang van 2.465 m² aan erfverharding gesaneerd. De ondergrond van deze verharding wordt herbestemd naar een agrarische bestemming zonder mogelijkheden voor verharding en bebouwing. Hiermee vindt een tegenprestatie van 2.465 m² x € 5,00 = € 12.325,- plaats.
Hiermee vindt binnen het plangebied naast de sloop en sanering van de agrarische bedrijven waarmee bouwtitels Ruimte voor Ruimte gerealiseerd worden en het terugbrengen van de openheid in het gebied dat een grote meerwaarde heeft, maar niet in geld te waarderen is, een tegenprestatie van (€ 10.906,57 + € 12.325,- =) € 23.231,57 plaats.
In artikel 7.7 van de Verordening ruimte Noord-Brabant is bepaald dat alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan. Lid 5 van dit artikel bepaalt dat een bestemmingsplan kan voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt, overtollige bebouwing wordt gesloopt en de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning. Met de beoogde herontwikkeling is geen sprake van afsplitsing van de voormalige bedrijfswoning maar enkel de herbestemming van drie bedrijfswoningen naar reguliere burgerwoningen, waarbij de overige gronden worden herbestemd naar agrarisch onbebouwde grond. De woningen zullen niet worden gesplitst in meerdere wooneenheden. De vierde bedrijfswoning blijft een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf zonder vee. Met de beoogde herontwikkeling worden de stallen in gebruik voor de intensieve veehouderij gesloopt. De herbestemming van de agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen is daarmee passend binnen de regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' gelden extra randvoorwaarden aan de ontwikkeling van veehouderijen. Deze voorwaarden geven sturing aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en richten zich daarnaast op het tegengaan van (verdere) leegstand. Met de beoogde herontwikkeling zal de intensieve veehouderij worden gesaneerd. Geen nieuwbouw wordt beoogd. De beoogde herontwikkeling is dan ook niet in strijd met de regels voor het 'Stalderingsgebied'.
De gemeente Gilze en Rijen heeft in maart 2012 de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. De gemeende wil hiermee richting geven aan het beleid van de gemeente in de periode tot 2025. De toekomstvisie geeft aan welke toekomst de gemeente wenselijk vindt. Voor 2025 heeft de gemeente Gilze en Rijen de navolgende ambities:
De structuur van het buitengebied is een open agrarisch landschap, afgewisseld met bossen. Het buitengebied is bijna 90% van de totale oppervlakte van de gemeente Gilze en Rijen. Ten opzichte van andere Brabantse gemeenten geeft de gemeente Gilze en Rijen veel bos en natuurlijk terrein (60 hectare per 1.000 inwoners, tegenover 35 hectare gemiddeld). Het grootste deel van het buitengebied (70%) heeft een agrarische bestemming. Er zijn verschillende soorten bedrijven waaronder rundveebedrijven en intensieve veehouderijbedrijven. In vergelijking met andere delen van Brabant is de sector van de intensieve veehouderij is hier van beperkte omvang.
De beoogde sanering van de intensieve veehouderij in het buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen draagt niet specifiek bij aan de ambities voor de gemeente voor 2025, maar heeft nochtans een aanzienlijke kwaliteitsverbetering van het landschap.
De gemeente Gilze en Rijen heeft in 2006 een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Op basis van deze visie is bepaald waar in het landelijk gebied ruimtelijke ontwikkelingen wenselijk zijn. Voor zover die door een fysieke ingreep te realiseren zijn, zijn die doorvertaald naar concrete projecten. Deze zijn gebundeld in het uitvoeringsplan. In het Landschapsontwikkelplan is het grondgebied van de gemeente Gilze-Rijen verdeeld in deelgebieden, die nader uitgewerkt worden in het landschapsontwikkelingsplan. Navolgende figuur geeft een beeld van de gebiedsindeling uit het Landschapsontwikkelingsplan waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.
Figuur 21: Gebiedsindeling buitengebied Gilze-Rijen waarop de ligging van het plangebied is aangeduid
Navolgende figuur geeft een uitsnede van de visie kaart voor de omgeving van het plangebied waarop het plangebied is aangeduid.
Figuur 22: Uitsnede visiekaart uit het Landschapontwikkelingsplan
Het plangebied is conform het Landschapsontwikkelingsplan gelegen in de open ontginningen. Het zeer weidse en ijle raster van beplanting (lanen) markeert de erven en wegen in het open gebied. In het model Gastvrij buitengebied is de Hulteneindsestraat aangeduid als bestaande lint waarin de trend functieverandering naar wonen en werken plaatsvindt. Hiertoe ziet ook deze herbestemming.
De natuurwaarden in een open ontginning zijn vooral gebonden aan de weidsheid van het landschap en het agrarische gebruik. Weidevogels en soorten van het agrarische landschap komen veelvuldig voor. De beperkte beplanting biedt voor hen voldoende beschutting. Ook hebben wegbermen en slootranden waarde voor kruidachtigen en kleine dieren, al is deze waarde veelal beperkt vanwege het intensieve onderhoud.
In de uitvoeringsparagraaf worden concrete maatregelen benoemd die kunnen leiden tot realisatie van de visie. Hierbij worden de volgende voor het plangebied relevante maatregelen benoemd die in het open gebied van toepassing zijn:
De beoogde herbestemming leidt tot het terugbrengen van de openheid in het gebied. Aan het lint wordt de nieuwe functie een woonfunctie en een kleinschalige agrarische bestemming.
De gemeente Gilze en Rijen heeft het beleid voor het buitengebied neergelegd in de Structuurvisie Buitengebied (inmiddels vervangen door de Toekomstvisie 2025). Deze structuurvisie geeft de beleidsmatige kaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied. Deze kaders worden juridisch verankerd in onder meer het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in gelegen in een open karakteristiek landschap. Om de kenmerken in dit open karakteristiek landschap te beschermen gelden in dit gebied de volgende aanvullende beleidslijnen:
Voor wat betreft deelname aan de Regeling Ruimte voor Ruimte is in het bestemmingsplan opgenomen dat in de structuurvisie en in de nadere uitwerking van het bestemmingsplan Buitengebied is aangegeven dat ontwikkelingen als Ruimte voor Ruimte mogelijk zijn, maar instrumenteel niet verankerd zijn in dit bestemmingsplan. Initiatiefnemers zijn daarbij verantwoordelijk voor de financiële uitvoerbaarheid.
Gezien de ontwikkeling in de agrarische sector zullen binnen de planperiode veel veehouderijen hun bedrijfsvoering beëindigen. Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in de structuurvisie mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Vervolgfuncties worden enkel toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Binnen het plangebied vindt sanering in het kader van de Regeling Ruimte voor Ruimte plaats. Binnen het plangebied zijn vier bedrijfswoningen aanwezig, waarvan drie woningen in samenhang met de sanering worden bestemd naar een woonbestemming. De vierde bedrijfswoning blijft als bedrijfswoning bij de resterende kleinschalige akkerbouwtak op de locatie. De te behouden loods is kwalitatief hoogwaardig en nieuw. Sanering van de loods kan in redelijkheid niet worden verlangd. Er is geen sprake van een aantasting van belangen van omliggende agrarische bedrijven. Ook is er geen sprake van een onevenredige vergroting van de publieksaantrekkende werking. De beoogde herbestemming past binnen de beleidslijnen die volgen uit de inmiddels vervangen Structuurvisie en vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied.
Bij besluitvorming omtrent geurgevoelige objecten dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de vragen:
De Wet geurhinder en veehouderij vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De wet geeft onder andere normen voor de voor- en achtergrondbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Gemeenten mogen, binnen bepaalde grenzen, bij verordening van de normen in de Wet geurhinder en veehouderij afwijken (artikel 6 van de wet). De gemeente Gilze en Rijen heeft op 15 december 2008 de 'Geurverordening Gilze en Rijen 2008' vastgesteld, welke op 17 juli 2017 op een aantal onderdelen nog is gewijzigd. De gemeente stelt een op de Wet geurhinder en veehouderij afwijkende afstandsnorm vast voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissie is vastgesteld van 50 meter voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en 25 buiten de bebouwde kom.
Ter plaatse dient een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig te zijn. De achtergrondbelasting wordt berekend met V-Stacks gebied. Ten behoeve van de berekening van de achtergrondbelasting zijn de veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer rondom het plangebied beoordeeld. De invoergegevens van de bedrijven voor het programma V-Stacks gebied zijn afkomstig uit de database van het Bestand Veehouderijbedrijven van de provincie Noord-Brabant d.d. 8 juni 2018. Aangezien sprake is van een berekening van de huidige situatie is de maximaal vergunbare emissie voor de bedrijven gelijk gesteld aan de vergunde emissie in de bestaande situatie. De emissie voor de veehouderij binnen het plangebied is hiermee op '0' gezet. Invoergegevens programma V-Stacks gebied:
Eigen ruwheid: 0,10 m
Meteo station: Eindhoven
Rekenuren: 25 %
Rasterpunt linksonder x: 125468 m
Rasterpunt linksonder y: 398670 m
Gebied lengte (x): 1000 m , Aantal gridpunten: 50
Gebied breedte (y): 1000 m , Aantal gridpunten: 50
Hierna zijn de resultaten van de berekening van achtergrondbelasting weergeven.
Cumulatieve geurbelasting op receptorpunten, zoals berekend
RecepID | x-coördinaat | Y-coördinaat | Geurnorm | Geurbelasting (ou/m³) |
1 | 125984 | 399286 | 20 | 1,387 |
2 | 125976 | 399230 | 20 | 1,357 |
3 | 125968 | 399170 | 20 | 1,545 |
4 | 125964 | 399146 | 20 | 1,557 |
Tabel 1: Achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied is een zeer goed woon- en leefklimaat aanwezig.
Als gevolg van de voorgestelde herontwikkeling mogen omliggende veehouderijbedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Deze belangen bestaan uit de voortzetting van de bestaande bedrijfsactiviteiten en, indien concrete uitbreidingsplannen aanwezig zijn (bijvoorbeeld een reeds vergunde uitbreiding), de realisatie van deze uitbreidingsplannen.
De naar burgerwoning her te bestemmen woningen aan Hulteneinsdestraat 15,15a en 17 en 19 maken thans nog deel uit van de intensieve veehouderij ter plaatse. Op deze woningen is dan ook zowel in de huidige als in de beoogde situatie, artikel 3, tweede lid van de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing:
"In afwijking van het eerste lid bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object
dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden
deel uit te maken van een andere veehouderij:
De bescherming van de woning ten opzichte van agrarische bedrijvigheid door derden wijzigt derhalve niet door de herbestemming van de bedrijfswoningen naar burgerwoningen en een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij. De herontwikkeling van het plangebied zal eventuele toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven dan ook niet meer belemmeren dan nu het geval is. Het dichtstbijzijnde veehouderijbedrijf is gelegen op een afstand van meer dan 250 meter tot het plangebied.
Bij besluitvorming omtrent de (her)ontwikkeling van de locatie dient in het kader van het aspect 'geur' antwoord gegeven te worden op de vragen:
Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ook worden als gevolg van de beoogde herontwikkeling geen omliggende veehouderijen onevenredig in de belangen geschaad. De beoogde herontwikkeling is dan ook in het kader van het aspect geur geen bezwaar.
Als gevolg van de beoogde herontwikkeling dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Door Agel Adviseurs is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek met projectnummer 20180260 d.d. 11 juni 2018 behoort als bijlage bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit rapport zijn hierna opgenomen.
"Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt geconcludeerd:
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in een geluidszone van bestaande wegen niet getoetst te worden (artikel 76 lid 3 Wgh). In onderhavige situatie betekent dat dat ten aanzien van de reeds bestaande bedrijfswoningen binnen het plangebied geen akoestisch onderzoek inzake de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer hoeft te worden uitgevoerd.
Via Hoofdstuk VII Zones langs spoorwegen biedt de Wet geluidhinder in het ruimtelijk spoor bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen tegen spoorweglawaai. Daarbij gaat het om nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs spoorwegen en om bestaande geluidsgevoelige bestemmingen bij de aanleg/wijziging van spoorwegen (die zijn aangegeven op de zonekaart).
De dichtstbijzijnd gelegen woning in het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 300 meter tot het spoortracé Tilburg-Breda. De woningen worden herbestemd, maar wijzigen niet qua gebruik. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen niet getoetst te worden. In onderhavige situatie betekent dat dat ten aanzien van de reeds bestaande bedrijfswoningen binnen het plangebied geen akoestisch onderzoek inzake de geluidbelasting ten gevolge van spoorweglawaai hoeft te worden uitgevoerd.
In de omgeving van het plangebied zijn inrichtingen gelegen welke een geluidbelasting op de (bedrijfs)woningen binnen het plangebied kunnen genereren. De Wet geluidhinder maakt echter geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen. De (bedrijfs)woningen binnen het plangebied zijn en blijven een geluidgevoelig object; het beschermingsniveau zal niet wijzigen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek industrielawaai in het kader van de bestemmings-planwijziging is dan ook niet relevant. De akkerbouwtak is thans aanwezig binnen het plangebied. Deze tak blijft in de huidige vorm en omvang behouden. Door deelname aan de regeling Ruimte voor Ruimte is uitbreiding van deze tak in de toekomst uitgesloten.
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het plangebied valt onder het beheer van waterschap Brabantse Delta.
Het Waterbeheerplan van waterschap Brabantse Delta 'Grenzeloos verbindend' beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Het waterplan is toekomstgericht en houdt rekening met de navolgende thema's: klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten. Deze accent betreffen:
Naast het waterbeheerplan hanteert het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheerplan en heeft het waterschap een eigen verordening. Dit betreft de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. Het plangebied is niet gelegen in een keurgebied of nabij een leggerwatergang.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
De notitie 'Hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater Brabantse waterschappen' geeft uitgangspunten en randvoorwaarden bij het hydrologisch neutraal bouwen en maakt inzichtelijk welke hydrologische gevolgen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. De notitie bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische gevolgen te compenseren binnen de ontwikkeling.
De inzameling en het transport van afvalwater is een wettelijk vastgelegde gemeentelijke taak. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) is weergegeven hoe de gemeente Gilze en Rijen haar rioleringstaak de komende planperiode vorm wil geven. Negatieve effecten op grond- en oppervlaktewater dienen te worden voorkomen. Een van de uitgangspunten is dat alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten in principe waterneutraal dienen te zijn. De uitbreiding van het verhard oppervlak mag niet leiden tot verhoging of verlaging van de grondwaterstand en de afvoer naar het oppervlaktewater, ook niet bij extremere omstandigheden. Hiertoe dient een compensatie voor het plangebied te worden gerealiseerd, welke bij verschillende omstandigheden moet worden getoetst. Voor compenserende maatregelen ten aanzien van afvoer naar oppervlaktewater, wordt de afstroming vergeleken met de landbouwkundige afvoer. Het verschil tussen de afstroming en de landbouwkundige afvoer wordt gecompenseerd in een voorziening met voldoende retentie. De voorkeur voor hemelwater gaat uit naar, indien mogelijk, bergen en/of infiltreren om verdroging te voorkomen.
Als gevolg van de beoogde herontwikkeling van het plangebied aan Hulteneindsestraat 15, 15a, 17 en 19 zal 4.700 m² aan stallen worden gesloopt en wordt alle erfverharding rondom stallen gesaneerd. Er wordt geen nieuwe verharding toegevoegd. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied zal enkel substantieel verbeteren als gevolg van de afname van oppervlakteverharding. De afvoer van het hemelwater en het afvalwater zal als gevolg van de beoogde ontwikkeling niet wijzigen.
Het waterschap Brabantse Delta eist geen bijkomende compensatie aangezien het verhard oppervlak met tenminste 4.700 m² afneemt. Er is geen compensatie noodzakelijk bij toename verharding kleiner dan 2.000 m².
Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma. Binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' wordt aangeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto. Aangezien de beoogde herontwikkeling geen nieuwe woningen mogelijk maakt, kan worden gesteld dat onderhavig plan onder het begrip NIBM valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht.
Tevens kan worden gesteld dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied aanzienlijk zal verbeteren als gevolg van de sanering van de intensieve veehouderij ter plaatse. De sanering van de betreffende milieuhinder ter plaatse komt ten goede van de luchtkwaliteit in de omgeving.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, bevat richtafstanden voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden worden nagestreefd tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.
De huidige bedrijfswoningen zijn reeds aan te merken als gevoelig voor eventueel omliggende niet-agrarische bedrijven in de omgeving en voor wat betreft de bedrijvigheid vanuit de eigen inrichting. Bij de herbestemming van deze woningen naar een woonbestemming blijft de bescherming gelijk. Er wordt dan ook geen nieuwe gevoelige bestemming toegevoegd ter plaatse van het plangebied. Binnen het plangebied is thans naast de veehouderijtak tevens een kleinschalige akkerbouwtak aanwezig. Deze akkerbouwtak blijft gehandhaafd.
De loods voor de akkerbouwtak is gelegen ten noorden van de woning aan Hulteneindsestraat 19 en is hiermee gelegen op een afstand van 60 meter tot de meest nabijgelegen woning aan Hulteneindsestraat 17. Doordat er sprake is van deelname aan de Regeling Ruimte voor Ruimte mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht. Hiermee is verzekerd dat de akkerbouwtak kleinschalig blijft.
In de omgeving van het plangebied zijn ook geen andere bedrijven gelegen. Het aspect bedrijven en milieuzonering brengt geen belemmeringen met zich mee binnen het plangebied.
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende subparagrafen nader toegelicht.
Ten aanzien van risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar contour. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen (minimaal 10) overlijdt, als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is in onderhavige situatie niet aan de orde, daar enkel wordt voorzien in de herbestemming van bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Een bedrijfswoning blijft een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf niet zijnde een veehouderij. Er is enkel sprake van bewoning door één huishouden per bedrijfswoning.
Door Econsultancy is een onderzoek naar externe veiligheid binnen het plangebied opgesteld. Dit onderzoek d.d. 1 mei 2019 met rapportnummer 9602.001 behoort als bijlage bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna samengevat opgenomen.
"De herbestemming leidt niet tot een toename van het aantal woningen en aanwezigen binnen het
plangebied.
Het plangebied ligt binnen de inventarisatieafstand van een buisleiding. Uit de kwantitatieve
risicoanalyse volgt dat het groepsrisico ruim lager is dan de oriëntatiewaarde. Maatgevend scenario is
een fakkelbrand door leidingfalen. De kans op leidingfalen is uiterst klein en doet zich in feite alleen
voor wanneer op of rond de leiding werkzaamheden worden uitgevoerd. De kans op een calamiteit wordt
beperkt doordat tijdens werkzaamheden ter hoogte van het plangebied streng toezicht wordt
voorgeschreven. De kans op slachtoffers kan verder worden beperkt door bewoners vooraf te
informeren over aanstaande werkzaamheden, de mogelijke scenario's en hoe hierop te handelen.
De effecten op het plangebied als gevolg van calamiteiten op het spoorlijn zijn beperkt tot lichte schade
of in het ergste geval mogelijke secundaire brandhaarden. Voor zover bekend zijn er geen primaire
bluswatervoorzieningen in de directe omgeving aanwezig. In geval van toxische wolken moeten
aanwezigen worden gewaarschuwd om inpandig te schuilen en ramen, deuren en ventilatievoorzieningen
te sluiten."
Ook na herbestemming is er sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied.
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed.
Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.
In navolging van het wettelijk kader heeft de gemeente Gilze en Rijen in 2010 het 'Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Gilze en Rijen' vastgesteld. In combinatie met de archeologische beleidskaart vormt deze het beleidsinstrumentarium voor de gemeente om haar wettelijke taak als bevoegde overheid voor archeologie uit te kunnen voeren. In navolgende figuur is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart te zien, waarop het plangebied is aangeduid.
Figuur 23: Uitsnede archeologische beleidskaart waarop de ligging van het plangebied is aangeduid
Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde. De kans op behoudenswaardige archeologische relicten wordt hier klein geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en projectbesluiten van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld. Ook wordt bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.
Een archeologisch onderzoek is voor dit plan niet noodzakelijk. Daarvoor is de omvang van het plan in combinatie met de verstoringsdiepte te gering. Ook is geen sprake van een m.e.r.-plicht.
Het plangebied in het gebied 'De Baronie'. De Baronie is onderdeel van het dekzandplateau dat doorsneden wordt door beken. De Aa of Weerijs en de Mark in het westelijk deel van dit gebied. In het oostelijke gedeelte ligt de breuklijn die de westgrens vormt van de Roerdal Slenk. In het zuiden stromen 't Merkske, de Chaamse beken en de Strijbeekse beek. Het zandlandschap bestaat uit een grofmazige mozaïek van oude en jonge zandontginningen en bossen. Kenmerkend voor de oude zandontginningen zijn dorpen en buurtschappen zonder open akkercomplexen en bijhorende groenstructuren. Op enkele plaatsen komen open akkercomplexen voor. De bebouwing en de akkers liggen vaak op de rand van de beekdalen, de graslanden (beemden) in het beekdal en de (voormalige) heidevelden op de hogere zandgronden.
De jongere ontginningen hebben vaak een open karakter met een rationeel patroon van wegen, waterlopen en percelen. De openheid wordt onderbroken door erfbeplanting en wegbeplanting. Daarnaast komen ook meer besloten jonge zandontginningen voor, met bebouwing langs oude wegen, kleinschaligheid door de afwisseling van akkers en weiden met bosjes en losstaande bomen. Op de overgang van bos naar beekdal is een coulissenlandschap ontstaan met transparante bomenrijen, gericht op de beek. Het Liesbos, het Ulvenhoutse Bos en het Chaamse Bos zijn zeer oude bossen die de kaalslag van de middeleeuwen overleefden. De verschillen tussen de oude en jonge ontginningen zijn door landinrichting in de afgelopen decennia grotendeels verloren gegaan. Het agrarische gebied van de Baronie heeft een meer open karakter gekregen doordat veel perceelrandbegroeiing is verdwenen. Ten zuiden van Breda hebben veel dorpen hun kleinschalige karakter behouden, zoals Galder, Strijbeek, Hulten en Molenschot. De destijds voor de landbouw op het zand zo belangrijke beemdenzone heeft zijn open graslandkarakter behouden.
De beoogde ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden. In het kader van de beoogde herontwikkeling wordt een omvang van 4.700 m² aan stallen gesloopt. Deze bebouwing was tot direct voor sloop in gebruik voor het houden van varkens en is niet cultuurhistorisch waardevol.
De Hulteneindsestraat is een weg met een redelijke hoge geografische waarden in het kader van cultuurhistorie. Deze waarden worden niet aangepast, maar eerder versterkt door sanering van de veehouderij. De diep in het landschap liggende stallen worden gesaneerd en de ondergrond wordt weer ingezaaid ten behoeve van agrarische gewassen. De bebouwing aan het lint wordt kleinschaliger. Er is vanaf het lint doorzicht naar het daar achter gelegen landschap. Als gevolg van de beoogde herontwikkeling gaan geen cultuurhistorische waarden verloren.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht geworden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Zowel in de voorgaande als nieuwe wetgeving zijn de nationale natuurwetgeving en internationale richtlijnen en verdragen verankerd, zoals Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetland-Conventie, Conventie van Bern, Cites en Verdrag van Ramsar. De wet is opgesplitst in de bescherming van gebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van soorten (soortenbescherming).
De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te wetende Natura 2000-gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijn is bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het vereist dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in deze Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van natuurgebieden in de omgeving.
Figuur 24: Uitsnede kaart met EHS en Natura2000 in de omgeving
In de Wet natuurbescherming geldt een aantal verbodsbepalingen ter bescherming van planten- en diersoorten. Er is sprake van twee beschermingsniveaus, te weten: Europees beschermde soorten volgens de Habitat- en Vogelrichtlijn en Nationaal beschermde soorten. Voor alle inheemse diersoorten, beschermd of onbeschermd, geldt de zorgplicht. De zorgplicht wil zeggen dat men deze niet onnodig mag doden, verwonden of beschadigen. Voor onbeschermde soorten geldt geen ontheffingsplicht maar alleen de zorgplicht. Naast soorten beschermt de Wet natuurbescherming ook verblijfplaatsen die als 'vast' kunnen worden aangemerkt. Een vaste verblijfplek betreft een verblijfplek waarnaar een dier regelmatig terugkeert en niet slechts eenmalig voor een specifieke functie gebruikt wordt, zoals de nesten van de meeste vogels. Voor beschermde soorten dienen de effecten op populatieniveau te worden getoetst. In tegenstelling tot de voorgaande Flora- en faunawet is de bescherming in mindere mate individueel en dient de staat van de instandhouding van de gehele populatie in aanmerking te worden genomen.
Door Maassen Ecologisch Advies is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 20 augustus 2018 met rapportnummer 1807-2 behoort als bijlage bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna opgenomen.
De conclusies uit het rapport voor wat betreft gebiedsbescherming zijn hierna opgenomen.
"Natura 2000-gebied
Gelet op de kleinschaligheid en aard van de ontwikkeling en ligging op geruime afstand tot Natura 2000 kunnen negatieve effecten op Natura 2000 gebied uitgesloten worden. Een toetsing aan de Natura 2000 wetgeving wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
NNN -gebied (voormalige EHS)
Op NNN-gebied worden geen negatieve invloeden verwacht gelet op de afstand, schaal en aard van ontwikkelingen. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt niet noodzakelijk geacht."
De conclusies uit het rapport voor wat betreft soortenbescherming zijn hierna opgenomen.
"De enige soorten die onder strenge beschermingsregiem van de Habitatrichtlijn vallen en met grote waarschijnlijkheid binnen het plangebied verwacht kunnen worden zijn vleermuizen en in het bijzonder de Gewone dwergvleermuis. Deze zullen voornamelijk foeragerend binnen het groen binnen en aan de randen (houtwal) van het plangebied aangetroffen worden. De bebouwing die gesloopt wordt werd al ongeschikt voor verblijf van vleermuizen beoordeeld als gevolg van zijn inrichting en recent gebruik. Binnen de directe invloedsfeer van de ingreep zijn geschikte verblijfsmogelijkheden onder de dakpannen van de woningen aanwezig.
Er werden geen aanwijzingen gevonden van aanwezigheid van nationaal beschermde soorten waarvoor
geen vrijstelling geldt. Alleen verblijfplekken van kleine marterachtigen, in het bijzonder wezel en
bunzing, kunnen niet geheel uitgesloten worden. Deze worden voornamelijk verwacht buiten de te
slopen bebouwing onder de opgeslagen materialen en afval rond de gebouwen. Het erf toont hooguit
een gemiddelde geschiktheid om deze soorten te verwachten.
Er werden binnen het plangebied en de invloedssfeer daarvan geen verblijfplaatsen die als jaarrond beschermde vaste verblijfplaatsen van vogels en zoogdieren kunnen worden aangemerkt of andere elementen die beschermd zijn als onderdeel van de functionele leefomgeving die deze verblijfplekken in stand houdt. Nestelplekken van huismussen en verblijfplekken vleermuizen kunnen niet geheel uitgesloten worden voor de woningen binnen de invloedsfeer van de ingreep.
Niet geheel uitgesloten kunnen worden een aantal andere beschermde soorten zoogdieren en amfibieën waarvoor een vrijstelling geldt. Voor deze soorten wordt verwacht dat de zorgplicht in acht wordt genomen. Ook geldt dit voor soorten die geheel onbeschermd zijn.
Concluderend kan gesteld worden dat het plangebied als gevolg van zijn huidige inrichting en gebruik
een lage natuurwaarde biedt. De ecologische kwaliteiten die het plangebied biedt zijn van een
gemiddeld soort voor boerenerven en voornamelijk te vinden buiten de bebouwing waarvoor de ingreep
van toepassing is. Indien een aantal voorzorgmaatregelen inzake de omgevingsbelasting en
zorgvuldigheid in acht worden genomen, worden als gevolg van de uitvoering van de plannen zover deze
de sloop van de bebouwing betreffen, geen blijvende negatieve effecten verwacht op beschermde
soorten, hun verblijfplekken en leefgebieden."
In het rapport zijn de navolgende voorzorgsmaatregelen en aanbevelingen opgenomen.
"Algemene voorzorgsmaatregelen
Bij uitvoering van ingrepen dient het broedseizoen in acht genomen te worden indien niet voldoende gegarandeerd kan worden dat nesten van broedende vogels niet beschadigd of vernietigd kunnen worden. Als aanbeveling geldt, om bij wijze van voorzorgsmaatregel elke schade aan broedgevallen uit te sluiten, ingrepen geheel buiten het broedseizoen plaats te laten vinden. Als broedseizoen wordt de periode half maart-half juli aangemerkt. Ook als na die periode nog broedende vogels of nestjongen worden waargenomen dan geldt dat het broedseizoen nog niet is afgelopen is.
Voor aanwezigheid onbeschermde en vrijgestelde zoogdieren en amfibieën dient de zorgplicht in acht genomen te worden. Dat wil zeggen dat men verstoring, verwonding en doden van deze diersoorten zoveel mogelijk tracht te voorkomen. De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.
Bijzondere voorzorgsmaatregelen
In verband met mogelijk verblijf van kleine marterachtigen dient voor de sloopwerkzaamheden het omringend terrein dat nodig is voor de uitvoering van de werkzaamheden vrij gemaakt te worden van alle zaken die marterachtigen schuilgelegenheid kunnen bieden. Dit dient buiten de voortplantingsperiode (15 maart- 1 september) van deze dieren te gebeuren en op een dusdanige zorgvuldige manier dat de dieren niet verwond of gedood worden en kans krijgen om te vluchten.
In verband met aanwezigheid van foerageergebied en verblijfplekken van vleermuizen binnen de
invloedsfeer van het plangebied dient zorgvuldig om gegaan worden met gebruik van bouwverlichting en
onnodige overlast van lawaai en bodemtrillingen vermeden te worden. Van belang is b.v. dat geen felle
bouwverlichting gericht wordt op de woningen die verblijfplekken kunnen bevatten en
foerageerstructuren (houtwallen).
Het voorgaande geldt ook met het oog op verblijfplekken van huismussen onder de dakbekleding van
de woningen.
Aanbevelingen
Voor het behoud en versterking van de ecologische kwaliteiten dient het aanbeveling om naar herinrichting te streven die aansluit op de landschappelijke en ecologische omgeving en de waardevolle groenelementen die reeds aanwezig zijn in de vorm van bomen en hagen te behouden. Bij herstel van de woonboerderij dient het aanbeveling om verblijfsmogelijkheden die geschikt zijn voor uilen en vleermuizen te integreren in het gerenoveerde pand. Bij renovatie van de woningen dient het aanbeveling om hun huidige geschiktheid voor verblijf van vleermuizen en als nestelplek van huismussen te behouden of daarvoor alternatieven aanbieden."
Uit het onderzoek blijkt dat een ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk is indien genoemde voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Ook is dan geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.
De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, functie-aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De analoge verbeelding bestaat uit een planverbeelding, getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1.000. De bestemming 'Agrarisch' is opgenomen. Ter plaatse van de te behouden akkerbouwtak aan Hulteneindsestraat 19 is een agrarisch bouwvlak opgenomen en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - slooplocatie ruimte voor ruimte'. De woningen aan Hulteneindsestraat 15, 15a en 17 hebben de bestemming 'Wonen'.
Op de verbeelding is de plangrens opgenomen Het hele plangebied heeft, conform het vigerende bestemmingsplan de gebiedsaanduidingen 'overige zone -agrarisch balansgebied' en 'overige zone - ihcs - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap 1'.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
De specifieke afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en de toegankelijkheid van het bestemmingsplan bevorderd.
Op de slooplocatie worden de gronden die tot de veehouderij behoorden, bestemd naar een reguliere agrarische bestemming, conform de omliggende gronden. De locatie aan Hulteneindsesetraat 19 blijft ten behoeve van de akkerbouw bestemd als 'Agrarisch' en is voorzien van een bouwvlak. Dit bouwvlak is rondom de bestaande bebouwing gelegen. Middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - slooplocatie ruimte voor ruimte' is verankerd dat de bestaande bebouwing de maximaal toegestane bebouwing is.
Ter verankering en borging van de landschappelijke inpassing en kwaliteitverbetering is de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' opgenomen.
De bedrijfswoningen aan Hulteneindsestraat 15,15a en 17 worden bestemd naar een reguliere woonbestemming in het kader van het realiseren van een passende andere herbestemming bij deelname aan de regeling Ruimte voor Ruimte.
Om de kwetsbare landschapstypen te beschermen is in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap -1 opgenomen. Deze dubbelbestemming is conform het vigerende bestemmingsplan opgenomen in dit bestemmingsplan. .
Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Gilze-Rijen zal in het kader van het bepaalde in de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. Dit wordt met de initiatiefnemer kortgesloten middels een anterieure overeenkomst.
De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de legeskosten die voldaan dienen te worden en eventuele planschade die door uitvoering van het bestemmingsplan optreedt.
Het bestemmingsplan wordt conform de wettelijke vereisten kenbaar gemaakt. Naar aanleiding van zienswijzen op het bestemmingsplan zal een heroverweging op deze onderdelen plaatsvinden en kan besloten worden dit bestemmingsplan op een aantal punten gewijzigd vast te stellen.
In de Gemeentewet is bepaald dat de gemeenteraad een inspraakverordening dient vast te stellen waarin geregeld wordt op welke wijze ingezetenen en andere belanghebbenden bij de voorbereiding van een bestemmingsplan worden betrokken. In de inspraakverordening is aangegeven dat inspraak wordt verleend wanneer dit wettelijk verplicht is. Daarnaast kan elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluiten of inspraak wordt verleend.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen hebben in de vergadering van 2 oktober 2018 besloten het voorontwerp van het bestemmingsplan Hulteneindsestraat 15, 15a, 17 en 19 voor eenieder ter inzage te leggen. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 oktober 2018 voor 6 weken ter inzage, tot en met 27 november 2018 ter inzage gelegen.
Binnen deze termijn is één inspraakreactie ontvangen. Naar aanleiding van deze reactie is in dit bestemmingsplan verduidelijkt dat geen sprake is van een duurzame locatie voor de veehouderij. Het inspraakverslag is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Het waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant zijn in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg. Het waterschap geeft in een vooroverlegreactie in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan omdat de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen.
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie Noord-Brabant is het bestemmingsplan aangevuld. Samengevat betreft dit de volgende wijzigingen:
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 14 februari tot en met 27 maart 2019 ter visie gelegen. Hierop zijn drie zienswijzen ontvangen en deze worden in nota van zienswijzen behandeld en van een reactie voorzien. De nota van zienswijzen behoort als bijlage bij deze toelichting. Naar aanleiding van zienswijzen is dit bestemmingsplan aangevuld. Samengevat betreft dit de volgende wijzigingen:
De bestemmingsplanprocedure conform de Wet ruimtelijke ordening wordt beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Wet ruimtelijke ordening zijn hierop nog enkele wijzigingen beschreven. Samengevat is de bestemmingsplanprocedure als volgt:
Wanneer er geen beroep wordt ingesteld, dan treedt het bestemmingsplan in werking en wordt het bestemmingsplan onherroepelijk. Wanneer een beroep aanhangig is gemaakt treedt het bestemmingsplan in werking maar wordt (vooralsnog) niet onherroepelijk. Bij het instellen van een voorlopige voorziening kan het bestemmingsplan worden geschorst en treedt dan niet in werking.