Planregels

Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Buitengebied.

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels


 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘glastuinbouw’ tevens een glastuinbouwbedrijf is toegestaan;

  2. ‘grondgebonden veehouderij’ tevens een grondgebonden veehouderij is toegestaan;

  3. ‘intensieve veehouderij’ tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;

  4. ‘paardenhouderij’ tevens een paardenhouderij is toegestaan;

  5. ‘specifieke vorm van agrarisch - champignonkwekerij’ tevens een champignonkwekerij is toegestaan;

  6. ‘specifieke vorm van agrarisch - geiten- en of schapenhouderij' tevens een geiten- en / of schapenhouderij is toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. nevenfuncties en vormen van verbrede landbouw, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpgebouw', een agrarisch hulpgebouw is toegestaan;

  2. 'specifieke vorm van agrarisch - neventak intensieve veehouderij' tevens een neventak intensieve veehouderij is toegestaan;

  3. ‘specifieke vorm van agrarisch - kaasmakerij’ tevens een kaasmakerij is toegestaan;

  4. 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig kamperen' tevens kleinschalig kamperen is toegestaan;

  5. 'specifieke vorm van agrarisch - ondersteunende horeca' tevens ondersteunende horeca is toegestaan;

  6. ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenmelkerij met zorgfunctie’ tevens een paardenmelkerij met zorgfunctie is toegestaan;

  7. 'specifieke vorm van agrarisch - vrachtwagenstalling' tevens vrachtwagenstalling is toegestaan;

  8. ‘specifieke vorm van agrarisch - zorgfunctie’ tevens een zorgfunctie is toegestaan.

  1. wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende tuin en erf ten behoeve van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;

  2. tevens huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoenarbeiders';

  3. agrarisch natuur- en / of landschapsbeheer;

  4. bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf;

  5. kleinschalige ambachtelijke verwerking van eigen agrarische producten als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;

  6. huisverkoop;

  7. informatieve en / of educatieve activiteiten;

  8. tevens kamerverhuur ter plaatse van de aanduiding ‘kamerverhuur’;

  9. extensief recreatief medegebruik;

  10. aan-huis-gebonden-beroepen;

  11. behoud, versterking en / of ontwikkeling van de natuurwaarden en landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’;

  2. een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’;

waarbij voor m onder 1 en m onder 2 het bepaalde in 36.7 van toepassing is;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. veepaden;

  2. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;

  3. groenvoorzieningen en / of kleinschalige landschapselementen;

  4. duikers, dammen en overkluizingen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

3.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 3.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij uitsluitend gebouwd mag worden ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf of ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' ten behoeve van een volwaardige paardenhouderij en voorts voldaan moet worden aan de volgende regels:

 

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Bouwwerken en verhardingen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan, met uitzondering van bouwwerken en verhardingen als bedoeld in 3.2.8, 3.2.9, 3.2.10 en 3.2.11.

  2. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  3. De afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen met derden mag niet minder bedragen dan 5 m.

  4. De afstand van kassen tot de perceelsgrenzen met derden mag niet minder bedragen dan 2 m.

  5. Uitbreiding en / of wijziging van de bebouwing is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Tot 1 juni 2014 mag de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van een geiten- en / of schapenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geiten- en of schapenhouderij' niet meer bedragen dan bestaand.

 

 

 

 

 

3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, gelden de volgende regels:

  1. De oppervlakte per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ binnen deze oppervlakte van 5.000 m² de oppervlakte van een rijhal niet meer mag bedragen dan:

  1. 1.000 m²;

  2. 1.200 m² ter plaatse van de aanduiding ‘zone langs doorgaande weg’.

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

3.2.3 Kassen

Voor het bouwen van kassen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, gelden de volgende regels:

  1. Kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’.

  2. De oppervlakte aan kassen mag niet meer bedragen dan 3 ha, met uitzondering van:

  1. kassen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ waar de oppervlakte aan kassen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;

  2. kassen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’, waarbij het bouwvlak volledig met kassen mag worden bebouwd.

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.

  3. De afstand tot woningen / bedrijfswoningen van derden mag niet minder bedragen dan 30 m.

 

3.2.4 Teeltondersteunende kassen

Voor het bouwen van teeltondersteunende kassen gelden de volgende regels:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5.000 m².

  2. In afwijking van het bepaalde onder a mag de oppervlakte teeltondersteunende kassen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’ meer bedragen dan 5.000 m² voor zover de oppervlakte aan kassen is gelegen binnen het bouwvlak, waarbij geen sprake mag zijn van een glastuinbouwbedrijf.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m.

  5. De afstand tot woningen / bedrijfswoningen van derden mag niet minder bedragen dan 30 m.

 

3.2.5 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan.

  2. Vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

3.2.6 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  3. De bouwhoogte van voeder- en watervoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 5 m.

  5. De bouwhoogte van torensilo’s en installaties mag niet meer bedragen dan 12 m.

  6. De bouwhoogte van energievoorzieningen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven mag niet meer bedragen dan 12 m.

  7. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.8 Agrarisch hulpgebouw buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van agrarische hulpgebouwen gelden de volgende regels:

  1. Agrarische hulpgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpgebouw’.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

3.2.9 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. Permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen’ worden gerealiseerd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

  2. De bouwhoogte van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

 

3.2.10 Voeder- en watervoorzieningen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van voeder- en watervoorzieningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:

  1. Voeder- en watervoorzieningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen’ worden gerealiseerd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

3.2.11 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:

  1. Er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 3.2 aanhef voor het uitbreiden, wijzigen en / of herbouwen van bedrijfswoningen bij een niet volwaardig agrarisch bedrijf of een niet volwaardige paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er dient sprake te zijn van een bedrijfsomvang van minimaal 60% van de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf of volwaardige paardenhouderij;

  2. het bepaalde onder 1 dient aangetoond te worden door een advies van een ter zake deskundige.

  1. In 3.2 aanhef voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er dient te worden voldaan aan het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2, met dien verstande dat de oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten niet meer mag bedragen dan 750 m2;

  2. het bepaalde in 3.5.2 is van overeenkomstige toepassing.

  1. In 3.2.1 onder c voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden, mits de gebouwen en overkappingen worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig of toegestaan is, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorste grens van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. In 3.2.1 onder c voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden in geval van herbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. In 3.2.1 onder d voor het bouwen van kassen op een kortere afstand tot de perceelsgrenzen met derden in geval van vervangende nieuwbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bestaande afstand mag niet worden verkleind;

  2. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  3. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

3.3.2 Afwijken vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, ten behoeve van een grondgebonden en niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het binnen het bouwvlak bouwen van meer dan de toegestane 5.000 m² bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, voor een grondgebonden en niet - grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

 

3.3.3 Afwijken vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, ten behoeve van een grondgebonden veehouderij

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het binnen het bouwvlak bouwen van meer dan de toegestane 5.000 m² bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, voor een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding en / of wijziging van de bebouwing is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

 

3.3.4 Afwijken vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, ten behoeve van een intensieve veehouderij

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het binnen het bouwvlak bouwen van meer dan de toegestane 5.000 m² bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, voor een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding en / of wijziging van de bebouwing is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend; (vernietigd naar aanleiding van uitspraak Raad van State (nr 201311248/1/R3. )

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Na uitbreiding mag de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 8.000 m².

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  3. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

  4. Aanwezig zijn aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse.

  5. Zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte.

  6. De beoogde ontwikkeling is zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar.

  7. Voor wat betreft ammoniak, geur en fijnstof mag er geen sprake zijn van een toename van de emissie vanuit de betreffende inrichting.

  8. Tot 1 juni 2014 is vergroting ten behoeve van een geiten- en / of schapenhouderij niet toegestaan.

 

3.3.5 Afwijken bouwregels bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 3.2.2 onder b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, met een hogere goothoogte tot maximaal 9 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

  2. In 3.2.2 onder c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

 

3.3.6 Afwijken bouwregels kassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder e en 3.2.4 onder e voor het bouwen van vervangende kassen op minder dan 30 m afstand tot woningen / bedrijfswoningen van derden, maar niet minder dan de bestaande afstand, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De situering is milieuhygiënisch inpasbaar.

  2. De situering is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

  3. De belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.

 

3.3.7 Afwijken vervangende nieuwbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 aanhef en 3.2.5 onder b voor vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning, al dan niet op dezelfde locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervangende nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. Er dient sprake te zijn van een bedrijfsomvang van minimaal 60% van de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf of volwaardige paardenhouderij. Dit dient aangetoond te worden door een advies van een ter zake deskundige.

  3. De afstand van de bedrijfswoning tot de as van de openbare weg dient minimaal 15 m te bedragen. Deze afstand mag minder bedragen, mits:

  1. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;

  2. er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  1. De bouw van de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en / of bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische en andere bedrijven.

  2. De afwijking dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

 

3.3.8 Afwijken ten behoeve van een tijdelijke woonunit voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6 onder a voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. De bouwhoogte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  6. De woonunit dient minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden geplaatst.

  7. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden.

  8. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

3.3.9 Afwijken ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 aanhef voor het (ver)bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders waarbij slaapgelegenheid, een gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches en toiletten) en kook- en wasgelegenheid gerealiseerd kunnen worden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een dergelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijk grote arbeidsbehoefte binnen het betreffende agrarische bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  3. De huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.

  4. De huisvesting per seizoenarbeider bedraagt niet meer dan 10 maanden per kalenderjaar.

  5. De totale gebruiksoppervlakte per seizoenarbeider mag niet meer bedragen dan 15 m² .

  6. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.

 

 

 

 

3.3.10 Afwijken ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 aanhef voor het binnen het bouwvlak bouwen van woonunits, sta- en toercaravans ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders waarbij slaapgelegenheid, een gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches en toiletten) en kook- en wasgelegenheid gerealiseerd kunnen worden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een dergelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijk grote arbeidsbehoefte binnen het betreffende agrarische bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  3. De huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.

  4. De huisvesting per seizoenarbeider bedraagt niet meer dan 10 maanden per kalenderjaar.

  5. De totale gebruiksoppervlakte per seizoenarbeider mag niet meer bedragen dan 15 m².

  6. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.

  7. De bouwhoogte van een woonunit, stacaravan en toercaravan bedraagt niet meer dan 3,5 m.

  8. De woonunits, stacaravans en toercaravans worden geplaatst binnen het bouwvlak doch niet in een bedrijfsgebouw.

  9. Voor wat betreft de woonunits, stacaravans en toercaravans dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

  10. De afwijking voor woonunits, stacaravans en / of toercaravans kan slechts worden verleend voor een periode van maximaal 5 jaar en vervalt in elk geval 5 jaar na de datum waarop ze is verleend.

 

3.3.11 Afwijken ten behoeve van mestbewerking en / of mestverwerking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van mestbewerking en / of mestverwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Mestbewerking en / of mestverwerking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardige intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of een volwaardige grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’.

  2. De activiteit is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

  3. De afwijking dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  5. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m².

  6. Deze afwijking is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

 

 

 

3.3.12 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 3.2.7 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de bedrijfswoning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. In 3.2.7 onder d voor het bouwen van mestsilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

  3. In 3.2.7 onder e voor het bouwen van torensilo’s en installaties met een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

  4. In 3.2.7 onder f voor het bouwen van energievoorzieningen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven met een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

  5. In 3.2.7 onder h voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 5 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

 

3.3.13 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.11 onder a:

  1. Voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw voor het houden van dieren ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

  2. Uitbreiding en / of wijziging van een agrarisch bedrijf indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

  2. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

  3. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van bed & breakfast.

  4. Het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig kamperen';

  5. Ondersteunende horeca bij informatieve en / of educatieve activiteiten.

  6. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoenarbeiders'.

  7. Het gebruik van een paardenhouderij als manege ter plaatse van de aanduiding ‘manege uitgesloten’.

  8. Het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag.

  9. Het aanleggen van verhardingen buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van:

  1. veepaden;

  2. toegangspaden tot gebouwen;

  3. in- en uitritten;

  4. voeder- en watervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen' en

  5. permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen'.

 

3.4.2 Gebruik ten behoeve van wonen

Behalve ten behoeve van agrarisch gebruik, is gebruik van de bedrijfswoning, de overige bouwwerken en de bijbehorende gronden ten behoeve van wonen toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bouwvlak.

  2. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden door de hoofdbewoner(s).

  3. Uitsluitend de bestaande bedrijfswoning mag gebruikt worden als woning, waarbij dit gebouw wordt aangemerkt als belangrijkste hoofdgebouw.

  4. Behalve ten behoeve van agrarisch gebruik, mogen de overige bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van huishoudelijk gebruik verband houdend met wonen, waarbij de oppervlakte ten behoeve van dit gebruik niet meer mag bedragen dan 100 m².

 

3.4.3 Aan - huis - gebonden - beroep

Het gebruik van een woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dat behouden en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming.

  2. De daarvoor te benutten ruimte in de bedrijfswoning beslaat maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen.

  3. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is.

  4. Het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. Er vindt geen uitoefening van detailhandel plaats, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

3.4.4 Huisvesting seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoenarbeiders' is huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen uitsluitend toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf, waarbij de volgende regels gelden:

  1. De gebruiksoppervlakte bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.

  2. De huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.

  3. De huisvesting per seizoenarbeider bedraagt niet meer dan 10 maanden per kalenderjaar.

  4. Er is geen sprake van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.

 

3.4.5 Bestaande nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw

De volgende bestaande nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw zijn toegestaan binnen het bouwvlak van de betreffende agrarische bedrijven, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Een kaasmakerij is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - kaasmakerij’, waarbij maximaal 400 m² van de bedrijfsvloeroppervlakte van de bebouwing mag worden gebruikt ten behoeve van de productie.

  2. Kamerverhuur is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kamerverhuur’ waarbij het aantal kamers niet meer mag bedragen dan 7.

  3. Kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig kamperen’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het aantal toeristische standplaatsen mag niet meer bedragen dan 25;

  2. sanitaire en / of slechtweervoorzieningen zijn toegestaan in bestaande bebouwing tot een maximum van 250 m², waarvan maximaal 100 m² ondersteunende horeca;

  3. kleinschalig kamperen is enkel toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

  1. Ondersteunende horeca is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - ondersteunende horeca’, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Een paardenmelkerij met zorgfunctie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenmelkerij met zorgfunctie’, waarbij in zijn totaliteit maximaal 120 m² gebruikt mag worden ten behoeve van de zorgfunctie en / of ondersteunende horeca.

  3. Stalling van vrachtwagens is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - vrachtwagenstalling', waarbij:

  1. stalling zowel binnen als buiten het bouwvlak mag plaatsvinden;

  2. het aantal vrachtwagens niet meer mag bedragen dan 2.

  1. Een zorgfunctie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - zorgfunctie’, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m².

Waarbij nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw uitsluitend zijn toegestaan bij een agrarisch bedrijf.

 

3.4.6 Nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw

De volgende nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw zijn toegestaan binnen het bouwvlak van agrarische bedrijven, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Kleinschalige ambachtelijke verwerking van eigen agrarische producten als ondergeschikt zelfstandig onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, waarbij de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Huisverkoop waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m².

  3. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

 

3.4.7 Neventak intensieve veehouderij

De bruto bedrijfsvloeroppervlakte aan intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - neventak intensieve veehouderij' mag niet meer bedragen dan 600 m².

 

 

 

3.4.8 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van de gronden voor tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. De hoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De plaatsing van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen vindt maximaal 6 maanden per kalenderjaar plaats.

 

3.4.9 Geiten- en / of schapenhouderij

Tot 1 juni 2014 is uitbreiding en hervestiging van en omschakeling naar een geiten- en / of schapenhouderij niet toegestaan.

 

3.4.10 Aanleggen van verhardingen

Het aanleggen van verhardingen, met uitzondering van veepaden, toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten, is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen' en ‘specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen’.

 

3.4.11 Landschappelijke inpassing

  1. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.1’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en / of waterbassin, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.1 bij deze regels.

  2. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.2’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een waterbassin, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.2 bij deze regels.

  3. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.3’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en / of waterbassin, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.3 bij deze regels.

  4. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.4’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.4 bij deze regels.

  5. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.5’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.5 bij deze regels.

  6. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.6’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een waterbassin, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.6 bij deze regels.

  7. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.7’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een waterbassin, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.7 bij deze regels.

  8. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.8’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een waterbassin en / of watertanks, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.8 bij deze regels.

  9. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.9’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een waterbassin, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.9 bij deze regels.

  10. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.10’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.10 bij deze regels.

  11. De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voorwaarde landschappelijke inpassing 6.11’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf en / of waterbassin, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 6.11 bij deze regels.

 

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Afwijken ten behoeve van bestaande nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.5 onder f, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - vrachtwagenstalling', ten behoeve van de stalling van maximaal 3 vrachtwagens, mits dat aantal milieuhygiënisch inpasbaar is.

 

3.5.2 Afwijken ten behoeve van het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 voor het als ondergeschikte functie bij een volwaardig agrarisch bedrijf bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten dient plaats te vinden binnen de toegestane totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet zijnde kassen. Hierbij mag de oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten niet meer bedragen dan 750 m².

  2. De niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten moeten dezelfde teelt betreffen als de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en mogen het aandeel daarvan niet overtreffen.

  3. Voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten dient gebruik te worden gemaakt van dezelfde machines als voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf.

  4. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

  5. De activiteit mag niet leiden tot een zelfstandige bedrijfsactiviteit.

  6. Vooraf dient omtrent het vorenstaande advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  7. Zodra de agrarische hoofdfunctie ter plaatse wordt gestaakt, dient ook het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten te worden beëindigd.

  8. De afwijking mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  9. De afwijking dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  10. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.5.3 Afwijken ten behoeve van nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en 3.4.6 voor het gebruik van gronden en / of bebouwing ten behoeve van nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw bij een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw bij agrarische bedrijven zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak, tenzij het vormen van verbrede landbouw betreft die buiten het bouwvlak kunnen worden uitgeoefend en daar passend zijn, zoals boerengolf en kleinschalig kamperen.

  2. Nevenfuncties dienen binnen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd.

  3. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven. In geval van statische binnenopslag dient er sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf.

  4. De nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw die kunnen worden toegestaan en de gebieden waar deze wel of niet zijn toegestaan, zijn opgenomen in de tabel in bijlage 1.

  5. De oppervlakte aan nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de tabel in bijlage 1. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties mag de totale omvang aan nevenfuncties niet meer bedragen dan 400 m², waarbij alleen ten behoeve van statische binnenopslag maximaal 600 m² statische binnenopslag aan de toegestane 400 m² mag worden toegevoegd.

  6. Buitenopslag en opslag in kassen ten behoeve van nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw is niet toegestaan. (vernietigd naar aanleiding van uitspraak Raad van State (nr 201311248/1/R3. De uitspraak voorziet in voorlopige voorziening waarbij sub f. als volgt komt te luiden:).
    Buitenopslag ten behoeve van nevenfuncties en/of vormen van verbrede landbouw is niet toegestaan en opslag in kassen ten behoeve van nevenfuncties en/of vormen van verbrede landbouw mag niet meer bedragen dan 400 m², waarbij alleen ten behoeve van statische binnenopslag maximaal 600 m² statische binnenopslag aan de toegestane 400 m² mag worden toegevoegd;

  7. De nevenfunctie en / of vorm van verbrede landbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  8. De nevenfunctie en / of vorm van verbrede landbouw mag geen onevenredige publieks- en / of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  9. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

3.5.4 Afwijken ten behoeve van kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder f ten behoeve van kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Kleinschalig kamperen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kernrandzone’, ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1' en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’.

  2. De omvang mag maximaal 25 toeristische standplaatsen bedragen.

  3. In beginsel dienen de standplaatsen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd, dan wel in een zone van maximaal 50 m aansluitend aan het bouwvlak. Indien de standplaatsen buiten het bouwvlak worden gesitueerd, dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

  4. Sanitaire en / of slechtweervoorzieningen zijn toegestaan in bestaande bebouwing tot een maximum van 250 m², waarvan maximaal 100 m² ondersteunende horeca.

  5. Kleinschalig kamperen is enkel toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

  6. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

 

3.5.5 Afwijken ten behoeve van ondersteunende horeca bij informatieve en / of educatieve activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder g voor het gebruik van gronden en / of bebouwing ten behoeve van ondersteunende horeca bij informatieve en / of educatieve activiteiten bij een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

 

3.5.6 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder d en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De afwijking is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte voor afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient het gebruik te worden beëindigd.

 

3.5.7 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder e ten behoeve van bed & breakfast, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande woning.

  2. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.

  3. Per woning is sprake van niet meer dan 2 bed & breakfast kamers en maximaal 4 slaapplaatsen.

  4. De woonfunctie van de woning blijft behouden.

  5. De vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m².

  6. De bed & breakfast-voorziening is vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar in de omgeving.

  7. Bed & breakfast is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’.

  8. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

 

 

 

 

3.5.8 Afwijken ten behoeve van huisvesting seizoenarbeiders in bestaande woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder h ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in een bestaande woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De huisvesting vindt plaats in een bestaande woning, waarbij de gebruiksoppervlakte niet minder bedraagt dan 12 m² per seizoenarbeider.

  2. Er mogen niet meer dan 6 seizoenarbeiders per woning gehuisvest worden.

  3. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige wooneenheden.

 

3.5.9 Afwijken ten behoeve van huisvesting seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen en / of woonunits, sta- en toercaravans

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder h ten behoeve van:

  1. De huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in 3.3.9

  2. De huisvesting van seizoenarbeiders in woonunits, sta- en toercaravans, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in 3.3.10.

 

3.5.10 Afwijken ten behoeve van vestiging hondenschool bij manege

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van de vestiging van een hondenschool bij een manege, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Afwijken is uitsluitend toegestaan in een zone van maximaal 50 m aansluitend aan de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege 1' en 'specifieke vorm van recreatie manege - 2'.

  2. De afwijking dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

 

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.6.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vormverandering dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf dan wel de paardenhouderij. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.

  3. Deze wijziging van een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is uitsluitend toegestaan op een duurzame locatie.

  4. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. Vormverandering is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.2 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak van een grondgebonden en niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf en van een paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een grondgebonden en niet- grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf en van een paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2 ha voor een grondgebonden agrarisch bedrijf niet zijnde een grondgebonden veehouderij en tot een maximum van 1,5 ha voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf.

  2. Voor een paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ geldt dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  3. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf dan wel de paardenhouderij. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  4. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  5. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  6. Vergroting van het bouwvlak van een paardenhouderij is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.3 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak grondgebonden veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.4 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha is uitsluitend toegestaan op een duurzame locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. aanwezig zijn aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse;

  2. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte;

  3. de beoogde ontwikkeling is zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar;

  4. voor wat betreft ammoniak, geur en fijnstof mag er geen sprake zijn van een toename van de emissie vanuit de betreffende inrichting.

  1. Binnen het bouwvlak van maximaal 1,5 ha is maximaal 8.000 m² aan bedrijfsgebouwen en overkappingen toegestaan ten behoeve van de intensieve veehouderij.

  2. Tot 1 juni 2014 is vergroting ten behoeve van een geiten- en / of schapenhouderij niet toegestaan.

  3. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  4. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  5. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  6. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend; (vernietigd naar aanleiding van uitspraak Raad van State (nr 201311248/1/R3. )

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Ten minste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i.

  2. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.5 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak ten behoeve van kassen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.

  2. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 3,5 ha, waarvan maximaal 3 ha kassen.

  3. In uitzondering op het bepaalde in lid a geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’ vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 9 ha, waarvan maximaal 8 ha kassen.

  4. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  5. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  6. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  7. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i. Indien door de vergroting een bouwvlak ontstaat met de mogelijkheid voor meer dan 5 ha kassen, dient bovendien anderszins te worden voldaan aan het gestelde onder i.

  2. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

3.6.6 Wijzigen ten behoeve van vormverandering / vergroting bouwvlak voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak dan wel ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor en is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten.

  2. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', 'intensieve veehouderij' of 'paardenhouderij'.

  3. In geval van vormverandering van het bouwvlak mag de totale oppervlakte van het bouwvlak niet worden vergroot.

  4. In geval van vergroting van het bouwvlak, mag vergroting uitsluitend plaatsvinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak, tot een maximum van:

  1. 2 ha voor een grondgebonden agrarisch bedrijf niet zijnde een grondgebonden veehouderij;

  2. 1,5 ha voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf;

  3. 3,5 ha, waarvan maximaal 3 ha kassen voor een glastuinbouwbedrijf, met uitzondering van glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’ waar vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 9 ha, waarvan maximaal 8 ha kassen.

  1. In uitzondering op het bepaalde in lid d onder 3 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' geen vergroting van het bouwvlak is toegestaan.

  2. De oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten mag niet meer bedragen dan 750 m².

  3. De niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten moeten dezelfde teelt betreffen als de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en mogen het aandeel daarvan niet overtreffen.

  4. Voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten dient gebruik te worden gemaakt van dezelfde machines als voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf.

  5. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

  6. De activiteit mag niet leiden tot een zelfstandige bedrijfsactiviteit.

  7. Vooraf dient omtrent het vorenstaande advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  8. Zodra de agrarische hoofdfunctie ter plaatse wordt gestaakt, dient ook het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten te worden beëindigd.

  9. De wijziging mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  10. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  11. Behalve in geval van vormverandering van het bouwvlak die niet leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  12. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.7 Wijzigen ten behoeve van omschakeling naar of nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar of nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’.

  2. Aangetoond dient te zijn dat in geval van nieuwvestiging deze niet mogelijk is op een te beëindigen of reeds beëindigd agrarisch bedrijf en er geen sprake is van bestaande (voormalige / agrarische bedrijfs)bebouwing welke voor hergebruik in aanmerking komt. Bij omschakeling naar of nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf wordt de oppervlakte van het bouwvlak afgestemd op de voorgenomen agrarische bedrijfsvoering en mag maximaal 9 ha bedragen waarvan maximaal 8 ha kassen.

  3. Er dient sprake te zijn van een volwaardig glastuinbouwbedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  4. De afstand van het nieuwe bouwvlak ten behoeve van het glastuinbouwbedrijf tot woningen / bedrijfswoningen van derden mag niet minder bedragen dan 30 m.

  5. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  6. Omschakeling naar of nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder h. Indien door de omschakeling of nieuwvestiging een bouwvlak ontstaat met de mogelijkheid voor meer dan 5 ha kassen, dient bovendien anderszins te worden voldaan aan het gestelde onder h.

  2. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.8 Wijzigen ten behoeve van omschakeling naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar een niet- grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de voorgenomen agrarische bedrijfsvoering en mag maximaal 1,5 ha bedragen.

  2. Er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  3. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.9 Wijzigen ten behoeve van omschakeling naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar een paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied', 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1' en 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2'.

  2. Er dient sprake te zijn van een volwaardige paardenhouderij. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een terzake deskundige.

  3. Het bouwvlak dient te worden afgestemd op de voorgenomen bedrijfsvoering en mag maximaal 1,5 ha bedragen.

  4. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m², met dien verstande dat binnen deze oppervlakte de oppervlakte van een rijhal niet meer mag bedragen dan 1.000 m² en ter plaatse van de aanduiding ‘zone langs doorgaande weg’ niet meer dan 1.200 m².

  5. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  6. Omschakeling naar een paardenhouderij is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

 

 

 

 

 

 

3.6.10 Wijzigen ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende voorzieningen’ te wijzigen en / of toe te voegen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk de permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, binnen het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding te realiseren.

  2. De situering dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding.

  3. Indien situering aansluitend aan het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding niet mogelijk is, mogen permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, op afstand gerealiseerd worden waarbij een relatie wordt gelegd met de bedrijfslocatie waar de voorzieningen bijhoren en waarbij de oppervlakte van de aanduiding op afstand meetelt voor de maximale oppervlakte van de aanduiding per bedrijf (per bouwvlak) zoals genoemd onder d. (vernietigd naar aanleiding van uitspraak over de reactieve aanwijzing van Provincie Noord-Brabant nr 201311649/1/R3. Bekijk uitspraak.)

  4. De oppervlakte van de aanduiding mag niet meer bedragen dan 8 ha.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  6. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  7. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder h.

  8. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  9. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.11 Wijzigen ten behoeve van voeder- en watervoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - voeder- en watervoorzieningen’ te wijzigen en / of toe te voegen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk de voeder- en watervoorzieningen binnen het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding te realiseren.

  2. De situering dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding.

  3. De oppervlakte van de aanduiding mag niet meer bedragen dan 5.000 m².

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstelwatersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.12 Wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ of ‘Wonen’ en ‘Tuin’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.

  2. Er mag geen sprake zijn van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  3. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  4. Het bouwvlak wordt verwijderd en de nieuwe bestemming ‘Wonen’ of ‘Wonen’ en ‘Tuin’ bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuin, erf en verhardingen, waarbij het bestemmingsvlak voor ‘Wonen’ maximaal 1.500 m² mag bedragen.

  5. De oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m² waarbij overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, een en ander met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dienen te worden gesloopt, met dien verstande dat:

  1. van de totale oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag voor elke 100 m² te slopen bebouwing de inhoud van de woning worden vergroot met 50 m³ tot een maximale inhoud van 850 m³ en / of

  2. 25% van de totale, dan wel na toepassing van het bepaalde onder 1 resterende, te slopen oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag worden toegevoegd aan de toegestane oppervlakte van 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen;

  3. de maximaal berekende oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden;

  4. het totaal aan bijgebouwen en overkappingen mag, inclusief de aanwezige oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet meer bedragen dan 250 m²;

  5. indien de bestaande oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen reeds meer bedraagt dan 250 m², geldt deze oppervlakte als maximum;

  6. bij de toepassing van het bepaalde onder 1 en 2 dient de te slopen bebouwing te worden uitgelegd als sloop van de totale bebouwing, met uitzondering van de woning.

  1. Indien het te verwijderen bouwvlak kleiner is dan 1 ha, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.13 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', 'glastuinbouw', 'intensieve veehouderij', en/of 'paardenhouderij'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’, ‘glastuinbouw’, ‘intensieve veehouderij’ en / of ‘paardenhouderij’ wordt verwijderd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De betreffende bedrijfsvoering is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde grondgebonden veehouderij.

  2. Kassen dienen te worden gesloopt, met uitzondering van maximaal 5.000 m² teeltondersteunende kassen indien deze noodzakelijk zijn in relatie tot de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

  3. Het bouwvlak dient te worden afgestemd op de voorgenomen agrarische bedrijfsvoering, waarbij de resterende omvang maximaal 1,5 ha mag bedragen.

 

3.6.14 Wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 5.000 m², waarbinnen een passend bouwvlak wordt opgenomen waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en de bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie worden gesitueerd.

  4. De niet-agrarische functies die kunnen worden toegestaan en de gebieden waar deze wel of niet zijn toegestaan, zijn opgenomen in de tabel in bijlage 2.

  5. De oppervlakte aan niet-agrarische functies mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de tabel in bijlage 2.

  6. Overtollige bebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle en / of monumentale bebouwing, wordt gesloopt.

  7. Buitenopslag en opslag in kassen ten behoeve van de niet-agrarische functie is niet toegestaan.

  8. Detailhandel, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel bij ambachtelijke bedrijven in toeristisch recreatieve sfeer, en / of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan.

  9. De niet-agrarische functie heeft geen onevenredige publieks- en / of verkeersaantrekkende werking tot gevolg.

  10. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  11. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  12. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

3.6.15 Wijzigen naar bestemming 'Groen - Houtsingel'

Ten behoeve van de vormverandering en / of uitbreiding van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf waarbij een bestaande houtsingel moet worden verplaatst, zijn burgemeester en wethouders bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de nieuwe locatie van de houtsingel wijzigt in de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ onder gelijktijdige wijziging van de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ ter plaatse van de bestaande locatie van de houtsingel in de bestemming ‘Agrarisch’, een en ander met bijbehorende aanduidingen, waarbij de verplaatsing van de houtsingel plaatsvindt conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de houtsingel en de omvang van de houtsingel minimaal gelijk moet blijven.

 

Artikel 4 Agrarisch met waarden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘glastuinbouw’ tevens een glastuinbouwbedrijf is toegestaan;

  2. ‘grondgebonden veehouderij’ tevens een grondgebonden veehouderij is toegestaan;

  3. ‘intensieve veehouderij’ tevens een intensieve veehouderij is toegestaan;

  4. ‘paardenhouderij’ tevens een paardenhouderij is toegestaan;

  5. ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - geiten- en of schapenhouderij' tevens een geiten- en / of schapenhouderij is toegestaan;

waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;

  1. nevenfuncties en vormen van verbrede landbouw, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarisch hulpgebouw', een agrarisch hulpgebouw is toegestaan;

  1. wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende tuin en erf ten behoeve van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;

  2. tevens huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - huisvesting seizoenarbeiders';

  3. agrarisch natuur- en / of landschapsbeheer;

  4. bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf;

  5. kleinschalige ambachtelijke verwerking van eigen agrarische producten als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;

  6. huisverkoop;

  7. informatieve en / of educatieve activiteiten;

  8. extensief recreatief medegebruik;

  9. aan-huis-gebonden-beroepen;

  10. behoud, versterking en / of ontwikkeling van de natuurwaarden en landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. aardkundig waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding ‘aardkundig waardevol’;

  2. beekdal ter plaatse van de aanduiding ’beekdal’;

  3. cultuurhistorisch waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch vlak’;

  4. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’;

  5. landschappelijke afwisseling ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijk afwisselend gebied’;

  6. landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijk open gebied’;

  7. kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied kwetsbare soorten’;

  8. struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied struweelvogels’;

  9. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’;

  10. een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’;

waarbij voor l onder 1 tot en met l onder 10 het bepaalde in 36.7 van toepassing is;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. veepaden;

  2. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;

  3. groenvoorzieningen en / of kleinschalige landschapselementen;

  4. duikers, dammen en overkluizingen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

4.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 4.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij uitsluitend gebouwd mag worden ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf of ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' ten behoeve van een volwaardige paardenhouderij en voorts voldaan moet worden aan de volgende regels:

 

4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Bouwwerken en verhardingen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan, met uitzondering van bouwwerken en verhardingen als bedoeld in 4.2.8 , 4.2.9 , 4.2.10 en 4.2.11.

  2. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.

  3. De afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen met derden mag niet minder bedragen dan 5 m.

  4. De afstand van kassen tot de perceelsgrenzen met derden mag niet minder bedragen dan 2 m.

  5. Uitbreiding en / of wijziging van de bebouwing is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Tot 1 juni 2014 mag de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van een geiten- en / of schapenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geiten- en of schapenhouderij' niet meer bedragen dan bestaand.

 

4.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, gelden de volgende regels:

  1. De oppervlakte per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m², met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ binnen deze oppervlakte van 5.000 m² de oppervlakte van een rijhal niet meer mag bedragen dan:

  1. 1.000 m²;

  2. 1.200 m² ter plaatse van de aanduiding ‘zone langs doorgaande weg’.

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

4.2.3 Kassen

Voor het bouwen van kassen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, gelden de volgende regels:

  1. Kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’.

  2. De oppervlakte aan kassen mag niet meer bedragen dan 3 ha, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ waar de oppervlakte aan kassen niet meer mag bedragen dan is aangegeven.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.

  5. De afstand tot woningen / bedrijfswoningen van derden mag niet minder bedragen dan 30 m.

 

4.2.4 Teeltondersteunende kassen

Voor het bouwen van teeltondersteunende kassen gelden de volgende regels:

  1. Teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', 'groenblauwe mantel’, ‘landschappelijk afwisselend gebied’, ‘landschappelijk open gebied’, 'leefgebied kwetsbare soorten’, 'leefgebied struweelvogels’.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5.000 m².

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m.

  5. De afstand tot woningen / bedrijfswoningen van derden mag niet minder bedragen dan 30 m.

 

4.2.5 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan.

  2. Vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

4.2.6 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

4.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  3. De bouwhoogte van voeder- en watervoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  4. De bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 5 m.

  5. De bouwhoogte van torensilo’s en installaties mag niet meer bedragen dan 12 m.

  6. De bouwhoogte van energievoorzieningen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven mag niet meer bedragen dan 12 m.

  7. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, mag niet meer bedragen dan 4 m.

  8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.8 Agrarisch hulpgebouw buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van agrarische hulpgebouwen gelden de volgende regels:

  1. Agrarische hulpgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarisch hulpgebouw’.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

4.2.9 Teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. Permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - permanente teeltondersteunende voorzieningen’ worden gerealiseerd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

  2. Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze bouwwerken zijn, zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', ‘landschappelijk afwisselend gebied’, ‘landschappelijk open gebied’, 'leefgebied kwetsbare soorten’ en 'leefgebied struweelvogels'.

  3. De bouwhoogte van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

4.2.10 Voeder- en watervoorzieningen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van voeder- en watervoorzieningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:

  1. Voeder- en watervoorzieningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeder- en watervoorzieningen’ worden gerealiseerd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

4.2.11 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:

  1. Er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.

 

 

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 4.2 aanhef voor het uitbreiden, wijzigen en / of bouwen van bedrijfswoningen bij een niet volwaardig agrarisch bedrijf of een niet volwaardige paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er dient sprake te zijn van een bedrijfsomvang van minimaal 60% van de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf of volwaardige paardenhouderij;

  2. het bepaalde onder 1 dient aangetoond te worden door een advies van een ter zake deskundige.

  1. In 4.2 aanhef voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er dient te worden voldaan aan het bepaalde in 4.2.1 en 4.2.2, met dien verstande dat de oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten niet meer mag bedragen dan 750 m2;

  2. het bepaalde in 4.5.1 is van overeenkomstige toepassing.

  1. In 4.2.1 onder c voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden, mits de gebouwen en overkappingen worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig of toegestaan is, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorste grens van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. In 4.2.1 onder c voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden in geval van herbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. In 4.2.1 onder d voor het bouwen van kassen op een kortere afstand tot de perceelsgrenzen met derden in geval van vervangende nieuwbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bestaande afstand mag niet worden verkleind;

  2. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  3. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

4.3.2 Afwijken vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, ten behoeve van een grondgebonden en niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder a voor het binnen het bouwvlak bouwen van meer dan de toegestane 5.000 m² bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, voor een grondgebonden en niet - grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

 

4.3.3 Afwijken vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, ten behoeve van een grondgebonden veehouderij

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder a voor het binnen het bouwvlak bouwen van meer dan de toegestane 5.000 m² bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, voor een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding en / of wijziging van de bebouwing is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

 

4.3.4 Afwijken vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, ten behoeve van een intensieve veehouderij

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder a voor het binnen het bouwvlak bouwen van meer dan de toegestane 5.000 m² bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, voor een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Uitbreiding en / of wijziging van de bebouwing is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Na uitbreiding mag de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 8.000 m².

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  3. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

  4. Aanwezig zijn aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse.

  5. Zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte.

  6. De beoogde ontwikkeling is zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar.

  7. Voor wat betreft ammoniak, geur en fijnstof mag er geen sprake zijn van een toename van de emissie vanuit de betreffende inrichting.

  8. Tot 1 juni 2014 is vergroting ten behoeve van een geiten- en / of schapenhouderij niet toegestaan.

 

4.3.5 Afwijken bouwregels bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 4.2.2 onder b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, met een hogere goothoogte tot maximaal 9 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

  2. In 4.2.2 onder c voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen, niet zijnde kassen, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

 

4.3.6 Afwijken bouwregels kassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder e en 4.2.4 onder e voor het bouwen van vervangende kassen op minder dan 30 m afstand tot woningen / bedrijfswoningen van derden, maar niet minder dan de bestaande afstand, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De situering is milieuhygiënisch inpasbaar.

  2. De situering is stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar.

  3. De belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.

 

4.3.7 Afwijken vervangende nieuwbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 aanhef en 4.2.5 onder b voor vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning, al dan niet op dezelfde locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervangende nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. Er dient sprake te zijn van een bedrijfsomvang van minimaal 60% van de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf of volwaardige paardenhouderij. Dit dient aangetoond te worden door een advies van een ter zake deskundige.

  3. De afstand van de bedrijfswoning tot de as van de openbare weg dient minimaal 15 m te bedragen. Deze afstand mag minder bedragen, mits:

  1. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;

  2. er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  1. De bouw van de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en / of bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische en andere bedrijven.

  2. De afwijking dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

 

4.3.8 Afwijken ten behoeve van een tijdelijke woonunit voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.6 onder a voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. De bouwhoogte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  6. De woonunit dient minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden geplaatst.

  7. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden.

  8. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

4.3.9 Afwijken bouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 aanhef voor het (ver)bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders waarbij slaapgelegenheid, een gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches en toiletten) en kook- en wasgelegenheid gerealiseerd kunnen worden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een dergelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijk grote arbeidsbehoefte binnen het betreffende agrarische bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  3. De huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.

  4. De huisvesting per seizoenarbeider bedraagt niet meer dan 10 maanden per kalenderjaar.

  5. De totale gebruiksoppervlakte per seizoenarbeider mag niet meer bedragen dan 15 m².

  6. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.

 

4.3.10 Afwijken ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 aanhef voor het binnen het bouwvlak bouwen van woonunits, sta- en toercaravans ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders waarbij slaapgelegenheid, een gemeenschappelijke verblijfsruimte (kantine), sanitair (douches en toiletten) en kook- en wasgelegenheid gerealiseerd kunnen worden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Een dergelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijk grote arbeidsbehoefte binnen het betreffende agrarische bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  3. De huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.

  4. De huisvesting per seizoenarbeider bedraagt niet meer dan 10 maanden per kalenderjaar.

  5. De totale gebruiksoppervlakte per seizoenarbeider mag niet meer bedragen dan 15 m².

  6. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.

  7. De bouwhoogte van een woonunit, stacaravan en toercaravan bedraagt niet meer dan 3,5 m.

  8. De woonunits, stacaravans en toercaravans worden geplaatst binnen het bouwvlak doch niet in een bedrijfsgebouw.

  9. Voor wat betreft de woonunits, stacaravans en toercaravans dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

  10. De afwijking voor woonunits, stacaravans en / of toercaravans kan slechts worden verleend voor een periode van maximaal 5 jaar en vervalt in elk geval 5 jaar na de datum waarop ze is verleend.

 

4.3.11 Afwijken ten behoeve van mestbewerking en / of mestverwerking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van mestbewerking en / of mestverwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Mestbewerking en / of mestverwerking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardige intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of een volwaardige grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’.

  2. De activiteit is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

  3. De afwijking dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  5. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m².

  6. Deze afwijking is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

 

4.3.12 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, binnen het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 4.2.7 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de bedrijfswoning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. In 4.2.7 onder d voor het bouwen van mestsilo’s met een hogere bouwhoogte tot maximaal 8 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

  3. In 4.2.7 onder e voor het bouwen van torensilo’s en installaties met een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

  4. In 4.2.7 onder f voor het bouwen van energievoorzieningen ten behoeve van glastuinbouwbedrijven met een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

  5. In 4.2.7 onder h voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 5 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

 

 

 

 

4.3.13 Afwijken teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.9 voor het bouwen van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De plaatsing van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 6 maanden per kalenderjaar.

  3. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

4.3.14 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.11 onder a :

  1. Voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw voor het houden van dieren ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

  2. Uitbreiding en / of wijziging van een agrarisch bedrijf indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

  2. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

  3. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van bed & breakfast.

  4. Het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen.

  5. Ondersteunende horeca bij informatieve en / of educatieve activiteiten.

  6. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - huisvesting seizoenarbeiders'.

  7. Het gebruik van een paardenhouderij als manege ter plaatse van de aanduiding ‘manege uitgesloten’.

  8. Het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag.

  9. Het aanleggen van verhardingen buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van:

  1. veepaden;

  2. toegangspaden tot gebouwen;

  3. in- en uitritten;

  4. voeder- en watervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeder- en watervoorzieningen';

  5. permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - permanente teeltondersteunende voorzieningen'.

 

4.4.2 Gebruik ten behoeve van wonen

Behalve ten behoeve van agrarisch gebruik, is gebruik van de bedrijfswoning, de overige bouwwerken en de bijbehorende gronden ten behoeve van wonen toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bouwvlak.

  2. Het gebruik ten behoeve van wonen mag uitsluitend plaatsvinden door de hoofdbewoner(s).

  3. Uitsluitend de bestaande bedrijfswoning mag gebruikt worden als woning, waarbij dit gebouw wordt aangemerkt als belangrijkste hoofdgebouw.

  4. Behalve ten behoeve van agrarisch gebruik, mogen de overige bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van huishoudelijk gebruik verband houdend met wonen, waarbij de oppervlakte ten behoeve van dit gebruik niet meer mag bedragen dan 100 m².

 

4.4.3 Aan - huis - gebonden - beroep

Het gebruik van een woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dat behouden en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming.

  2. De daarvoor te benutten ruimte in de bedrijfswoning beslaat maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen.

  3. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is.

  4. Het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. Er vindt geen uitoefening van detailhandel plaats, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

4.4.4 Huisvesting seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - huisvesting seizoenarbeiders' is huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen uitsluitend toegestaan bij een volwaardig agrarisch bedrijf, waarbij de volgende regels gelden:

  1. De gebruiksoppervlakte bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.

  2. De huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten.

  3. De huisvesting per seizoenarbeider bedraagt niet meer dan 10 maanden per kalenderjaar.

  4. Er is geen sprake van zelfstandige bewoning dan wel zelfstandige wooneenheden.

 

4.4.5 Nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw

De volgende nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw zijn toegestaan binnen het bouwvlak van agrarische bedrijven, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Kleinschalige ambachtelijke verwerking van eigen agrarische producten als ondergeschikt zelfstandig onderdeel van de bedrijfsactiviteiten, waarbij de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. Huisverkoop waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m².

  3. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

 

4.4.6 Tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van de gronden voor tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘aardkundig waardevol’, ‘beekdal’, ‘cultuurhistorisch vlak’, ‘groenblauwe mantel’, ‘landschappelijk afwisselend gebied’, ‘landschappelijk open gebied’ en / of ‘leefgebied struweelvogels’, waarbij de volgende regels gelden:

  1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, zijn niet toegestaan in combinatie met de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten';

  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;

  3. de plaatsing van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen vindt maximaal 6 maanden per kalenderjaar plaats.

  1. Overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘aardkundig waardevol’, ‘cultuurhistorisch vlak’ en / of ‘groenblauwe mantel’, waarbij de volgende regels gelden:

  1. overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, zijn niet toegestaan in combinatie met de aanduidingen ‘beekdal’, ‘landschappelijk afwisselend gebied’, ‘landschappelijk open gebied’, 'leefgebied kwetsbare soorten' en / of ‘leefgebied struweelvogels’;

  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

4.4.7 Geiten- en / of schapenhouderij

Tot 1 juni 2014 is uitbreiding en hervestiging van en omschakeling naar een geiten- en / of schapenhouderij niet toegestaan.

 

4.4.8 Aanleggen van verhardingen

Het aanleggen van verhardingen, met uitzondering van veepaden, toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten, is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeder- en watervoorzieningen' en ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - permanente teeltondersteunende voorzieningen’.

 

4.4.9 Landschappelijke inpassing

De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - voorwaarde landschappelijke inpassing 7.1’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een intensieve veehouderij, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 7.1 bij deze regels.

 

 

 

 

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

4.5.1 Afwijken ten behoeve van het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 voor het als ondergeschikte functie bij een volwaardig agrarisch bedrijf bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten dient plaats te vinden binnen de toegestane totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet zijnde kassen. Hierbij mag de oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten niet meer bedragen dan 750 m².

  2. De niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten moeten dezelfde teelt betreffen als de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en mogen het aandeel daarvan niet overtreffen.

  3. Voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten dient gebruik te worden gemaakt van dezelfde machines als voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf.

  4. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

  5. De activiteit mag niet leiden tot een zelfstandige bedrijfsactiviteit.

  6. Vooraf dient omtrent het vorenstaande advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  7. Zodra de agrarische hoofdfunctie ter plaatse wordt gestaakt, dient ook het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten te worden beëindigd.

  8. De afwijking mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  9. De afwijking dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  10. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

4.5.2 Afwijken ten behoeve van nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 en 4.4.5 voor het gebruik van gronden en / of bebouwing ten behoeve van nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw bij een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw bij agrarische bedrijven zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak, tenzij het vormen van verbrede landbouw betreft die buiten het bouwvlak kunnen worden uitgeoefend en daar passend zijn, zoals boerengolf en kleinschalig kamperen.

  2. Nevenfuncties dienen binnen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd.

  3. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven. In geval van statische binnenopslag dient er sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf.

  4. De nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw die kunnen worden toegestaan en de gebieden waar deze wel of niet zijn toegestaan, zijn opgenomen in de tabel in bijlage 1.

  5. De oppervlakte aan nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de tabel in bijlage 1. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties mag de totale omvang aan nevenfuncties niet meer bedragen dan 400 m², waarbij alleen ten behoeve van statische binnenopslag maximaal 600 m² statische binnenopslag aan de toegestane 400 m² mag worden toegevoegd.

  6. Buitenopslag en opslag in kassen ten behoeve van nevenfuncties en / of vormen van verbrede landbouw is niet toegestaan.

  7. De nevenfunctie en / of vorm van verbrede landbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  8. De nevenfunctie en / of vorm van verbrede landbouw mag geen onevenredige publieks- en / of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  9. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

4.5.3 Afwijken ten behoeve van kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder f ten behoeve van kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Kleinschalig kamperen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kernrandzone’.

  2. De omvang mag maximaal 25 toeristische standplaatsen bedragen.

  3. In beginsel dienen de standplaatsen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd, dan wel in een zone van maximaal 50 m aansluitend aan het bouwvlak. Indien de standplaatsen buiten het bouwvlak worden gesitueerd, dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

  4. Sanitaire en / of slechtweervoorzieningen zijn toegestaan in bestaande bebouwing tot een maximum van 250 m², waarvan maximaal 100 m² ondersteunende horeca.

  5. Kleinschalig kamperen is enkel toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

  6. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

 

4.5.4 Afwijken ten behoeve van ondersteunende horeca bij informatieve en / of educatieve activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder g voor het gebruik van gronden en / of bebouwing ten behoeve van ondersteunende horeca bij informatieve en / of educatieve activiteiten bij een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

 

4.5.5 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder d en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De afwijking is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte voor afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient het gebruik te worden beëindigd.

 

4.5.6 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder e ten behoeve van bed & breakfast, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande woning.

  2. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.

  3. Per woning is sprake van niet meer dan 2 bed & breakfast kamers en maximaal 4 slaapplaatsen.

  4. De woonfunctie van de woning blijft behouden.

  5. De vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m².

  6. De bed & breakfast-voorziening is vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar in de omgeving.

  7. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

 

4.5.7 Afwijken ten behoeve van huisvesting seizoenarbeiders in bestaande woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder h ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in een bestaande woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De huisvesting vindt plaats in een bestaande woning, waarbij de gebruiksoppervlakte niet minder bedraagt dan 12 m² per seizoenarbeider.

  2. Er mogen niet meer dan 6 seizoenarbeiders per woning gehuisvest worden.

  3. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige wooneenheden.

 

4.5.8 Afwijken ten behoeve van huisvesting seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen en / of woonunits, sta- en toercaravans

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 onder h ten behoeve van:

  1. De huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in 4.3.9.

  2. De huisvesting van seizoenarbeiders in woonunits, sta- en toercaravans, waarbij moet worden voldaan aan het bepaalde in 4.3.10.

 

4.5.9 Afwijken ten behoeve van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.6 ten behoeve van het gebruik van de gronden voor tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. De hoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De plaatsing van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 6 maanden per kalenderjaar.

  3. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

4.5.10 Afwijken ten behoeve van extensief recreatief boerenspel ten behoeve van recreatief agrarisch natuurbedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 ten behoeve van het gebruik van de gronden voor extensief recreatief boerenspel ten behoeve van het aangrenzende recreatief agrarisch natuurbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Afwijken is uitsluitend toegestaan in een zone van maximaal 500 m aansluitend aan en ten westen van de bestemming 'Recreatie - Recreatief agrarisch natuurbedrijf'.

  2. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

 

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.6.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De vormverandering dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf dan wel de paardenhouderij. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.

  3. Deze wijziging van een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is uitsluitend toegestaan op een duurzame locatie.

  4. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. Vormverandering is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. Indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.2 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak van een grondgebonden en niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf en van een paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een grondgebonden en niet- grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf en van een paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 2 ha voor een grondgebonden agrarisch bedrijf niet zijnde een grondgebonden veehouderij en tot een maximum van 1,5 ha voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is vergroting van het bouwvlak van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten' en 'leefgebied struweelvogels' toegestaan tot een maximum van 1 ha.

  3. Voor een paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ geldt dat vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  4. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf dan wel de paardenhouderij. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  5. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  6. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  7. Vergroting van het bouwvlak van een paardenhouderij is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

  4. Indien de wijziging plaatsvindt binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’ mag geen aantasting plaatsvinden van, dan wel dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

 

4.6.3 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak grondgebonden veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.

  2. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  3. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  4. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

  4. Indien de wijziging plaatsvindt binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’ mag geen aantasting plaatsvinden van, dan wel dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

 

4.6.4 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak tot maximaal 1,5 ha is uitsluitend toegestaan op een duurzame locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. aanwezig zijn aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse;

  2. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte;

  3. de beoogde ontwikkeling is zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar;

  4. voor wat betreft ammoniak, geur en fijnstof mag er geen sprake zijn van een toename van de emissie vanuit de betreffende inrichting.

  1. Binnen het bouwvlak van maximaal 1,5 ha is maximaal 8.000 m² aan bedrijfsgebouwen en overkappingen toegestaan ten behoeve van de intensieve veehouderij.

  2. Tot 1 juni 2014 is vergroting ten behoeve van een geiten- en / of schapenhouderij niet toegestaan.

  3. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  4. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  5. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  6. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. Ten minste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder j.

  3. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  4. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

4.6.5 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vergroting van het bouwvlak ten behoeve van kassen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.

  2. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 3,5 ha, waarvan maximaal 3 ha kassen.

  3. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  4. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.

  5. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  6. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i.

  3. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  4. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.6 Wijzigen ten behoeve van vormverandering / vergroting bouwvlak voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak dan wel ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor en is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten.

  2. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', 'intensieve veehouderij' of 'paardenhouderij'.

  3. In geval van vormverandering van het bouwvlak mag de totale oppervlakte van het bouwvlak niet worden vergroot.

  4. In geval van vergroting van het bouwvlak, mag vergroting uitsluitend plaatsvinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak, tot een maximum van:

  1. 2 ha voor een grondgebonden agrarisch bedrijf niet zijnde een grondgebonden veehouderij;

  2. 1,5 ha voor een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf;

  3. 3,5 ha, waarvan maximaal 3 ha kassen voor een glastuinbouwbedrijf.

  1. In uitzondering op het bepaalde in lid d:

  1. onder 2 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten' en 'leefgebied struweelvogels' vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 1 ha.

  2. onder 3 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' geen vergroting van het bouwvlak is toegestaan.

  1. De oppervlakte van de (gezamenlijke) ruimte(n) voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten mag niet meer bedragen dan 750 m².

  2. De niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten moeten dezelfde teelt betreffen als de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf en mogen het aandeel daarvan niet overtreffen.

  3. Voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten dient gebruik te worden gemaakt van dezelfde machines als voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf.

  4. De agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.

  5. De activiteit mag niet leiden tot een zelfstandige bedrijfsactiviteit.

  6. Vooraf dient omtrent het vorenstaande advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  7. Zodra de agrarische hoofdfunctie ter plaatse wordt gestaakt, dient ook het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten te worden beëindigd.

  8. De wijziging mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  9. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  10. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  11. Behalve in geval van vormverandering van het bouwvlak die niet leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  12. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.7 Wijzigen ten behoeve van omschakeling naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar een niet- grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel'.

  2. De oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de voorgenomen agrarische bedrijfsvoering en mag maximaal 1,5 ha bedragen.

  3. Er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  4. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  6. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  7. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.8 Wijzigen ten behoeve van omschakeling naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar een paardenhouderij, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Er dient sprake te zijn van een volwaardige paardenhouderij. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een terzake deskundige.

  2. Het bouwvlak dient te worden afgestemd op de voorgenomen bedrijfsvoering en mag maximaal 1,5 ha bedragen.

  3. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m², met dien verstande dat binnen deze oppervlakte de oppervlakte van een rijhal niet meer mag bedragen dan 1.000 m² en ter plaatse van de aanduiding ‘zone langs doorgaande weg’ niet meer dan 1.200 m².

  4. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  5. Omschakeling naar een paardenhouderij is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:

  1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;

  2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;

  3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;

  4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.

  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  3. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.9 Wijzigen ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - permanente teeltondersteunende voorzieningen’ te wijzigen en / of toe te voegen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', ‘landschappelijk afwisselend gebied’, ‘landschappelijk open gebied’, 'leefgebied kwetsbare soorten’ en 'leefgebied struweelvogels’.

  2. Het is niet mogelijk de permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, binnen het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding te realiseren.

  3. De situering dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding.

  4. Indien situering aansluitend aan het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding niet mogelijk is, mogen permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, op afstand gerealiseerd worden waarbij een relatie wordt gelegd met de bedrijfslocatie waar de voorzieningen bijhoren en waarbij de oppervlakte van de aanduiding op afstand meetelt voor de maximale oppervlakte van de aanduiding per bedrijf (per bouwvlak) zoals genoemd onder e. (vernietigd naar aanleiding van uitspraak over de reactieve aanwijzing van Provincie Noord-Brabant (nr 201311649/1/R3. Bekijk uitspraak.)

  5. De oppervlakte van de aanduiding mag niet meer bedragen dan 4 ha.

  6. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  7. De wijziging dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.

  8. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i.

  9. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  10. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.10 Wijzigen ten behoeve van voeder- en watervoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - voeder- en watervoorzieningen’ te wijzigen en / of toe te voegen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het is niet mogelijk de voeder- en watervoorzieningen binnen het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding te realiseren.

  2. De situering dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak en / of de bestaande aanduiding.

  3. De oppervlakte van de aanduiding mag niet meer bedragen dan 5.000 m².

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  5. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  6. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.11 Wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ of 'Wonen' en ‘Tuin’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.

  2. Er mag geen sprake zijn van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  3. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  4. Het bouwvlak wordt verwijderd en de nieuwe bestemming ‘Wonen’ of ‘Wonen’ en ‘Tuin’ bevat de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuin, erf en verhardingen, waarbij het bestemmingsvlak voor ‘Wonen’ maximaal 1.500 m² mag bedragen.

  5. De oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m² waarbij overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, een en ander met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dienen te worden gesloopt, met dien verstande dat:

  1. van de totale oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag voor elke 100 m² te slopen bebouwing de inhoud van de woning worden vergroot met 50 m³ tot een maximale inhoud van 850 m³ en / of

  2. 25% van de totale, dan wel na toepassing van het bepaalde onder 1 resterende, te slopen oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag worden toegevoegd aan de toegestane oppervlakte van 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen;

  3. de maximaal berekende oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden;

  4. het totaal aan bijgebouwen en overkappingen mag, inclusief de aanwezige oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet meer bedragen dan 250 m²;

  5. indien de bestaande oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen reeds meer bedraagt dan 250 m², geldt deze oppervlakte als maximum;

  6. bij de toepassing van het bepaalde onder 1 en 2 dient de te slopen bebouwing te worden uitgelegd als sloop van de totale bebouwing, met uitzondering van de woning.

  1. Indien het te verwijderen bouwvlak kleiner is dan 1 ha, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

4.6.12 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij', 'glastuinbouw', 'intensieve veehouderij', en / of 'paardenhouderij'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’, ‘glastuinbouw’, ‘intensieve veehouderij’ en / of ‘paardenhouderij’ wordt verwijderd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De betreffende bedrijfsvoering is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde grondgebonden veehouderij.

  2. Kassen dienen te worden gesloopt.

  3. Het bouwvlak dient te worden afgestemd op de voorgenomen agrarische bedrijfsvoering, waarbij de resterende omvang maximaal 1,5 ha mag bedragen.

 

4.6.13 Wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de omschakeling naar niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.

  3. Het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan 5.000 m², waarbinnen een passend bouwvlak wordt opgenomen waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en de bebouwing ten behoeve van de niet-agrarische functie worden gesitueerd.

  4. De niet-agrarische functies die kunnen worden toegestaan en de gebieden waar deze wel of niet zijn toegestaan, zijn opgenomen in de tabel in bijlage 2.

  5. De oppervlakte aan niet-agrarische functies mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de tabel in bijlage 2.

  6. Overtollige bebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle en / of monumentale bebouwing, wordt gesloopt.

  7. Buitenopslag en opslag in kassen ten behoeve van de niet-agrarische functie is niet toegestaan.

  8. Detailhandel, uitgezonderd ondergeschikte detailhandel bij ambachtelijke bedrijven in toeristisch recreatieve sfeer, en / of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan.

  9. De niet-agrarische functie heeft geen onevenredige publieks- en / of verkeersaantrekkende werking tot gevolg.

  10. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  11. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  12. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  13. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

  14. Indien de wijziging plaatsvindt binnen de aanduiding ‘groenblauwe mantel’ mag geen aantasting plaatsvinden van, dan wel dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

 

4.6.14 Wijzigen naar de bestemming 'Groen - Houtsingel'

Ten behoeve van de vormverandering en / of uitbreiding van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf waarbij een bestaande houtsingel moet worden verplaatst, zijn burgemeester en wethouders bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ ter plaatse van de nieuwe locatie van de houtsingel wijzigt in de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ onder gelijktijdige wijziging van de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ ter plaatse van de bestaande locatie van de houtsingel in de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, een en ander met bijbehorende aanduidingen, waarbij de verplaatsing van de houtsingel plaatsvindt conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de houtsingel en de omvang van de houtsingel minimaal gelijk moet blijven.

Artikel 5 Bedrijf

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, uitsluitend zoals hierna genoemd:

  1. een gemaal ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’;

  2. een groothandelsbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘groothandel’;

  3. een hoveniersbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;

  4. een opslagbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

  5. een aannemersbedrijf, zowel bouwkundig als civiel, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf’;

  6. een garagebedrijf inclusief autohandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf’;

  7. een hondenkennel inclusief hondenpension ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - hondenkennel’;

  8. een hoveniersbedrijf met zorgfunctie ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - hovenier met zorgfunctie’

  9. een industrieel, bouwkundig en civiel aannemersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - industrieel aannemersbedrijf';

  10. een kassen- en serrebouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - kassen- en serrebouwbedrijf’;

  11. een loon- en grondwerkbedrijf’ ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - loon- en grondwerkbedrijf’;

  12. een rietdekkersbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - rietdekkersbedrijf’;

  13. een rioolgemaal ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - rioolgemaal’;

  14. een stratenmakersbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - stratenmakersbedrijf’;

  15. een timmer- en meubelmakersbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - timmer- en meubelmakersbedrijf’;

  16. een tuincentrum ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’;

  17. een verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief lpg, ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;

  1. wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;

  2. aan-huis-gebonden-beroepen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. erf, tuin en andere groenvoorzieningen;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

 

 

 

5.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 5.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen met derden niet minder mag bedragen dan 5 m.

 

5.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - bedrijfsbebouwing uitgesloten' is geen bedrijfsbebouwing toegestaan.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mag de goothoogte niet meer bedragen dan 5 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  4. De dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan.

  2. Vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

5.2.4 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 5.2.1 onder a voor de bouw van tijdelijke menstoegankelijke kweektunnels buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduidingen 'hovenier', 'specifieke vorm van bedrijf - hovenier met zorgfunctie' en 'tuincentrum' tot een hoogte van maximaal 3 m.

  2. In 5.2.1 onder c voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden, mits de gebouwen en overkappingen worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig of toegestaan is, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorste grens van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. In 5.2.1 onder c voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden in geval van herbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

5.3.2 Afwijken bouwregels bedrijfsgebouwen en overkappingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 5.2.2 onder c voor het bouwen van gebouwen en overkappingen tot een hoogte van maximaal 15 m ter plaatse van de aanduiding 'groothandel'.

  2. In 5.2.2 onder d ten behoeve van de afdekking van gebouwen met een geringere dakhelling en / of een platte afdekking van gebouwen, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk en / of gewenst is.

 

5.3.3 Afwijken vervangende nieuwbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder b voor vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning, al dan niet op dezelfde locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervangende nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. De afstand van de bedrijfswoning tot de as van de openbare weg dient minimaal 15 m te bedragen. Deze afstand mag minder bedragen, mits:

  1. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;

  2. er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  1. De bouw van de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en / of bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische en andere bedrijven.

  2. De afwijking dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

 

5.3.4 Afwijken ten behoeve van een tijdelijke woonunit voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 onder a voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. De bouwhoogte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  6. De woonunit dient minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden geplaatst.

  7. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden.

  8. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

5.3.5 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 5.2.5 onder b voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de bedrijfswoning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. In 5.2.5 onder d voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 5 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

 

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van gronden ten behoeve van detailhandel, uitgezonderd detailhandel die rechtstreeks voortvloeit uit de aard van de bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’, ‘tuincentrum’ en ‘specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf’.

  2. Het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag' en ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - rietdekkersbedrijf'.

  3. Het gebruik van bebouwing ten behoeve van opslag van hinderlijke of (brand)gevaarlijke stoffen ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

  4. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

  5. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

  6. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van bed & breakfast.

  7. Het gebruik van gronden ten behoeve van opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, tenzij behorend bij dan wel onderdeel van de betreffende toegestane bedrijfsvoering.

  8. Het gebruik van gronden ten behoeve van opslag van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, tenzij behorend bij dan wel onderdeel van de betreffende toegestane bedrijfsvoering.

 

5.4.2 Hovenier met zorgfunctie

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hovenier met zorgfunctie' mag de zorgfunctie niet meer bedragen dan 50 m².

 

5.4.3 Tuincentrum

Ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’ mogen de volgende categorieën artikelen te koop worden aangeboden met inachtneming van de genoemde percentages per categorie:

  1. Voor niet minder dan 70% van het verkoopvloeroppervlakte: boomkwekerijproducten, buitenplanten, bloembollen, binnenplanten en bloemen, potten en vazen, alsmede artikelen voor de inrichting, het onderhoud en de verfraaiing van particuliere tuinen en daarbij noodzakelijke hulpmiddelen dan wel daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen;

  2. Voor niet meer dan 15% van het verkoopvloeroppervlak: tuinmeubelen en barbecues;

  3. Voor niet meer dan 5% van het verkoopvloeroppervlak: diervoer en kleine huisdieren geschikt voor verblijf buitenshuis;

  4. Voor niet meer dan 5% van het verkoopvloeroppervlak: de detailhandel ondersteunende horeca;

  5. Voor niet meer dan 20% van het verkoopvloeroppervlak: branchevreemde artikelen, te weten:

  1. artikelen voor decoratie binnenshuis;

  2. seizoensgebonden artikelen;

  3. kleine huisdieren die in het algemeen binnenshuis verblijven en dierbenodigdheden;

  4. kookartikelen, zoals keukengerei, kookboeken, luxe eetproducten (zoals olie, azijn, tapas) en serviezen;

  5. algemene schoonmaakproducten voor in het huis;

  6. kleding anders dan voor werken in de tuin;

  7. en daarmee gelijk te stellen artikelen.

  1. Bij het bepalen van de in lid a tot en met e genoemde percentages aan verkoopvloeroppervlak wordt de helft van de oppervlakte van het gangpad dat grenst aan een verkoopvak waar een categorie artikelen wordt aangeboden, meegerekend bij de oppervlakte van dat betreffende verkoopvak. De oppervlakte van eventuele verdiepingen en / of verhogingen en eventueel ondergronds vloeroppervlak wordt, elk afzonderlijk voor het totaal, meegerekend.

 

5.4.4 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dat behouden en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming.

  2. De daarvoor te benutten ruimte in de bedrijfswoning beslaat maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen.

  3. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is.

  4. Het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. Er vindt geen uitoefening van detailhandel plaats, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

 

 

 

5.4.5 Landschappelijke inpassing

De gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaarde landschappelijke inpassing 8.1’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een loon- en grondwerkbedrijf, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 8.1 bij deze regels.

 

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Afwijken tuincentrum

Ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’ kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.3 voor het opslaan en te koop aanbieden van vuurwerkartikelen voor niet meer dan 5% van het verkoopvloeroppervlak.

 

5.5.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder e en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De afwijking is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte voor afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient het gebruik te worden beëindigd.

 

5.5.3 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder f ten behoeve van bed & breakfast, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande woning.

  2. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.

  3. Per woning is sprake van niet meer dan 2 bed & breakfast kamers en maximaal 4 slaapplaatsen.

  4. De woonfunctie van de woning blijft behouden.

  5. De vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m².

  6. De bed & breakfast-voorziening is vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar in de omgeving.

  7. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.6.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen en de wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. Indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

 

5.6.2 Wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ of ‘Wonen’ en ‘Tuin’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan indien binnen het bestemmingsvlak de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is opgenomen en er binnen het bestemmingsvlak nog geen legaal opgerichte (bedrijfs)woning aanwezig is.

  2. Het bestemmingsvlak en het bouwvlak worden verwijderd en de nieuwe bestemming 'Wonen' of 'Wonen' en 'Tuin' bevat de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuin, erf en verhardingen, waarbij het bestemmingsvlak voor ‘Wonen’ maximaal 1.500 m² mag bedragen. Gelijktijdig met deze wijziging vindt wijziging van de bestemming van de overige gronden plaats naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’ en / of ‘Agrarisch met waarden'.

  3. Er mag geen sprake zijn van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  4. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  5. De oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m² waarbij overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, een en ander met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dienen te worden gesloopt, met dien verstande dat:

  1. van de totale oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag voor elke 100 m² te slopen bebouwing de inhoud van de woning worden vergroot met 50 m³ tot een maximale inhoud van 850 m³ en / of

  2. 25% van de totale, dan wel na toepassing van het bepaalde onder 1 resterende, te slopen oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag worden toegevoegd aan de toegestane oppervlakte van 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen;

  3. de maximaal berekende oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden;

  4. het totaal aan bijgebouwen en overkappingen mag, inclusief de aanwezige oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet meer bedragen dan 250 m²;

  5. indien de bestaande oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen reeds meer bedraagt dan 250 m², geldt deze oppervlakte als maximum;

  6. bij de toepassing van het bepaalde onder 1 en 2 dient de te slopen bebouwing te worden uitgelegd als sloop van de totale bebouwing, met uitzondering van de woning.

  1. Indien het te verwijderen bestemmingsvlak kleiner is dan 1 ha, gaat de wijiziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

Artikel 6 Bedrijf - Nuts

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nuts’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor het openbaar nut, zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 6.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

6.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Er mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 7 Bedrijf - Windturbine

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Windturbine’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een windturbine met bijbehorende voorzieningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. paden en toegangswegen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 7.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

7.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd.

  2. De oppervlakte van trafo's of inkoopstations mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 50 m².

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

7.2.2 Windturbines

Voor het bouwen van windturbines gelden de volgende regels:

  1. Per bestemmingsvlak mag niet meer dan één windturbine worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van een windturbine (as) mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'.

  3. De bouwhoogte van een windturbine (tip) mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'tiphoogte (m)'.

 

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Er mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

 

 

7.3 Afwijken van de bouwregels

 

7.3.1 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.3 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 8 Bos

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzame instandhouding van bosgebieden;

  2. behoud, versterking en / of ontwikkeling van de aan de bosgebieden eigen zijnde natuurwaarden en landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. aardkundig waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding ‘aardkundig waardevol’;

  2. beekdal ter plaatse van de aanduiding ’beekdal’;

  3. cultuurhistorisch waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch vlak’;

  4. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’;

  5. landschappelijke afwisseling ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijk afwisselend gebied’;

  6. landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijk open gebied’;

  7. kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied kwetsbare soorten’;

  8. struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied struweelvogels’;

  9. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’;

  10. een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’;

waarbij voor b onder 1 tot en met b onder 10 het bepaalde in 36.7 van toepassing is;

  1. bosbouw;

  2. behoud en herstel van watersystemen;

  3. een materiaalberging uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bos - materiaalberging';

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. extensief recreatief medegebruik;

  2. onverharde paden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van een materiaalberging ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - materiaalberging', waarbij de volgende regels gelden:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Op en in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.

 

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 voor het bouwen van terreinafscheidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

 

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verwijderen van houtgewas en het vellen of rooien van houtopstanden alsmede het verwijderen van kleine natuurelementen zoals poelen, moerasjes en verwilderde terreintjes.

  2. Het verlagen, vergraven, ophogen en / of egaliseren van de bodem waarbij het gaat om ingrepen die grond verzetten met hoogteverschillen van meer dan 0,40 m.

  3. Het aanbrengen, verbreden of verharden van paden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

 

8.4.2 Uitzonderingen

Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

8.4.3 Toelaatbaarheid

De in 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend voor werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden die de natuur- en landschapswaarden niet in onevenredige mate aantasten, dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en / of herstel van die waarden niet in onevenredige mate verkleinen. Alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur- en landschapswaarden.

 

 

 

 

 

 

Artikel 9 Groen

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bermen, plantsoenen en andere groenvoorzieningen;

  2. waterkeringen, kades en dijken;

  3. een voorziening ten behoeve van waterberging ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. onverharde paden;

  2. extensief recreatief medegebruik;

  3. straatmeubilair;

  4. kunstobjecten, gedenktekens en religieuze objecten;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. duikers, dammen en overkluizingen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

9.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de in 9.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

9.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

  3. Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen uitsluitend betreffen eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van het beheer en / of extensief recreatief medegebruik, waarbij de volgende regels gelden:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5 m²;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 10 Groen - Houtsingel

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen - Houtsingel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. houtwallen, houtopstanden en bosschages;

  2. behoud, versterking en / of ontwikkeling van de in lid a genoemde natuur- en landschapswaarden;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. duikers, dammen en overkluizingen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag niet worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 voor het bouwen van terreinafscheidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verwijderen van houtgewas en het vellen of rooien van houtopstanden alsmede het verwijderen van kleine natuurelementen zoals poelen, moerasjes en verwilderde terreintjes.

  2. Het verlagen, vergraven, ophogen en / of egaliseren van de bodem waarbij het gaat om ingrepen die grond verzetten met hoogteverschillen van meer dan 0,40 m.

  3. Het aanbrengen of verbreden van onverharde paden.

 

10.4.2 Uitzonderingen

Het in 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

10.4.3 Toelaatbaarheid

De in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend voor werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden die de natuur- en landschapswaarden niet in onevenredige mate aantasten, dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en / of herstel van die waarden niet in onevenredige mate verkleinen. Alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur- en landschapswaarden.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

10.5.1 Wijzigen ten behoeve van verplaatsen houtsingel

Ten behoeve van de vormverandering en / of uitbreiding van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf waarbij een bestaande houtsingel moet worden verplaatst, zijn burgemeester en wethouders bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Groen - Houtsingel’ ter plaatse van de bestaande locatie van de houtsingel wijzigt in de bestemming 'Agrarisch' en / of ‘Agrarisch met waarden’ onder gelijktijdige wijziging van de bestemming 'Agrarisch' en / of ‘Agrarisch met waarden’ ter plaatse van de nieuwe locatie van de houtsingel in de bestemming ‘Groen - Houtsingel’, een en ander met bijbehorende aanduidingen, waarbij de verplaatsing van de houtsingel plaatsvindt conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de houtsingel en de omvang van de houtsingel minimaal gelijk moet blijven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 11 Horeca

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven;

  2. tevens kamerverhuur ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';

  3. wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf;

  4. terras, tuin, erf en terrein;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. aan-huis-gebonden-beroepen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 11.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

11.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen met derden niet minder mag bedragen dan 5 m.

 

11.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

11.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één.

  2. Vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

 

 

11.2.4 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

11.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf-, terras- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

 

11.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 onder c:

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden, mits de gebouwen en overkappingen worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig of toegestaan is, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorste grens van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden in geval van herbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

11.3.2 Afwijken vervangende nieuwbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.3 onder b voor vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning, al dan niet op dezelfde locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervangende nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. De afstand van de bedrijfswoning tot de as van de openbare weg dient minimaal 15 m te bedragen. Deze afstand mag minder bedragen, mits:

  1. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;

  2. er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  1. De bouw van de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en / of bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische en andere bedrijven.

  2. De afwijking dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

 

11.3.3 Afwijken ten behoeve van een tijdelijke woonunit voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.4 onder a voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. De bouwhoogte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  6. De woonunit dient minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden geplaatst.

  7. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden.

  8. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

 

11.3.4 Afwijken bouwregels bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 11.2.5 onder b voor het bouwen van erf-, terras- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de gebouwen, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. In 11.2.5 onder d voor het bouwen van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zoals speeltuinen en midgetgolfbanen waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

 

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

 

11.4.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

  2. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

11.4.2 Kamerverhuur

Ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur' is verhuur van maximaal 6 kamers toegestaan.

11.4.3 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dat behouden en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming.

  2. De daarvoor te benutten ruimte in de bedrijfswoning beslaat maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen.

  3. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is.

  4. Het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. Er vindt geen uitoefening van detailhandel plaats, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

11.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

11.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.4.1 onder b en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De afwijking is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte voor afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient het gebruik te worden beëindigd.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

11.6.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen en de wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. Indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

11.6.2 Wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ of 'Wonen' en ‘Tuin’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het bestemmingsvlak en het bouwvlak worden verwijderd en de nieuwe bestemming 'Wonen' of 'Wonen' en 'Tuin' bevat de voormalige bedrijfswoning met bijhorende tuin, erf en verhardingen, waarbij het bestemmingsvlak voor ‘Wonen’ maximaal 1.500 m² mag bedragen. Gelijktijdig met deze wijziging vindt wijziging van de bestemming van de overige gronden plaats naar de aangrenzende bestemming ‘Agrarisch’ en / of ‘Agrarisch met waarden'.

  2. Er mag geen sprake zijn van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  3. De bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische en andere bedrijven mogen niet worden beperkt.

  4. De oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 100 m² waarbij overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, een en ander met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dienen te worden gesloopt, met dien verstande dat:

  1. van de totale oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag voor elke 100 m² te slopen bebouwing de inhoud van de woning worden vergroot met 50 m³ tot een maximale inhoud van 850 m³ en / of

  2. 25% van de totale, dan wel na toepassing van het bepaalde onder 1 resterende, te slopen oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag worden toegevoegd aan de toegestane oppervlakte van 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen;

  3. de maximaal berekende oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden;

  4. het totaal aan bijgebouwen en overkappingen mag, inclusief de aanwezige oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet meer bedragen dan 250 m²;

  5. indien de bestaande oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen reeds meer bedraagt dan 250 m², geldt deze oppervlakte als maximum;

  6. bij de toepassing van het bepaalde onder 1 en 2 dient de te slopen bebouwing te worden uitgelegd als sloop van de totale bebouwing, met uitzondering van de woning.

  1. Indien het te verwijderen bestemmingsvlak kleiner is dan 1 ha, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

  2. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.

 

Artikel 12 Maatschappelijk

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. terreinen bij en groenvoorzieningen op een voormalige stortplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - voormalige stortplaats’;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. duikers, dammen en overkluizingen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 12.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

12.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Er mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

 

Artikel 13 Maatschappelijk - Molen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - Molen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een molen;

  2. erven en terreinen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 13.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

13.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  2. De uitwendige hoofdvorm van het bouwwerk, zoals deze was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dient gehandhaafd te blijven.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Er mogen uitsluitend terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

 

Artikel 14 Natuur

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;

  2. behoud, versterking en / of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden en landschapswaarden, waaronder houtopstanden, rietoevers en poelen, in samenhang met de waterhuishouding en de ecologische verbindingszones, in het algemeen en in het bijzonder voor:

  1. aardkundig waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding ‘aardkundig waardevol’;

  2. beekdal ter plaatse van de aanduiding ’beekdal’;

  3. cultuurhistorisch waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch vlak’;

  4. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’;

  5. landschappelijke afwisseling ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijk afwisselend gebied’;

  6. landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijk open gebied’;

  7. kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied kwetsbare soorten’;

  8. struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied struweelvogels’;

  9. een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’;

  10. een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’;

waarbij voor b onder 1 tot en met b onder 10 het bepaalde in 36.7 van toepassing is;

  1. behoud en herstel van watersystemen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. extensief recreatief medegebruik;

  2. onverharde paden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Op en in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.2 voor het bouwen van terreinafscheidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  2. De terreinafscheidingen dienen een open karakter te hebben.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

14.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verwijderen van houtgewas en het vellen of rooien van houtopstanden alsmede het verwijderen van kleine natuurelementen zoals poelen, moerasjes en verwilderde terreintjes.

  2. Het verlagen, vergraven, ophogen en / of egaliseren van de bodem waarbij het gaat om ingrepen die grond verzetten met hoogteverschillen van meer dan 0,40 m.

  3. Het aanbrengen, verbreden of verharden van paden ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

 

14.4.2 Uitzonderingen

Het in 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

14.4.3 Toelaatbaarheid

De in 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend voor werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden die de natuur- en landschapswaarden niet in onevenredige mate aantasten, dan wel de mogelijkheden voor behoud, de versterking en / of herstel van die waarden niet in onevenredige mate verkleinen. Alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur- en landschapswaarden.

 

Artikel 15 Recreatie

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatieve voorzieningen, uitsluitend zoals hierna genoemd:

  1. sportvelden ter plaatse van de aanduiding ‘sportveld’;

  2. een manege ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - manege 1’ en 'specifieke vorm van recreatie - manege 2';

  3. paardensport ter plaatse van de aanduiding ’specifieke vorm van recreatie - paardensport’;

  4. tennisbanen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 1’ en 'specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 2';

  5. volkstuinen ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’;

  1. ondersteunende horeca uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - manege 1’, 'specifieke vorm van recreatie - manege 2' en ‘specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 1';

  2. wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - manege 1’ en 'specifieke vorm van recreatie - manege 2';

  3. erf en terrein;

  4. aan-huis-gebonden-beroepen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 15.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

15.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 1', 'specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 2', 'specifieke vorm van recreatie - manege 1', 'specifieke vorm van recreatie - manege 2' en 'specifieke vorm van recreatie - paardensport' mogen gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen met derden niet minder mag bedragen dan 5 m.

  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege 1' en 'specifieke vorm van recreatie - manege 2' is per bestemmingsvlak bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

15.2.2 Sportveld

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'sportveld' gelden de volgende regels:

  1. Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer mag bedragen dan 5 m.

15.2.3 Tennisbaan

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 1’ en 'specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 2' gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

15.2.4 Manege

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - manege 1’ en 'specifieke vorm van recreatie - manege 2' gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 10 m.

  2. De dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

  3. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  4. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  5. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m.

  6. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

15.2.5 Volkstuinen

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ gelden de volgende regels:

  1. Per volkstuin met een oppervlakte van minimaal 100 m² mag worden gebouwd:

  1. een plantenkas met een oppervlakte van maximaal 16 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,25 m;

  2. een berging met een oppervlakte van maximaal 6 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.

  1. Ten behoeve van een centrale berging voor tuingereedschap voor een volkstuincomplex mag één gebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;

  2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

  3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,25 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

15.2.6 Paardensport

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardensport' gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  4. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m.

  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

15.2.7 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege 1’ en 'specifieke vorm van recreatie - manege 2' waarbij per aanduiding het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan één.

  2. Vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

15.2.8 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

15.3 Afwijken van de bouwregels

 

15.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.1 onder b:

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden, mits de gebouwen en overkappingen worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig of toegestaan is, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorste grens van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden in geval van herbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

 

 

 

15.3.2 Afwijken vervangende nieuwbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.7 onder b voor vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege 1’ en 'specifieke vorm van recreatie - manege 2', al dan niet op dezelfde locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervangende nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. De afstand van de bedrijfswoning tot de as van de openbare weg dient minimaal 15 m te bedragen. Deze afstand mag minder bedragen, mits:

  1. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;

  2. er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  1. De bouw van de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en / of bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische en andere bedrijven.

  2. De afwijking dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

15.3.3 Afwijken bouwregels volkstuinen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 15.2.5 onder a.1 voor het bouwen van plantenkassen tot een maximale hoogte van 2,5 m.

  2. In 15.2.5 onder b.1 voor het bouwen van een centrale berging voor tuingereedschap tot een maximale oppervlakte van 75 m².

15.3.4 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 15.2.2, 15.2.4 en 15.2.6 voor het bouwen van lichtmasten met een bouwhoogte tot maximaal 15 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. In 15.2.2, 15.2.3, 15.2.4, 15.2.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, tot maximaal 6 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

15.3.5 Afwijken ten behoeve van een tijdelijke woonunit voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2.8 onder a voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. De bouwhoogte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  6. De woonunit dient minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden geplaatst.

  7. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden.

  8. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

15.4 Specifieke gebruiksregels

 

15.4.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

  2. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

  3. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van bed & breakfast.

  4. Het gebruik van gronden ten behoeve van evenementen, met uitzondering van paardensport/ -handel gerelateerde evenementen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege 2'.

15.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dat behouden en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming.

  2. De daarvoor te benutten ruimte in de bedrijfswoning beslaat maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen.

  3. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is.

  4. Het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. Er vindt geen uitoefening van detailhandel plaats, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

15.4.3 Ondersteunende horeca

Ondersteunende horeca is toegestaan ter plaatse van de aanduiding:

  1. ‘specifieke vorm van recreatie - manege 1’ waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m².

  2. 'specifieke vorm van recreatie - manege 2' waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m².

  3. ‘specifieke vorm van recreatie - tennisbaan 1' waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 240 m².

15.4.4 Evenementen

Paardensport / -handel gerelateerde evenementen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - manege 2', waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het aantal paardensport / -handel gerelateerde evenementen mag niet meer bedragen dan 10 per kalenderjaar.

  2. Ondersteunende horeca tijdens de evenementen is toegestaan conform het bepaalde in lid 15.4.3, onder b.

15.4.5 Landschappelijke inpassing

De gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voorwaarde landschappelijke inpassing 9.1’ mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een manege, indien de landschappelijke inpassing is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 9.1 bij deze regels.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

15.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.4.1 onder b en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De afwijking is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient het gebruik te worden beëindigd.

15.5.2 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.4.1 onder c ten behoeve van bed & breakfast, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande woning.

  2. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.

  3. Per woning is sprake van niet meer dan 2 bed & breakfast kamers en maximaal 4 slaapplaatsen.

  4. De woonfunctie van de woning blijft behouden.

  5. De vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m².

  6. De bed & breakfast-voorziening is vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar in de omgeving.

  7. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

15.5.3 Afwijken ten behoeve van een hondenschool

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.1 en ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - manege 1' en 'specifieke vorm van recreatie - manege 2' en / of aansluitend aan deze aanduidingen, waarbij het bepaalde in 3.5.10 van toepassing is, een hondenschool toestaan, mits dit milieuhygiënisch inpasbaar is.

15.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

15.6.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen en de wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. Indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

 

Artikel 16 Recreatie - Recreatief agrarisch natuurbedrijf

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Recreatief agrarisch natuurbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatief agrarisch natuurbedrijf;

  2. tevens horecavoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'horeca';

  3. tevens recreatieve blokhutten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - blokhutten';

  4. tevens een groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';

  5. tevens kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm recreatie - kleinschalig kamperen';

  6. tevens een natuurstudiecentrum ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - natuurstudiecentrum’;

  7. tevens informatieve en educatieve activiteiten;

  8. tevens een zorgfunctie;

  9. wonen in een bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf ;

  10. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;

  11. ondergeschikte speelvoorzieningen en extensieve recreatieve boerenspelen;

  12. erf en terrein;

  13. aan-huis-gebonden-beroepen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. paden, parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. duikers, dammen en overkluizingen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

16.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 16.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

16.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van blokhutten die uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - blokhutten' zijn toegestaan.

  2. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

  3. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen met derden niet minder mag bedragen dan 5 m.

16.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

16.2.3 Blokhutten

Voor het bouwen van blokhutten gelden de volgende regels:

  1. Blokhutten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - blokhutten'.

  2. Het aantal blokhutten mag niet meer bedragen dan 5.

  3. De oppervlakte per blokhut mag niet meer bedragen dan 30 m². Indien de bestaande legale oppervlakte meer bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximale oppervlakte.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,1 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,8 m.

16.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. Het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan één.

  2. Vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van bedrijfswoningen is niet toegestaan.

  3. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

16.2.5 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  4. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

16.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 1 m.

  3. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

16.3 Afwijken van de bouwregels

 

16.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.1 onder c:

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden, mits de gebouwen en overkappingen worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel, indien geen bedrijfswoning aanwezig of toegestaan is, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorste grens van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden in geval van herbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

16.3.2 Afwijken vervangende nieuwbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.4 onder b voor vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning, al dan niet op dezelfde locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervangende nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak.

  2. De afstand van de bedrijfswoning tot de as van de openbare weg dient minimaal 15 m te bedragen. Deze afstand mag minder bedragen, mits:

  1. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;

  2. er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  1. De bouw van de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en / of bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische en andere bedrijven.

  2. De afwijking dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

16.3.3 Afwijken ten behoeve van een tijdelijke woonunit voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.5 onder a voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. De bouwhoogte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  6. De woonunit dient minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden geplaatst.

  7. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden.

  8. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

16.3.4 Afwijken bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 16.2.6 onder b voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de bedrijfswoning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. In 16.2.6 onder d voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

16.4 Specifieke gebruiksregels

 

16.4.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als zelfstandige woning.

  2. Het gebruik van bedrijfs- en bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

  3. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van bed & breakfast.

  4. Het gebruik van gronden en / of gebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

16.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dat behouden en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming.

  2. De daarvoor te benutten ruimte in de bedrijfswoning beslaat maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van de bedrijfswoning, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen.

  3. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is.

  4. Het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. Er vindt geen uitoefening van detailhandel plaats, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

16.4.3 Blokhutten

Het gebruik van de recreatieve blokhutten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - blokhutten' is enkel toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

16.4.4 Groepsaccommodatie

Behalve voor recreatieve overnachting mag de groepsaccommodatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' ook gebruikt worden voor educatieve en informatieve activiteiten in relatie tot landschap, natuur en landbouw (agrarisch).

16.4.5 Huisverkoop en ondergeschikte detailhandel

Bij het recreatief agrarisch natuurbedrijf is huisverkoop en ondergeschikte detailhandel in informatiemateriaal met betrekking tot landschap, natuur en recreatie en ter plaatse vervaardigde goederen vanuit de zorgfunctie toegestaan, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m².

16.4.6 Horeca

Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is horeca in de vorm van het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en / of etenswaren voor het gebruik ter plaatse toegestaan.

16.4.7 Kleinschalig kamperen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' is kleinschalig kamperen toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het aantal toeristische standplaatsen mag niet meer bedragen dan 25.

  2. Kleinschalig kamperen is enkel toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

16.4.8 Natuurstudiecentrum

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - natuurstudiecentrum’ is een natuurstudiecentrum toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Er zijn uitsluitend educatieve en informatieve activiteiten in relatie tot landschap, natuur en landbouw (agrarisch) toegestaan.

  2. Samenkomst in verband met rondleidingen, excursies en buitenactiviteiten in relatie tot de omgeving is toegestaan.

  3. Ondersteunende horeca, uitsluitend ter ondersteuning van en gerelateerd en ondergeschikt aan de toegestane activiteiten is toegestaan, waarbij feesten en partijen niet zijn toegestaan.

16.4.9 Zorgfunctie

Bij het recreatief agrarisch natuurbedrijf mag de oppervlakte aan bebouwing die wordt gebruikt ten behoeve van de zorgfunctie niet meer bedragen dan 120 m².

16.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

16.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.4.1 onder b en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De afwijking is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient het gebruik te worden beëindigd.

16.5.2 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.4.1 onder c ten behoeve van bed & breakfast, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande woning.

  2. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.

  3. Per woning is sprake van niet meer dan 2 bed & breakfast kamers en maximaal 4 slaapplaatsen.

  4. De woonfunctie van de woning blijft behouden.

  5. De vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m².

  6. De bed & breakfast-voorziening is vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar in de omgeving.

  7. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

16.6.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Wijziging is noodzakelijk in het kader van de bedrijfsvoering.

  2. De totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot.

  3. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen en de wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

  4. Indien de vormverandering leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van het landschap, gaat de wijziging gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

 

Artikel 17 Recreatie - Recreatiewoning

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Recreatiewoning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in een recreatiewoning ten behoeve van recreatief verblijf;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. duikers, dammen en overkluizingen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 17.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

17.2.1 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  1. Per bestemmingsvlak mag maximaal één recreatiewoning worden gebouwd.

  2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

17.2.2 Bijgebouwen en overkappingen bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij een recreatiewoning, gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m², tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen en of overkappingen (m2)'.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,50 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevel van de recreatiewoning niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,50 m.

17.3 Specifieke gebruiksregels

 

17.3.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning.

  2. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning.

  3. Het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

  4. Het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders.

 

Artikel 18 Tuin

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erven met bijbehorende voorzieningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin - bloemendrogerij’ tevens een bloemendrogerij;

  3. groenvoorzieningen;

  4. tuinpaden en in- en uitritten;

  5. duikers, dammen en overkluizingen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

18.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de in 18.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

18.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 18.2.2 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de woning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. In 18.2.2 onder c voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 2 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ en / of ‘Agrarisch met waarden’ met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De gronden worden niet langer als tuin ten behoeve van de bijbehorende woning gebruikt.

  2. De aanwezige waarden worden niet onevenredig aangetast.

 

Artikel 19 Verkeer

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten, paden en fietspaden;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. geluidwerende voorzieningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. bruggen en viaducten;

  2. taluds en oevers;

  3. straatmeubilair;

  4. kunstobjecten, gedenktekens en religieuze objecten;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. bermen, plantsoenen en andere groenvoorzieningen;

  7. duikers, dammen en overkluizingen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

19.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 19.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

19.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van nutsgebouwen, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m² en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van specifieke bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  1. openbare nuts- en / of geluidwerende voorzieningen: 3 m;

  2. kunstobjecten: 15 m;

  3. bruggen en viaducten: niet meer dan bestaand.

  1. De oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 30 m².

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

Artikel 20 Verkeer - Onverhard

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Onverhard’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. halfverharde en onverharde wegen en paden;

  2. behoud, versterking en / of herstel van de natuur- en landschappelijke waarden van bermbeplanting en behoud, versterking en / of herstel van andere aanwezige natuur- en landschappelijke en / of cultuurhistorische waarden;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. bruggen;

  2. taluds en oevers;

  3. straatmeubilair;

  4. kunstobjecten, gedenktekens en religieuze objecten;

  5. nutsvoorzieningen;

  6. bermen, plantsoenen en andere groenvoorzieningen;

  7. duikers, dammen en overkluizingen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

20.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 20.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

20.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van nutsgebouwen, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m² en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van specifieke bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  1. openbare nutsvoorzieningen: 3 m;

  2. kunstobjecten: 15 m.

  1. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.

20.3.2 Uitzonderingen

Het in 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

20.3.3 Toelaatbaarheid

De in 20.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden van bermbeplanting. Alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur- en landschapswaarden.

 

Artikel 21 Verkeer - Spoorverkeer

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Spoorverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vervoer per spoor;

  2. spoorwegvoorzieningen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;

  2. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen met wegen, paden en water;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. bermen, plantsoenen en andere groenvoorzieningen;

  5. duikers, dammen en overkluizingen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

21.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in lid 21.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

21.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van nutsgebouwen en tot de spoorwerken behorende gebouwen en overkappingen, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m² en de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

 

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

21.3 Afwijken van de bouwregels

 

21.3.1 Afwijken bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2.2 onder a voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot 10 m.

 

Artikel 22 Water

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterpartijen;

  2. (primaire) waterlopen zoals sloten, watergangen en singels;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige natuurwaarden;

  4. behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige cultuurhistorische waarden;

  5. schouwstroken;

  6. taluds en oevers;

  7. bruggen;

  8. nutsvoorzieningen;

  9. duikers, dammen en overkluizingen;

  10. overige waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

22.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 22.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

22.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

22.3 Afwijken van de bouwregels

 

22.3.1 Afwijken bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 22.2.2 onder a:

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 4 m.

22.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

22.4.1 Wijzigen naar 'Agrarisch' en / of 'Agrarisch met waarden'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ en / of ‘Agrarisch met waarden’ met bijbehorende aanduidingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  2. De wijziging leidt niet tot negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.

  3. Het betrokken waterschapsbestuur is hieromtrent gehoord.

 

Artikel 23 Wonen

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. tevens een bloemendrogerij ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - bloemendrogerij’;

  3. tevens een kattenpension ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - kattenpension’;

  4. uitsluitend een paardenkliniek ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenkliniek';

  5. uitsluitend statische binnenopslag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - statische opslag’;

  6. tevens een visteeltbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - visteeltbedrijf’;

  7. aan-huis-gebonden-beroepen;

 

alsmede voor bijbehorende:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. duikers, dammen en overkluizingen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

23.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de in 23.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

23.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  1. De afstand van gebouwen en overkappingen tot de perceelsgrenzen met derden mag niet minder bedragen dan 5 m.

 

23.2.2 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan één, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen woning is toegestaan.

  2. Vervangende nieuwbouw, met uitzondering van herbouw, van woningen is niet toegestaan.

  3. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 600 m³. De ondergrondse bebouwing en de bijgebouwen worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud.

  4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 50°.

  7. De afstand van woningen tot de as van de openbare weg mag niet minder bedragen dan 15 m.

 

23.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m², met uitzondering van:

  1. bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'sloop-en bonusregeling (m2)' waar de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangegeven;

  2. bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenkliniek' waar tevens het aanduidingsvlak volledig mag worden bebouwd;

  3. bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - statische opslag’ waar tevens het aanduidingsvlak volledig mag worden bebouwd.

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

  3. In uitzondering op het bepaalde in lid c mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenkliniek' niet meer bedragen dan 6,25 m.

  4. De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van hekwerken ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

23.3 Afwijken van de bouwregels

 

23.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.1 onder a:

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden, mits de gebouwen en overkappingen worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

  1. Voor het bouwen op een afstand minder dan 5 m van dan wel op de perceelsgrenzen met derden in geval van herbouw, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het bouwen dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;

  2. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

23.3.2 Afwijken vervangende nieuwbouw woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.2 onder b voor vervangende nieuwbouw van een woning, al dan niet op dezelfde locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Vervangende nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak.

  2. De afstand van de woning tot de as van de openbare weg dient minimaal 15 m te bedragen. Deze afstand mag minder bedragen, mits:

  1. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad;

  2. er geen sprake is van een verslechtering van het woon- en leefklimaat.

  1. De bouw van de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en / of bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische en andere bedrijven.

  2. De afwijking dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  3. De afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn.

 

23.3.3 Afwijken bouwregels bijgebouwen en overkappingen

Bij sloop van overtollige (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.2 onder c en / of 23.2.3 onder a, voor het vergroten van de inhoud van de woning dan wel het vergroten van de oppervlakte aan bijgebouwen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.

  2. Van de totale oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag voor elke 100 m² te slopen bebouwing de inhoud van de woning worden vergroot met 50 m³ tot een maximale inhoud van 850 m³ en / of

  3. 25% van de totale, dan wel na toepassing van het bepaalde onder 1 resterende, te slopen oppervlakte aan legaal opgerichte bebouwing mag worden toegevoegd aan de toegestane oppervlakte van 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen.

  4. De maximaal berekende oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ofwel behouden blijven ofwel nieuw gebouwd worden.

  5. Het totaal aan bijgebouwen en overkappingen mag, inclusief de aanwezige oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen, niet meer bedragen dan 250 m².

  6. Indien de bestaande oppervlakte aan cultuurhistorisch waardevolle (voormalige) bedrijfsgebouwen, bijgebouwen en overkappingen reeds meer bedraagt dan 250 m², geldt deze oppervlakte als maximum.

  7. Bij de toepassing van het bepaalde onder b en c dient de te slopen bebouwing te worden uitgelegd als sloop van de totale bebouwing, met uitzondering van de woning.

 

23.3.4 Afwijken ten behoeve van een tijdelijke woonunit voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.3 onder a voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De woonunit is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. De bouwhoogte van de woonunit mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

  6. De woonunit dient minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning te worden geplaatst.

  7. De woonunit mag ook vrij van de woning geplaatst worden.

  8. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient de woonunit te worden verwijderd.

23.3.5 Afwijken bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  1. In 23.2.4 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m vóór de voorgevel van de woning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  2. In 23.2.4 onder c voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, met een hogere bouwhoogte tot maximaal 5 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

23.4 Specifieke gebruiksregels

 

23.4.1 Strijdig gebruik

Naast het bepaalde in artikel 35 wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:

  1. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning.

  2. Het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.

  3. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van bed & breakfast.

  4. Het gebruik van gebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders.

23.4.2 Aan-huis-gebonden-beroep

Het gebruik van een woning of een bijgebouw ten behoeve van een aan-huis-gebonden-beroep is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:

  1. Het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dat behouden en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming.

  2. De daarvoor te benutten ruimte in de woning beslaat maximaal 33% van het gebruiksoppervlak van de woning, of maximaal 50 m² van de bijgebouwen.

  3. Het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat diegene die de activiteit in de woning of in een bijgebouw uitvoert tevens hoofdbewoner van de woning is.

  4. Het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

  5. Er vindt geen uitoefening van detailhandel plaats, met uitzondering van ter plaatse vervaardigde producten.

23.4.3 Paardenkliniek

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - paardenkliniek' is uitsluitend een paardenkliniek toegestaan.

 

23.4.4 Statische binnenopslag

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - statische opslag’ is uitsluitend statische binnenopslag toegestaan.

23.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

23.5.1 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1 onder b en toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De afwijking is noodzakelijk ten behoeve van huisvesting in het kader van mantelzorg.

  2. Er is sprake van een zorgbehoefte welke tijdelijk van aard is.

  3. De zorgbehoefte is aangetoond door een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige adviesinstantie.

  4. De oppervlakte voor afhankelijke woonruimte mag niet meer bedragen dan 80 m².

  5. Zodra de zorgbehoefte niet meer aanwezig is dient het gebruik te worden beëindigd.

 

23.5.2 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1 onder c ten behoeve van bed & breakfast, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande woning.

  2. De exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.

  3. Per woning is sprake van niet meer dan 2 bed & breakfast kamers en maximaal 4 slaapplaatsen.

  4. De woonfunctie van de woning blijft behouden.

  5. De vloeroppervlakte aan logeereenheden en zelfstandige sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 50 m².

  6. De bed & breakfast-voorziening is vanuit milieuhygiënisch oogpunt inpasbaar in de omgeving.

  7. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

 

23.5.3 Afwijken ten behoeve van huisvesting van seizoenarbeiders in bestaande woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.4.1 onder d ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in een bestaande woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De huisvesting vindt plaats in een bestaande woning, waarbij de gebruiksoppervlakte niet minder bedraagt dan 12 m² per seizoenarbeider.

  2. Er mogen niet meer dan 6 seizoenarbeiders per woning gehuisvest worden.

  3. Er mag geen sprake zijn van zelfstandige wooneenheden.

 

23.5.4 Afwijken ten behoeve van statische binnenopslag

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.1 ten behoeve van statische binnenopslag, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Statische binnenopslag is uitsluitend in bestaande bebouwing toegestaan.

  2. De oppervlakte aan statische binnenopslag mag niet meer bedragen dan 400 m².

  3. Opslag ten behoeve van een bedrijf is niet toegestaan.

  4. De opslag mag geen onevenredige publieks- en / of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. Detailhandel is niet toegestaan.

 

Artikel 24 Leiding

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van:

  1. een ondergrondse gastransportleiding inclusief de beschermingszone ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - gas’;

  2. een ondergrondse hoogspanningsleiding inclusief de beschermingszone ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding - hoogspanning'.

  3. een ondergrondse afvalwatertransportleiding inclusief de beschermingszone ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - riool’;

  4. een ondergrondse watertransportleiding inclusief de beschermingszone ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - water’.

 

24.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 24.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

24.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

  

24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van de betreffende leidingen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

24.3 Afwijken van de bouwregels

 

24.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, indien de belangen en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad, geen kwetsbare objecten worden toegelaten en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

24.3.2 Afwijken gebouwen en overkappingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.2.1 voor het bouwen ten behoeve van de betreffende leiding, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.

  2. De oppervlakte bedraagt maximaal 25 m².

 

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

24.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting.

  2. Het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging.

  3. Het verrichten van grondroeractiviteiten (waaronder het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk.

  4. Diepploegen.

  5. Het indrijven van voorwerpen in de bodem.

  6. Het aanbrengen van gesloten verhardingen.

  7. Het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van
    afvalstoffen.

  8. Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van waterlopen, vijvers en andere wateren.

 

24.4.2 Uitzonderingen

Het in 24.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Verband houden met de aanleg of vervanging van de betrokken leiding.

  2. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen in verband met deze bestemming of de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  3. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

24.4.3 Toelaatbaarheid

De in 24.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. De belangen en de veiligheid van de betrokken leiding niet worden geschaad.

  2. De betreffende leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld daarover schriftelijk advies uit te brengen.

24.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

24.5.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Leiding’ en bijbehorende aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De betreffende leiding is niet meer aanwezig of is buiten gebruik gesteld.

  2. Het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze leiding.

 

 

Artikel 25 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse hoogspanningsverbinding inclusief de beschermingszone.

 

 

25.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 25.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

25.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer bedragen dan 45 m.

  2. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

 

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de leiding in de zin van behoud en het herstel van de leidingen en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

25.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het aanbrengen van opgaande beplantingen, bomen of ander houtgewas.

  2. Het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

  3. Het indrijven van voorwerpen in de bodem.

  4. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen, anders dan normaal spit- en ploegwerk.

  5. Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van waterlopen, vijvers en andere wateren.

  6. Het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

 

 

25.4.2 Uitzondering

Het in 25.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Verband houden met de aanleg of vervanging van de betrokken hoogspanningsverbinding;

  2. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen in verband met deze bestemming of de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  3. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

25.4.3 Toelaatbaarheid

De in 25.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. De belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;

  2. De betreffende leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld daarover schriftelijk advies uit te brengen.

 

Artikel 26 Waarde - Archeologie 1

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de te verwachten archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’.

  

26.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 100 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 100 m² te blijven.

  3. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

26.3.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in 26.1 werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 100 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 100 m² te blijven.

 

26.3.2 Uitzonderingen

Het in 26.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en beheer betreffen.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. In het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

26.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 26.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

26.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

Artikel 27 Waarde - Archeologie 2

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de te verwachten archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’.

27.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 1.000 m² te blijven.

  3. In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ de verplichting tot het overleggen van bedoeld rapport voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.

  4. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

27.3.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in 27.1 werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken, geen bouwerken zijnde, en / of werkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 1.000 m² te blijven.

  3. In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ het verbod voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.

27.3.2 Uitzonderingen

Het in 27.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en beheer betreffen.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. In het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

27.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 27.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

27.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

Artikel 28 Waarde - Archeologie 3

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de te verwachten archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’.

28.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 2.500 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 2.500 m² te blijven.

  3. In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ de verplichting tot het overleggen van bedoeld rapport voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.

  4. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

28.3.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in 28.1 werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 2.500 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 2.500 m² te blijven.

  3. In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ het verbod voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.

28.3.2 Uitzonderingen

Het in 28.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en beheer betreffen.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. In het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

28.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 28.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

28.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

Artikel 29 Waarde - Archeologie 4

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de te verwachten archeologische waarden.

 

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de te verwachten archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming ‘Waarde - Archeologie 4’.

 

29.2 Bouwregels

  1. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 50.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 50.000 m² te blijven.

  3. In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ de verplichting tot het overleggen van bedoeld rapport voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.

  4. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

29.3.1 Verbod

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden als bedoeld in 29.1 werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 50.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter.

  2. Het verbod zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om werken, geen bouwwerken zijnde, en / of werkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 50.000 m² te blijven.

  3. In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ het verbod voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.

 

29.3.2 Uitzonderingen

Het in 29.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en beheer betreffen.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

  3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

  4. In het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd mits verricht door een daartoe bevoegde deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

29.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 29.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend nadat door aanvrager een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. het doen van nader archeologisch onderzoek;

  2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  3. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  4. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

29.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

 

 

Artikel 30 Waterstaat - Attentiegebied EHS

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Attentiegebied EHS’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, herstel en / of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

 

30.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

30.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet.

  2. De aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage.

  3. Het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

  4. Het aanbrengen van verhardingen.

 

30.2.2 Uitzonderingen

Het in 30.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en / of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

30.2.3 Toelaatbaarheid

De in 30.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 30.2.1 wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

30.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

30.3.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Attentiegebied EHS’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Op basis van gewijzigd beleid dan wel anderszins is aangetoond dat de bescherming van het attentiegebied EHS ter plaatse niet meer noodzakelijk is.

  2. Het provinciaal bestuur heeft positief tot de gehele of gedeeltelijke verwijdering besloten.

  3. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

Artikel 31 Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.

 

 

31.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 31.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

 

31.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

31.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

 

31.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 31.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.

  2. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

31.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het aanbrengen van verhardingen.

  2. Het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.

  3. Het ophogen van gronden, aanleggen en / of wijzigen van kaden.

 

 

 

 

31.4.2 Uitzonderingen

Het in 31.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

31.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 31.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 31.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

31.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

31.5.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Regionaal waterbergingsgebied’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Op basis van gewijzigd beleid dan wel anderszins is aangetoond dat de bescherming dan wel de inrichting en het beheer van de waterbergende functie ter plaatse niet meer noodzakelijk is.

  2. Het provinciaal bestuur heeft positief tot gehele of gedeeltelijke verwijdering besloten.

  3. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

 

 

Artikel 32 Waterstaat - Waterkering

 

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, onbelemmerde werking, instandhouding, bescherming en het onderhoud van de waterkering.

32.2 Bouwregels

Op en in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 32.1 bedoelde bestemmingsomschrijving worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

32.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op en in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

32.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 32.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering.

  2. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

32.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.

  2. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage.

  3. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.

  4. Het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem.

  5. Het aanleggen van landschapselementen.

  6. Het aanbrengen van veepaden, toegangspaden tot gebouwen, in- en uitritten, anders dan een bouwwerk.

32.4.2 Uitzonderingen

Het in 32.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. Het normale onderhoud en / of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

  2. Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

32.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in 32.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 32.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

32.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

32.5.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Op basis van gewijzigd beleid dan wel anderszins is aangetoond dat de bescherming van de waterkerende functie ter plaatse niet meer noodzakelijk is.

  2. Alvorens te beslissen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.