Artikel 22 Waarde-Archeologie 4
22.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde-Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als benoemd in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen, prevaleert de bestemming 'Waarde-Archeologie 4'. 22.2 Bouwregels Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld; indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevings- vergunning te stellen kwalificaties; het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. 22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 22.3.1 Verbod Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in artikel 22.1 ter plaatse van de zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren: het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem; het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren; het aanbrengen van diepgewortelde beplanting en bomen; het rooien van diepgewortelde beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd; het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 m ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen; het scheuren van grasland, anders dan ten behoeve van het inzaaien van gras; het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil; het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies; het aanleggen, verbreden en (half)verharden van wegen en paden en andere oppervlakteverhardingen dieper dan 0,40 m en de oppervlakte meer dan 10.000 m2 bedraagt; het uitvoeren van heiwerkzaamheden en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,40 m. 22.3.2 Uitzonderingen Het in artikel 22.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: het normale onderhoud en beheer betreffen; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 22.3.3 Toelaatbaarheid De in artikel 22.3.1 genoemde werken zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden ontstaan of kan ontstaan; indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.3.1 verbonden dat voorafgaand van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat archeologische begeleiding zal plaatsvinden. 22.4 Wijzigingsbevoegdheid 22.4.1 Wijzigingsregels Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 4’ van de verbeelding te verwijderen, indien: uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.