Plan: | Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0772.80300-0301 |
Het actualiseringsplan voor De Hurk-Croy kent een lange doorlooptijd. Er is gestart met voorbereiden van het bestemmingsplan in 2008. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in 2012 de inspraak en het vooroverleg doorlopen. Begin 2014 is het plan ter vaststelling aan de gemeenteraad verzonden. Het plan is besproken in de commissie Ruimte en Vastgoed, maar is niet vastgesteld. Ook in 2015 is het bestemmingsplan aangehouden door de raad en niet vastgesteld. De belangrijkste knelpunten waren:
In 2015/ 2016 is veel beleid op het gebied van economische zaken geactualiseerd: notitie zware bedrijvigheid, bedrijvennota, detailhandelsnota en horecanota zijn vastgesteld. Dit nieuwe beleid is opgenomen in de Nota van uitgangspunten voor het bestemmingsplan bedrijventerrein De Hurk-Croy.
De volgende uitgangspunten zijn besproken in de commissie ten aanzien van de eerdere gesignaleerde knelpunten:
De Nota van Uitgangspunten 2016 is leidend geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er gekeken of het mogelijk is het bestemmingsplan eenvoudiger en globaler van opzet te maken.
Het gehele bedrijventerrein is opnieuw geïnventariseerd voor wat betreft de aanwezige functies. Dit is gedaan aan de hand van gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie (BAG), gegevens Kamer van Koophandel en bezoek ter plaatse. Hiervan is een lijst gemaakt, zodat duidelijk is welke functies feitelijk op dit moment aanwezig zijn- ook in verband met de bestaande rechten.
Voor functies die niet passen binnen de bestemming Bedrijventerrein, zoals detailhandel, zelfstandige kantoren of wonen, maar die wel vergund zijn, zijn lijsten opgesteld van bestaande legale functies. Deze lijsten zijn opgenomen in de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan.
De bestaande detailhandel is in de bestaande branche/ categorie toegelaten als sprake is van legale (vergunde) detailhandel. Detailhandel in grove bouwmaterialen is overal toegelaten overeenkomstig het nieuwe detailhandelsbeleid. Ook de bestaande legale detailhandel is in een bijlage gezet. Bij detailhandel is een regeling voor opgenomen om legale (vergunde) detailhandel toe te voegen. In deze regeling voor detailhandel is ook opgenomen dat bij vertrek van detailhandel in dagelijkse goederen hiervoor in de plaats detailhandel in niet dagelijkse goederen mag komen en dat bij vertrek niet-dagelijkse detailhandel er perifere detailhandel voor in de plaats mag komen. Indien sprake is van langdurige leegstand is de mogelijkheid opgenomen om de detailhandel te verwijderen van de lijst.
De milieuzonering is aangepast ten opzichte van het vorige bestemminsplan. De zonering is afgerond op perceelsniveau. Hierdoor is de verbeelding (plankaart) eenvoudiger van opzet geworden. En ook eenvoudiger per perceel te toetsen. Bij het toedelen van een milieucategorie is ook gekeken naar de feitelijke en vergunde situatie. Indien een bedrijf gedeeltelijk in categorie 3.1 viel en gedeeltelijk in 3.2. en het bedrijf is feitelijk een bedrijf in categorie 3.2 betreft en het is qua milieuhinder aanvaardbaar, dan is aan het bedrijf de aanduiding bedrijf in de categorie 3.2 toegekend. Op deze manier zijn er minder uitzonderingen van de zonering gemaakt in vergelijking met het vorige bestemmingsplan.
Binnen de milieuzonering zijn bedrijven in de categorie 1 verruimd toegelaten, namelijk tot en met de zone waarin categorie 3.1 is toegelaten. Op deze manier is vorm gegeven aan het bedrijfsovergangsgebied. Ook zijn in deze zone praktijklokalen voor onderwijs toegelaten.
De bestaande legale kantoren zijn niet op de verbeelding gezet, maar op een lijst van de bijlagen van de regels per adres. Aan de regels is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om legale kantoren eventueel toe te voegen aan de lijst. Ook is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het verwijderen leegstaande kantoren uit de lijst.
Voor de woonboten is persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen voor de huidige bewoners en hun partners. Er zijn twee woonboten, waarbij sprake is van inwonende kinderen. Voor deze twee woonboten is een extra uitzondering gemaakt om ook de kinderen onder het persoonsgebonden overgangsrecht te brengen.
Er is gekozen voor persoonsgebonden overgangsrecht, omdat sprake is van een geluidgezoneerd bedrijventerrein, waar tevens risicovolle bedrijven zijn toegelaten en bedrijven in een hoge milieucategorie (tot en met categorie 5.1). Een dergelijke omgeving is geen goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is het het enige bedrijventerrein in Eindhoven waar zware bedrijvigheid is toegelaten. Het is ook niet gewenst dat de woonboten de bedrijfsvoering van zware bedrijven gaan beperken.
De bestaande legale bedrijfswoningen staan op een lijst van de bijlagen van de regels per adres genoemd, waarbij een vergelijkbare regeling is opgenomen als voor zelfstandige kantoren.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten bestemmingsplannen actueel zijn, dat wil zeggen niet ouder dan 10 jaar. Het huidige bestemmingsplan "De Hurk 1988" voor het bedrijventerrein De Hurk dateert uit begin jaren negentig en is meer dan 10 jaar oud. Om die reden is dit actualisatiebestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ligt in het zuidwestelijk deel van het stedelijk gebied van Eindhoven. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Zeelsterstraat (noordzijde), snelweg A2/randweg N2 (westzijde), de Limburglaan aan de oostzijde, groenzone aan de zuidzijde van de Beemdstraat en Dillenburgstraat (zuidoostzijde) en de Karel De Grotelaan (zuidwestzijde).
Het plangebied omvat de bestaande bedrijventerreinen De Hurk en Croy.
Figuur plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017" vervangt grotendeels het bestemmingsplan "De Hurk 1988". Dat bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 januari 1991 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 29 augustus 1991.
Het plan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017" vervangt ter plaatse van Croy een gedeelte van het bestemmingsplan "Gestelse Ontginning 1993". Dat bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 augustus 1994 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 20 maart 1995.
Verder vervangt het plan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017" de volgende kleinere bestemmingsplannen:
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De naam 'De Hurk' betekent eigenlijk 'afgelegen hoek'. Dit verwijst naar de tijd waarin het gebied voornamelijk bestond uit uitgestrekte heidevelden met kleine vennen, kleine natuurlijke bosjes, stuifduinen, afgelegen boerderijen en enkele gehuchten. De gehuchten zijn rond 1920 door Eindhoven geannexeerd.
De ontwikkeling van het terrein begon aan het eind van de jaren '50, waarbij de industriële bedrijvigheid zich vooral concentreerde aan de kop van het Beatrixkanaal. Dit kanaal is in de jaren '30 als werkverschaffingsproject gegraven. Door de aanleg van rijkswegen rond het terrein in de zestiger en zeventiger jaren werd aansluiting op de nationale infrastructuur gerealiseerd. Hierna groeide De Hurk in de volgende decennia uit tot het grootste bedrijventerrein van Eindhoven. Op De Hurk hebben ruim 560 (1e kwartaal 2011) bedrijven een vestiging, die tezamen zorgen voor circa 15.000 arbeidsplaatsen. Hiermee draagt het voor 10% bij aan de totale werkgelegenheid in Eindhoven.
De hoofdstuctuur van bedrijventerrein De Hurk-Croy bestaat uit een drietal voornamelijk oost-west georiënteerde straten, te weten de Hastelweg, de Hurksestraat en de Meerenakkerweg-Beemdstraat. Deze straten worden op onthogonale wijze met elkaar verbonden door de noord-zuid georiënteerde Dillenburgstraat, welke centraal in het plangebied ligt.
Het Beatrixkanaal, dat parallel ligt aan de Hurksestraat, is zowel een belangrijk structurerend als scheidend element. Het kanaal kan binnen het plangebied alleen via de Dillenburgstraat en aan de randen via de Noord-Brabantlaan en de Beemdstraat worden overgestoken.
Hoewel het Beatrixkanaal een belangrijke factor was in de ontwikkeling van het bedrijventerrein, hebben veel bedrijven geen relatie met dit kanaal. Zo ligt er aan de noordelijke zijde van het kanaal een brede groenstrook en wordt zuidzijde begeleidt door bomen. Aan de noordzijde van de kop van het Beatrixkanaal wordt door een aantal bedrijven wel gebruik gemaakt van transport over het kanaal. In het zuidoostelijk deel van het (Afwaterings)kanaal ligt een 13-tal woonschepen en een boot van de waterscouting.
Over het algemeen bestaat de bebouwing op De Hurk-Croy uit een mix van bedrijfsbebouwing met een diversiteit aan maat, schaal en uitstraling. Hierbinnen is geen strikte segmentering aan te geven. Wel onderscheiden verschillende delen van het bedrijventerrein zich van dit algemene beeld. De bebouwing aan de noordzijde van de Hastelweg bestaat uit overwegend kleinschalige bedrijfsbebouwing met een beperkte bouwhoogte en een diverse verschijningsvorm. De zone langs het kanaal is grootschaliger van opzet en heeft, met name bij de kop van het kanaal een industrieel karakter. Aan de Limburglaan presenteert De Hurk zich met een meer kantoorachtige uitstraling. Dit is ook het geval aan de Beemdstraat en aansluitend een gedeelte van de Meerenakkerweg. De zone langs de Randweg/A2 bestaat uit een mix van overwegend grootschalige bedrijfsbebouwing en kantorengebouwen, waarvan enkele tot hoogbouw gerekend kunnen worden.
Op bedrijventerrein De Hurk - Croy gelden geen specifieke eisen ten aanzien van beeldkwaliteit en stedenbouwkundig ordeningsprincipe. Een belangrijk uitgangspunt bij bedrijventerreinen is efficiënt ruimtegebruik en flexibiliteit ten behoeve van een goede bedrijfsvoering. Het is dus van belang dat het bouwvlak hiervoor zo min mogelijk restricties geeft. Wel is er een aantal basale, generieke eisen te stellen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Zo is bijvoorbeeld in de regels bepaald dat erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied transparant moeten zijn. Laatstgenoemde regel geldt niet als in de bestaande situatie al sprake is van een niet transparante erf- of terreinafscheiding.
Het verhogen van de representativiteit van zowel de openbare ruimte als de bedrijfsterreinen en -gebouwen is een doelstelling uit het Masterplan De Hurk. Hiervoor is een voorgevelrooilijn c.q grens van het bouwvlak op 5 meter van de openbare ruimte als minimum zeer wenselijk. Dit ten behoeve van een representatief voorterrein, overzichtelijkheid, ruimte voor laanbeplanting (kroonprojecties) en een goede relatie tussen bebouwing en de openbare ruimte. Daar waar de bestaande bebouwing korter op de openbare ruimte staat volgt de voorgevelrooilijn (het bouwvlak) de contour van de bestaande bebouwing. Indien er sprake is van een duidelijke voorgevelrooilijn in een reeks gebouwen vormt deze de basis van de voorgevelrooilijn.
De A2, de Limburglaan, de Meerenakkerweg en de Beemdstraat hebben een grote betekenis op stedelijk niveau. Tezamen met de Hastelweg, de Hurksestraat en de Dillenburgstraat vormen zij tevens de ruimtelijke hoofdstructuur van het bedrijventerrein. Dit is aanleiding om hier meer nadruk te leggen op het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. De bestaande maat van het straatprofiel (de ruimte tussen de gebouwen aan weerzijden van de weg) is hier bepalend voor de voorgevellijn. Bij de Hastelweg, Hurksestraat en de Dillenburgstraat is de maat van het straatprofiel echter passend bij de standaardmaat van 5 meter.
De percelen aan de Beemdstraat 15 t/m 25 (oneven) zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten, maar ruimtelijk voegt deze bebouwing zich in de reeks van gebouwen (Beemdstraat 1 - 25) tussen de Beemdstraat en de Gender/Severijnpark waarbij het groen rond de Gender duidelijk ervaarbaar is vanaf de Beemdstraat. De gebouwen zijn binnen de groene ruimte van het Severijnpark gerealiseerd, dus als het ware toegevoegd met behoud van een uitgesproken groen karakter. Dit groene imago geeft deze gebouwen een bijzondere kwaliteit en versterkt de groenstructuur van het park (als 'stad groen beeldbepalend', Groenbeleidsplan). Deze ruimtelijke relatie en daarmee tevens de groene setting van de betreffende panden dient te worden behouden. Daarom zijn de bestaande panden aan de Beemdstraat 15 t/m 25 (oneven) op dezelfde manier als de zelfstandige kantoren aan de Beemdstraat 1 t/m 13 (oneven) bestemd.
Zelfstandige kantoren worden in principe specifiek en conserverend bestemd (in lijn met de overige actualisatieplannen). Hierbij is het grondvlak van de bestaande hoofdmassa dus bepalend voor het bouwvlak.
Bedrijventerrein De Hurk is een bestaand gemengd bedrijventerrein in Eindhoven, dat nagenoeg ingevuld is. Het ligt tussen de snelweg A2 (Poot van Metz) en de Eindhovense Ringweg (Limburglaan). Het gebied valt onder de stadsdelen Gestel en Strijp. De Hurk is een buurt in Strijp en Croy hoort bij Gestel. Het is één van de belangrijkste en grootste bedrijventerreinen in de regio en biedt werk aan circa 15.000 mensen. Dat is ongeveer 10% van de werkgelegenheid in Eindhoven. De bruto oppervlakte van het bedrijventerrein De Hurk - Croy is ongeveer 221 hectare, netto is het terrein 165 hectare. Er zijn in het 1e kwartaal 2011 ruim 560 bedrijven gevestigd.
Industriële bedrijvigheid domineert de economische structuur van bedrijventerrein De Hurk. De belangrijkste branches op het bedrijventerrein zijn: groothandel, grafische industrie metaalindustrie en machine-industrie. Het terrein is continu in ontwikkeling. Bedrijven zoeken naar uitbreidingsmogelijkheden of stoten juist gebouwen af. Daarnaast dient zich regelmatige nieuwe bedrijvigheid aan met specifieke huisvestingsvragen. Verder is er op De Hurk een aantal risicovolle bedrijven als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gevestigd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Hurk-Croy betreft een actualiseringsplan, waarbij de bestaande functies worden toegelaten. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2). Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.4 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Kaart beperkingengebied
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
De obstakelgebied van de IHCS ligt wel over het plangebied.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).
Kaart ILS-verstoringsgebied
Onderhavig plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied rondom Vliegbasis Eindhoven. Voor het obstakelbeheergebied geldt voor onderhavig plangebied een hoogtebeperking vanaf 65 tot 155 meter +NAP. Het straatpeilhoogte ligt binnen het plangebied tussen 17 - 19,5 meter +NAP. In het merendeel van het plangebied mogen geen (nieuwe) bouwwerken worden gerealiseerd die hoger zijn dan 14 meter of met een binnenplans afwijkingsbesluit 20 meter. In een zeer gering gedeelte van het plangebied (langs de Beatrixkade) mag maximaal 40 meter hoog worden gebouwd, maar daar geldt een hoogtebeperking vanaf 95 meter +NAP. In het plangebied ligt een aantal bouwwerken die hoger zijn dan 45 meter. Het betreft twee bestaande bouwwerken van 53 en 50,5 meter hoog aan de Beatrixkade ter plaatse van de hoogtebeperking 95 meter +NAP. Aan de rand van bedrijventerrein Croy (tegenover Croy 25) is een zendmast gevestigd van 94 meter hoog. Daar geldt een hoogtebelemmering van 115 meter +NAP. Verder is aan de Huiskensweg 4 een schoorsteen van 26 meter op een gebouw gevestigd. Het straatpeilniveau ter plaatse is 19,5 meter +NAP, het gebouw is 24,5 meter en de hoogtebelemmering is 75 meter +NAP.
Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat deze hoogtebeperkingen niet belemmerend werken voor dit bestemmingsplan.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Kaart Vogelbeheersgebied
In dit bestemmingsplan zijn vishouderijen, opslag van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties in beginsel toegelaten. In de specifieke gebruiksregels is een verbod opgenomen voor extramurale bassins of extramurale opslag van organisch materiaal.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
Bedrijventerrein De Hurk-Croy is op de structurenkaart gelegen binnen de 'stedelijke structuur'. Binnen deze 'stedelijke structuur' is het bedrijventerrein aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' en 'hoogstedelijke zone'. Verder is het Beatrixkanaal gelegen binnen de 'infrastructuur' en aangeduid als 'vaarweg' en als 'stedelijk knooppunt in studie'.
Stedelijke structuur, stedelijk concentratiegebied.
Binnen het stedelijk concentratiegebied dient de groei van verstedelijking opgevangen te worden. Dit wil ze o.a. bereiken door zorgvuldig ruimtegebruik binnen de stedelijke structuur. Dit betekent dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed moeten worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen. De provincie zet onder andere de Verordening ruimte in om dit doel te bereiken.
De provincie wil een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur. Dit draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Noord-Brabant. Verder moet de ontwikkeling van bezoekersintensieve voorzieningen, kantorenlocaties, werklocaties en grootschalige recreatieve voorzieningen zich concentreren op goed ontsloten, multimodale plekken.
Hoogstedelijke zones.
De vijf grote steden van BrabantStad ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke centra voor wonen, werken en voorzieningen. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking in de intensivering van verstedelijking in de zones langs infrastructuurassen en in de stationsgebieden. Bij de ontwikkeling van deze hoogstedelijke zones wordt extra aandacht gevraagd voor o.a. de vormgeving van de entree van de stad en de positionering van de stedelijke functies ten opzichte van de infrastructuur. De provincie wil grootschalige stedelijke ontwikkelingen met een bovenregionaal karakter concentreren in de vijf grote Brabantse steden binnen de hoogstedelijke zones. De provincie stimuleert verder de herontwikkeling van een aantal gebieden langs spoor- en snelwegen en kanaalzones in de hoogstedelijke zones.
Infrastructuur
De provincie kiest voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid om zo ruimte te maken voor het versterken van de (inter) nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 18 november 2016 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.Hierin staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt. Per onderwerp zijn de gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Themakaarten
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied zijn de volgende themakaarten van belang.
Op de kaartlaag 'stedelijke ontwikkeling' is bedrijventerrein De Hurk-Croy aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Binnen het bestaand stedelijk gebied is het aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied'.
Afbeelding: uitsnede uit de kaart 'stedelijke ontwikkeling' van de Verordening ruimte 2014
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Uitgangspunt is dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij – binnen de grenzen van andere wetgeving – om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Wel bevat de Verordening ruimte specifieke regels voor o.a. aan te leggen of uit te breiden bedrijventerreinen en kantorenlocaties en regels voor bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties.
In het ruimtelijk beleid van de provincie wordt een sterk accent gelegd op een meer duurzame inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Dit is een onlosmakelijk onderdeel van het provinciaal beleid dat zorgvuldig ruimtegebruik centraal stelt. Onder duurzaamheid verstaat de provincie dat zuinig met de ruimte wordt omgegaan, dat de inrichting van het bedrijventerrein bijdraagt aan onze milieudoelstellingen, dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan het aanzien (beeldkwaliteit) en dat de economische kwaliteit van het terrein optimaal is. Zuinig ruimtegebruik betekent ruimtelijk gezien dat de ruimte op bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties beter wordt benut, in het bijzonder door intensief en meervoudig ruimtegebruik. Mede daarom zet de provincie sterk in op de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen en kantorenlocaties.
In de Verordening ruimte zijn daarom regels opgenomen die bewerkstelligen dat genoemde aspecten van zorgvuldig ruimtegebruik en de mogelijkheden voor herstructurering uitdrukkelijk aan bod komen in bestemmingsplannen ten behoeve van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Daarnaast dient bij de herziening van het bestemmingsplan verantwoord te worden in hoeverre het in stand houden van de geldende bestemming met inbegrip van het tegengaan van oneigenlijk ruimtegebruik – als hiervoor bedoeld – noodzakelijk is mede gelet op de afspraken die gemaakt zijn in het regionaal planningsoverleg over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen en kantorenlocaties of de uitbreiding van bestaande terreinen en locaties.
Bedrijventerrein De Hurk-Croy
Het bedrijventerrein De Hurk-Croy is een bestaand, nagenoeg volledig ingevuld bedrijventerrein. De ambitie van de gemeente Eindhoven voor De Hurk richt zich op het handhaven en versterken van de industriële bedrijvigheid op dit bedrijventerrein. Het terrein moet ruimte bieden aan bedrijven die vanwege hun milieuhinder, omvang of verkeersaantrekkende werking niet in een (gemengde) woonomgeving passen (milieucategorie 3.1 t/m 5.1). Op basis van de gemeentelijke visie over externe veiligheid is bedrijventerrein De Hurk bovendien aangewezen als een bedrijventerrein waar nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven zich onder voorwaarden mogen vestigen en uitbreiden.
Dit bestemmingsplan ziet niet op uitbreiding van het terrein, maar op actualisering van het planologisch juridische kader. Bij het opstellen van de planregels en de verbeelding is zoveel mogelijk geprobeerd zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik op dit bedrijventerrein te stimuleren. Dit betekent onder andere het voorkomen van oneigenlijk ruimtegebruik door het niet toestaan van:
In de Verordening ruimte 2014 is aangegeven dat het gebruik voor bedrijven behorend tot de milieucategorie 1en 2 in principe moet worden aangemerkt als oneigenlijk ruimtegebruik. In het voormalige bestemmingsplan voor bedrijventerrein De Hurk was uitsluitend bepaald welke maximale milieucategorieën waren toegestaan. Er was dus geen beperking gesteld aan de minimale milieucategorie. Hierdoor waren overal binnen het plangebied de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Uit de inventarisatie van de bedrijven binnen het plangebied en de daarbij behorende milieucategorieën blijkt dat veel bedrijven behorend tot de milieucategorie 2 zijn gevestigd binnen het plangebied. Dit zijn grotendeels bedrijven die vanuit ruimtelijk oogpunt passen op een bedrijventerrein, zoals kleine drukkerijen, aannemersbedrijven, taxi- en vervoersbedrijven etc. Vanwege bovenstaande argumenten zijn bestaande legale bedrijven behorend tot de milieucategorie 1 en 2 toegestaan binnen onderhavig plangebied.
Verder zijn bedrijven in milieucategorie 1 toegestaan voor zover het betreft groothandelsbedrijven of bedrijven op een perceel van tenminste 5.000 m². Vanwege de verkeersaantrekkende werking en de omvang passen dergelijke bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein.
Volgens de kaartlaag 'agrarische ontwikkeling en windturbines' is het Beatrixkanaal/Afwateringskanaal aangeduid als 'beperkingen veehouderij'.
Afbeelding: uitsnede uit de kaart 'Agrarische ontwikkeling en windturbines' van de Verordening ruimte 2014
Ter plaatse van de aanduiding 'beperkingen veehouderij' worden beperkingen gesteld aan veehouderijen. Dit is niet relevant voor het onderhavige bedrijventerrein.
Volgens de kaartlaag 'water' ligt het noordelijk deel van bedrijventerrein De Hurk-Croy in de 'boringsvrije zone' van het waterwingebied bij het Beatrixkanaal.
Afbeelding: uitsnede uit de kaart 'water' van de Verordening ruimte 2014
De regeling in de Verordening ruimte is ten aanzien van dit aspect aanvullend op de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant 2010 (PMV). De aanduiding 'boringsvrije zone' in de verordening strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Ter plaatse van deze zone is een aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. In artikel 14.1 is vermeld dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone', onverminderd het elders in dit plan bepaalde, de regels van de Provinciale Milieuverordening van toepassing zijn.
Het Beatrixkanaal en het Afwateringskanaal die door het plangebied lopen zijn op kaartlaag 'natuur en landschap' aangeduid als 'ecologische hoofdstructuur'. Verder zijn het Beatrixkanaal en het Afwateringskanaal en de oevers van beiden gedeeltelijk aan één zijde en gedeeltelijk aan twee zijden aangeduid als 'ecologische verbindingszone' en 'behoud en herstel watersystemen'.
Afbeelding: uitsnede uit de kaart 'natuur en landschap' van de Verordening ruimte 2014
Ecologische hoofdstructuur
De aanduiding 'ecologische hoofdstructuur' (EHS) strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Het bestemmingsplan moet regels bevatten ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied, rekening houdend met de overige aanwezige waarden en kenmerken (o.a. cultuurhistorische). Zolang de ecologische hoofdstructuur niet is gerealiseerd is de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit toegelaten, aldus de Verordening.
Het Beatrixkanaal en het Afwateringskanaal, dat binnen het plangebied in de Verordening ruimte zijn aangeduid als ecologische hoofdstructuur, zijn in het vorige bestemmingsplan 'De Hurk 1988' bestemd als 'overwegend industrie'. Deze gronden zijn primair bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf in de vorm van ambachtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven met bijbehorende bouwwerken waaronder dienstwoningen, (parkeer)terreinen en overige voorzieningen. Secundair zijn deze gronden tevens bestemd voor verkeers-, recreatie-, watersport-, groen-, nuts- en parkeervoorzieningen, waterstaatkundige doeleinden en de daarbij behorende (parkeer)terreinen en voorzieningen. In de 'beschrijving in hoofdlijnen' is opgenomen dat het bestemmingsplan primair beoogt vestigingsmogelijkheden te bieden aan bedrijven passende in de in het plan genoemde doeleindenomschrijving, met inachtneming van de hoofdstructuur. In deze hoofdstructuur zijn het Beatrixkanaal en het Afwateringskanaal aangeduid als 'water'. Nu deze kanalen binnen voornoemde bestemming onder andere bestemd zijn als 'waterstaatkundige doeleinden' en de ecologische hoofdstructuur voor deze gronden niet is gerealiseerd, mag het gebruik van deze gronden worden 'voortgezet'.
Verder liggen er 13 (ligplaatsen voor) woonschepen en één waterscoutingboot op het Beatrix/Afwateringskanaal binnen het plangebied.
Ecologische verbindingszone
Het Beatrixkanaal is aangeduid als 'ecologische verbindingszone'. De zuidelijke oever van het Beatrixkanaal en beide zijden van het Beatrixkanaal/ Afwateringskanaal, zijn ook aangeduid als 'ecologische verbindingszone'. Langs de Beatrixkade vanaf de Noord-Brabantlaan tot en met de verbreding van het Beatrixkanaal (zogenoemde zwaaikom) ligt deze aanduiding over de oever aan de zuidzijde en de aangrenzende bedrijfsbebouwing en/of de daarbij behorende voorzieningen. Langs de Waldeck Pyrmontstraat ligt deze aanduiding op de oevers aan beide zijden van het kanaal en de aangrenzende bedrijfsbebouwing en/of de daarbij behorende voorzieningen.
Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime. Het wordt aangeduid met een concreet aangeduid zoekgebied. Het doel is de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. Inrichting, beheer en bescherming worden op perceelsniveau in het bestemmingsplan uitgewerkt. In bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een zoekgebied voor de ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 meter opnemen. Om te voorkomen dat het gebied voor eerdergenoemd doel minder geschikt wordt stelt het bestemmingsplan beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder voor wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing. Daarnaast stelt het bestemmingsplan regels ten aanzien van verhardingen van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk. In onderhavig bestemmingsplan heeft de zuidelijke oever van het Beatrixkanaal en het Afwateringskanaal, voor zover deze niet zijn verhard of bebouwd voor bedrijfsdoeleinden, de bestemming 'Groen' en is deze oever mede bestemd voor 'Waarde - Ecologie'. Vanwege de opwaardering van het Beatrixkanaal voor de beroepsvaart is ter plaatse van de noordelijke oever van het Beatrixkanaal de aanduiding laad- en losplaats opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn bedrijfsactiviteiten uitsluitend ten dienste van het vervoer over water, zoals laad- en loswal toegelaten.
Behoud en herstel watersystemen
Binnen onderhavig plangebied ligt deze aanduiding over de aanduiding 'ecologische verbindingszone'. De aanduiding 'behoud en herstel watersystemen' strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. In deze betreft het een watersysteem met de functie ecologische verbindingszone. Het zoekgebied heeft een breedte van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Om te voorkomen dat het gebied voor eerdergenoemd doel minder geschikt wordt stelt het bestemmingsplan beperkingen aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder voor wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing. Daarnaast stelt het bestemmingsplan regels ten aanzien van verhardingen van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk en ten aanzien van het ophogen van gronden. De eerste beperking heeft tot doel het tegengaan van (nieuw) ruimtebeslag en bebouwing. De andere twee beperkingen hebben tot doel het reguleren (in de vorm van een vergunningenstelsel) van (nieuwe) verhardingen. Bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk dient het waterschap betrokken te worden.
Het bestaande bedrijventerrein De Hurk-Croy en toekomstige ontwikkelingen/actualisering van het bestemmingsplan, passen binnen het provinciaal beleid.
In 2010 is door het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) de Criteria Ruimtelijke Kwaliteit Brainport Avenue vastgesteld. Deze zijn bekrachtigd door Eindhoven eind 2010. In dit document zijn de criteria voor de ruimtelijke kwaliteit voor de Brainport Avenue (lopende van Waalre, Eindhoven, Veldhoven, Best tot Son) geformuleerd en verbeeld. De Criteria voor Ruimtelijke Kwaliteit hebben als doel:
Deze criteria richten zich daarbij uitdrukkelijk op het uitdagen van initiatiefnemers. Het daagt uit mee te bouwen aan de kracht van de regio De Hurk.
Bedrijventerrein De Hurk is een bestaand regulier gemengd bedrijventerrein. Aan de rand van De Hurk aan de Brainport Avenue kan representatieve bebouwing komen met een hoogwaardige uitstraling in de toekomst. Na herstructurering van de rand vertegenwoordigt De Hurk dan de stedelijke component van de Brainport. Voor De Hurk geldt dat de bebouwing een sterke relatie met de Brainport Avenue moet krijgen. De bebouwing is van forse omvang en richt zich op de snelweg. Voor De Hurk kan gekozen worden voor een strategie waarbij het bestaande functioneren van het terrein als geheel niet wordt bedreigd. Mogelijk dat een bebouwingsvorm tussen de bestaande bebouwing en de N2 dat beeld kan bewerkstelligen. Als referentie wordt hier nadrukkelijk de Wall aan de A2 in Utrecht genoemd. Een uitgelezen mogelijkheid om de excellente toptechnologie ook aan de reiziger over de Brainport Avenue te tonen.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Bij bestaande bedrijventerreinen wordt sterk ingezet op kwaliteitsverbetering van het bestaande terrein.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.
Afbeelding: Ruimtelijke hoofdstructuur uit de Interimstructuurvisie Eindhoven 2009
Bedrijventerrein De Hurk-Croy is aangeduid als 'bebouwd gebied'. Op deze verbeelding van de ruimtelijke hoofdstructuur is het voorgenomen nieuwe aansluitpunt op de A2 ter hoogte van de Meerenakkerweg opgenomen. Deze aansluiting wordt als 'nieuw knooppunt' aangeduid. De Beemdstraat en de Meerenakkerweg binnen het plangebied zijn aangeduid als 'primaire weg te ontwikkelen'. Vanaf de Limburglaan langs de Beemdstraat ligt de aanduiding 'sternet fietsroute'. Deze aanduiding loopt in zuidwestelijke richting door tot aan de A2. Vanaf de Beemdstraat tot aan de A2 is aan weerszijden van deze aanduiding 'sternet fietsroute' de aanduiding 'structureel groen' opgenomen. Verder is het Beatrixkanaal aangeduid als 'oppervlakte water' met daarlangs aan weerszijden de aanduiding 'structureel groen'.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Afbeelding: Gebruik van de ruimte uit de Interimstructuurvisie Eindhoven 2009
Bedrijventerrein De Hurk-Croy is op de op de kaart 'gebruik van de ruimte' aangeduid als 'werken'. Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid en dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement). De omschrijving van functies in de Interimstructuurvisie die onder 'werken' vallen is vrij ruim.
In dit bestemmingsplan zijn deze functies nader gespecifeerd op basis van andere beleidsstukken, zoals de 'Bedrijventerreinennota Aan de slag voor waardevolle bedrijventerreinen', de detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen en de Kantorenstrategie 2012-2020.
Op de kaart 'gebruik van de ruimte' is De Hurk ook aangeduid met de functie 'onderwijs'. Met deze aanduiding wordt rekening gehouden met mogelijke ontwikkeling van een onderwijsvoorziening aan de rand van De Hurk. Omdat onduidelijk is of deze ontwikkeling doorgang vindt, wordt hiermee in voorliggend bestemmingsplan geen rekening gehouden.
De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' op 19 mei 2009 vastgesteld. Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoord veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. De visie geeft onder andere aan waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheids- verhogende condities dat mogelijk is. Tevens staat in de visie waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot beschrijft de visie waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
In het gebiedsgericht locatiebeleid worden vijf gebiedscategorieën onderscheiden. Bedrijventerrein De Hurk-Croy is aangemerkt als een 'categorie A'-gebied.
De ambitie voor externe veiligheid karakteristiek van gebied A is dat in deze gebieden:
Nieuwe risicovolle activiteiten zijn (gecontroleerd) mogelijk als deze vanuit de zelfredzaamheid en hulpverlening het risico ook geaccommodeerd kan worden.
Voor de categorie A-gebieden zijn onderstaand de belangrijkste ambities ten aanzien van de plaatsgebonden risicocontour (PR) 10-6/jaar uiteengezet:
Binnen perceelsoverschrijdende risicocontour PR-10-6/jaar zijn:
De algemene ambitie ten aanzien van het groepsrisico (GR) voor de categorie A-gebieden is als volgt omschreven. De toelaatbaarheid van een activiteit wordt bepaald op grond van alle aspecten van de verantwoordingsplicht. In elk geval geldt dat permanente opslag van tot vloeistof verdichte brandbare gassen (zoals LPG, propaan, e.d.) in bulk > 1 m³ ondergronds moet plaatsvinden.
Gebiedseigen beïnvloeding:
Omgevingsbeïnvloeding:
Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid
Het is en blijft gewenst dat op het bedrijventerrein De Hurk ruimte is voor bestaande en nieuwe risicovolle bedrijven. Het bestemmingsplan laat deze bedrijven toe op een gedeelte van het bedrijventerrein. Buiten dit gebied zijn bestaande risicovolle bedrijven toegelaten, mits dit milieutechnisch mogelijk is.
Dit beleidsstuk op 16 december 2008 vastgesteld. Middels een hoogbouwbeleid wil de gemeente een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, waarin de wenselijkheid van hoogbouw wordt bepaald. Het realiseren van hoogbouw wordt in de nota gerelateerd aan de aanwezigheid van goed bereikbare dynamische gebieden van de stad, de ontwikkeling van HOV-lijnen en de radiaal-concentrische stadsvorm van Eindhoven. De ring is aangemerkt als één van de ruimtelijke structuren die door hoogbouw wordt gemarkeerd. Verder is aangegeven dat het knooppunt tussen de West-corridor en de A2 perspectief biedt voor intensief gebruik van de ruimte. Dit knooppunt met aangrenzend gebied wordt aangeduid als 'nader te onderzoeken intensivering'. Een klein gedeelte van deze aanduiding ligt over onderhavig plangebied (noordwestzijde). De definitie voor hoogbouw wordt belicht vanuit het buurtniveau en vanuit het stedelijk niveau. Op stedelijk niveau is afhankelijk van de ruimtelijke context bebouwing mogelijk in de onderstaand te onderscheiden categorieën:
Het bedrijventerrein De Hurk grenst aan de A2. Hier is volgens het hoogbouwbeleid sprake van structuur waar hoogbouw een markering kan vormen. In zijn algemeenheid is de hoogte van de bebouwing op het bedrijventerrein circa 12 meter.
Binnen onderhavig plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen (zie onderstaande afbeelding voor de plangrenzen):
Afbeelding: vigerende bestemmingsplannen binnen plangebied.
Bestemmingsplan 'De Hurk 1988'
Voor een groot deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'De Hurk 1988'. Op basis van dit bestemmingsplan geldt uitsluitend de bestemming 'overwegend industrie'. Deze gronden zijn primair bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf in de vorm van ambachtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven met bijbehorende bouwwerken waaronder dienstwoningen, (parkeer)terreinen en overige voorzieningen. Hieronder worden, voor zover in de regels niet anders is bepaald, niet begrepen detailhandel, zelfstandige kantoren, al dan niet met publieksgerichte baliefunctie, en praktijkruimte alsmede prostitutiebedrijven en raamprostitutiebedrijven. Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan als ze passen binnen de op een kaart aangegeven zonering (maximale milieucategorie). Secundair zijn deze gronden tevens bestemd voor verkeers-, recreatie-, watersport-, groen-, nuts- en parkeervoorziening, waterstaatkundige doeleinden en de daarbij behorende (parkeer)terreinen en voorzieningen.
In de bouwregels is verder de bouwhoogte voor gebouwen geregeld. Verder is onder voorwaarde één dienstwoning per bouwperceel toegestaan binnen een bepaald aangeduid gebied.
Het bestaande bedrijventerrein De Hurk-Croy en de doorontwikkeling van dit bedrijventerrein, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, passen binnen het gemeentelijk beleid.
Op 15 maart 2016 is de bedrijventerreinennota vastgesteld door de gemeenteraad. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld. De kernvraag in deze bedrijventerreinennota is: Hoe behouden en versterken we de waarde van onze bedrijventerreinen in de toekomst?
Het gaat hierbij om het versterken van drie aspecten:
Het bedrijventerrein De Hurk-Croy valt onder de noemer functioneel gemengd bedrijventerrein, waar zware bedrijvigheid is toegelaten.
Functioneel gemengd kenmerkt zich door een gemiddelde vastgoedkwaliteit en redelijk verzorgde openbare ruimte. Deze bedrijventerreinen kennen wisselend sterke en zwakke plekken. Zij bieden voor ondernemers een divers, functioneel vestigingsmilieu. De ‘zwakkere’ plekken bieden vanuit marktperspectief kansen om zich te vestigen voor lage tot leegstandtarieven, waardoor nieuwe bedrijfs- en creatieve concepten tot stand kunnen komen. Denk aan Sectie C of het Beatrixcomplex, waar in een oud Philipsgebouw een bedrijfsverzamelgebouw in ontwikkeling is.
De bedrijventerreinennota bevat beleidsopvattingen over zware bedrijvigheid, verkleuring en de rol van detailhandel en horeca.
Zware bedrijvigheid
Ten aanzien van zware bedrijvigheid staat de volgende doelstelling opgenomen:
“Zware bedrijvigheid heeft in Eindhoven investeringszekerheid en optimale fysieke en milieuruimte op de huidige locatie om hun bedrijfsactiviteit te ontplooien.
Zware bedrijvigheid vormt de basis van de productieketen en is een fundament onder de Brainportactiviteiten van Eindhoven. Bij zware bedrijvigheid hoort fysieke en milieuruimte om op hun huidige locatie te kunnen blijven. “
Verder is op basis van gemeentelijk extern veiligheidsbeleid De Hurk een van de bedrijventerreinen waarop nieuwe risicovolle bedrijven zijn toegestaan. Vanuit het beleid voor zware en risicovolle bedrijven is terughoudendheid ten aanzien van het toelaten van andere functies (horeca, detailhandel, kantoren, leisure, wonen) op zijn plaats.
Voor het bestemmingsplan De Hurk-Croy geeft de nota het volgende aan:
“De gemeente stelt een nieuw bestemmingsplan vast voor De Hurk-Croy, waarin de ruimte voor zware bedrijvigheid wordt geborgd. De kern van het bedrijventerrein blijft beschikbaar voor bedrijven in de hogere milieu categorieën. Daarbuiten zetten we ons actief in om alleen nieuwe bedrijven toe te laten in de lagere milieu categorieën (lager of gelijk aan categorie 3). We verkleinen daarmee tevens de kans op gezondheidsschade en veiligheidsrisico's voor de omwonenden van het terrein.
Verkleuring
Op een aantal bedrijventerreinen neemt de groei van andere functies toe, ook wel ‘verkleuring’ genoemd. Denk hierbij aan vestiging van sportscholen, detailhandel en (kamer)bewoning. Dit is vooral waarneembaar op binnenstedelijke terreinen. Daarnaast vindt met name op de modernere bedrijventerreinen een toename van kantoorachtige bedrijvigheid (herprofilering) vindt plaats.
De terreinen krijgen hierdoor een andere uitstraling, maar ook nieuw toekomstperspectief. Verkleuring kan de waarde van de bedrijventerreinen vergroten. Tegelijkertijd kan verkleuring bedrijventerreinen beperken in hun functionaliteit voor de oorspronkelijke bedrijvigheid. Verkleuring moet dus zorgvuldig plaatsvinden, passend bij de desbetreffende locatie. De huidige bestemmingsplannen zijn nog veelal gebaseerd op de ‘oude fabrieksbedrijvigheid’ en behoeven mogelijk actualisatie.
Op sommige plekken kan er in de toekomst worden gedacht aan verkleuring. Voor bedrijventerrein De Hurk geldt dat op grote delen van het terrein wat grotere en milieutechnisch zwaardere bedrijven zich hier kunnen vestigen. Aan de andere kant geeft de nota aan dat verkleuring kan helpen om leegstand tegen te gaan en bedrijventerreinen een nieuw toekomstperspectief bieden. De randen van het bedrijventerrein lenen zich meer voor verkleuring dan de kern van het bedrijventerrein.
Dit bestemmingsplan bevat de actualisering van bestaand beleid. Het plan zelf maakt geen nieuwe initiatieven mogelijk. Maar beleidsmatig kan voor het bedrijventerrein wel onderscheid gemaakt worden tussen de kern en de randen. De randen vormen een bedrijfsovergangsgebied waar ook lichtere vormen van bedrijvigheid zijn toegelaten.
Figuur: bedrijfsovergangsgebied
Rol van detailhandel en horeca
Tot slot staat in de bedrijventerreinennota aangegeven dat bedrijven op het bedrijventerrein De Hurk primair ruimte krijgen om hun bedrijfsactiviteiten te ontplooien. Ondersteunende faciliteiten zoals horeca zijn belangrijk, maar dienstbaar aan de hoofdfunctie van het terrein en daarmee aan het vergroten van de toekomstwaarde van het terrein (multifunctionaliteit). Ze mogen niet in de weg zitten/schaden. Het horecabeleid en de detailhandelsvisie zijn onder andere kader stellend op het vestigingsbeleid rondom 'bedrijventerreinvreemde' functies op bedrijventerreinen.
De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.
Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.
In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.
Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.
De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.
De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.
Bedrijventerrein De Hurk
Voor het bedrijventerrein De Hurk-Croy is een solitaire kantorenlocatie aanwezig aan het begin van de Beemdstraat. Er is circa 90.000 m2 kantoorruimte bestaande voorraad aanwezig op het bedrijventerrein. De bestaande legale kantoren zijn als zodanig toegestaan. Nieuwe solitaire kantoorlocaties passen niet op dit bedrijventerrein en worden ook niet mogelijk gemaakt in dit actualiseringsplan.
Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.
De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.
Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven
Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).
Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).
Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.
Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.
In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.
Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven
Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.
De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.
Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.
De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.
Nieuwe initiatieven
Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:
Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.
Dit bestemmingsplan betreft de actualisatie van bestemmingsplannen en laat geen nieuwe functies of grote uitbreidingingen toe. Nieuwe detailhandel is niet toegelaten in dit plan.
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Beleid op onderdelen
Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:
Perifere detailhandel
De oorsprong van perifere detailhandel is gelegen in de aard en omvang van de artikelen. Winkels die vanwege de aard en omvang van de artikelen een groot oppervlak nodig hebben, krijgen ruimte in de daarvoor benoemde gebieden buiten reguliere winkelcentra. In de loop der jaren is de aard en omvang van de assortimenten op perifere locaties wel sterk gewijzigd. Mede vanwege gunstigere marges is de nadruk steeds meer komen te liggen op niet-volumineuze assortimenten en branchevreemde artikelen. Onderscheid met aanbod in centrumgebieden is kleiner geworden. Ongebreidelde mogelijkheden op (bestaande en nieuwe) perifere locaties leiden echter tot sterke wijziging van de bestaande winkelstructuur en kunnen de vitaliteit van een binnenstad, stadsdeel- of boodschappencentrum aantasten. Gelet op de grote ruimtelijke, economische en maatschappelijke belangen, is dit in veel gevallen niet gewenst. Bij elke verruiming van beleid is dan ook steeds een afweging nodig van de gevolgen voor de bestaande en beoogde winkelstructuur. Centraal staat de uitdaging om de dynamiek op een verantwoorde wijze te faciliteren.
Perifere detailhandel dient op een beperkt aantal aangewezen locaties ruimtelijk geclusterd te worden. Waar mogelijk en wenselijk (denk aan voldoende infrastructuur, maar ook potentiële overlast voor woongebieden), wordt met deze detailhandel aansluiting gezocht bij bestaande perifere winkelgebieden. In Eindhoven zijn dit Koopcentrum De Hurk, De Kade (Kanaaldijk-Noord) en Bisschop Bekkerslaan (De Tempel). Gezien de positie en het perspectief van Ekkersrijt wordt zeer weloverwogen omgegaan met uitbreiding van het perifere detailhandelsaanbod.
Het aanbod op Koopcentrum de Hurk is bijzonder als gevolg van diverse branchevreemde aanbieders.
Perifere detailhandel is onderverdeeld in drie hoofdcategorieën:
Op het koopcentrum De Hurk zijn categorie IIA en III toegelaten. Aan de A2-zone van de Hurk is categorie IIA toegelaten. Op de rest van het bedrijventerrein is categorie IIB toegelaten. Het blijft belangrijk om terughoudend om te gaan met brancheverbreding op perifere locaties.
Productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen
Vanuit het bedrijventerreinenbeleid is het ‘zuiver’ houden van bedrijventerreinen van belang. Bedrijventerreinen zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten die niet in woon- en/of centrumgebieden gewenst zijn vanwege hun impact op de omgeving. In principe is detailhandel op bedrijventerreinen niet toegestaan. Wel is productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit sluit aan bij de ambitie van Eindhoven om ruimte te bieden aan experimenten en ondernemerschap.
Voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen geldt als uitgangspunt dat dit ondergeschikt blijft aan de bedrijfsactiviteiten. Bovendien mag het geen afbreuk doen of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De voorkeur gaat ernaar uit dat er geen showroom bij een bedrijf komt. Bedrijven kunnen hun verkoopbare goederen via daarvoor bestemde locaties (winkelpanden) aanbieden. Indien er toch de wens, nut en/of noodzaak is om producten ter plekke te tonen, dan mag hier in principe maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak voor worden gebruikt, met een maximum van 200 m². Vanwege de diversiteit van de initiatieven, dient elk initiatief echter afzonderlijk beoordeeld te worden op eventuele (structuurverstorende) effecten voor de perspectiefrijke winkelgebieden in Eindhoven en het betreffende bedrijventerrein. Bovendien moet een initiatief voldoen aan het meest recente beleid op het gebied van externe veiligheid.
Megasupermarkten
Vanwege de mogelijke effecten van Megasupermarkten op de voorzieningenstructuur, met name op de winkelcentra die een belangrijke functie op het gebied van boodschappen doen hebben, wordt de solitaire vestiging van megasupermarkten niet toegestaan. Evenmin als de vestiging van dergelijke supermarkten op perifere detailhandelslocaties. Vestiging van een nieuwe megasupermarkt op een nieuwe locatie heeft met name gevolgen op buurt- en wijkniveau. Juist vanwege het feit dat deze buurt- en wijkstructuur zo zorgvuldig is opgebouwd en de inwoners beschikken over een supermarkt in de directe woonomgeving, is het behoud en de versterking hiervan uitgangspunt. In alle gevallen is de uiteindelijke locatie natuurlijk cruciaal voor de effecten.
Inpassing van een megasupermarkt in de bestaande reguliere winkelcentra behoort tot de mogelijkheden. Reëler lijkt de kans dat een bestaande supermarkt uitbreidt tot grootschalige supermarkt. Een dergelijk initiatief (uitbreiding tot of nieuwvestiging van een megasupermarkt) in een van de bestaande winkelcentra wordt beoordeeld op de mogelijke effecten op het perspectief van de tot de structuur behorende winkelgebieden. Slechts wanneer geen structuur verstorende effecten worden verwacht, kan worden meegewerkt aan het initiatief. Dit is in lijn met Europees (Europese Dienstenrichtlijn), landelijk en provinciaal beleid (ladder voor duurzame verstedelijking).
Op het bedrijventerrein De Hurk is een bestaande grote supermarkt aanwezig. Dit is de Albert Heijn XL aan de Limburglaan.
Internethandel
Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:
1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.
Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.
2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).
Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.
Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.
Kringloopbedrijven en –winkels
Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.
Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.
Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).
Trafficlocaties
Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werknemers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.
Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn.
De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.
Winkelleegstand
Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.
Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.
Er zijn dus twee redenen om detailhandel te weren van het bedrijventerrein. Ten eerste is de hoeveelheid bedrijventerrein beperkt. Ten tweede zijn voldoende winkels voor handen om daar detailhandel in te vestigen. Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe detailhandel toe en staat uitsluitend de bestaande legale detailhandel toe.
Bijzondere initiatieven
In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.
Positie en perspectief op het bedrijventerrein De Hurk
Op De Hurk zijn 13 winkels gevestigd met een oppervlakte van 22.353 m2 winkelvloeroppervlak. Op het Koopcentrum heeft zich brancheverbreding voorgedaan, onder andere met een supermarkt en textiel. Hier streven we naar het terugbrengen van branchevreemde zaken. In de detailhandelsnota is ten aanzien van Koopcentrum de Hurk gesteld dat we streven naar een impuls in uitstraling en profiel In de huidige situatie lijkt het meer op een klein 'retail park' dan een perifere detailhandels concentratie. De perifere detailhandelsconcentratie dient versterkt te worden, waarbij de overige branches worden afgebouwd. Dit om aan te sluiten op het consumentengedrag en om de overige winkellocaties in Strijp meer 'lucht' te bieden en om te komen tot een duurzame positie in de toekomstige perifere detailhandelsstructuur.
Vanuit het bedrijventerreinenbeleid is het 'zuiver' houden van bedrijventerreinterreinen van belang. Detailhandel blijft op bedrijventerreinen niet toegestaan. Ook niet op de terreinen waar functiemenging gewenst lijkt.
Op 16 juni 2015 is het nieuwe horecabeleidsplan gepubliceerd. Dit beleidsplan is een uitwerking van de nota 'Horecabeleid – Visie op hoofdlijnen' (juli 2009). De horeca speelt een belangrijke rol in het versterken van de Brainportregio. Eindhoven moet aantrekkelijk zijn om er te komen, te verblijven en te wonen. Een bloeiend cultuurklimaat draagt bij aan het economische succes van de stad. Cultuur is nauw verbonden met de horeca. De citymarketing van Eindhoven draait om innovatie, technologie en design. Eindhoven heeft op dit vlak een probleem, omdat deze kernwaarden niet terugkomen in de huidige horeca in absolute zin en in de beeldvorming.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 2).
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Werklocaties
De werkgelegenheidsstructuur van Eindhoven is de afgelopen decennia fundamenteel gewijzigd. Eindhoven is getransformeerd van een industriestad naar een stad waar de meeste mensen in een kantoor(achtige) omgeving werken. De werklocaties in de stad zijn dienovereenkomstig mee veranderd. Fabriekslocaties (vooral van Philips) hebben de laatste jaren plaats gemaakt voor moderne bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Geheel in lijn met de traditionele ruimtelijke ordeningskaders, zijn vanaf de jaren '80 de meeste van deze werklocaties monofunctioneel opgezet. Wonen, werken en recreëren zijn zoveel mogelijk gescheiden van elkaar gehouden. Mede ingegeven door Het Nieuwe Werken en bijbehorende technische ontwikkelingen op ICT-gebied, is de laatste jaren een weg ingeslagen waarbij werken steeds meer wordt vermengd met wonen en vrije tijd. Dit stelt andere eisen aan de werklocatie van de toekomst; monofunctionaliteit is 'uit'. Mensen willen juist in een multifunctionele omgeving werkzaam zijn, waarbij men de mogelijkheid heeft om onder werktijd - dan wel aansluitend daarop - een boodschap te doen, iets te gaan eten of drinken, mensen te ontmoeten, etc. Horecavoorzieningen kunnen zo van toegevoegde waarde zijn op een werklocatie. Het biedt mensen de mogelijkheid om elkaar zakelijk te ontmoeten, het kan bijvoorbeeld fungeren als 'aanlandplek' tussen twee afspraken. De High Tech Campus Eindhoven geldt in dat opzicht als een veel geprezen voorbeeld.
Het onderbrengen van een horecavoorziening op een werklocatie kan dus een meerwaarde hebben voor het gebied en zijn 'bewoners'. Het uitgangpunt is daarbij wel dat dergelijke horeca-inrichtingen alleen zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het gebied. Door een plaats te creëren voor zakelijke ontmoetingen, lunches of avondeten, wordt ruimte geboden aan de hierboven genoemde nieuwe manier van werken. Voorwaarde is wel dat op de werklocatie zelf voldoende draagvlak aanwezig is om de voorziening draaiende te houden. Afhankelijk van de grootte van dat draagvlak, is er ruimte voor één of meer voorzieningen. Het is aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen. Avond- en nachthoreca heeft op een werklocatie géén toegevoegde waarde. Een horeca-inrichting op een werklocatie kan dus géén zgn. autonome (evenement)functie (of feestfunctie) hebben. Ook een logiesfunctie is normaal gesproken niet toegestaan. Werklocaties worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Bedrijventerreinen algemeen
De exploitatie van een horeca-inrichting op een bedrijventerrein mag geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De horeca- inrichting moet voldoen aan het meest recente gemeentelijke beleid op het gebied van de externe veiligheid, waarbij rekening gehouden moet worden met het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van een risicoveroorzakende inrichting. Een horeca-inrichting op een bedrijventerrein is dus bij voorkeur gelegen aan de rand van een industrieterrein en is niet te groot, zodat er geen grote groepen personen tegelijkertijd zich in het pand bevinden (minder dan 50 personen). Dit laatste heeft dus te maken met de hoogte van het groepsrisico.
Bedrijventerrein De Hurk
Bedrijventerrein De Hurk is een werklocatie.Horecavoorzieningen kunnen een meerwaarde hebben voor het werkgebied en haar gebruikers. Het uitgangspunt is dat horeca-inrichtingen alleen zijn toegestaan voor zover deze ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie van het gebied. Door een plaats te creëren voor zakelijke ontmoetingen, lunches of avondeten wordt ruimte geboden aan 'de nieuwe manier van werken', Voorwaarde is wel dat op de werklocatie voldoende draagvlak aanwezig is om de voorziening draaiende te houden. Een horecalocatie voor De Hurk zou bij voorkeur aan de rand of nabij de toegangswegen voor het bedrijventerrein gesitueerd moeten worden.
Avond- en nachthoreca heeft op een werklocatie geen toegevoerde waarde. Een horeca-inrichting op een werklocatie kan dus geen autonome evenementfunctie of feestfunctie hebben. Ook een logiesfunctie is normaal gesproken niet toegestaan.
In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien op het gebied van wonen en volkshuisvesting, omdat het een bedrijventerrein betreft.
Op het bedrijventerrein zijn diverse bedrijfswoningen aanwezig. Deze bedrijfswoningen waren toegelaten op basis van verleende vergunningen. Deze bedrijfswoningen zijn als zodanig toegelaten. Op het bedrijventerrein De Hurk bevindt zich zware bedrijvigheid. Het is ook gewenst om dit voor de toekomst te behouden. Het toelaten van nieuwe bedrijfswoningen past hier niet bij. Nieuwe bedrijfswoningen zijn daarom niet toegestaan in dit bestemmingsplan.
Aan de Waldeck Pyrmontstraat ligt al vele decennia een aantal woonboten. In het bestemmingsplan De Hurk 1988 is er niets opgenomen over de woonboten.
De bedrijvigheid is allengs geïntensiveerd de milieubelasting van de bedrijven is aanmerkelijk zwaarder geworden. Zo is het bedrijventerrein gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder en zijn op dit bedrijventerrein de zwaardere milieucategorieën toegestaan. Ook zijn bedrijven toegestaan waar het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) op van toepassing is. Er zijn bedrijven toegelaten tot en met milieucategorie 5.1.
Al met al is er een zodanig bedrijfsmilieu ontstaan dat een woonfunctie uit planologisch oogpunt ongewenst is en feitelijk zo spoedig mogelijk beëindigd zou moeten worden.
Met de meeste woonbootbewoners zijn in het verleden overeenkomsten afgesloten inzake de huur van een ligplaats. Thans worden geen nieuwe overeenkomsten meer afgesloten voor ligplaatsen aan de Waldeck Pyrmontstraat.
In planologische zin zijn deze woonboten echter nimmer positief bestemd. Het ligt dan ook niet in de rede om deze woonboten thans positief te bestemmen. Nog afgezien van de planologische onwenselijkheid - er is geen sprake van een goed en veilig woonmilieu - heeft een positieve bestemming consequenties voor de bedrijfsvoering van de bestaande bedrijven.
De keuze om de woonboten positief te bestemmen, weg te bestemmen of onder het (persoonsgebonden) overgangsrecht te brengen vraagt een zeer zorgvuldige belangenafweging. Wij hebben ons hierbij laten leiden door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 8 november 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ1753: “Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 13 oktober 2004, (200402189/1), heeft een bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening tot doel. Deze wordt verkregen door het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk. Wat betreft de in het plan gegeven mogelijkheden moet dan ook worden aangenomen dat bij de planvaststelling de ruimtelijke gevolgen hiervan zijn beoordeeld.”.
In dit verband heeft ons college geconcludeerd dat het positief bestemmen van de woonboten in het licht van de integrale belangenafweging niet mogelijk was. Met name omdat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet te garanderen is. Het wegbestemmen van de woonboten hebben wij, gelet op de historie van de woonboten en de gemeentelijke rol in deze, niet overwogen alhoewel dit uit zuiver planologisch oogpunt de aangewezen handelwijze zou zijn.
De onderstaande feiten en argumenten hebben wij zorgvuldig afgewogen waarbij ons college zich terdege realiseert dat het niet positief bestemmen van de woonboten een grote impact heeft op de bewoners van deze woonboten.
Wij kunnen begrip opbrengen voor het standpunt van de woonbootbewoners dat zij de negatieve aspecten van een ligplaats op een bedrijfsterrein met zware vormen van bedrijvigheid (met name ook op het gebied van de externe veiligheid) als het ware “voor lief” nemen. Er is dan feitelijk sprake van een actieve risico-aanvaarding aan de zijde van de woonbootbewoners. Maar de gemeentelijke verantwoordelijkheid reikt verder dan min of meer subjectieve gevoelens van de woonbootbewoners.Daar doet niet aan af dat de gemeente de ligplaatsen heeft verhuurd op een tijdstip dat de bedrijvigheid zich nog niet op dat niveau bevond dat de ligging van de woonboten uit planologisch oogpunt onaanvaardbaar was.
En zijn echter een aantal feiten en omstandigheden die voor ons prevaleren boven het permanent laten voortduren van een situatie die per saldo ook voor de woonbootbewoners niet goed is. Ook al beoordelen de woonbootbewoners dit anders.
De woonbootbewoners verblijven langdurig op een gezoneerd bedrijventerrein waarop de zwaarste categorieën bedrijvigheid mogelijk worden gemaakt en welke thans ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Tevens is een groot gedeelte van dit bedrijventerrein bestemd voor Bevi- inrichringen.
De zoektocht naar vervangende ligplaatsen, mogelijke locaties zijn in de gemeente erg dun bezaaid, liepen spaak op ecologische belangen en stuiten op verzet bij het Waterschap de Dommel. Tevens ligt het Eindhovensch kanaal binnen de geluidzone van de Daf.
Persoonsgebonden overgangsrecht
Gelet op de ontstaansgeschiedenis en het gegeven dat de gemeente in het verleden niet actief handhavend heeft opgetreden en zelfs medewerking heeft verleend op verschillende deelgebieden, zoals verhuur groenstrook tussen woonboot en Waldeck Pyrmontstraat, ligt het niet in de rede om te kiezen voor een harde sanering door de woonboten weg te bestemmen. De zorgvuldigheid naar de woonbootbewoners heeft ertoe geleid dat de afweging is gemaakt om de huidige woonboten onder het persoonsgebonden overgangsrecht te brengen. Dit houdt in dat tegen de huidige bewoners van de woonboten, die over een huurcontract beschikken én in de GBA zijn ingeschreven op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, niet handhavend kan en zal worden opgetreden. De gemeenteraad heeft nadrukkelijk aangegeven dat gekozen moet worden voor de weg van de geleidelijkheid. Dit met name omdat de gemeente niet actief heeft gehandhaafd en op een aantal deelgebieden actief medewerking heeft verleend.
Inzake het van toepassing verklaren van het persoonsgebonden overgangsrecht kan het volgende worden opgemerkt. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt het overgangsrecht voor bestemmingsplannen (§ 3.2. Standaardregels). Een gemeente mag daar niet van afwijken. In beginsel is persoonsgebonden overgangsrecht geen optie.
Toch heeft de wetgever persoonsgebonden overgangsrecht mogelijk gemaakt. (Bro art. 3.2.3) Deze mogelijkheid is opgenomen om schrijnende situaties te kunnen voorkomen. Het is als het ware een hardheidsclausule. In bovengenoemd artikellid is aangegeven dat de gemeenteraad het persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing kan verklaren met het oog op de beëindiging op termijn van de met het bestemmingsplan strijdige situatie.
De toelichting op dit artikellid geeft onder meer het volgende aan: "Bij het persoonsgebonden overgangsrecht moet met name gedacht worden aan gevallen waarin de hoge leeftijd van de gebruiker de verwachting wettigt dat de belemmeringen op termijn zullen worden weggenomen, maar niet te voorspellen valt wanneer dat het geval zal zijn.
Overeenkomstig het advies van de Raad van State heeft de wetgever er voor gekozen de formulering aan de gemeenteraad zelf over te laten".
Nu het formuleren van het overgangsrecht nadrukkelijk aan de gemeenteraad is overgelaten kan van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt door de formulering van het persoonsgebonden overgangsrecht en kan deze beschouwd worden als de Eindhovense hardheidsclausule voor de woonbootbewoners.
Objectgebonden overgangsrecht
Voor objectgebonden overgangsrecht bestaat geen juridische grondslag in het Bro, ook al heeft de Raad van State object gebonden in bepaalde gevallen toegelaten. Dit is het geval bij permanente bewoning van recreatiewoningen. Dat is verklaarbaar omdat er bij permanente bewoning van recreatiewoningen geen sprake is van planologisch strijdige functies, hetgeen op de het bedrijventerrein De Hurk nadrukkelijk wel het geval is. Er is geen jurisprudentie dat object gebonden overgangsrecht ook kan gelden voor de situatie die zich op een bedrijventerrein voordoet.
Objectgebonden overgangsrecht komt verder feitelijk neer op een positieve conserverende bestemming, echter zonder directe bouwtitel. Er is, wanneer gekozen zou worden voor objectgebonden overgangsrecht , geen enkel zicht op de termijn dat wanneer de woonboten daadwerkelijk zullen zijn verwijderd omdat ze op basis van het projectgebonden overgangsrecht permanent nog vele decennia gehandhaafd kunnen blijven. En dat is niet de bedoeling van het overgangsrecht.
Het objectgebonden overgangsrecht kan in materiele zin geen optie zijn omdat er, nu de ligging van de woonboten beëindigd dient te worden, geen nieuwe huurovereenkomsten voor een ligplaats meer zullen worden afgesloten wanneer een ligplaats vrij komt. En deze huurovereenkomsten zijn op naam gesteld en niet op de woonboot. Ook zal geen toestemming op basis van de APV meer worden verleend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bovengenoemde beleidslijn onlangs nogmaals uitgesproken in de uitspraak van 26 april 2017, nummer 201508759/2/R3, het volgende overwogen:
" Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik is, zo heeft de Afdeling al vaker geoordeeld, slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op beëindiging van het legale gebruik binnen de planperiode, bijvoorbeeld door aankoop. Indien geen zicht bestaat op beëindiging, betekent dit niet dat het gebruik als zodanig moet worden bestemd. Gebruik in strijd met een geldende bestemming of gebruik dat onder het overgangsrecht valt, doet namelijk op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Indien de raad van mening is dat het als zodanig bestemmen van het gebruik niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening - hetgeen de raad in dit geval heeft gedaan en de Afdeling in de tussenuitspraak ook rechtmatig heeft geoordeeld - ligt het op de weg van de raad om te bezien welke regeling kan worden getroffen om het bestaande legale gebruik in het plan te kunnen voortzetten. Dit kan hier bijvoorbeeld door een maatwerkbestemming in de vorm van een uitsterfregeling of persoonsgebonden overgangsrecht.
Gelet op het bovenstaande is er sprake van een zorgvuldige overgangsregeling waarbij zowel de belangen van de woonbootbewoners als de wens om het Beatrixkanaal op een redelijke termijn "woonbootvrij" te maken gediend zijn.
Op het bedrijventerrein zijn geen woningen toegelaten. Dit past niet bij de functie van het bedrijventerrein. Aan de randen van het bedrijventerrein waren voorheen bedrijfswoningen met daarachter bedrijfsruimtes aanwezig. Zowel aan de Hastelweg als op Croy. In de loop der jaren zijn de woningen en bedrijfsruimtes afgesplitst van elkaar.
De gemeente heeft hier niet tegen opgetreden en in praktijk zijn ook geen problemen ontstaan door de splitsing. In dit bestemmingsplan is wel bij de milieuzonering van het bedrijventerrein uitgegaan van bedrijfswoningen en niet van woningen, omdat anders in een aantal situaties de bedrijven zouden worden belemmerd.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologisch 2008-2012' , waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, een onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid van de gemeente Eindhoven is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
In het plangebied liggen volgens de gemeentelijk Archeologische Waardenkaart 2008 twee archeologische verwachtingsgebieden. Dit zijn het gebied Biezenkuilen, code A21 en het gebied De Rooijakker, code A20. Beide gebieden zijn op de geactualiseerde kaart afgevoerd als archeologisch verwachtingsgebied. In verband met ontgrondingen en bebouwing geldt voor beide gebieden geen archeologische verwachting meer. Binnen het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden met archeologische waarden.
Afbeelding: uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart met daarop aanduiding 'archeologisch niet onderzocht terrein'
Uitsnede uit de erfgoedkaart met o.a. locatie van de Severijnskerk/-kapel (bij de Meerenakkerweg).
Uit de erfgoedkaart blijkt dat er binnen het plangebied de volgende relevante archeologische plaatsen zijn.
"De terreinen 'Biezenkuilen' en 'Rooijakkers' staan aangegeven op de eerste versie van de archeologische verwachtingskaart (attentiekaart) van Eindhoven uit 1990. In de jaren 90, toen nog niet overal met archeologie rekening werd gehouden, is op beide terreinen veel gebouwd, daarom zijn ze op de tweede versie van de verwachtingskaart uit 2008 weggelaten.
Biezenkuilen is het terrein van een oud gehucht dat hoorde bij Zeelst. In het westen van het terrein is na 1990 de A2 verbreed en tussen de Hoevenweg en Langendijk zijn veel nieuwe bedrijven gebouwd. Aangenomen wordt dat deze wegaanleg en bouwactiviteiten de ondiepe archeologische ondergrond grotendeels hebben vergraven.
De Rooijakker is in 1990 op de kaart geplaatst vanwege vondsten van aardewerk uit de ijzertijd en Romeinse tijd en vuursteen uit de steentijd. Deze vondsten komen echter van een secundaire vindplaats waarbij aannemelijk is dat deze vindplaats is ontstaan tijdens aanleg van het Beatrixkanaal, waarbij grond uit het tracé van dat kanaal op de vindplaats terecht is gekomen. Dat deze vindplaats secundair is blijkt met name uit de aanwezigheid van klonten leem, die uit een diepere ondergrond afkomstig zijn. Niet ver van deze vindplaats op de plek waar nu de Beatrixhaven ligt, zijn in 1930-1931 gedeelten van een ijzertijd-nederzetting opgegraven door het Rijksmuseum en ook een grafveld uit de Romeinse tijd. Oorspronkelijk lag hier een hoge dekzandrug. In de jaren 90 is de vindplaats bebouwd, ook het terrein aan de noordoostelijke zijde van het kanaal is vergraven na de brand van broodfabriek Kempenland in jaren 90. Omdat hier alleen vondsten uit een secundaire context bekend zijn en vanwege de bouwactiviteiten is dit terrein later niet meer opgenomen op de herziene archeologische waardenkaart."
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Afbeelding: uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart met daarop aangeduid :
blauw = 'historische waterloop of waterweg'
groen gearceerd = 'historisch landschap of groenstructuur'
donkerbruin = 'historische wegenstructuur vóór 1900'
lichtbruin = 'historische wegenstructuur na 1900'
boom = 'monumentale boom'
Het bedrijventerrein De Hurk is vanaf de tweede helft van de jaren zestig van de twintigste eeuw tot ontwikkeling gekomen om vestigingsmogelijkheden te creëren voor de industrie die uit het centrum van de stad naar de buitenrand werd verplaatst. Die ontwikkeling werd bevorderd door de nabijheid van het Beatrixkanaal dat in de dertiger jaren als werkverschaffingsproject was aangelegd. Het was voorheen een voornamelijk agrarisch gebied in het beekdal van de Gender. De naam Beemdstraat herinnert nog aan het vroegere grondgebruik.
Tot 1921 lag dit gebied grotendeels in de gemeente Zeelst, daarna in de gemeente Veldhoven totdat het in 1971, als gevolg van de aanleg van de Poot van Metz (A2), bij Eindhoven werd gevoegd. De grens met Gestel en Strijp (vanaf 1920 Eindhoven) werd gevormd door respectievelijk de Gender en de Rundgraaf. Daartussen lagen op hogere gronden enkele gehuchten, die sindsdien zijn verdwenen: Hurk ten zuiden van het Beatrixkanaal, Biezenkuilen aan de Blaarthemseweg en Severeind aan de oostkant. In het beekdal van de Gender waren vanaf het begin van de twintigste eeuw tot het eind van de jaren zestig twee steenfabrieken gevestigd.
Met de ontwikkeling van het industrieterrein werd het stratenpatroon volledig gewijzigd, al verwijst een aantal straatnamen nog naar vroegere toponiemen. Ook de waterloop van de Rundgraaf, die vroeger de grens vormde tussen Strijp en Zeelst, is verdwenen.
In het gebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Door de ingrijpende wijzigingen die het gebied heeft ondergaan is er geen waardevolle historisch stedenbouwkundige structuur. Landschappelijk is de beekloop van de Gender van belang. De groenstructuur langs het Beatrixkanaal en aan de Hastelweg worden gedeeltelijk bestemd als 'Groen', voor zover deze gronden nog niet zijn verhard en/of bebouwd. Daarmee is de waarde voldoende geborgd.
In het gebied (ter hoogte van de percelen Dillenburgstraat 30 - 34) bevindt zich en rij (7-tal) monumentale bomen, die een fragment van de vroegere Blaarthemseweg markeert.
Met de visie "Eindhoven op Weg" (vastgesteld door gemeenteraad op 19 november 2013) biedt de gemeente ruimte aan economische ontwikkeling én er wordt gewerkt aan een aantrekkelijke en leefbare stad. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat betekent dat de stad en daarmee economische kerngebieden als Brainport Avenue (waaronder bedrijventerrein De Hurk) duurzaam bereikbaar moeten zijn. Een robuuste infrastructuur geldt als één van de basics van Brainport. Eindhoven streeft naar een schone en stillere stad met een minimale uitstoot van schadelijke stoffen. Energieneutraliteit in 2040 kan worden bereikt door energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen.
Bedrijven kunnen hieraan bijdragen door afspraken te maken over efficiënter goederentransport en hun werknemers en bezoekers te stimuleren zich duurzaam te verplaatsen (mobiliteitsmanagement). De gemeente streeft naar een modal shiftverandering ten gunste van het lopen, fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer. Eindhoven wil samen met bedrijven en kennisinstellingen ruimte bieden aan een proeftuin voor schone en innovatieve technieken. Op De Hurk is al een aantal elektrische oplaadpunten gerealiseerd in de openbare ruimte als bijdrage aan een betere afstemming tussen vraag en aanbod naar elektrisch vervoer. De onderstaande verkeersparagrafen geven een verdere (ruimtelijke) invulling van de richtinggevende keuzes in "Eindhoven op Weg".
Het bedrijventerrein De Hurk-Croy is goed verankerd in het stedelijk en landelijk verkeers- en vervoersnetwerk. Het heeft een helder en ruim wegenpatroon dat in alle richtingen aantakt op belangrijke stroomwegen in de stad: De Ring, Noord-Brabantlaan en Karel de Grotelaan. Met de ombouw van de A2 krijgt De Hurk uiteindelijk via de Meerenakkerweg een eigen aansluiting op de parallelbanen van de A2. De autobereikbaarheid van dit bedrijventerrein is daarmee voor de lange termijn gegarandeerd.
Als onderdeel van de visie "Eindhoven op Weg" heeft het gemeentebestuur de wegencategorisering geactualiseerd en vastgesteld (november 2013).
De wegen met een verkeersfunctie, de zogenaamde gebiedsontsluitingswegen, zijn primair bedoeld voor de afwikkeling van het verkeer en moeten daarom als zodanig worden ingericht. Voor bedrijventerrein De Hurk-Croy zijn dit de Beemdstraat, Meerenakkerweg, Noord-Brabantlaan en de Ring (Botenlaan en Limburglaan). In de nieuwe wegencategorisering is een nieuwe categorie toegevoegd: wijk- en buurtontsluitingswegen. De Hastelweg, Hurksestraat en Dillenburgstraat vallen hieronder.Alle overige wegen zijn erftoegangsweg en in principe onderdeel van het verblijfsgebied. Bij bedrijventerreinen wordt dit in tegenstelling tot woongebieden, niet ingericht als 30 km/u gebied. Op bedrijventerreinen worden dus geen wegen bestemd tot 'Verkeer- verblijfsgebied'.
Bedrijventerrein De Hurk-Croy is het enige bedrijventerrein in Eindhoven dat ook bereikbaar is over het Beatrixkanaal. Er zijn vijf bedrijven (2013) op dit bedrijventerrein die gebruik maken van dit kanaal voor de aan- en afvoer van hun producten.De gemeente heeft het Beatrixkanaal opgewaardeerd naar vaarwegklasse III (de werkzaamheden zijn begin 2014 afgerond). Dit door het kanaal uit te baggeren, de beschoeiing te vervangen en ecologisch beter in te richten. Hierdoor worden de mogelijkheden van goederenvervoer over water verbeterd en wordt de Beatrixhaven bereikbaar voor schepen tot 900 ton. Deze capaciteitsverbetering leidt tot een modal shift van vervoer over de weg naar het water en stimuleert de ontwikkeling van nieuwe vervoersconcepten. Vanwege het opwaarderen van de vaarklasse van het kanaal is het gewenst dat ter plaatse extra laad- en loswallen kunnen worden gerealiseerd en deze kade wordt ingericht en gebruikt voor bedrijfsdoeleinden.
De gemeente Eindhoven stimuleert het gebruik van de fiets. In "Eindhoven op Weg" heeft zij een geactualiseerd fietsroutenetwerk vastgesteld. Dit bestaat uit regionale en stedelijke snelfietsroutes, stedelijke primaire en secundaire fietsroutes. Op een snelfiets- en primaire fietsroute moet een fietser in principe non-stop en comfortabel kunnen fietsen. Hiervoor gelden hoge kwaliteitseisen zoals brede, vrijliggende fietspaden in asfalt en voorrang op het kruisende verkeer. De snelfietsroute Slowlane is een vrij liggende fietsverbinding die bedrijventerreinen en campussen in en rond Eindhoven op een snelle en milieuvriendelijke manier met elkaar verbindt. Op bedrijventerrein De Hurk is de Slowlane langs de Meerenakkerweg geprojecteerd met aansluitingen op de Kasteellaan en Heistraat. De secundaire fietsroutes in Eindhoven hebben geen specifieke inrichtingseisen. Toch is het mogelijk om ook hier speciale fietsvoorzieningen aan te brengen om het fietsgebruik te stimuleren. Routes kunnen wijzigen, mits dit bijdraagt aan het stimuleren van het fietsgebruik. Er moet een aantoonbare verbetering voor de fiets zijn. In het plangebied liggen primaire fietsroutes langs de Beemdstraat, Meerenakkerweg en langs de zuidgrens van het plangebied. Secundaire fietsroutes zijn geprojecteerd langs de Hurksestraat en delen van de Beatrixkade, Hastelweg, Waldeck Pyrmontstraat, Dillenburgstraat, Wekkerstraat, Looyenbeemd en de Fijenhof.
Medio 2012 hebben burgemeester en wethouders het parkeerbeleid en de daarbij behorende parkeernormen vastgesteld ("Nota parkeernormen gemeente Eindhoven)". Daarbij wordt in principe, conform de normen van het CROW (kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur), gewerkt met een minimum- en maximumnorm. De parkeernormen staan in artikel 16.1 Parkeereis van de regels. In hoofdstuk 3 bij de Algemene regels is vervolgens de parkeereis opgenomen en de mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Afbeelding: ruimtelijke strategieën uit het 'Groenbeleidsplan 2001'
Onderhavig plangebied is in de kaart 'ruimtelijke strategieën' uit het 'groenbeleidsplan 2001' hoofdzakelijk aangeduid als 'stad, rood beeldbepalend'. De gronden ten zuiden van de Beemdstraat, tussen de Limburglaan en het Beatrixkanaal, zijn aangeduid als 'stad, groen beeldbepalend'. Het Beatrixkanaal en de oevers aan weerszijden zijn aangeduid als 'structureel stadsgroen'. De groene zone aan de zuidzijde van onderhavig plangebied is ook aangeduid als 'structureel stadsgroen'. Een deel van de Beemdstraat, dat ligt tussen het Beatrixkanaal en de Kasteellaan, is aangeduid als 'structureel stadsgroen - ontwikkeling nader uit te werken'. Dit geldt ook voor de gronden langs de Cranendonck. Het structureel stadsgroen is als uitwerking van het Groenbeleidsplan in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, perceelsgewijs vastgesteld. Daarin zijn aanvullend hierop ook de bebossing tussen Croy en de rijksweg A2/N2 en diverse bermen en groenstroken langs een aantal straten en wegen in het plangebied als structureel groen aangewezen.
Op basis van het groenbeleidsplan 2001 worden in de nader aangeduide gebieden als ordeningsprincipe de volgende strategie aangehouden:
Strategie : Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.
Strategie : Stad, groen beeldbepalend
Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter.
Strategie: Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. In de gebieden met de aanduiding 'structureel stadsgroen – ontwikkeling nader uit te werken', wordt gestreefd naar verbeteringen van knelpunten in het groene netwerk.
Structureel groen op stedelijk niveau en structureel groen op wijk- en buurtniveau
Als uitwerking van het Groenbeleidsplan is in het dossier Overdraagbaarheid openbaar groen 2003, het structureel stadsgroen perceelsgewijs vastgesteld. Ingevolge het GBP is binnen het plangebied een aantal stroken grond aangemerkt als 'structureel groen op stedelijk niveau' of als 'structureel groen op wijk- en buurtniveau'. Het betreft de belangrijkste groenaderen binnen het stedelijk patroon of op wijkniveau. Aantasting van dit groen kan enkel aan de orde zijn als sprake is van dringend zwaarwegend maatschappelijk belang, er geen alternatieven voorhanden zijn en als compensatie plaatsvindt van het per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Onderstaande stroken grond binnen het plangebied zijn in het GBP als 'structureel groen op stedelijk niveau' aangemerkt:
Binnen het plangebied is als 'structureel groen op wijk- of buurtniveau' aangemerkt:
De meeste van bovengenoemde stroken grond worden bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming wordt het structureel groen zoveel als mogelijk geborgd. Ter plaatse van deze bestemming geldt dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De kleinere stroken grond, die met name zijn aangeduid als 'structureel groen op wijk-en buurtniveau', worden opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer' waarbinnen tevens groenvoorzieningen mogelijk zijn. Dit geldt ook voor de gronden die inmiddels niet meer 'groen' zijn, maar in gebruik zijn voor een infrastructurele functie.
De gronden aan de noordelijke oever van het Beatrixkanaal langs de Beatrixkade vanaf de Dillenburgstraat tot circa 450 meter langs de Beatrixkade (zie onderstaande afbeelding in paars gearceerd) worden bestemd als 'Bedrijventerrein -1' De gemeente heeft het Beatrixkanaal opgewaardeerd naar vaarwegklasse III. Dit door het kanaal uit te baggeren, de beschoeiing te vervanging en tevens ecologisch beter in te richten. Hierdoor blijft vervoer over water mogelijk, wordt bijgedragen aan de modal shift doelstellingen (BERZOB), reductie van fijn stof en de mogelijkheid van nieuwe vervoersconcepten. Vanwege het opwaarderen van de vaarklasse van het kanaal is het wenselijk dat ter plaatse een laad- en loswal kan worden gerealiseerd in de toekomst en deze kade kan worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. In artikel wro-zone - ontheffingsgebied - 2 is daarom opgenomen dat ter plaatse van dit gedeelte van de noordoever bedrijfsactiviteiten voor vervoer over water onder voorwaarden zijn toegestaan.
Delen van de noordelijke oever van het Beatrixkanaal/Afwateringskanaal langs de Waldeck Pyrmontstraat zijn momenteel in gebruik als tuin bij ligplaatsen voor een woonschepen. Dit gebruik als tuin wordt onder het persoonsgebonden overgangsrecht gebracht en krijgt de aanduiding 'wro-zone - persoonsgebonden overgangsrecht 2' (zie artikel Overgangsrecht tuinen bij woonschepen). Dit gebruik als tuin wordt beëindigd als het gebruik als ligplaats voor een woonschip wordt beëindigd (zie ook paragraaf Woonschepen in het Beatrixkanaal/Afwateringskanaal).
In aansluiting op het GBP is een kapbeleid ontwikkeld dat recht doet aan de groene ambitie van Eindhoven. Dit kapbeleid is gericht op een vergroting van het aantal, de verhoging van de gemiddelde conditie en een betere leeftijdsopbouw van de gemeentelijke bomen en bossen. Het hoofdprincipe is dat een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom alleen wordt verleend als er gegronde redenen worden aangedragen waarom de boom gekapt zou moeten worden. Wanneer bomen gekapt moeten worden voor 'rode doeleinden', zoals nieuwbouw, wegaanleg ed., moet er gecompenseerd worden. Bij voorkeur binnen het plangebied zelf. Anders in de directe omgeving. Indien geen compensatielocatie binnen het plangebied gevonden wordt, is financiële compensatie in het groenfonds mogelijk. De compensatiewaarde wordt bepaald door de waarde van de boom en de locatie waar die staat.
Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad van de gemeente Eindhoven vastgesteld. Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.
De bescherming van waardevolle bomen en gebiedsgewijze bescherming van bomen (stad, groen beeldbepalend) is eveneens in het Bomenbeleidsplan uitgewerkt.
In onderhavig plangebied is de Meerenakkerweg/Beemdstraat als onderdeel van de bomenhoofdstructuur aangeduid waarmee de straatbomen het label 'waardevol' (waaronder monumentale bomen) hebben gekregen. Verder kunnen individuele bomen op basis van vermelde criteria dit label dragen. Daarnaast is het deelgebied tussen Beemdstraat, Limburglaan, Gender en Afwateringskanaal aangeduid als in relatie tot stad, groen beeldbepalend (gebiedsgewijze boombescherming). Dit betekent dat op deze gronden de regels gelden van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) ten aanzien van het kappen van bomen.
Afbeelding: paarse stip = waardevolle gemeentelijke boom
Aan het Beatrixkanaal is een kanovereniging gevestigd (Beatrixkade 50, Eindhovense Kano Vereniging Beatrix). In de zwaaikom van het Beatrixkanaal ligt een boot met bijbehorende voorziening van waterscouting Dr. A.F. Philipsgroep. Deze voorzieningen worden ingepast middels de aanduidingen 'specifieke vorm van sport - 1' en 'specifieke vorm van sport - 2' in de bestemmingen 'Groen' en 'Water'.
Er zijn geen maatschappelijke voorzieningen in het plangebied.
Er bevinden zich in het plangebied geen prostitutiebedrijven.
Door het plangebied loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding (150 kV) van Tennet. Binnen 4 meter aan weerszijde van de leiding is een beschermingszone geldig. Op de planverbeelding is deze zone aangeduid met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
Het plangebied grenst aan de rijksweg A2. Naast de weg ligt een vrijwaringszone/ beheerderszone van 50 meter. Deze zone is bedoeld om ruimte te behouden voor toekomstige knelpunten, mogelijkheden te scheppen voor een goede inpassing van de infrastructuur, verminderen en/ of voorkomen van conflicterende functies vanuit milieuoptie en bij te dragen aan de veiligheid. Bebouwing in deze zone is niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het wegverkeer.
Op de verbeelding is de vrijwaringszone opgenomen, waarbij bij het leggen van de zone zoveel mogelijk rekening is gehouden met de bestaande bebouwing.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op voornoemde staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG. Gemeente Eindhoven maakt voor haar zonering gebruik van deze lijst. In deze lijst worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze lijst kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze lijst gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
In het bestemmingsplan bedrijventerrein De Hurk-Croy is de systematiek van inwaarts zoneren toegepast. De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
In Bijlage 1 bij de regels is de Lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in deze Lijst van bedrijfsactiviteiten, is uitsluitend mogelijk met een omgevingsvergunning (voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan).
Er is voor onderhavig plangebied milieuzonering bepaald op basis van de gevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied of binnen het plangebied (zie onderstaande afbeelding). Het gebied waar bedrijven in categorie 5.2 zouden kunnen worden toegelaten is heel klein gelet op de afstand die aangehouden moet worden ten opzichte van woongebieden. In de kern van De Hurk is opgenomen dat bedrijven tot maximaal milieucategorie 5.1 zijn toegestaan. Er is maar één bedrijf in milieucategorie 5.2 op het bedrijventerrein. Dit is de asfaltcentrale en de milieucategorie 5.2 is specifiek van toepassing voor het laden en lossen. Het asfaltbedrijf en het laden en lossen zijn daarom apart aangeduid. Er zijn ook nog een betoncentrale, veevoederbedrijf en vetsmelterij gevestigd op het bedrijventerrein die zouden kunnen vallen onder categorie 5.2. Maar voor al deze bedrijven zijn via de milieuvergunning voorschriften opgenomen om er voor te zorgen dat deze bedrijven zich gedragen als een bedrijf in de categorie 4.2. Vandaar dat deze bedrijven niet vallen onder categorie 5.2, maar categorie 4.2.
Vestiging van bedrijven, behorend tot een hogere milieucategorie dan toegestaan conform de milieuzonering, is uitsluitend mogelijk met een omgevingsvergunning (voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan). Bij de daarbij te maken afweging wordt voornoemde VNG brochure gebruikt, de op dat moment geldende relevante milieuwet- en regelgeving en het lokale milieubeleid.
Afbeelding van de milieuzonering die is toegepast voor het plangebied.
Ter plaatse van de woningen aan de Herlaer 48 t/m 60 en Bouvigne 3 t/m 33 is niet uitgegaan van een omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit omdat op de percelen direct achter deze woningen op basis van het voormalige bestemmingsplan ('Gestelse Ontginning 1993') bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 zijn toegestaan. Deze situatie bestaat al langere tijd. Er is feitelijk dus geen sprake van een 'rustige woonwijk' ter plaatse van deze woningen. Op de percelen achter deze woningen zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 daarom acceptabel. Bestaande bedrijven in een hogere milieucategorie worden specifiek aangeduid.
Bij de milieugevoelige objecten aan de Limburglaan 1+7, Steijgerweg 2, 4, 6, 8, Engelsbergenstraat 93, Habsburglaan 59 t/m 67 en Habsburglaan 1 + 1a, is ook uitgegaan van een omgevingstype 'gemengd gebied' omdat deze objecten gescheiden worden van de bedrijven/onderhavig plangebied door een hoofdinfrastructuur (Limburglaan). Bij de overige milieugevoelige objecten buiten het plangebied is uitgegaan van een omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden van reeds gevestigde bedrijven binnen het plangebied en de daarbij behorende milieucategorieën. Naar aanleiding van dit onderzoek is vastgesteld dat er in het plangebied een aantal bedrijven is gevestigd die niet passen in de milieuzonering zoals opgenomen in bovenstaande afbeelding van de miliezonering. Voor deze bedrijven wordt vanwege gevestigde rechten en belangen, een uitzondering gemaakt op de milieuzonering en wordt het huidige bedrijf en de daarbij behorende milieucategorie toegestaan middels een specifieke aanduiding. In de regels is daarom bepaald dat de bedrijven die niet voldoen aan de toegestane milieucategorie onder de condities, zoals genoemd in de tabel behorende bij deze regels, zijn toegestaan. Deze tabellen hebben alleen betrekking op bedrijven die de maximaal toegestane milieucategorie overschrijden.
Bestaande legale bedrijven die behoren tot een lagere milieucategorie dan de minimaal toegestane milieucategorie zijn toegelaten. Deze zijn niet apart benoemd, omdat de aanwezigheid van deze bestaande legale bedrijven in een lagere categorie niet leidt tot mogelijke milieuhinder bij woningen. Beleidsmatig is het echter niet gewenst om om bedrijven in een te lage categorie toe te voegen, vandaar dat alleen de bestaande bedrijven in een lagere categorie generiek zijn toegelaten.
Als de zone dwars door een kavel liep, is aan dat kavel één milieucategorie toegekend, namelijk de categorie waarin het grootste deel van de kavel zou vallen. Voor een bedrijf is een splitsing van de kavel in 2 milieucategorieën ongewenst. Dus als een bedrijf voor meer dan 50% in categorie 4.1 zou vallen, dan heeft het totale perceel de aanduiding categorie 4.1 gekregen. Een uitzondering is gemaakt voor de bedrijfspercelen in de strook grenzend aan Bouvigne en Herlaar. Als deze percelen in twee verschillende milieucategorieën vallen, is altijd de hoogste categorie toegekend, omdat dat veelal de bestaande situatie is en omdat Bouvigne en Herlaer vallen onder het omgevingstype gemengd gebied.
Een aantal bedrijven past niet binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie. De omgevingsvergunning inzake het aspect milieu is vervolgens het maatwerk, waarmee aan de hand van de precieze aard en omvang van het bedrijf, kan worden beoordeeld wat acceptabel en toelaatbaar is. Deze bedrijven zijn op de verbeelding aangeduid met een specifieke maatbestemming. Het bedrijf Beamix krijgt bijvoorbeeld naast de algemene milieucategorie 4.1 een specifieke aanduiding specifieke vorm van bedrijventerrein-betonmortelcentrale', naast de algemene toegekende milieucategrorie.
Daarnaast zijn er nog twee bedrijven die strikt genomen in een hogere milieucategorie geplaatst zouden kunnen worden, maar die toch geen aanduiding hebben gekregen.
Twee bedrijven niet volgens deze lijst, maar lager.
Dit is de schroothandel op de hoek Sportlaan 50/ Hastelweg. Hier is een schroothandel in oud ijzer gevestigd. Qua richtafstand mogen zich hier bedrijven in categorie 3.2. zich vestigen. Het bedrijf gedraagt zich voor wat betreft de milieuhinder als een bedrijf in de categorie 3.2. Daarom is voor dit perceel geen aparte aanduiding opgenomen.
Op de hoek Langendijk/ Meernakkerweg zit een vetsmelterij. Qua richtafstand mogen zich hier bedrijven in categorie 4.2. zich vestigen. In de milieuvergunning is voor dit bedrijf geregeld dat qua geur het bedrijf zich maximaal mag gedragen als 4.2-bedrijf. Daarom is voor dit bedrijf geen aanduiding opgenomen.
Afwijking van categorie
Als in een bedrijf in principe te zwaar is om zich in de aangewezen categorie te vestigen, biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om maatwerk te leveren. Indien het bedrijf kan aantonen dat de hinder niet groter is dan de hinder van een bedrijf uit de aangewezen categorie, is vestiging alsnog mogelijk. Hierbij kan het noodzakelijk zijn om bepaalde maatregelen te treffen die de hinder verminderen, Feitelijk is de gegeven maatbestemming een vertaling van deze in het bestemmingsplan opgenomen flexibiliteitsbepaling. Met deze flexibiliteitsbepalingen wordt ruimte geboden aan bedrijvigheid zonder aantasting van het leefklimaat.
Bovenstaande richtafstandenlijst kan niet zonder meer worden toegepast voor gevoelige functies op het bedrijventerrein zelf. Het gaat hier om historisch gegroeide situaties waar bijvoorbeeld bedrijfswoningen zijn vermengd met milieubelastende functies of functies die bewust op het terrein zijn gesitueerd. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijst. Voor deze functies kan een lager woon- en leefklimaat worden aanvaard. Voor deze gevoelige functies is toch een minimaal beschermingsniveau nodig. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat naburige bedrijven in het milieuvergunningenspoor onevenredig worden belemmerd door de aanwezigheid van gevoelige functies. Daarom worden de locaties van de bestaande legale gevoelige functies (bedrijfswoningen) strak begrensd en specifiek aangeduid. Voor de bestaande bedrijfswoningen wordt de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding opgenomen. In de regels is opgenomen dat uitsluitend ter plaatse van die aanduiding ook een bedrijfswoning is toegestaan conform het gestelde in het Legale bedrijfswoningen in Bijlage 5 van de regels. Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan.
Aangrenzend aan het plangebied liggen woningen. Voor het merendeel van deze woningen aan de Herlaer 48 t/m 60 en Bouvigne 3 t/m 33 is in het verleden een bouwvergunning verleend voor een "woning". Vóór medio 1987 waren ter plaatse namelijk bedrijfs- c.q. dienstwoningen niet toegestaan. In de toelichting van het destijds geldende bestemmingsplan ('Genderbeemd E') werd desondanks aangegeven dat mogelijkheden werden gecreëerd om bij de bedrijven langs de oostelijke rand van Croy vrijstaande bedrijfswoningen te bouwen. Het merendeel van deze woningen is vanwege deze bouwvergunningen en het destijds geldende bestemmingsplan ('Genderbeemd E') niet aan te merken als bedrijfswoning maar als burgerwoning. Bovendien kan er uit de situatie ter plaatse geen relatie met de achterliggende bedrijven aan Croy worden opgemaakt. Op basis van het voorgaande is besloten om deze woningen niet meer in het bestemmingsplan Bedrijventerrein de Hurk-Croy op te nemen, maar in andere actualiseringsplannen.
Binnen het plangebied in het Beatrixkanaal/Afwateringskanaal ligt een 13-tal woonschepen (Waldeck Pyrmontstraat 2 t/m 32). Het plangebied (bedrijventerrein De Hurk) waar de woonschepen liggen is een (geluid)gezoneerd industrieterrein. Op een gezoneerd industrieterrein geldt een speciale vestigingsklimaat voor bedrijven ten aanzien van geluid dat niet wordt aangetast door geluidsgevoelige objecten/terreinen op het gezoneerde industrieterrein. Dit betekent dat er voor geluidsgevoelige objecten/terreinen op De Hurk geen bescherming is tegen geluidhinder van omliggende bedrijven. Daarom is het wenselijk zo min mogelijk geluidsgevoelige objecten/terreinen toe te staan op bedrijventerrein De Hurk. Positief bestemde ligplaatsen voor woonschepen zijn vanaf medio 2012 geluidsgevoelige terreinen in de zin van de Wet geluidhinder. Het is niet wenselijk de ligplaatsen op De Hurk positief te bestemmen omdat hierdoor juridisch nieuwe geluidsgevoelige terreinen worden toegevoegd op een gezoneerd industrieterrein welke geen bescherming krijgen tegen geluidhinder van omliggende bedrijven.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet een integrale afweging worden gemaakt met betrekking tot de sectorale ruimtebehoeften. Voor een bedrijventerrein met sterk milieubelastende activiteiten, zoals De Hurk, moet daarom milieuzonering worden toegepast. Hierdoor wordt enerzijds hinder en gevaar bij gevoelige functies voorkomen of zoveel mogelijk beperkt zodat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Anderzijds worden bedrijven minder belemmerd in hun ontwikkelingen. In het bestemmingsplan zijn nabij de woonschepen sterk milieubelastende bedrijven (max. milieucat. 4.2) toegestaan. Deze woonschepen kunnen belemmerend werken voor bedrijven. In het kader van hun omgevingsvergunning (milieu) voor de milieuaspecten geur en stof worden deze woonboten namelijk betrokken. De juridische bestemming van de woonboten maakt dit niet anders. Vanuit het oogpunt van een duurzaam en toekomstbestendig bedrijventerrein is het dus van belang dat bedrijven niet worden belemmerd door de aanwezigheid van deze woonschepen en dat het gebruik als ligplaats voor de woonschepen op termijn wordt beëindigd. Voor de huidige bewoners van de 13 woonschepen is daarom persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen (artikel 17.8 Overgangsrecht woonschepen). Onder huidige bewoners wordt in dit kader verstaan: de huurder/huurster van de ligplaats en de partner van deze huurder/huurster. De partner van deze huurder/huurster wordt aangemerkt als huidige bewoner voor zover die partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op dat adres op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt. Onder de partner van de huurder/huurster wordt in dit kader verstaan: degene die getrouwd is met en/of een samenlevingscontract heeft met en/of geregistreerd partner is van de huurder/huurster.
In de regels (artikel 17.8 Overgangsrecht woonschepen) is een overzicht opgenomen aan wie op welke adres het persoonsgebonden overgangsrecht toekomt, zonder dat daarbij persoonsgegevens zijn genoemd. Deze persoonsgegevens zijn niet genoemd in verband met de bescherming van privacy. Deze gegevens zijn bekend bij de gemeente bij afdeling die de huurcontracten voor de ligplaatsen beheren.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. De belangrijkste bronnen die geluidsoverlast kunnen veroorzaken zijn wegverkeer, railverkeer, industrie/bedrijven en vliegverkeer. Voor dit plangebied zijn uitsluitend de bronnen wegverkeer en industrie van toepassing.
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen voldoen. Het plangebied ligt in de zone van de A2, de Noord Brabantlaan, de Tilburgseweg, de Beukenlaan, de Botenlaan, de Beemdstraat, de Meerenakkerweg, de Hurksestraat en de Hastelweg.
Het bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat geen nader akoestisch onderzoek naar de hoogte van de geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai noodzakelijk is.
Het plangebied ligt niet in de zone van een spoorlijn.
Op het industrieterrein de Hurk is de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers toegestaan. Het is dan ook een industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Bij besluit van 22 juni 1989 is door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een zone rondom dit industrieterrein vastgesteld (zie Bijlage 2 Zone industriegeluid van deze toelichting). Met dit bestemmingsplan worden er geen wijzigingen aangebracht in deze zone of in de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein.
Voor de ruimtelijke ordening is de ligging van de zonegrens van het industrieterrein van belang. De geluidproductie van nieuwe bedrijven, die oude inrichtingen vervangen, als bijdrage in de totale geluidproductie van het gehele industrieterrein, moet worden getoetst aan de in bestemmingsplannen vastgelegde zone. Buiten de zonegrens mag de geluidproductie vanwege het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor de verdeling van de beschikbare geluidruimte binnen de zone is bij toepassing van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer het Geluidreductieplan een tijdelijk hulpmiddel. Met behulp van een zonebeheersplan, dat onder meer toetsingskader is voor nieuwe omgevingsvergunningen, worden de bestaande overschrijdingen teniet gedaan.
Op basis van het vorige bestemmingsplan waren zogenoemde dienstwoningen toegestaan. De legale bestaande bedrijfswoningen worden positief aangeduid op de verbeelding (aanduiding 'bedrijfswoning') op het gezoneerde terrein (zie Legale bedrijfswoningen). De bouw van nieuwe bedrijfswoningen wordt niet toegestaan.
In het plangebied ligt ook een 13-tal woonschepen in het Beatrixkanaal/Afwateringskanaal. Op een gezoneerd industrieterrein geldt een speciaal vestigingsklimaat voor bedrijven ten aanzien van geluid dat niet wordt aangetast door geluidsgevoelige objecten/terreinen op het gezoneerde industrieterrein. Dit betekent dat er voor geluidsgevoelige objecten/terreinen op De Hurk geen bescherming is tegen geluidhinder van omliggende bedrijven. Daarom is het wenselijk zo min mogelijk geluidsgevoelige objecten/terreinen toe te staan op De Hurk. Positief bestemde ligplaatsen voor woonschepen zijn in 2012 geluidsgevoelige terreinen in de zin van de Wet geluidhinder geworden (artikel 1.2, lid 3, onder b, Besluit geluidhinder). Mede vanwege het vorenstaande is het niet wenselijk de ligplaatsen op De Hurk positief te bestemmen omdat hierdoor juridisch nieuwe geluidsgevoelige terreinen worden toegevoegd op een gezoneerd industrieterrein welke geen bescherming krijgen tegen geluidhinder van omliggende bedrijven. Zoals vermeld in paragraaf 4.1.5.3 is het vanuit het oogpunt van een duurzaam en toekomstbestendig bedrijventerrein van belang dat bedrijven niet worden belemmerd door de aanwezigheid van deze woonschepen en dat het gebruik als ligplaats voor de woonschepen op termijn wordt beëindigd. Daarom wordt voor de huidige bewoners van de 13 woonschepen persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen (zie artikel Overgangsrecht woonschepen).
Het plangebied ligt op enige afstand (circa 3,5 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. De luchthaven Eindhoven is een militaire luchthaven en blijft daarmee volledig onder de verantwoordelijkheid vallen van de minister van Defensie. In de systematiek van deze wet zal voor Luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit moeten worden vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit moet binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de wet worden genomen.
Het in werking treden van de Wet luchtvaart betekent niet dat deze wet en de daarop gebaseerde regelgeving per 1 november 2009 in volle omvang van toepassing zijn op de nu bestaande luchthavens. Het in deze wet opgenomen overgangsrecht voorziet in een gefaseerde invoering van het nieuwe wettelijke regime voor luchthavens. Concreet betekent dit dat het regime van de Wet luchtvaart pas van toepassing zal zijn als eerst de minister van Defensie een luchthavenbesluit heeft genomen. Als voorbereiding voor het vaststellen van het luchthavenbesluit voor de militaire luchthaven Eindhoven is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. In september/oktober 2013 hebben het MER en het ontwerp-Luchthavenbesluit Eindhoven voor zienswijzen ter inzage gelegen. Naar verwachting treedt het Luchthavenbesluit Eindhoven uiteindelijk in de zomer van 2014 in werking. Het plangebied ligt in zijn geheel buiten de 35 Ke-contouren zoals opgenomen in het ontwerp Luchthavenbesluit. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. Met dit aanwijzingsbesluit uit 2007 was de 35 Ke geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele verkeer. Het plangebied ligt in zijn geheel buiten deze vastgestelde geluidszone (35 Ke-contouren). Deze geluidszone is op 5 augustus 2009 vervangen door een tijdelijke geluidszone na gedeeltelijke vernietiging van het aanwijzingsbesluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het plangebied ligt ook in zijn geheel buiten deze tijdelijke geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. De datum waarop aan de jaargrenswaarde voor NO2 moet worden voldaan bedraagt 1 januari 2015. In de tussenperiode gelden tijdelijk de volgende verhoogde grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 60 microgram/m3 en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 48 microgram/m3 en een daggemiddelde van 75 microgram/m3, die jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.
Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM) verlegd naar 3% van de grenswaarde.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de
bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend bestemmingsplan richt zich vooral op het bestemmen van de bestaande situatie van het bedrijventerrein en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.
De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor een bestemmingsplan wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beheersen van risico´s en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt enerzijds door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen, activiteiten en/of transport met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Anderzijds door de zelfredzaamheid van personen te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Bij ruimtelijke plannen moet ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten worden gekeken, namelijk:
Ten aanzien van bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Ten aanzien van transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) sinds 1 april 2015 de regelgeving waaraan getoetst moet worden. Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In deze regelgevingen wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenoemde "plaatsgebonden risico" en het "groepsrisico".
1. Plaatsgebonden Risico (PR):
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk wordt getroffen door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
2. Groepsrisico (GR):
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR is een toetsingswaarde waarin de kans op groepen slachtoffers is verwerkt. Het is gekoppeld aan de personendichtheid binnen het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit betekent dat er een politieke afweging moet worden gemaakt van de risico's tegen de maatschappelijke baten en kosten van een risicovolle activiteit. Ongeacht de hoogte van het groepsrisico zal men zich altijd de vraag moeten stellen of ook de fysieke veiligheid voldoende is gewaarborgd, óók als de groepsrisicocurve de oriënterende waarde niet overschrijdt.
Hieronder zijn in de verschillende paragrafen de uitkomsten verwoord ten aanzien van externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of objecten.
De gemeenteraad van Eindhoven heeft de Visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' op 19 mei 2009 vastgesteld. In paragraaf 3.4.3 wordt verder ingegaan op deze visie.
Voor bedrijventerrein De Hurk-Croy is een tweetal transportroutes van belang die een nadere afweging behoeven op het onderdeel externe veiligheid. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van de A2 en de Noord-Brabantlaan. In het plangebied en zijn omgeving zijn geen andere vervoersbronnen aanwezig die van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied.
Op 14 februari 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransporten over de snelwegen rondom Eindhoven (Gewijzigde A2 zone Regio Eindhoven in Basisnet, 14 februari 2010, nr. 469134). Uit dit rapport volgt dat er voor de A2, naast de Hurk, een plaatsgebonden risico wordt berekend van 25 meter vanaf het midden van de snelweg. Uit de circulaire Risiconormering volgt dat het plaatsgebonden risico 26 meter is vanaf het midden van de snelweg. Verder blijkt dat er weinig transport van gevaarlijke stoffen over de N2 plaats vindt. De N2 heeft geen plaatsgebonden risico. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde.
Verder is er in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven (“Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, d.d. 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816. Uit het rapport blijkt dat er voor gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder is het aantal transporten zo laag dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt.
Voor de berekening van het groepsrisico mag er van worden uitgegaan dat er nagenoeg geen extra personen zich binnen het plangebied zullen vestigen waardoor het groepsrisico binnen het plangebied niet verder zal toenemen. Voorliggend bestemmingsplan betreft namelijk een actualisatie van het vorige plan en is grotendeels conserverend van karakter. Er worden geen nieuwe functies toegestaan die de personendichtheid in het plangebied vergroten. Het bedrijventerrein is bovendien zo goed als helemaal ingevuld.
Plaatsgebonden risico
Volgens de berekeningen over de snelwegen en uit het Basisnet Weg blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour voor de snelweg 26 meter bedraagt. Dit is berekend vanaf de as van de snelweg, niet zijnde de N2. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico ligt de 10-6 per jaar contour buiten het plangebied. Uit de berekeningen blijkt verder dat er bij het transport van gevaarlijke stoffen in bulkhoeveelheden door de gemeente Eindhoven géén grens- en/of richtwaarden worden overschreden voor het plaatsgebonden risico.
Verder geldt er volgens het Basisnet weg een plasbrand- aandachtsgebied (PAG) voor dit weggedeelte. Deze is 30 meter vanaf de rand van de snelweg, niet zijnde de N2. Een klein gedeelte van dit PAG ligt binnen het plangebied ter plaatse van de percelen aan de Hurksestraat 27 tot en met 41. De uitkomsten van het Basisnet zijn verwerkt in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het PAG is hierin opgenomen. Het PAG heeft bij inwerkingtreding van het Basisnet op 1 april 2015 een wettelijke status gekregen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's gelden strengere eisen aan de gebouwen. De strengere eisen zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende Ministeriële regeling.
Groepsrisico
Uit de voornoemde rapporten blijkt dat er bij het transport van gevaarlijke stoffen in bulkhoeveelheden over de snelweg en door de gemeente Eindhoven de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Bij de realisatie van dit bestemmingsplan vindt er geen toename plaats van het groepsrisico vanwege eerdergenoemde aard van dit bestemmingsplan.
Een calamiteit op de weg kan drie ongevalscenario's veroorzaken, namelijk: brand, explosie (druk) en het vrijkomen van toxische stoffen. Voor de wegen zijn geen bronmaatregelen denkbaar anders dan het voorkomen van kruisingen om de kans op een ongeval te beperken.
Op basis van de gemeentelijke visie over externe veiligheid (zie paragraaf 3.4.3) is bedrijventerrein De Hurk aangewezen als een bedrijventerrein waar nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven zich onder voorwaarden mogen vestigen en uitbreiden. Vanwege deze gemeentelijke visie en een aanvulling daarop (B&W besluit van september 2012) wordt in dit bestemmingsplan een ander begrip voor risicovolle bedrijven gebruikt dan op basis van het Bevi, waardoor er meer bedrijven als risicovol worden aangemerkt.
Op dit bedrijventerrein is in de loop der jaren een aantal bedrijfswoningen, woonboten, detailhandelsvestigingen en zelfstandige kantoren gevestigd. Deze functies zijn, afhankelijk van de omvang, gedefinieerd als 'kwetsbaar object' volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Vanwege deze 'kwetsbare functies' en de ambitie om nieuwe risicovolle bedrijven toe te staan of bestaande risicovolle bedrijven uitbreidingsmogelijkheden te bieden, zal een gedegen afweging moeten plaatsvinden waar en onder welke voorwaarden risicovolle inrichtingen worden toegestaan binnen het plangebied. Om een zo groot mogelijke scheiding tussen (nieuwe) risicovolle bedrijven en kwetsbare functies te bereiken is in het centrum van het plangebied een gebied aangewezen waar zich nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven mogen vestigen en uitbreiden (ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1'). De begrenzing van dit gebied is onder andere gebaseerd op het gebied waar op basis van het voormalige bestemmingsplan de hoogste milieucategorie was toegestaan. Verder is de situering van de huidige risicovolle bedrijven daarin betrokken en is gekeken naar een logische grens. Buiten dit gebied, met de aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1', zijn geen nieuwe risicovolle bedrijven toegestaan.
Afbeelding van het plangebied met daarin in blauw aangegeven de grens van het gebied waar nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven zich mogen vestigen en uitbreiden (aanduiding 'veiligheidszone - bevi - 1')
Binnen bovengenoemde gebied, waar zich nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven mogen vestigen en uitbreiden, zijn geen nieuwe kwetsbaar objecten (bijv. kantoor > 1.500 m² bvo) toegestaan met uitzondering van kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met een risicovol bedrijf. Het bevoegd gezag kan, onder voorwaarden, met een omgevingsvergunning hiervan afwijken.
Binnen het plangebied zijn de volgende bedrijven gevestigd die vanwege de aanwezigheid of het werken met gevaarlijke stoffen, beperkingen opleveren voor de omgeving:
Bedrijf | Locatie (adres) | Binnen gebied waar nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven mogen vestigen en uitbreiden | |
Air Liquide | De Witbogt 1 | Ja | |
AIMT (Aalberts Industrie Material Technologie) | Hurksestraat 32 | Ja | |
Riano | Rooijakkerstraat 5a | Ja | |
LPG-tankstation Avia | Hastelweg 155a | Nee |
Verder ligt er buiten het plangebied een LPG-tankstation Texaco (Limburglaan 18) welke invloed heeft op het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jr) van Air Liquide en de twee LPG-tankstations ligt buiten hun eigen perceelgrens.
Binnen het gebied (aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1'), waar nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven zich mogen vestigen en uitbreiden, gelden de volgende regels om het plaatsgebonden risico in het kader van de externe veiligheid te reguleren:
de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) niet buiten de aanduiding Veiligheidszone bevi-1
komt. Deze plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) mag wel buiten de aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1' liggen als deze over water, openbaar groen of infrastructuur ligt, en;
Binnen het gebied, waar nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven zich mogen vestigen en uitbreiden (aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1'), wordt de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) niet op de verbeelding weergegeven. De grenswaarde voor kwetsbare objecten (plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) wordt door bovenstaande regels geborgd. Met de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten is rekening gehouden door o.a. bovenstaande regels. Verder is bij deze afweging betrokken dat het een bestaand, bijna geheel ingevuld bedrijventerrein betreft, een doelmatig gebruik van het bedrijventerrein een hoge prioriteit kent, het bestemmingsplan een conserverend karakter kent en er bij bestaande situaties al wordt afgeweken van de richtwaarden.
Buiten het gebied (aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1') gelden de volgende regels om het plaatsgebonden risico in het kader van de externe veiligheid te reguleren:
de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) voor bestaande risicovolle bedrijven moet binnen de eigen perceelsgrenzen blijven, tenzij de bestaande plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) al over de eigen perceelsgrens ligt. In laatstgenoemde situaties wordt de contour op de verbeelding vastgelegd met de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi 2 of veiligheidszone - lpg' of '. Voor zover deze plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) buiten de perceelsgrenzen ligt mag deze niet worden gewijzigd.
Bij het vaststellen van dit nieuwe bestemmingsplan moet het groepsrisico, conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en artikel 7, 8 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), worden verantwoordDat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht worden gegeven in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder moet advies worden gevraagd aan de veiligheidsregio.
Over het eerder in 2013 in procedure gebrachte bestemmingsplan zijn met de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost overleggen gevoerd. Naar aanleiding van deze overleggen is op 21 december 2011, 20 maart 2012, 31 mei 2012, 26 maart 2013 en op 4 juni 2013 een reactie/advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven (Bijlage 3 Adviezen Veiligheidsregio 2011-201 en Bijlage 3 bij de toelichting). Deze adviezen zijn verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico (paragraaf 4.4.3.3).In hun advies van 26 maart 2013 geven zij aan in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan. Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State van 22 mei 2013 (nr. 201112416/1/T1/R3) is een tweetal regels uit het bestemmingsplan geschrapt.In deze tussenuitspraak oordeelt de Raad van State dat de regels over de brandveiligheid van gebouwen in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2003 een uitputtend karakter hebben. Volgens de Raad van State bestaat op dit punt geen ruimte om aanvullende regels op te nemen in een bestemmingsplan. Naar aanleiding van deze wijziging van voorliggend bestemmingsplan is opnieuw op dit onderdeel advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.
In het advies van de Veiligheidsregio d.d. 4 juni 2013 geven ze aan dat de uitspraak van de Raad van State geen aanleiding geeft om de maatregelen, zoals vluchten van de risicobron af en het afsluiten van de centrale ventilatievoorziening te schrappen uit de regels. Deze redenering wordt door de gemeente Eindhoven niet gedeeld. Verder adviseren zij de bluswatervoorziening te optimaliseren door 13 extra primaire bluswatervoorzieningen aan te leggen, waarvan 1 met urgentie nabij het bedrijfsperceel van AIMT. Een en ander valt binnen de afspraken over een plan van aanpak om te komen tot een adequate dekking met primaire bluswatervoorzieningen voor heel Eindhoven.
In meer algemene zin hebben zij in eerdere reacties geadviseerd:
Verder zet de veiligheidsregio kanttekeningen bij de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regel dat er geen nieuwe grotere kantoren (> 1.500 m²) zijn toegestaan binnen het gebied voor bestaande en nieuwe risicovolle bedrijven. Als deze grotere kantoren mogelijk worden gemaakt wordt geadviseerd een aantal veiligheidsmaatregelen daarbij te eisen:
Deze adviezen zijn zoveel als mogelijk geborgd in voorliggend bestemmingsplan. Om de maatregel genoemd bij punt 1 te borgen is in de specifieke gebruiksregels bepaald dat binnen de aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1' geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. Het bevoegd gezag kan hiervan - onder voorwaarden - afwijken. De voorwaarden hierbij is dat ze tenminste niet binnen de 10-6/jaar contour liggen. Verder wordt elk bouwplan voorgelegd aan medewerkers van de veiligheidsregio. Grote kantoorpanden moeten een BHV organisatie hebben, ook moeten deze bedrijven een ontruimingsplan hebben volgens artikel 6.23 van het Bouwbesluit 2012. Een mechanische ventilatievoorziening moet kunnen worden uitgezet volgens artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012. De vluchtwegen en situering daarvan is geregeld in afdeling 6.6 van het Bouwbesluit 2012.
Medio 2009 heeft de gemeenteraad de visie "Externe Veiligheid, risico's de maat genomen" vastgesteld. In deze visie is een algemeen verantwoordingskader opgenomen. In het kader van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico wordt een afweging gemaakt ten aanzien van enerzijds het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. In artikel 13 van het Bevi en artikel 7, 8 en 9 van het Bevt zijn de elementen beschreven die in ieder geval in de verantwoording aan de orde moeten komen. Volgens artikel 8 van het Bevt kunnen bij de verantwoording van het groepsrisico enkele onderdelen achterwege worden gelaten als het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de orientatiewaarde niet wordt overschreden. Hier wordt aan voldaan. Voor de verantwoording bij transport hoeft derhalve alleen ingegaan te worden op de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Hieronder is de verantwoording per element beschreven.
Te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied en de hoogte van het
groepsrisico.
Het onderhavig bestemmingsplan ligt binnen de invloedsgebieden van de Noord-Brabantlaan en de A2. Verder liggen 3 risicovolle bedrijven binnen het plangebied en één risicovol bedrijf buiten het plangebied met invloed op het plangebied. Verder is een risicoanalyse opgesteld in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de gemeentelijke wegen (SRE Milieudienst, nr. 491815 - 491816, d.d. 25 oktober 2010) en voor de snelwegen (SRE Milieudienst, nr. 469134, d.d. 14 februari 2010). Uit deze analyses blijkt dat het invloedsgebied een groot gedeelte van het bedrijventerrein en de omliggende gebieden bestrijkt. Uit de risicoanalyses ( Bijlage 6, Bijlage 7 en Bijlage 8) blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft.
Afbeelding van invloedsgebieden over het plangebied. Lichtblauw= invloedsgebied wegen rood= invloedsgebied bedrijven
In opdracht van het voormalige ministerie van VROM is de bevolkingsdichtheid van heel Nederland bepaald (Populator) op basis van het aantal werknemers bij bedrijven en het aantal woonachtige in woningen. Voor evenementterreinen, horecagebieden, winkelgebieden e.d. moet de gemeente deze bevolkingsdichtheden nader bekijken. Op basis van de Populator werken er op de Hurk circa 15.000 personen. Personen die doorgaans onderweg zijn (bv vrachtwagen- chauffeurs van transportbedrijven) zijn hierin ook meegenomen. Feitelijk zullen er dus minder personen aanwezig zijn. Verder is er beperkt aantal (bedrijfs)woningen op de Hurk-Croy. De maximale personendichtheid op het industrieterrein de Hurk-Croy komt hierbij op 65 personen per hectare. In werkelijkheid zal deze lager zijn omdat personen die doorgaans onderweg zijn niet binnen het gebied verblijven en niet meetellen voor de personendichtheid. Om een conservatieve aanname aan te houden is er bij de berekeningen uitgegaan van 60 personen per hectare binnen het gebied. Deze dichtheid is het gemiddelde van een industrieterrein met een middelhoge personendichtheid en die van een industrieterrein met een hoge personendichtheid, zoals deze zijn gedefinieerd in de Handreiking verantwoording groepsrisico.
Op bedrijventerrein De Hurk hebben ruim 560 (1e kwartaal 2011) bedrijven een vestiging, die tezamen zorgen voor circa 15.000 arbeidsplaatsen. Omdat het bedrijventerrein vrijwel ingevuld is en het bestemmingsplan een conserverend karakter kent, zal de personendichtheid binnen het invloedsgebied nagenoeg niet veranderen. Op basis bovenstaande berekening is de personendichtheid op het industrieterrein de Hurk-Croy gemiddeld 60 personen per hectare.
Volgens de Veiligheidsregio moet worden voorkomen dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden. In de regels is niet expliciet opgenomen dat de oriëntatiewaarde niet mag worden overschreden. Dit omdat nu al nergens de oriëntatiewaarde wordt overschreden voor zowel de huidige situatie als ook de berekeningen naar de toekomst toe. Mocht er een nieuw risicovol bedrijf zich willen vestigen op De Hurk dan zal het groepsrisico worden verantwoord bij de procedure om te komen tot een vergunning (Wabo). De hoogte van het groepsrisico is onderdeel bij deze verantwoording. Ook zal bij deze procedure advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico
Voor de bedrijven op de Hurk zijn milieuvergunningen verleend. Voor nieuwe bedrijven zal een omgevingsvergunning moeten worden verleend. In deze vergunningen is/zal de Best Beschikbare Techniek (BBT) zijn/worden voorgeschreven.
Een andere maatregel is dat in het centrum van het plangebied een gebied is aangewezen waar zich nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven mogen vestigen en uitbreiden (ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1'). Binnen dit gebied ('Veiligheidszone bevi-1') gelden de volgende regels om het groepsrisico in het kader van de externe veiligheid te reguleren:
Buiten het gebied, waar zich nieuwe en bestaande risicovolle bedrijven mogen vestigen en uitbreiden (aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1'), gelden de volgende regels om het groepsrisico in het kader van de externe veiligheid te reguleren:
Afbeelding van het invloedsgebied (roze kleur) van het LPG-tankstation aan de Hastelweg
155a.
Voor het LPG-tankstation aan de Limburglaan 18 betekent dit dat het invloedsgebied buiten het bedrijventerrein niet mag wijzigen ten opzichte van onderstaande afbeelding. Het invloedsgebied is in onderstaande afbeelding in roze kleur weergegeven.
Afbeelding van het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Limburglaan 18.
Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Binnen de gemeente Eindhoven is de grond schaars. In het belang van zorgvuldig gebruik van de ruimte moet de gemeente daarom de reële mogelijkheden van intensief en meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen bekijken en naar de wijze waarop oneigenlijk gebruik kan worden tegen gegaan. Daartoe wordt het plangebied bestemd voor bedrijfsfuncties (gemengde bedrijvigheid). Verder worden binnen het plangebied nieuwe bedrijfswoningen, detailhandelsfuncties, zelfstandige kantoren en functies voor verminderd zelfredzame personen uitgesloten. Bovendien wordt de vestiging van nieuwe risicovolle bedrijven en uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven geconcentreerd en gereguleerd binnen het plangebied. In het oude bestemmingsplan was het plangebied ook al bestemd als industriegebied, maar waren nog geen regels opgenomen ten aanzien van risicovolle bedrijven.
In het bestemmingsplan is een aantal regels opgenomen om het groepsrisico te reguleren. Deze zijn vermeld bij de 'maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico'.
Mogelijke bron- en 'end of pipe'-maatregelen om het groepsrisico te beperken
Binnen het gebied kunnen alle soorten risico's voorkomen van zowel bedrijven als van de wegen. Er is een drietal soorten ongevalscenario's te onderscheiden:
Voor alle drie de scenario's gelden andere maatregelen.
Explosie
Bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de (voormalige milieuvergunning) omgevingsvergunningen de Best Beschikbare Technieken (BBT) zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op bedrijventerrein De Hurk, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat niet redelijk is deze maatregelen toe te passen. Wel kan gehard glas bij gebouwen voorkomen dat er extra slachtoffers door rondvliegend glas zullen vallen. Gezien de hoge kosten van dit glas (3,5 maal zo duur als standaard HR ++ glas) wordt dit niet verplicht gesteld in het bestemmingsplan.
Brand
Bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 30 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 35 kW/m2. Hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. De maatregelen (brandbare muur/gevel) die te treffen zijn voor een ongeval met brandbare vloeistoffen kunnen zonder hoge kosten worden uitgevoerd. In de regels van het bestemmingsplan is daarom voor nieuwe risicovolle bedrijven bepaald dat de warmtestraling door brand op de grens van het perceel, behoudens aan de zijde van openbaar groen, water en infrastructuur, maximaal 15 kW/m2 mag bedragen. Hierdoor hebben personen in gebouwen nabij het risicovolle bedrijf de tijd om veilig te kunnen vluchten.
Toxisch
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog doden vallen. De enige maatregel is het buiten houden van deze toxische gassen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Artikel 3.31 van het Bouwbesluit 2012 regelt dat mechanische ventilatiesystemen uit moeten kunnen worden gezet.
Zelfredzaamheid binnen het plangebied
In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen om de zelfredzaamheid van personen te reguleren. In de bestaande bedrijfswoningen, die positief zijn aangeduid, zijn verminderd zelfredzame functies uitgesloten (bijv. geen kinderopvang door gastouders). Dit geldt ook voor bedrijfsgebouwen.
Binnen het plangebied zijn een waterscouting en een kanovereniging aanwezig. Dit zijn, op basis van de gemeentelijke Visie Externe Veiligheid, functies voor verminderd zelfredzame personen. Op basis van deze visie zijn functies voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan op het bedrijventerrein, tenzij er zwaarwegende redenen aanwezig zijn. Deze zwaarwegende redenen zijn in casu voor de waterscouting en de kanovereniging aanwezig. Daarbij zijn de volgende argumenten betrokken:
- deze clubs moeten aan water liggen waarin gevaren kan worden. Er zijn binnen gemeente Eindhoven geen andere geschikte (lig)plekken hiervoor beschikbaar.
- de verminderd zelfredzame personen zijn slechts een zeer geringe tijd ter plaatse aanwezig.
- de verminderd zelfredzame personen zijn altijd aanwezig onder begeleiding van zelfredzame personen/volwassenen.
- er wordt niet gewoond of overnacht in de voorzieningen/boot ter plaatse. Deze eis wordt opgenomen in het bestemmingsplan.
- Er zijn ontruimingsplannen aanwezig, als onderdeel van de gebruiksvergunning voor de waterscoutingboot, en er wordt op dit aspect jaarlijks geoefend.
De voorzieningen/ligplaats voor de waterscouting en de kanovereniging worden daarom specifiek aangeduid.
Binnen het gebied met de aanduiding 'Veiligheidszone bevi-1', geldt bovendien de volgende regel om de zelfredzaamheid in het kader van externe veiligheid te reguleren:
Bereikbaarheid binnen het plangebied
Vanwege de bereikbaarheid van bepaalde percelen voor de hulpdiensten zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen die ervoor zorgen dat per bouwperceel bij tenminste één zijdelingse perceelsgrens een strook grond van 4 meter in acht wordt genomen waar geen gebouwing, opslag, parkeren ed. plaatsvindt. Dit geldt voor het gehele bedrijventerrein. Bestaande situaties, die niet voldoen aan deze regel, worden hiervan uitgezonderd.
Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten
Op sommige plekken binnen het plangebied voldoet de primaire openbare bluswatervoorziening niet aan de "Beleidsregels bluswatervoorziening en bereikbaarheid gemeente Eindhoven", d.d. april 2005. Er is een traject ingezet om voor heel Eindhoven te bezien hoe hiermee wordt omgegaan.
Risicocommunicatie
Risicocommunicatie wordt binnen de gemeente Eindhoven op een bredere manier opgepakt. De Hurk-Croy zal hierbij ook worden betrokken.
Conclusie
Het groepsrisico wordt aanvaardbaar geacht.
Binnen het plangebied liggen zes gasdrukregel- en meetstations (type B), te weten aan de Meerenakkerweg 7 en 20, Langendijk 2, Huiskesweg 4, Hastelweg 163 en Hurksestraat/Rooijakkerstraat. Volgens het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim) gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze (beperkt) kwetsbare objecten niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd, worden regels in het bestemmingsplan opgenomen en worden deze veiligheidsafstanden op de verbeelding aangeduid ('veiligheidszone - barim'). In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven. In onderhavig plangebied zijn twee typen gerealiseerd, te weten 1 kaststation en 5 Open opstelling/vrijstaand gebouw.
Categorie indeling | Opstellingswijze | Kwetsbare objecten | Beperkt kwetsbare objecten | ||
B | Kast | 4 meter | 2 meter | ||
B | (semi) ondergronds station | 4 meter | 2 meter | ||
B | Kaststation | 6 meter | 4 meter | ||
B | Open opstelling/ vrijstaand gebouw |
10 meter |
4 meter |
||
C | Alle stations t/m 40.000 m³/uur aardgas |
15 meter |
4 meter |
||
C | Alle stations boven 40.000 m³/uur aardgas |
25 meter |
4 meter |
Tabel veiligheidsafstanden rond gasdrukregel- en meetstations uit het Barim
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties.In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken opgenomen. Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.Wel zijn binnen het plangebied de volgende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging (zie figuur 1):
Figuur 1.
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend die op dit moment een risico voor de gezondheid vormen. Wel dienen hiervoor de beschermende maatregelen in de vorm van verhardingen in stand te blijven, dit zijn de locaties 29 en 30.
Daarnaast kan in sommige gevallen toch ook sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:
The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:
Het wettelijk kader
Het is niet mogelijk om beleid op het gebied van duurzaamheid te regelen in het bestemmingsplan. Dit vloeit voort uit het feit dat een bestemmingsplan uitgaat van toelatingsplanologie. Op basis hiervan is het niet mogelijk is om voorwaarden te stellen op het gebied van duurzaamheid via het bestemmingsplan.
Dit betekent dat het juridisch kader geen mogelijkheden biedt, maar in de toelichting van het plan kan wel aandacht worden geschonken aan het gewenste beleid.
Raadsprogramma duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van “The Natural Step”. Dit is een methodiek om duurzaamheid vorm te geven. Dit gaat uit van de volgende principes:
De bodem niet uitputten
We gebruiken alleen fossiele brandstoffen, schaarse metalen en mineralen als we ze ook recyclen. Nu worden die materialen uit de aardkorst gehaald, gebruikt en verbrand. Daarmee gaan ze verloren, worden ze schaars en komen ze in het milieu terecht in een sneller tempo dan de aarde ze zelf af kan breken, met negatieve gevolgen voor flora en fauna. We kiezen daarom voor hernieuwbare materialen, hergebruik en recycling.
Geen schadelijke chemisch stoffen gebruiken
We gebruiken of produceren geen chemische stoffen die negatieve effecten hebben op de gezondheid van mensen of het milieu. Ook stoffen waarvan het effect onbekend is, vermijden we.
De natuur niet aantasten
We tasten de natuurlijke systemen niet aan. Onze ecosystemen, planten en dieren maken het mogelijk voor mensen om te leven. Ze bieden ons schone lucht, voedsel, water, brandstof, medicijnen. We gaan daarom zuinig om met onze natuur en beschermen de biodiversiteit.
Aandacht voor mensen hebben
We willen op een eerlijke en efficiënte manier voorzien in menselijke behoeften. Mensen in Eindhoven moeten veilig, vrij en gezond kunnen leven, mét respect voor hun identiteit, geloof, geslacht en afkomst. We helpen mensen waar het even moeilijk mee gaat. En zorgen er voor dat iedereen in onze stad deel kan nemen aan activiteiten. En mensen in de rest van de wereld hebben geen last van wat wij in Eindhoven doen.
De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van de bestemmingen.
Uit de nationale databank flora en fauna blijkt dat de afgelopen vijf jaren beschermde soorten in het gebied zijn waargenomen. Vermeldenswaardig zijn met name vleermuizen (4 soorten) en de huismus. Behalve deze dieren zelf, zijn ook hun vaste verblijfplaatsen jaarrond beschermd. Voor vleermuizen zijn bovendien de essentiële delen van het leefgebied beschermd (jachtgebieden, vliegroutes). In het kader van dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien en is dan ook geen onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd.
Het Beatrixkanaal kende in het recente verleden, ondanks de antropogene achtergrond, vrij hoge natuurwaarden. In 1978 bleek uit een natuurinventarisatie dat er met name op de dijktaluds zeer bijzondere vegetaties voorkwamen (stroomdalgrasland, blauwgrasland met orchideeënsoorten en heidevegetaties met Klokjesgentiaan en Heidekartelblad). In de struwelen kwamen bijzondere soorten voor als Wielewaal en Nachtegaal. Ook op het gebied van mossen, paddestoelen en kevers was de soortenrijkdom opvallend groot.
Onder invloed van de successie van het landschap (bosontwikkeling), de bemestende invloed van uit het achterland en neerslag en mogelijk ook verdroging zijn de bijzondere vegetaties nagenoeg verdwenen. Door de bosontwikkeling is de soortenrijkdom op het gebied van bosvogels goed ontwikkeld (Groene Specht, Kleine Bonte Specht, Boomklever, roofvogels en uilen). Ook verschillende soorten vleermuizen en andere zoogdieren zijn nog aanwezig. In het meer stedelijke deel van het Beatrixkanaal zijn de natuurwaarden op dit moment beperkt. Met name iets verderop bij het Afwateringskanaal zijn recent nog noemenswaardige natuurwaarden aangetroffen op het gebied van planten (Gele Ganzenbloem, Liggend Hertshooi, Padderus) en vogels (Kuifleeuwerik en doortrekkers van IJsvogel, Kwartelkoning, Bosuil en Kleine Barmsijs).
Ecologische- en overige groenambities
Het Beatrixakanaal/Afwateringskanaal heeft weliswaar beperkte actuele natuurwaarden, maar heeft deels hoge potenties voor natuurontwikkeling en vormt een kans voor verbinding van natuurwaarden aan weerszijden van Eindhoven. Beatrixkanaal/Afwateringskanaal verbinden immers het Dommeldal ten zuiden van Eindhoven met de Oirschotse Heide en Wilhelminakanaal te noorden van Eindhoven. Het Wilhelminakanaal is op zijn beurt als ecologische verbindingszone aangeduid, die een dwarsverbinding vormt tussen meerdere beekdalen en dekzandruggen. De provincie heeft het Beatrixkanaal/Afwateringskanaal dan ook in de ecologische hoofdstructuur (EHS) opgenomen. De gedachte daarachter is dat watergerelateerde landdieren en –planten een geschikte verbindingsmogelijkheid krijgen. Het gebied op het bedrijventerrein De Hurk vormt de belangrijkste flessenhals voor die verbindingsmogelijkheid. Gemeente Eindhoven heeft de beleidslijn overgenomen in de Interim Structuurvisie 2009, zij het dat het kanaal in De Hurk en Genderdal niet is aangeduid als natuur (op basis van ouder provinciaal beleid) maar als structureel groen. Overigens zijn in 2011 in dat structureel groen in Genderdal al voorzieningen voor de ecologische verbinding aangebracht door Waterschap De Dommel en Gemeente Eindhoven. Verder is de ambitie om de plaatselijk hoge natuurpotenties in de toekomst te realiseren door middel van natuurontwikkeling, met name op de dijktaluds langs het Beatrixkanaal ten noorden van de Noord-Brabantlaan.
Verder is in dit kader van belang dat het Beatrixkanaal is opgewaardeerd voor de beroepsvaart. Hierdoor is het wenselijk dat de oevers van het Beatrixkanaal, op meer plekken dan nu al gebeurd, kunnen worden gebruikt als laad- en loswal. Door meer vervoer over water kan het vrachtvervoer over weg worden verminderd waardoor het verkeer en verkeerlawaai kan verminderen en een afname van luchtvervuiling kan worden bereikt.
Er is een gezondheidsscreening uitgevoerd voor het bedrijventerrein De Hurk (bijlage) met name voor de omliggende woonwijken.
Per milieuthema is bekeken wat de effecten op de omgeving zijn. Uit de samenvattende constateringen blijkt dat de milieubelasting van het industriegebied op de woonomgeving met name bestaat uit geluid, geur, en externe veiligheid.
De milieubelasting beperkt zich voor het grootste gedeelte tot het bedrijventerrein zelf en de rand van de aangrenzende woongebouwing.
Een uitzondering hierop is KWS, waarvan ook geurklachten voorkomen in een ruimer gebied namelijk tot in de wijk 't ven en sporadisch in Lievendaal.
Op basis van de vergunningen, contouren, enquêtes, meldingen en afstemming met bewoners kan gesteld worden dat de risico's beperkt/ aanvaardbaar zijn. Het lijkt erop dat de feitelijke milieubelasting van het industriegebied beperkter is dan op basis van de categorie-indeling en landelijke gemiddelde verwacht zou kunnen worden.
Uit de gezondheidseffectscreening blijkt dat de hinder van het bedrijventerrein De Hurk-Croy nauwelijks effect heeft op de gezondheid van de mensen in de omliggende woonwijken. Dit komt doordat het bedrijventerrein vooral overdag in bedrijf is en 's nachts rustig is.
Het nieuwe bestemmingsplan hanteert de nieuwste milieu-normen. Ten opzichte van het oude bestemmingsplan is dit een verbetering.
Aanbevelingen op het gebied van gezondheid liggen vooral in de lijn van monitoring en communicatie.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017 heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Checklist Watersysteem | ||
Hoofdwatergang cq open water | Ja, De Gender, het Afwateringskanaal Eindhoven en het Beatrixkanaal | |
zijwatergang | Ja, GE 13 & RG 1.1 (Oude) Rundgraaf | |
Keurgebied binnen plangebied? | Ja | |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee | |
Binnen boringsvrije zone? | Ja, Welschap | |
Ecologische verbindingszone? | Ja | |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee | |
Attentiegebied EHS | Nee | |
Rioolwatertransportleiding | Nee | |
Waterschap gemaal | Nee | |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1,33 l/s/ha | |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf | |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee | |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Ja |
Bedrijventerrein De Hurk wordt doorsneden door het Afwateringskanaal en het Beatrixkanaal. Scheepvaart maakt gebruik van het Beatrixkanaal. In het Beatrixkanaal/Afwateringskanaal liggen momenteel 13 woonboten en een boot van de waterscouting. De woonboten worden binnen de planhorizon aangesloten op het gemeentelijk riool. Het Beatrixkanaal is een wezenlijk onderdeel voor de afwatering van Eindhoven in natte perioden en valt onder de keur van Waterschap de Dommel. Het Noordwesten van het plangebied valt binnen de zogenoemde "boringsvrije zone Welschap" voor de drinkwaterwinning. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit. Ter plaatse van deze zone is een aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. In artikel milieuzone - boringsvrije zone is vermeld dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone', onverminderd het elders in dit plan bepaalde, de regels van de Provinciale Milieuverordening van toepassing zijn.
Op het Afwateringskanaal bevindt zich nu ter hoogte van de Beemdstraat één gemengde overstort. Deze overstort is voorzien van een bergbezinkleiding. De twee aanwezige oppervlakte wateren (het Afwaterings- & Beatrixkanaal) vallen binnen het keurbeschermingsgebied & natte natuurzones van waterschap De Dommel. In Natte Natuurzones is het verboden om binnen tien meter uit de insteek van het water werken te maken, te hebben, te wijzigen, op te ruimen of graafwerkzaamheden te verrichten zonder vergunning. Voor keurbeschermingsgebieden is het hydrologisch standstill-beginsel van toepassing is. De Gender doorkruist het plangebied in het uiterste zuiden en is daar voorzien van een onderhoudspad. Ten zuiden van het plangebied ligt een sloot. Deze sloot heeft een functie voor de berging en afvoer van het hemelwaterstelsel van het gescheiden stelsel in de Gestelsche Ontginning.
Het plangebied bevat naar verhouding grote verharde oppervlakten die hoofdzakelijk bestaan uit bedrijfshallen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn nagenoeg niet aanwezig. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied.
De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
In het plangebied bevinden zich enkele peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 15,60 & 16,60 m. Het plangebied staat bij de gemeente niet bekend als knelpunt voor wateroverlast door regenval.
Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is gescheiden uitgevoerd waarbij regenwater wordt ingezameld en afvoert naar open water in het Beatrixkanaal. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan. De 13 nog aanwezig woonboten zijn momenteel niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is bijna geheel voorzien van gescheiden riolering. Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om nog resterende gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Streven moet zijn om uiteindelijk minder schoon water af te voeren naar de RWZI.
De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten door meer verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.
Conform landelijk, provinciaal en waterschapsbeleid geldt voor toekomstige ontwikkeling het zogenaamde 'hydrologisch neutraal' bouwen. Voor het bepalen van de vereiste bergingscompensatie voor regenwater, afkomstig van verhard oppervlak, wordt rekentool van waterschap de Dommel (HNO tool) gebruikt. Hiermee wordt de grootte van voorzieningen bepaald waarmee pieklozingen op riolering en uiteindelijk oppervlaktewater te voorkomen zijn.
Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden. Bij zowel eigen plannen als plannen van derden gaat de gemeente Eindhoven ervan uit dat de benodigde bergingscompensatie op eigen terrein wordt gerealiseerd tenzij expliciet anders overeengekomen. Dergelijke voorzieningen, indien aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dienen het geborgen regenwater vertraagd te lozen op het stelsel, evenredig aan de in het plangebied geldende landelijke afvoernorm.
De gemeente is voornemens het Beatrixkanaal op te waarderen naar vaarwegklasse III. Dit door het kanaal uit te baggeren, de beschoeiing te vervanging en tevens ecologisch beter in te richten. Hierdoor blijft vervoer over water mogelijk, wordt bijgedragen aan de modal shift doelstellingen (BERZOB), reductie van fijn stof en de mogelijkheid van nieuwe vervoersconcepten. Daarnaast wordt de afvoerende en bergende waterfunctie hiermee in stand gehouden.
Tussen de N2 en het bedrijventerrein Croy zal de afvoer voor één van de overstorten van bedrijventerrein De Hurk worden aangelegd. Deze afvoer voert het overtollige water van het verbeterd gescheiden stelsel van De Hurk via de bermsloot van de A2/N2 af naar de Gender.
De gemeente Eindhoven is als eigenaar belast met het Nautisch beheer van het Beatrix kanaal. Dit heeft betrekking op het gebruik van het water als vaarwater. Hieronder vallen vrijwel alle recreatieve activiteiten die op het water plaats vinden zoals kanoën, roeien, varen met vlotten en boten en het afmeren van (woon)boten. Vaartuigen hebben toestemming om gebruik te maken van het Beatrixkanaal.
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
Het saneren van de waterbodems van oppervlaktewateren heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit. De gemeente Eindhoven heeft een meerjarenprogramma opgesteld, daarin is het Beatrixkanaal voor 2013 opgenomen.
In april 2012 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:
Op 19 juni 2012 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming “Bedrijventerrein -1 ” (Artikel 3)
Binnen de bestemming Bedrijventerrein 1 zijn de bedrijven toegelaten die geluidhinder veroorzaken. Deze bedrijven werden voorheen grote lawaaimakers genoemd. De bestemming Bedrijventerrein-1 is opgenomen voor de gehele zone industrielawaai.
Daarnaast zijn binnen deze bestemming risicovolle bedrijven toegelaten. Hiervoor is het middengebied van het bedrijventerrein aangewezen als Veiligheidszone bevi-1.
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot ten hoogste categorie 5.1 als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van
bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst
van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Om aan de randen van het bedrijventerrein vorm te geven aan een bedrijfsovergangsgebied zijn bedrijven in de categorie 1 toegelaten tot en met milieucategorie 3.1. Binnen deze aanduiding zijn nieuwe bedrijven in milieucategorie 1 toegelaten en eventueel praktijklokalen voor beroepsonderwijs.
Op het bedrijventerrein zijn zelfstandige kantoren toegelaten voor zover sprake is van legale bestaande kantoren. De vergunde bestaande kantoren zijn opgenomen in Legale zelfstandige kantoren van de regels. Daarnaast zijn kantoren toegelaten die onderdeel uitmaken van het bedrijf. Hierbij is uitgegaan van maximaal 30% aan het bedrijf ondergeschikte kantoren. Daar waar in de huidige situatie sprake is van een hoger percentage, mag dit hogere percentage gehandhaafd blijven.
In beginsel hoort detailhandel niet thuis op het bedrijventerrein. Waarbij perifere detailhandel meer passend is op een bedrijventerrein dan reguliere detailhandel. Op het bedrijventerrein zijn diverse vormen van (perifere detailhandel) vergund en toegelaten. De vergunde bestaande vormen van detailhandel zijn toegelaten in hun huidige soort en huidige omvang. De vergunde bestaande detailhandel staat in Legale detailhandel van de regels.
Ook voor bedrijfswoningen geldt dat zijn toegelaten de legale bestaande bedrijfswoningen. Deze staan in Bijlage 5 Legale bedrijfswoningen van de regels.
Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen, kamerverhuur zijn uitgesloten.
Bestemming “Bedrijventerrein -2 ” (Artikel 4)
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten in deze bestemming. Ook zijn hier geen risicovolle bedrijven toegelaten. Voor het overige is de bestemming vergelijkbaar met Bedrijventerrein - 1.
Bestemming `Groen” (Artikel 5)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.
Bestemming `Kantoor” (Artikel 6)
Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis. De grenzen van de bouwvlakken zijn ook in dit geval dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is. De entree van het bedrijventerrein aan de Beemdstraat wordt gevormd door bestaande kantoorgebouwen. Deze hebben de bestemming kantoor gekregen. Voor het overige zijn kantoren terug te vinden binnen de bestemming Bedrijventerrein 1 en 2 voor zover opgenomen op de lijst van bestaande legale zelfstandige kantoren.
Bestemming `Verkeer” (Artikel 7)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Bestemming `Water´ (Artikel 8)
Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.
Dubbelbestemmingen Leiding - Hoogspanningsverbinding en Waarde - Ecologie
Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Overige regels en de Algemene afwijkingsregels.
Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor Grondwaterbeschermingsgebied; voor de gronden in kwestie zijn de desbetreffende bepalingen van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing;
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan voor bij een aantal (bedrijfs)woningen, zelfstandige kantoren en detailhandels- en andere functies.
In 2017 is er opnieuw geïnventariseerd welke functies op welke percelen aanwezig zijn. Daar waar geen vergunningen zijn verleend en het ook niet past binnen de milieuregels en het gemeentelijk beleid is de afdeling Handhaving ingeschakeld.
Deze handhavingstrajecten worden zo spoedig mogelijk ingezet.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of bij een overeenkomst of omdat er enkel sprake is van “kruimelgevallen”.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 23 maart 2011. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In Bijlage 9 staan de reacties uit het vooroverleg.
Het voorontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2012' heeft met ingang van 10 januari tot en met 6 februari 2013 in het kader van de samenspraak ingevolge de 'Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008' ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Bovendien zijn er in het kader van deze samenspraak gedurende deze periode informatiebijeenkomsten geweest voor de woonbootbewoners en de scoutingboot, voor OndernemersKontakt De Hurk, voor de omwonenden, voor Trefpunt Groen Eindhoven en voor de ondernemers die zijn gevestigd in het plangebied.
In Bijlage 9 staan de reacties uit de samenspraak.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 22 juni 2917 tot en met woensdag 2 augustus 2017 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 21 juni 2017 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 28 zienswijzen ontvangen.
In de 'nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.
De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' opgenomen.