direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vredesplein e.o. (1e herziening)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80294-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In april 2011 is bestemmingsplan 'IV Eindhoven binnen de Ring (Vredesplein e.o.)' vastgesteld om ca. 400 woningen, rondom het Vredesplein in het stadsdeel Woensel-Zuid, te slopen en te vervangen door 443 nieuwbouwwoningen. Gekoppeld aan deze fysieke opgave voert initiatiefnemer samen met haar partners een programma uit dat het perspectief op sociale vooruitgang van de huidige buurtbewoners moet bevorderen. Het uiteindelijke fysieke resultaat moet ondersteuning bieden aan dit proces.

Inmiddels zijn voor fase 1 en 2 alle bouwvergunningen verleend en is deze bebouwing al deels gerealiseerd. Het betreft de bebouwing binnen de blokken 5,6,7,8, en 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0001.png"
Overzicht fasering Vredesplein e.o.

In verband met het mogelijk wijzigen van inzichten en het omslaan van de woningmarkt tijdens dit veeljarige project dienden het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan maximale flexibiliteit te bevatten, zodat er bijgestuurd kon worden indien dit nodig zou blijken. Echter is de beoogde flexibiliteit niet goed genoeg verwerkt in het vigerend bestemmingsplan, waardoor enkele gewijzigde inzichten helaas niet bleken te passen binnen de geldende bouwregels. Het ging hierbij voornamelijk om stedenbouwkundige wijzigingen van geringe aard, waarbij de ruimtelijke uitstraling in de betreffende gevallen niet wezenlijk wijzigde. Desondanks moesten voor al deze wijzigingen ontheffingen worden verleend en/of procedures worden doorlopen om alsnog de bouwvergunningen te kunnen verlenen.

Nu is initiatiefnemer voornemens om te starten met fase 3 (blok 3 en 4) en op langere termijn zal ook fase 4 en 5 uitgevoerd worden, en initiatiefnemer wil daarbij voorkomen dat voor dezelfde wenselijke wijzigingen wederom ontheffingen moeten worden verleend en procedures moeten worden doorlopen. Daarnaast zijn er nog enkele wijzigingen in het stedenbouwkundig plan aangebracht die niet passen binnen de bouwregels van het huidige bestemmingsplan. Om deze gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. De reeds vergunde wijzigingen van fase 1en 2 zullen ook meegenomen worden in onderhavig bestemmingplan. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd "Vredesplein e.o. (1e herziening)".

Het bestemmingsplan "Vredesplein e.o. (1e herziening)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen ten noorden van het centrum van Eindhoven en maakt deel uit van het stadsdeel Woensel-Zuid. Het plangebied wordt begrensd door de Boschdijk, Marconiplein, Kronehoefstraat (Ring), Van Brakelstraat, Woenselse Markt en de van Kinsbergenstraat. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 11 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0002.png"

Plangebied bestemmingsplan Vredesplein e.o. (1e herziening)

1.3 Voorgaande plannen

Het projectgebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan "IV Eindhoven binnen de Ring (Vredesplein e.o.)", vastgesteld door de raad op 12 april 2011 en onherroepelijk geworden op 18 juni 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0003.png"

Afbeelding vigerend bestemmingsplan Vredesplein e.o.


Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een flexibelere regeling dan in het voorheen geldende bestemmingsplan was opgenomen. Daarin werd destijds sloop en nieuwbouw van ongeveer 425 woningen mogelijk gemaakt. Een deel daarvan is inmiddels al vergund en/of gebouwd. Voor de overige te realiseren woningen zijn inmiddels, door gewijzigde inzichten, enkele stedenbouwkundige wijzigingen aangebracht van geringe aard. Onderhavig bestemmingsplan is qua opzet (stedenbouwkundige structuur) niet wezenlijk anders en het aantal woningen neemt met 18 wooneenheden toe. Daarnaast worden de reeds vergunde wijzigingen van fase 1en 2 ook meegenomen in onderhavig bestemmingplan.

Om de gewenste ontwikkeling en flexibiliteit mogelijk te kunnen maken zal daarom een nieuw bestemmingsplan moeten worden vastgesteld voor deze locatie.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch perspectief

Tot 1920 was Woensel een zelfstandige gemeente, die bestond uit verschillende gehuchten. De middeleeuwse kern van Woensel lag bij de Oude Toren (vroegere dorpskerk). De nederzetting verplaatste zich later meer in noordwestelijke richting naar de rand van een zandrug die loopt langs de Frankrijkstraat, Woenselsestraat en Vlokhovenseweg.

Binnen het gebied vormt de Kruisstraat de belangrijkste historische weg. In de tweede helft van de 19e eeuw werd vanaf de Kruisstraat een weg aangelegd naar een dorpscentrum nabij de St. Petruskerk (de huidige Kloosterdreef). In de wig tussen deze twee wegen ontstond kort na 1900 de Woenselse Markt. Tot de oude wegenstructuur (d.w.z vóór de uitbreidingsplannen) behoort ook de Hemelrijken (parallel aan de Kruisstraat), de Van Kinsbergenstraat en de Verwerstraat.

In het eerste decennium van de twintigste eeuw bood de bestaande structuur niet meer voldoende ruimte voor huisvesting van de groeiende bevolking. In 1900 bouwde voormalig woningcorporatie "Eindhoven Vooruit" al woningen aan de Weverstraat en vanaf 1914 werden aan de Hemelrijken en vervolgens ook aan aangrenzende straten tot aan de Boschdijk woningen gebouwd door de "Vereeniging Volkshuisvesting". Deze woningbouwvereniging realiseerde in 1918 de eerste planmatige uitbreiding in de vorm van sociale woningbouw rond het Vredesplein. Tussen 1922 en 1924 volgde de woningbouwvereniging "Help Uzelf door Samenwerking" met een woningbuurt in het noordoosten van het gebied. Beide buurten pasten in het uitbreidingsplan voor Groot Eindhoven van Cuypers en Kooken uit 1918, waarvan de Ringweg ter hoogte van de Kronehoefstraat de noordelijke omsluiting vormde. Van de vroege sociale woningbouw zijn alleen de buurt rond het Vredesplein en de Gildebuurt nog aanwezig. De eerste daarvan heeft met uitzondering van het Vredesplein als gevolg van renovatie aan authenticiteit sterk ingeboet.

2.2 Beschrijving projectgebied

Omgeving
Oud Woensel is qua bebouwingstypologie zeer gevarieerd en is opgebouwd uit doorgaans grotere, heldere stedenbouwkundige eenheden. Het gebied wordt gedefinieerd door een aantal duidelijke stedenbouwkundige 'landmarks' en structuren in de vorm van markante en historische gebouwen (zoals Sancta Maria en de boerderij aan de Woenselse Markt) respectievelijk de ruimtelijke structuren die gevormd worden door de Kloosterstraat, Van Brakelstraat, Kruisstraat, Woenselse Markt, Van Kinsbergenstraat, Hemelrijken, Verwerstraat-Schoenmakersstraat en Vredesplein-Trompstraat. Dragende elementen zijn hierbij het pleinkarakter en de (opbouw van de) bebouwingswanden. De verschillende buurten hebben over het algemeen een stenig karakter. De kwaliteit van de openbare ruimte is daardoor op veel plekken aan de magere kant. Er zijn weinig aantrekkelijke verblijfplekken en er is weinig groen in de wijk. Vooral het parkeren en het autoverkeer op en rond de Kruisstraat en de Woenselse Markt vormde een toenemende bedreiging voor de verblijfskwaliteit. Recentelijk is de Woenselse Markt en de Kruisstraat gerenoveerd, waarbij de verblijfskwaliteit sterk is verbeterd. Door de aanpassing van de verkeerstromen is deze bedreiging niet meer toenemend.

De ambitie is de huidige stedenbouwkundige structuur en markante gebouwen grotendeels te behouden. Dat bepaalt de herkenbaarheid van Oud Woensel en de verschillende buurten als onderdelen daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0005.png"
Obliekfoto's projectgebied Vredesplein e.o.

Projectgebied


Radiale infrastructuur
Deze structuur omvat de hoofdradialen, zowel de routes die de wijk verbinden met de binnenstad als de uitvalsroutes uit de stad. De oude radiaal Hemelrijken met lintbebouwing komt uit op de toegangsstraat tot de buurt, de van Speykstraat. De Ruyterstraat vormt de dwarsverbinding met de doorgaande radiaal, de Boschdijk. Deze loopt langs het plangebied en vormde de verbindingsweg van Eindhoven naar 's-Hertogenbosch. Aan de noordzijde van het plangebied vormt de Kronehoefstraat als onderdeel van de rondweg de begrenzing.


Ruimtelijke compositie
De buurt Vredesplein e.o. kent een totaal compositie, met het handschrift van een specifieke auteur. Dit met één architectonisch stedenbouwkundig handschrift vormgegeven plan, wordt een totaalkunstwerk ("Gesamtkunstwerk") genoemd. Centraal voor identiteit en samenhang staat het in beeld brengen van de ruimtelijke compositie van de buurt. Verder is belangrijk met welke architectonische articulaties of specifieke woningtypes, de totale compositie in de stedenbouwkundige structuur is uitgewerkt.

Interne compositie
De hoofdstructuur van de interne compositie wordt gevormd door de Trompstraat als centrale as binnen de buurt, het Vredesplein en de Van Speykstraat. De Trompstraat als as in de compositie verbindt bovendien twee pleinen met elkaar. Binnen de buurt is dat het Vredesplein en daarbuiten is dat de Woenselse Markt als oude "plaatse" behorend tot de oude kern van het akkerdorp Woensel. De hoofdstructuur wordt qua bebouwing begeleidt door de woningtypes met meer allure.

Gevarieerd samengestelde bouwblokken
De buurt Vredesplein e.o. betreft een samengestelde eenheid van architectuur en stedenbouw op bouwblokniveau. Door de verschillen in dak- en gevelvormen wordt per bouwblok zowel individualiteit (topgevels) als collectiviteit (samen onder één dak) tot uitdrukking gebracht.

Bouwblokken met die verscheidenheid aan gevelhoogtes en gevelopbouw werden strategisch ingezet in het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan. Er valt een hiërarchie van hoofd- en nevenstraten te onderscheiden met daaraan gekoppelde woningtypes.

Randen
De buitenranden van de buurt Vredesplein e.o. vormen breukvlakken met aangrenzende bebouwingen die totaal anders van aard zijn. De van Kinsbergenstraat met aan één zijde het specifieke complex van het Vredesplein e.o. en aan de overzijde lintbebouwing en de Kronehoefstraat met hoogbouwontwikkelingen, vormen in dit kader de belangrijkste randen van het gebied.

Verkeer en parkeren
Als gebiedsontsluitingswegen zijn onder meer aangewezen: Marconiplein-Kronehoefstraat (Ring) en de Boschdijk. De laatste twee liggen direct tegen, maar buiten de grenzen van het plangebied. De gebiedsontsluitingswegen vormen het verkeersgebied en zijn bedoeld voor bundeling van niet-wijkgebonden, gemotoriseerde verkeersstromen (doorgaand stedelijk verkeer, wijkverkeer). Vooral de Ring heeft een belangrijke verdeelfunctie van verkeersstromen in de stad, zodat doorgaande verkeersstromen door de binnenstad en woonwijken voorkomen worden. De overige in en nabij het plangebied zijn ingericht als 30 km/uur zone.

De verkeersstructuur in Oud Woensel was niet optimaal. Zo ontbrak een duidelijk hiërarchie van ontsluitingswegen en verblijfsgebieden evenals een scheiding van verkeerssoorten. Daardoor ontstonden er voornamelijk op de Kruisstraat voor voetgangers en fietsers onveilige situaties, wat onder andere aanleiding vormde voor de nieuwe inrichting van de Kruisstraat als fietsstraat. Verder is er thans sprake van overlast (parkeren, geluid) voor de bewoners in sommige straten. Binnen het huidige plangebied is er vooral veel sprake van parkeeroverlast als gevolg van bezoekers- en werknemersverkeer van winkels en de Woenselse warenmarkt.

2.3 Beschrijving projectprofiel

Ruimtelijke ontwikkeling
De reden van de transformatie van het projectgebied was het feit dat initiatiefnemer het vooroorlogse deel van haar woningvoorraad in dit gebied, ca. 400 woningen, wilde moderniseren. Een haalbaarheidsonderzoek leverde op dat woningen te renoveren waren, maar dat daarmee de gewenste kwaliteitssprong naar meer differentiatie en kwalitatief betere woningen niet bereikt zou worden. Initiatiefnemer heeft daarom in april 2006 gekozen voor sloop en vervangende nieuwbouw met waarborging voor betaalbaarheid, participatie en terugkeer van bewoners. Gekoppeld aan deze fysieke opgave voert initiatiefnemer samen met haar partners een programma uit dat het perspectief op sociale vooruitgang van de huidige buurtbewoners moet bevorderen. Het uiteindelijke fysieke resultaat moet ondersteuning bieden aan dit proces.

Doel is te komen tot de uitvoering van een integraal wijkvernieuwingsplan voor de buurt Vredesplein e.o., waarbij het bieden van een nieuw toekomstperspectief voor de huidige bewoners en nieuwkomers centraal staat. Dit toekomstperspectief wordt geboden door de herstructurering van de huidige woningvoorraad tot een gevarieerd woonmilieu met diverse woningtypes, zowel in soort als prijscategorie.


Uitgangspunten stedenbouwkundige structuur en openbare ruimte


Stedenbouwkundige structuur
In de 'Kaders en ambities wijkvernieuwing Vredesplein e.o. (d.d. 29 april 2009)' heeft initiatiefnemer de kaders, ambities en wensen geformuleerd met betrekking tot de gewenste te realiseren stedenbouwkundige structuur en architectuur van deze nieuwe woonwijk.

Voor de bebouwing aan de Ring is een bebouwingsgrens bepaald. Hoewel hierbij niet wordt aangesloten bij de rooilijn, worden de bouwmassa en de schaal van de omliggende grote gebouwen hierbij wel meegenomen. Ook is de leesbaarheid van de achterliggende bebouwing in het totale beeld van de Ring van groot belang. Deze bebouwing dient zich ruimtelijk en architectonisch te voegen in het totale plan. Het plan zal de historische radialen respecteren (de Hemelrijken) en zorgvuldig om gaan met de oude (19e-eeuwse) wegen (Van Kinsbergenstraat). Vanzelfsprekend dient er een optimale aansluiting van het plan op zijn omgeving te zijn. Dat zijn niet alleen de wegen en overige verbindingen maar soms ook de weinig attractieve achterkanten van de bestaande bebouwing.

Voor de situering en massa's van de nieuwe bebouwingswanden aan de noordzijde van de Van Kinsbergenstraat wordt rekening gehouden met de mogelijk zwaardere verkeersfunctie.

Ruimtelijk dient het plan zich aan te passen aan zijn omgeving. De overgangen naar de nabije buurten dienen op logische en attractieve wijze vorm gegeven te worden. De gedachte van een centrale ruimte is op meerdere manieren uitlegbaar. In het plan resulteert dat in 'groene vingers' doorlopende, autovrije groene zones op de plekken van het oude stratenpatroon.

Vanuit de gewenste identiteit van de buurt is kwaliteitsverbetering van het openbaar gebied essentieel, onder meer door het creëren van ontmoetingsplekken, die 'vanzelfsprekend' zijn voor bewoners en gebruikers van het gebied. Vanuit de eerder genoemde Ieefstijlbenadering wordt gekozen voor kleinschalige ontmoetingsruimten, waar men gelijkgestemde kan ontmoeten. Daarnaast moet er ook ruimte zijn voor ontmoeting met anderen Ieefstijlgroepen. De groenkwaliteit dient verbeterd te worden, waarbij de voorkeur uitgaat naar een samenhangende groenstructuur, een groene ader door de wijk.

Door initiatiefnemer zijn destijds een aantal aanvullende specifieke uitgangspunten bij de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan toegevoegd die verwijzen naar de financiële kaders. Het betreft:

  • maximale flexibiliteit: In verband met het mogelijk wijzigen van inzichten of het omslaan van de woningmarkt tijdens dit veeljarige project dienen het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit te bevatten, zodat er bijgestuurd kan worden indien dit nodig blijkt;
  • gebouwde hoekoplossingen die niet hoger zijn dan 1 bouwlaag zoals een tuinmuur, berging, aanbouw met of zonder dakterras of tussenbebouwing;
  • diversiteit van de woningen met name in typologie en herkenbare architectuur, diversiteit aan woonmilieus', wonen aan de straat, aan een plein, aan een plantsoen, in een appartement of patiowoning e.d.;
  • uitgaan van stedelijke privé-zone voor de woning dan wel ''Brabantse stoep'';
  • kostenbewust stedenbouwkundig ontwerp door gebruik te maken van het huidige netwerk van ondergrondse infrastructuur c.q. bestaand stratenpatroon, voorkomen van ronde vormen en niet-haakse hoeken en blokken van minimaal 5 woningen en gelijke beukmaten binnen een blok;

Openbare ruimte
In de 'Kaders en ambities wijkvernieuwing Vredesplein e.o. (d.d. 29 april 2009)' heeft initiatiefnemers de kaders, ambities en wensen geformuleerd met betrekking tot de gewenste te realiseren openbare ruimte binnen deze nieuwe woonwijk.


Behoud van aansluiting op de bestaande ''dragers'' Hemelrijken en Woenselse Markt is randvoorwaarde voor de inrichting van de openbare ruimte. De verblijfskwaliteit van de openbare ruimte moet verhoogd worden met nadruk op ontmoeten, verblijven en bewegen. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan aantrekkelijke. De buurt ligt verder erg gunstig ten opzichte van winkels.

Ontmoetingsmogelijkheden en activiteiten op straat- en buurtniveau bevorderen is eveneens een belangrijk uitgangspunt. De centrale openbare ruimte en de ruimte op straatniveau moet hiertoe uitnodigen. Voor kinderen in de verschillende Ieeftijdscategorieën dienen speelplekken ingericht te worden op verschillende plaatsen in de buurt. Het gemeentelijke spreidingsbeleid wat betreft speelvoorzieningen dient als richtlijn te worden gehanteerd. Aanleg van een speelvoorziening voor kinderen tot 12 jaar moet worden opgenomen. Bevorderen van buurtontmoeting is een belangrijk uitgangspunt bij de inrichting openbare ruimte. Gedacht wordt aan kleinschalige ontmoetingsplekken waar men gelijkgestelde bewoners kan ontmoeten, maar ook aan een multifunctioneel ontmoetingspunt dat aantrekkelijk is voor verschillende Ieefstijlgroepen.

De actieradius van de doelgroepen van woonservice is niet zo groot. Bij de aankleding van de buurt moet hiermee rekening gehouden worden (bv verblijfsgroen met banken). De inrichting van de (openbare) ruimte vraagt afstemming tussen initiatiefnemer en gemeente. Tevens rekening houden met het effect op verblijf van andere gebruikers in het gebied (bv dak- en thuislozen,aantrekking op jeugd).

Stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitsplan herstructurering Vredesplein e.o.
Met in acht name van de bovengenoemde kaders, ambities en uitgangspunten heeft De Architectenwerkgroep Tilburg (DAT) destijds een Voorlopig Stedenbouwkundig Ontwerp (VOSP) opgesteld. Het complete VOSP maakte destijds onderdeel uit van de planstukken. Inmiddels is het stedenbouwkundig ontwerp op enkele locaties en onderdelen gewijzigd (VOSP 2017). Deze wijzigingen worden beschreven in paragraaf 2.3.4. Desondanks blijft het stedenbouwkundig ontwerp van DAT (voor blokken 3,4,5,6,7,8,11 en 12) nagenoeg volledig gehandhaafd en zien de wijzigingen slechts op enkele stedenbouwkundige aspecten van geringe aard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0006.png"

VOSP 2017 van herstructurering Vredesplein e.o.

Het centrale thema bij de herstructurering van het Vredesplein e.o. is de veranderde samenleving in het algemeen en daarmee de veranderingen in deze buurt. Sinds de jaren '20, toen de oude wijk is gebouwd, is de samenleving veel meer divers geworden. Dit sociale aspect, beïnvloed zowel de stedenbouw als de architectuur. De opgave is daarbij om de verscheidenheid en diversiteit die de buurt op dit moment kenmerkt in balans te brengen met het belangrijk restant collectieve waarde dat deze bewonersgroep tot gemeenschap bindt.

Initiatiefnemer wil bouwen voor deze bewoners die willen terugkeren naar de wijk, maar ook voor een groep nieuwkomers die zich thuis voelen in een buurt met terugkeerders. De buurt moet een duidelijke identiteit bieden, zodat zowel beide doelgroepen bewust kunnen kiezen voor het wonen op deze locatie en het zich verbinden aan de vernieuwde buurt.

Het collectieve aspect in de nieuwe stedenbouw van de buurt bestaat voor een belangrijk deel uit de transformatie van de oorspronkelijke 'tuinwijk' naar een nieuwe 'tuinbuurt'. De stedenbouw en architectuur zullen daarbij vrij moeten zijn van iconografie, zodat toe-eigening door gebruikers mogelijk wordt. Bij het tot stand komen van het stedenbouwkundig plan hebben subthema's als een duurzame en groene buurt, een autoluwe omgeving, speelgelegenheden voor kinderen en ontmoetingsplekken in de openbare ruimte voor de bewoners een vormende rol gespeeld. Voor de beeldkwaliteit betekent dit dat de continuïteit van de openbare ruimte en het groene karakter ervan op de voorgrond dient te treden.

Maar de nieuwe openbare ruimte en daarmee ook de nieuwe stedenbouwkundige structuur, wil naast een kwalitatieve gebruiksruimte voor haar bewoners ook aansluiting zoeken bij de wijk Oud Woensel. Daarbij blijft ze een aanwijsbaar geheel in het stedelijk weefsel, en heeft ze een herkenbaar, openbaar gebied, terwijl ze tegelijkertijd juist functionele verbindingen weet te leggen. Het destijds gemaakte 'Beeldkwaliteitplan herstructurering Vredesplein e.o'. en het Masterplan Openbare ruimte zijn uiteindelijk tot een neerslag geworden van een zoektocht waarin met name de achtergronden die bij het tot stand komen van het stedenbouwkundig plan een rol hebben gespeeld, inzichtelijk worden gemaakt, met als belangrijkste doel om voor het vervolgtraject een inspirerend kader te schetsen.

Openbare ruimte
Met in acht name van deze kaders, ambities en uitgangspunten is destijds ook een 'Masperplan Openbare Ruimte opgesteld'. Een tweetal ruimtetypologieën staan binnen het plangebied centraal: een rondgaande corridor die de gehele wijk ontsluit voor het autoverkeer en de binnenruimte in de wijk met de woningen aan het groen.


Corridor
De corridor vormt de hoofdroute door de wijk voor autoverkeer. Via deze route worden de achterterreinen ontsloten waar bewoners hun auto kunnen parkeren. Bezoekersparkeren vindt plaats aan twee zijden in de corridor. Het totale profiel van de straat is circa 15 meter. In de straat is een zogenaamde encroachmentzone / 'Brabantse stoep' opgenomen als overgang tussen de voordeuren en het trottoir. De woningen sluiten hierdoor niet 'koud' aan de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0007.png"

Afbeelding openbare ruimte Vredesplein e.o. uit Masterplan Openbare Ruimte

Park


Het binnengebied wordt als park getypeerd. Uitgangspunt is een park van gevel tot gevel. Mensen wonen aan het park en niet aan hun eigen tuin. Iedere woning aan het park krijgt een zone van 90 cm langs de hele gevel die verhard zal worden.

De overige ruimte wordt ingezaaid met verschillende soorten gras. Zo wisselen vlakken met hoog siergras en laag, gemaaid gras zich af (afhankelijk van de functie van het gebied). Belangrijk is dat het park vanuit de corridor goed zichtbaar is. Het groen van het park wordt zoveel mogelijk doorgetrokken richting de corridor.

Binnen het park worden voor verschillende doelgroepen verblijfsplekken ingericht. Voor langzaamverkeer wordt de wijk verknoopt met de rest van de omgeving. Bestaande doorgaande informele fietsroutes vinden hun doorgang in het park. Een deel van de fietspaden wordt geschikt gemaakt voor calamiteiten- en onderhoudsverkeer.

In principe zijn de woningen in geval van een calamiteit via het achterterrein benaderbaar. De huizen waarbij deze afstand te groot wordt zijn vanuit het park bereikbaar. Veel woningen hebben hun voordeur aan het park. Een netwerk van paden ontsluit deze woningen. In dit netwerk komen ook paden om de achterterreinen met het park te verbinden. Daarnaast fungeert het netwerk als intern circuit waarbij mensen een rondje door het park kunnen lopen en zo 'automatisch' langs de verschillende verblijfsplekken komen.

Realisatie fase 1 en 2 en vergunde / beoogde wijzigingen
Inmiddels zijn voor fase 1 en 2 alle bouwvergunningen verleend en is deze bebouwing al deels gerealiseerd. Het betreft de bebouwing binnen de blokken 5,6,7,8 en 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0008.png"

Luchtfoto van plangebied met fase 1 en 2 rood omlijnd

Vanwege enkele gewijzigde inzichten die niet pasten binnen het geldende bestemmingsplan zijn voor verschillende afwijkingen ontheffingen verleend of is er afgeweken van het bestemmingsplan door middel van een Wabo-projectafwijkingsbesluit. Een overzicht van de betreffende wijzigingen worden hieronder puntsgewijs beschreven:

- Het mogelijk maken van een ontsluiting naar de achterzijde van blok 5:
Deze ontsluiting maakte al onderdeel uit van het definitieve stedenbouwkundig plan dat goedgekeurd is door alle betrokken partijen. Echter is deze ontsluiting destijds niet goed overgenomen in het bestemmingsplan. Het gaat om een verbinding tussen de Trompstraat en het achtergebied waar bewoners hun auto's kunnen parkeren. In onderhavig bestemmingsplan wordt hier een flexibelere regeling voor getroffen.

- Het anders invullen van gronden die in zijn geheel waren bedoeld als ontsluiting van het achterliggende gebied:
De ontsluitingen naar het achtergebied waren in het bestemmingsplan qua positie met een ruime marge ingetekend. De rede hiervoor was dat het in de VOSP fase van het stedenbouwkundig plan het moeilijk is om de definitieve positie van de ontsluiting exact te bepalen, omdat bijvoorbeeld woningaantallen en beukmaten dan nog niet exact bekend zijn. Om ontwerpvrijheid tijdens de vervolgfase te garanderen is destijds besloten om de posities van de ontsluitingen naar het achtergebied indicatief aan te duiden op de bestemmingsplankaart, en deze later te preciseren. Artikel 6.2.1.c. had moeten zijn: 'ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dienen de gronden [deels] te worden ingericht als ontsluiting naar het achterliggende gebied.' In fase 1 en 2 zijn de ontsluitingen naar het achtergebied volgens dit principe, in overeenstemming met de eisen gesteld door de stedenbouwkundig en verkeerskundige van de gemeente Eindhoven, ontworpen en uitgevoerd. In onderhavig bestemmingsplan wordt hier een flexibele regeling voor opgenomen.

- Het mogelijk maken van patio's, omdat deze vanwege hun platte dak niet mogelijk waren binnen de bouwvoorschriften:
In het kapplan dat is opgenomen in het 'Beeldkwaliteitsplan herstructurering Vredesplein e.o.' dat in zijn geheel deel uitmaakte van de planstukken, werd nader invulling gegeven aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan. De patiowoningen worden hier beschouwd als incidenteel en ondergeschikt aan de hoofdgebouwen. In het kapplan hebben deze patiowoningen een plat dak, eventueel met de mogelijkheid om een dakterras te realiseren. Fase 1 en 2 zijn ontworpen en uitgevoerd volgens deze richtlijn in het BKP. In onderhavig bestemmingsplan worden nu ook patiowoningen mogelijk gemaakt.

- Het mogelijk maken van dakkapellen/dakopbouwen waardoor er een 'extra' bouwlaag ontstaat, wat in strijd was met de maximaal toegestane 2 bouwlagen:
Dakkapellen/dakopbouwen over de volledige breedte aan de voorzijde van een hoofdgebouw zijn in fase 1 en 2 toegestaan vanuit de overwegingen dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt een meerwaarde is voor het plan om op specifieke plekken een extra architectonisch element toe te voegen. In dergelijke gevallen is er sprake van een stedenbouwkundige meerwaarde.
Daarnaast wordt er soms gekozen voor een dakkapel die niet tot de nok doorloopt. Hierdoor is er nog steeds sprake van onderscheid tussen een dakkapel en volledige 3-laagse bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0009.png"
Voorbeeld van woning met dakopbouw over de volledige breedte

In onderhavig bestemmingsplan wordt afgestapt van de regeling in 'bouwlagen', maar wordt er uitgegaan van toegestane maximale goot- en bouwhoogten. Ook is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om dakopbouwen over de volledige breedte mogelijk te maken.

- Het realiseren van een techniekruimte 'warmte-koudeopslag' (WKO) die de maximaal toegestane hoogte van 3 meter en oppervlakte van 15 m2 overschrijdt.
Het basisprincipe van het stedenbouwkundig plan is dat er sprake moet zijn van aaneengesloten, plastische, bebouwing. Om dit te realiseren is bijvoorbeeld de materialisering en hoogtes van tuinmuren die grenzen aan de openbare ruimte meegenomen in het BKP. In blok 6 is er sprake van een specifieke situatie. Tussen de hoofdbebouwing aan de Zeeheldenlaan en de hoofdbebouwing aan de Trompstraat zit een 'gat' van 20 meter. Om de continuïteit van de hoofdbebouwing hier te garanderen is een tuinmuur niet genoeg. De introductie van de duurzame nutsvoorziening op deze plek lost dit stedenbouwkundig probleem hier op door de tuinmuur te vervangen door een bijgebouw, dat qua materialisering en omvang (hoogte en oppervlak) wel in staat is dit gat op adequate manier te vullen. In onderhavig bestemmingsplan wordt voor duurzame WKO voorzieningen een flexibele regeling opgenomen.

- Toevoegen van poortwoningen
Doordat de eis van een verplichte inrichting als ontsluiting naar het achterliggende gebied is komen te vervallen en ter plaatse van deze toegangen nu ook bovenwoningen mogelijk worden gemaakt, worden er 18 extra 'poortwoningen' in onderhavig gebied mogelijk gemaakt.

- Aanpassen van stedenbouwkundige aard
Naast bovenstaande punten zijn er nog enkele wijzigingen in het stedenbouwkundig plan aangebracht die niet passen binnen de bouwregels van het huidige bestemmingsplan. Zo is in fase 1, blok 11 aangepast qua hoogte, programma, ontsluiting parkeergarage en functie van het plein. Zijn de uitgangspunten voor blok 12 aangepast met betrekking tot handhaven van de bestaande woningen i.p.v. sloop. Daarnaast zijn ook bouwmogelijkheden voor blok 10 aangepast, als gevolg van aanpassingen aan het blok 11 (geen bebouwing aan het plein).

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.


Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Conform artikel 3.6.1 lid 2 Bro moet bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Dit dient te gebeuren door middel van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder werkt volgens drie stappen:
1. beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Dit bestemmingsplan voorziet in een flexibelere regeling dan in het voorheen geldende bestemmingsplan was opgenomen. De opzet, inclusief de bouwvlakken zijn niet wezenlijk anders. Er vindt een geringe verandering plaats in het aantal te realiseren woningen. Echter was in het voorheen geldende bestemmingsplan geen maximaal aantal woningen opgenomen. In dit bestemmingsplan is hierin wel voorzien. Omdat het aantal woningen destijds niet planologisch was geregeld en de beoogde ontwikkeling niet wezenlijk anders is dan op basis van het hiervoor geldende bestemmingsplan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan hoeft dan ook niet onderbouwd te worden met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking; artikel 3.1.6 lid 2 Bro is niet van toepassing.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of binnen de EHS. Het plangebied is wel grotendeels gelegen binnen het beperkingengebied van Eindhoven Airport.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
2. het landelijk gebied
3. de stedelijke structuur
4. de infrastructuur

In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, mits voldaan wordt aan de afspraken uit het RRO en de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals reeds uit paragraaf 3.2.2 blijkt, is ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met betrekking tot de regionale woonafspraken wordt nader ingegaan in paragraaf 3.5. Hieruit blijkt dat de woningen in dit plangebied reeds behoren tot de harde plancapaciteit.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0010.png"

Uitsnede Integrale plankaart structuren en aanduidingen Verordening Ruimte 2014 (plangebied globaal rood omlijnd)

Toepassing plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling

Dit bestemmingsplan ziet op sloop en nieuwbouw van woningen, waarbij ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan in dit plan in een flexibelere regeling is voorzien. Het aantal planologisch toegestane woningen neemt hier niet toe. De extra woningen op basis van het destijds vastgestelde VOSP worden toegevoegd om vanuit stedenbouwkundig oogpunt een goede oplossing te krijgen bij de ingang naar de parkeerterreinen (zie paragraaf 2.3.4).

De verantwoordingsplicht uit de Verordening Ruimte 2014 is dan ook niet van toepassing. In paragraaf 3.5 volgt dat de woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (door sloop nieuwbouw), reeds deel uit maken van de harde plancapaciteit.

Daarnaast is het belang van zorgvuldig ruimtegebruik in de Verordening Ruimte 2014 aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2. In deze paragraaf is aangegeven dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Gebruik van de ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0011.png"

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omlijnd)

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast. Daarnaast is in 2013 het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrije sectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.

Regionaal woningbouwprogramma

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.

In 2014 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 tot en met 2023 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2023 nog 3775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. Eind 2015 is het woningbouwprogramma tot en met 2024 vastgesteld. De onderlinge verdeling per gemeente is nog niet vastgesteld. Dat gebeurt voor het einde van 2016.Tot die tijd toets de provincie nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen aan het woningbouwprogramma van 2014. Met onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie
De woonvisie is samen met de partners in stad en regio opgesteld. Via gesprekken en bijeenkomsten hebben inwoners en bedrijven op ambtelijk en bestuurlijk niveau een bijdrage geleverd. Voorbeelden van de ruim honderd participanten zijn: inwoners zoals studenten, expats, zelfbouwers en geïnteresseerde Eindhovenaren, corporaties en huurdersorganisaties, zorginstellingen, ontwikkelaars, bouwers en beleggers, Platform 31, provinciale en landelijke overheid, gemeenten in het stedelijk gebied, bedrijven, onderwijsinstellingen, makelaars, particuliere verhuurders, architecten, stedenbouwers, adviseurs, en belangenbehartigers. In december 2015 is de woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad.


De Woonvisie Eindhoven 2015 is opgebouwd langs drie sporen, namelijk Eindhoven als:

  • ambitieuze stad
  • solidaire stad
  • innovatieve stad

Binnen deze drie sporen wordt aandacht besteed aan een aantal belangrijke thema's, zoals de twee snelheden in de stad, verdichting en stedelijkheid, gedifferentieerde wijken en buurten, de (gewenste) samenstelling van de woningvoorraad, de relatie met de regio, duurzaamheid en Eindhoven als Living Lab om de toekomst van het wonen te ontdekken.

Wat betreft Eindhoven als solidaire stad wordt nog het volgende opgemerkt. De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

3.5.3 Woningbehoefte

Centrumstedelijk woonmilieu
Zowel uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2014) als het woningmarktonderzoek toegespitst op Eindhoven (De sterke stad, 2014) blijkt een grote behoefte aan centrumstedelijke woonmilieus. Naast grondgebonden woningen is er ook ruimte voor appartementen. Dit blijkt uit onderstaande grafiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0013.png"
Bron: Regionaal woningmarktonderzoek 2014

Harde plancapaciteit

De woningen die in dit plangebied mogelijk zijn en worden gemaakt, volgt uit het voorheen geldende bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan was gebaseerd op wijkvernieuwing. De woningen hebben op basis van dat bestemmingsplan een directe bouwtitel, het maximaal aantal te realiseren woningen is echter niet vastgelegd. Zoals reeds is aangegeven in paragraaf 3.2.2 zijn de bouwvlakken nagenoeg hetzelfde. Voornamelijk de bouwregels zijn flexibeler zodat voorkomen wordt dat bij elke fase van de ontwikkeling telkens een afwijkingsprocedure gevolgd moet worden. Gelet op het vorenstaande behoren de woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (maximaal 450 wooneenheden) reeds tot de harde plancapaciteit van de gemeente.


Huisvestingsverordening

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.

De huisvestingsverordening is van toepassing naast onderhavig bestemmingsplan.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Volgens de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied een gebied met een lage of geen archeologische verwachting. Het betreft hier gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische resten uiterst klein wordt geacht. Hieronder vallen tevens de gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van sanering, ontgronding, onderkeldering of zware fundering zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Hieronder vallen ook de zogenaamde 'gedeselecteerde gebieden'. Dat zijn gebieden waar het bevoegd gezag (gemeente of RACM) heeft vastgesteld dat geen verder onderzoek hoeft plaats te vinden (bijvoorbeeld na archeologisch vooronderzoek of opgraving).

Voor het plangebied geldt derhalve geen specifieke archeologische verwachtingswaarde. Daar komt bij dat het plangebied intensief bebouwd was (en is). Er heeft dus reeds een verstoring plaatsgevonden van de ondergrond. Conclusie is dat niet verwacht wordt dat door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling binnen het plangebied archeologische waarden verstoord zullen worden. Indien desalniettemin tijdens de bouw archeologische vondsten plaatsvinden, zal de initiatiefnemer dat - conform haar verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 - melden bij het Meldpunt Archeologische Bodemvondsten Noord-Brabant.

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met cultuurhistorische waarden in Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stadsen dorpsgezichten, monumentale bomen en archeologische verwachtingsgebieden. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven wordt het gebied Oud Woensel of delen daarvan niet aanmerkt als historisch waardevolle stedenbouwkundige structuur. Wel zijn enkele wegen aangegeven met een bovenlokale cultuurhistorische waarde. Dat zijn de wegen die het gebied omsluiten en de Kruisstraat met de vertakking bij de Woenselse Markt richting Van Brakelstraat en Kloosterdreef. De Boschdijk, de Montgomerylaan en de Ring zijn op stedelijk niveau belangrijke structuurdragers. De Kruisstraat en de Van Brakelsstraat zijn vooral van belang als historische lijnen. Daarbinnen is de ruimtelijke belevingswaarde van de Woenselse Markt cultuurhistorisch van belang.

Van de vroege sociale woningbouw zijn alleen de buurt rond het Vredesplein en de Gildebuurt nog aanwezig. De eerste daarvan heeft - met uitzondering van het Vredesplein zelf - als gevolg van renovatie aan authenticiteit sterk ingeboet.

Binnen het plangebied zelf zijn geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten dan wel beeldbepalende panden aanwezig. Het plangebied is verder op een zodanige afstand van gemeentelijke monumenten gelegen, dat de planontwikkeling zowel direct als indirect geen consequenties voor deze panden heeft. Het uit te voeren stedenbouwkundige plan is wel tot stand gekomen met inachtname van de historische structuur van het Vredesplein en bouwt verder op deze historische lijnen.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Parkeren

Het parkeerregime wordt eveneens primair op wijkniveau benaderd. Het Masterplan Oud Woensel kiest voor een samenhangend geheel aan maatregelen. Uitgangspunt is onder meer dat in de woonbuurten het parkeren voor bewoners en bezoekers zelf moet worden opgelost. Hierbij dient de parkeerbehoefte voor het te realiseren woning- en voorzieningenvolume te worden gekwantificeerd en vertaald in parkeerplaatsen.

Het plangebied is volgens de Nota Parkeernormen gemeente Eindhoven (2016) gelegen in een 'schilwijk' waarbij een minimale en maximale norm voor het hele plangebied is aangegeven. Deze parkeerkencijfers - met de minimale en maximale normering - maken onderdeel uit van de planregels en hieraan moet derhalve worden voldaan. Het betreft hier:

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0014.png"

De gemeente Eindhoven en initiatiefnemer hebben binnen de bandbreedte van deze verplichte parkeernormering afspraken gemaakt over een meer op maat toegesneden parkeernormering voor een aantal functies binnen Vredesplein e.o.. Uitgangspunt is, dat de minimale parkeernorm voor het Vredesplein e.o. zoals die in bovenstaande tabel is opgenomen, binnen het plangebied zal worden gerealiseerd. Bewonersparkeren zal grotendeels plaatsvinden op afgesloten achterterreinen op maaiveldniveau dan wel in afgesloten ondergrondse parkeergarages. Bezoekersparkeren geschiedt aan twee zijden in de corridor in de vorm van parkeren op de stoep. Deze parkeerplaatsen zijn openbaar en dus voor zowel bewoners als bezoekers toegankelijk. Bij de uitwerking wordt per deelgebied een parkeerbalans opgesteld.

Bij de realisatie van fase 1 en 2 is destijds rekening gehouden met de parkeernormen die toen van toepassing waren. Deze zijn grotendeels al gerealiseerd in het plangebied.

3.7.2 Verkeer

De toekomstige verkeersstructuur wordt op wijkniveau vormgegeven. Centraal staat de versterking van de verblijfskwaliteit in heel Oud Woensel, zowel op de as (Kruisstraat - Woenselse Markt) als in de woonbuurten (zoals Vredesplein e.o.). De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer, parkeeroplossingen en inrichtingen van het openbaar gebied zijn hierbij van belang. Uitgangspunt hierbij is dat het doorgaande gemotoriseerde verkeer zoveel mogelijk via de stedelijke hoofdroutes (Boschdijk, Montgomerylaan, Kronehoefstraat) wordt afgewikkeld en dus uit de woongebieden wordt geweerd. De hoofdverkeersstructuur van de wijk zal bestaan uit twee verkeerslussen die de Kruisstraat en de Woenselse Markt verbinden met de stedelijke hoofdroutes.

De ontsluiting van de woonbuurten (zoals het plangebied Vredesplein e.o.) is gericht op bestemmingsverkeer. Hier geldt, net als in de rest van de wijk Oud Woensel, een maximale snelheid van 30 km/uur. De inrichting en wegprofielen zullen op deze beperkte verkeersfunctie worden aangepast. Belangrijk aspect hierbij is dat de weg 'leesbaar' moet zijn, dat wil zeggen uit het wegbeeld, de aanblik van de weg, de weginrichting en de omgeving, moet het voor de weggebruiker duidelijk zijn welk gedrag van hem en andere verkeersdeelnemers verwacht wordt.

Uitgangspunten van de gemeente Eindhoven voor het gebied 'Vredesplein e.o.' zijn:

  • voorkeur voor klinkerbestrating (geen asfalt);
  • één rijbaan voor alle bestuurders, trottoirs voor voetgangers;
  • bewonersparkeren op eigen terrein;
  • bezoekersparkeren via langsparkeren;
  • smal wegprofiel, korte rechtstanden.


Straatprofielen worden zodanig ontworpen dat snelheidsremmende maatregelen (zoals
drempels, plateaus en versmallingen) niet of slechts heel beperkt nodig zijn. Behalve borden
aan de randen die het 30 km/uur- en het parkeerregime aangeven, worden zo weinig mogelijk
verkeersborden toegepast. Leesbaarheid van de weg is ook hier weer van belang. Op de wijze
moet ook de gelijkwaardigheid van de kruisingen binnen het verblijfsgebied benadrukt worden.

De corridor zal de doorgaande autoroute in de wijk gaan vormen. De Trompstraat zal voor voetgangers en fietsers een belangrijke verbinding vormen tussen Vredesplein en Woenselse Markt. Autoverkeer wordt ontmoedigd om deze route te gebruiken. Middels éénrichtingsverkeer met langsparkeren wordt dit functioneel onaantrekkelijk gemaakt. De belangrijkste routes voor fietsers en voetgangers worden doorgezet in het park. Deze routes maken geen onderdeel uit van het primaire fietsnetwerk van Eindhoven, maar vormen een informeel netwerk tussen de verschillende wijken. Deze routes zijn 3 meter breed, waardoor ze in geval van nood ook door calamiteitenverkeer gebruikt kunnen worden. In principe is dit niet nodig. Bijna alle huizen zijn vanaf het achterterrein bereikbaar voor de hulpdiensten. Daarom wordt de stippellijn uitgevoerd als een pad van 2 meter. Dit om zoveel mogelijk ruimte te houden voor het groene beeld. De zogenaamde 'olifantenpaden' worden 1,5 meter breed en vormen de verbindingen vanaf de ruggengraat naar de voordeuren van de woningen. Ze vormen het dwaalnetwerk door de wijk. Onderstaande afbeeldingen geven de verschillende te realiseren verkeersstructuren weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0015.png"

De Van Kinsbergenstraat vormt een buurtontsluitingsweg en maakt ook onderdeel uit van de lus die de Kruisstraat met de stedelijke hoofdroutes verbindt. De maximale snelheid bedraagt echter ook hier 30 km/uur. Gelet op deze verkeersfunctie wordt voor deze straat een afzonderlijk straatprofiel opgesteld.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig.

Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0016.png"
Groen en recreatievoorzieningen (plangebied rood omlijnd)

Toepassing plangebied

Onderhavig plangebied is in de kaart 'Ruimtelijke Strategieënkaart' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.

Daarnaast is geconstateerd dat Oud Woensel een groenarme wijk is. In de wijk is nu gemiddeld minder dan 4 m2 groen per inwoner beschikbaar, slechts een deel hiervan is gebruiksgroen. In een dergelijke groenarme wijk betekent dat het openbare groen in het bestemmingsplan eenzelfde beschermingsniveau dient te krijgen als bij de hoofdgroenstructuur. In deze gebieden wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal naar bij voorkeur een niveau van 8 m2 groen per inwoner.

Binnen het plangebied wordt voorzien in een robuuste groenstructuur of groenader waarin grotere bomen (met goede ondergrondse voorzieningen) een plaats krijgen. Eén van de centrale elementen binnen deze groenstructuur is het aan te leggen 'groene plein' als centrale groenplek van de buurt. Kenmerkend voor Oud Woensel is namelijk dat de buurten allemaal een 'groen hartje' hebben in de vorm van een pleintje, perkje of een boom. Op het niveau van de buurten zijn deze centrale groenplekken vanuit structuur en identiteit van groot belang. Het beoogde groenontwerp ondersteunt en versterkt deze structuur.

De 'corridor' krijgt aan de parkzijde een bomenrij. Deze bomenrij versterkt het a-symmetrische profiel van de straat. Ongeveer om de 2 parkeerplaatsen wordt ruimte gelaten voor een boom. Een bomenrij van bestaande bomen markeert de verbinding tussen Vredesplein en de Woenselse Markt. Deze rij grote bomen vormen de link met het vroegere Vredesplein en geven richting en oriëntatie aan het park.

In het park worden losse bomen 'gestrooid'. Deze losse setting van bomen markeren de belangrijkste verblijfsplekken. Bij het plaatsen van de bomen is rekening gehouden met de zichtlijnen op de appartementengebouwen en vanuit de corridor. De bomen die worden toegepast zijn bomen uit de bestaande situatie. Deze bomen worden 'versleept' naar de nieuwe plaats. Door veel bestaande bomen te hergebruiken krijgt het park na aanleg een volwassener uitstraling.

3.8.2 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de 'Verordening bomen 2015' vastgesteld. Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002).

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden:

  • Waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier)
  • Monumentale bomen
  • Waardevolle bomen
  • Basis bomen
  • Bomen hoofdstructuur
  • Bomen nevenstructuur
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend
  • Bomen op private groter of gelijk aan 500 m2


Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden. Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven.

In het kader van de herinrichting van het Vredesplein e.o. is destijds door Eijkelboom Boomverzorging een bomeninventarisatie verricht binnen het plangebied. Dit rapport maakt als bijlage onderdeel uit van de toelichting. Deze inventarisatie bevestigt het beeld dat groen vooral aanwezig in de vorm van straatbomen. De bomen bevinden zich in het algemeen in een goede tot voldoende conditie en zijn hierdoor zowel ter plaatse te handhaven of te verplaatsen. Bomen komen voor in een aantal ruime bomenstructuren die de verkeersstructuur van kleine woonstraten en pleinen begeleiden en ondersteunen. De nieuwe groenstructuur zal voortbouwen op deze bestaande groenstructuur en zal deze versterken, verdichten en (waar nodig) vernieuwen.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden

Ruimtelijk relevante kabels, leidingen en straalpaden dienen soms ter bescherming in bestemmingsplannen opgenomen te worden. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen woorden in beginsel niet opgenomen in bestemmingsplannen, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.


Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.


In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.


Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.


Toepassing plangebied

Met onderhavig bestemmingsplan wordt de woonbestemming ter plaatse van het plangebied herbestemd en worden enkele bouwmogelijkheden binnen het plangebied aangepast. De afstand tussen de woonbestemmingen en omliggende bedrijfsactiviteiten is dan ook gelijk gebleven. Hierdoor zal geen verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied plaatsvinden. Ook worden de naastgelegen bedrijven niet in hun activiteiten beperkt.

Verder worden in dit bestemmingsplan aan-huis-verbonden-beroepen en bedrijven toegelaten die vallen in milieucategorie 1 en 2 van voornoemde VNG-brochure. In de bijlagen bij de regels is een lijst toegevoegd met bedrijfsactiviteiten die bij een woning mogen worden uitgeoefend.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

SCENA akoestisch adviseurs heeft in opdracht van initiatiefnemer in 2010 een akoestisch onderzoek (zie bijlagen) verricht naar de geluidbelasting op de gevels en de binnenwaarden in de toekomstige verblijfsruimten. Het onderzoeksgebied wordt begrensd door vier verkeerswegen; Boschdijk, Kronehoefstraat, Van Kinsbergenstraat en Woenselse Markt.

Van een standaard nieuwbouwwoning kan worden uitgegaan dat de minimale geluidwering van 20 dB(A) zonder meer wordt gerealiseerd. Hieruit volgt dat bij een gevelbelasting Lden van meer dan 53 dB nader onderzoek naar de geluidwering moet worden gedaan (53 - 20 = 33 dB).

Voor de Van Kinsbergenstraat geldt in het onderzoeksjaar 2020 een maximumsnelheid voor het wegverkeer van 30 kilometer/per uur, daarom is de situatie niet onderzoeksplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de wegen inzichtelijk gemaakt voor toetsing van de geluidwering aan het bouwbesluit. De geluidbelasting (Lden) ter plaatse van de plangrens en maatgevende gevels van de vervangende nieuwbouwwoningen vanwege het verkeer op de wegen bedraagt ten hoogste 67 dB. De eis voor GA;k is: 'geluidbelasting Lden-33 dB' (verblijfsgebied) met een minimum van 20 dB(A). De hoogste geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen bedraagt 67 dB. De vereiste GA;k wordt berekend uit 67 - 33 = 34 dB(A). De situatie voldoet indien er tenminste een GA;k van 34 dB(A) wordt gerealiseerd. In het kader van de aanvraag bouwvergunning zal de vereiste karakteristieke geluidwering worden getoetst.

De geluidbelasting Lden ter plaatse van de maatgevende gevels van de vervangende nieuwbouw woningen vanwege het verkeer op de Boschdijk, bedraagt, inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder, ten hoogste 62 dB op de geluidgevoelige gevel. Bij deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde op de maatgevende gevel van 48 dB ook overschreden.

De geluidbelasting Lden ter plaatse van de maatgevende gevels van de vervangende nieuwbouw woningen vanwege het verkeer op de Kronehoefstraat bedraagt, inclusief de correctie ex art.110g van de Wet geluidhinder, ten hoogste 70 dB op de geluidgevoelige gevel. Bij deze locatie wordt de voorkeursgrenswaarde op de maatgevende gevel van 48 dB overschreden.


Grenswaarden vervangende nieuwbouw
Er wordt voor de gehanteerde grenswaarden in het bedoelde onderzoek verwezen naar Hoofdstuk 5, Zones langs wegen, Artikel 83, lid 5 van de Wet geluidhinder:
''Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in het stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een waarde van ten hoogste 68 dB worden vastgesteld, met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot:
a. een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur;
b. een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderde bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen''

Ter motivatie van de toepassing van de grenswaarde vervangende nieuwbouw wordt aangevoerd:

Het betreft nieuwbouw van woningen op open plaatsen die gaan ontstaan als gevolg van de sloop van bestaande woningen, met dien verstande dat het bebouwingsvolume en de situering in hoofdzaak onveranderd blijven. Voor wat betreft het aantal geluidgehinderde binnen het plan is redelijkerwijs te veronderstellen dat deze in totaal per definitie niet hoeven toe te nemen vanwege het feit dat de nieuwe appartementen, ten opzichte van grondgebonden eengezinswoningen veelal zullen worden bewoond door één- en tweepersoonshuishoudens. Daarnaast wordt de geluidbelasting op de achterliggende bebouwing binnen het plan omlaag gebracht als gevolg van de geluidafschermende werking vanwege de bouwhoogte van de gerealiseerde appartementengebouwen. Per saldo is de verwachting dat het aantal geluidgehinderde als gevolg van realisatie van dit plan tenminste gelijk zal blijven.

De maximaal te ontheffen geluidbelasting van de gevel bedraagt bij vervangende nieuwbouw 68 dB en wordt op een aantal locaties overschreden. Daar waar de geluidbelasting Lden niet meer dan 68 dB bedraagt dient het bevoegd gezag een hogere waarde voor de betreffende woningen vast te stellen. Voor de locaties waar de geluidbelasting Lden 70 dB bedraagt is het in principe niet mogelijk geluidgevoelige bestemmingen te realiseren, tenzij (overdrachts)maatregelen in de vorm van een geluidscherm of dubbele gevel worden gerealiseerd dan wel de betrokken gevels 'doof' worden uitgevoerd. Eén van beide opties zal worden toegepast.

Een geluidscherm of dubbele gevel moet zodanig worden uitgevoerd dat deze een minimale geluidsreductie van 10 dB realiseert. Hierdoor ontstaat er een geluidsbelasting op de gevel van maximaal 60 dB (inclusief de correctie ex art. 110g van de Wet geluidhinder) waardoor het voor het bevoegd gezag mogelijk wordt om een hogere geluidgrenswaarde vast te stellen.

Met een nader onderzoek zal moeten worden aangetoond dat de geluidbelasting Lden binnen de verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB. In het kader van de aanvraag bouwvergunning zal de vereiste karakteristieke geluidwering van de betrokken geluidgevoelige woningen en overige bestemmingen moeten worden getoetst.

In de regels van dit plan wordt zowel de realisatie van een geluidscherm of dubbele gevel dan wel een dove gevel mogelijk gemaakt. Daarnaast is opgenomen dat geluidsgevoelige hoofdgebouwen slechts gebouwd mogen worden indien voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder of uitsluitend gebouwd mogen worden conform het door burgemeester en wethouders van gemeente Eindhoven verleende besluit hogere waarden Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige gebouwen waarvoor geen hogere grenswaarden zijn of kunnen worden vastgesteld mogen uitsluitend worden gebouwd indien de betrokken gevels als dove gevels worden uitgevoerd en de geluidsbelasting binnen geluidsgevoelige ruimten voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit. In het kader hiervan zijn door Caubergh-Huygen akoestische onderzoeken verricht naar de vereiste geluidwerende maatregelen voor de geluidbelaste appartementen en kantoorruimtes van het nieuwbouwplan aan de Kronehoefstraat. Deze onderzoeken zijn als bijlagen toegevoegd bij deze toelichting. Inmiddels is de bebouwing aan de Kronehoefstraat gerealiseerd en zijn de benodigde maatregelen toegepast.

4.2.3 Railverkeerslawaai

De ten opzichte van het plan meest nabijgelegen railinfrastructuur, is de spoorweg tussen Eindhoven en s'-Hertogenbosch, trajecten 772 en 775. Het betreft hier een landelijke spoorwegverbinding met een vastgestelde geluidzone (akoestisch aandachtsgebied) van 700 meter (traject 772) en 800 meter (traject 775) aan weerszijde (gerekend vanaf de buitenste spoorstaaf). De grens van het plangebied ligt op ca. 600 meter van de spoorwegverbinding. Het plangebied ligt derhalve binnen deze zones.


De grenswaarden van de geluidbelastingen zijn (artt. 106b en 106d lid 1 Wgh):

  • Voor woongebouwen een voorkeursgrenswaarde van 55 dB;
  • Voor eventuele gezondheidszorggebouwen een voorkeursgrenswaarde van 53 dB;
  • Voor zowel woongebouw als voor eventuele gezondheidszorggebouwen en maximale ontheffingswaarde van 68 dB.


Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde dient ontheffing te worden aangevraagd bij Burgemeester en Wethouders.
Bij overschrijding van de ontheffingswaarde is in principe geen bouw van woningen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of geluidschermen.

SCENA Akoestisch adviseurs heeft op 22 september 2010 een aanvullend akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelastingen van het railverkeer op het plangebied. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat vanwege het spoortraject 's-Hertogenbosch-Eindhoven de hoogste geluidbelasting op de grens van het plangebied voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt 51 dB. Dit rapport maakt als bijlage onderdeel uit van de toelichting.

4.2.4 Industrielawaai

Het dichtst bij het plangebied gelegen gezoneerde industrieterrein zoals bedoeld in art. 40 Wgh, is het terrein van de Warmtekrachtcentrale (WKC) aan de Beukenlaan. Dit gezoneerde industrieterrein ligt op ca. 0,5 kilometer van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de vastgestelde geluidzone.

4.2.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 6 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.5 Planbeschrijving en toetsing

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een flexibelere regeling dan in het voorheen geldende bestemmingsplan was opgenomen. Daarin werd destijds sloop en nieuwbouw van ongeveer 425 woningen mogelijk gemaakt. Een deel daarvan is inmiddels al vergund en/of gebouwd. Voor de overige te realiseren woningen zijn inmiddels, door gewijzigde inzichten, enkele stedenbouwkundige wijzigingen aangebracht van geringe aard. Onderhavig bestemmingsplan is qua opzet (stedenbouwkundige structuur) niet wezenlijk anders en het aantal woningen neemt met een geringe aantal toe.

Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Onderhavig plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied
Volgens de Risicokaart van de provincie Noord-Brabant liggen er binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen en het plan maakt deze ook niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0017.png"
Uitsnede risicokaart

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg zal nabij het plangebied in hoofdzaak geschieden over de Ring/Kronehoefstraat. De straten binnen het plangebied zijn te kwalificeren als woonstraten. Vervoer van gevaarlijke stoffen is over deze straten verboden. Het plangebied ligt verder op ruime afstand (ca. 600 m1) van de spoorweg Eindhoven-Venlo waarover het transport van gevaarlijke stoffen tussen Europoort en Antwerpen enerzijds en het Ruhrgebied anderzijds plaatsvindt.

Uit een belemmeringeninventarisatie van Advin van 3 april 2008 blijkt dat het plangebied buiten de PR-contour 10 -6/jr. als het GR-invloedsgebied van de genoemde wegen en spoorverbinding is gelegen.

4.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Binnen of nabij het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen die invloed hebben op het plan. De Visie Externe Veiligheid heeft dan ook geen consequenties voor onderhavig plan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het
raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:

  • Eindhoven Energieneutraal
    Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.

    Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.

  • Circulaire Economie
    Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

  • Duurzame mobiliteit
    Duurzame Mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoermiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.

  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
    Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.

The Natural Step
Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:

  • We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie
  • We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu
  • We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit gaan van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.


Toepassing plangebied
De woningen in onderhavig plan worden aangesloten op Warmte Koude Opslag (WKO) in plaats van op gas, wat betekent dat warmte en koude uit de grond wordt gehaald. Het realiseren van een 'duurzame' wijk is dan ook een belangrijke afspraak tussen initiatiefnemer en de gemeente Eindhoven.

4.6 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Verhoeven Milieutechniek BV te Zaltbommel heeft in opdracht van de initiatiefnemer diverse verkennende bodemonderzoeken verricht. Deze verkennende bodemonderzoeken zijn uitgevoerd conform de NEN 5740 en de richtlijnen beschreven in de BRL-SIKB 2000 / VKB-protocol 2001. Deze rapportage met onderzoeken maakt als bijlage onderdeel uit van de toelichting.

De verkennende bodemonderzoeken zijn uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van een in 2008 door Tritium Advies BV uitgevoerd historisch onderzoek . Uit de resultaten daarvan blijkt dat op diverse locaties binnen het plangebied potentieel bodembedreigende activiteiten aanwezig zijn geweest en geen en/of onvoldoende bodemonderzoeksresultaten hiervan bekend zijn. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het hier potentieel spoedeisende locaties betreffen, oftewel risico's ten gevolge van eventueel aanwezige bodemverontreinigingen kunnen niet worden uitgesloten.

Door middel van de verkennende bodemonderzoeken is vastgesteld of ter plaatse van de voormalige potentiële bodembedreigende activiteiten inderdaad sprake is van bodemverontreiniging en zo ja of er tevens sprake is van risico's. De locaties met potentiële bodembedreigende activiteiten worden in de onderstaande tabel aangegeven.

Deellocatie   Adres   Omschrijving  
I   Van Brakelstraat 7   voormalige chemische wasserij  
II   Van Kinsbergenstraat 4   vis opslag en verwerking  
III   Van Kinsbergenstraat 6   bestrijdingsmiddelengroothandel  
IV   Trompstraat 1A   ondergrondse opslagtank mengsmeer (6000 liter)  
V   De Ruijterstraat 22-24a   diverse bedrijven met spuitcabine  
VI   Weteringstraat 16   brandstoffengroothandel  
VII   Vredesplein 1   chemische wasserij/stomerij  
VIII   St. Petrusstraat 26   containerreinigingsbedrijf/schildersbedrijf  
IX   St. Petrusstraat 19-31   matige kwikverontreiniging  
X   Boschdijk 258   ondergrondse opslagtank benzine ( 6000 liter)  

De hypothese dat de locatie verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging wordt op basis van de onderzoeksresultaten voor deellocaties II, V, VI, VII en IX bevestigd. Voor de deellocaties I, III, IV, VIII en X wordt de gestelde hypothese verworpen, aangezien in grond en/of grondwater geen verhoogde gehalten ten opzichte van de streef- en/of achtergrondwaarden zijn aangetoond.

Over het algemeen zijn in de bodem ter plaatse van de deellocaties maximaal licht verhoogde gehalten voor de geanalyseerde parameters aangetoond. Het betreffen overschrijdingen van de achtergrond- en/of streefwaarden. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden zijn hier geen vervolgstappen noodzakelijk.

Ter plaatse van deellocatie VI (Weteringstraat 16) zijn in de puinhoudende bovengrond sterk verhoogde gehalten voor koper en nikkel aangetoond. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Aangezien de interventiewaarden worden overschreden bestaat het vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Formeel dient de omvang van de grondverontreiniging met koper en nikkel in beeld gebracht te worden middels een nader bodemonderzoek.

Met de uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken is in voldoende mate vastgesteld dat de bodem ter plaatse van de deellocaties I t/m V en VII t/m X niet noemenswaardig verontreinigd is als gevolg van de voormalige bodembedreigende activiteiten. Aanvullend onderzoek is hier niet noodzakelijk. Ter plaatse van deellocatie VI (Weteringstraat 16) is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in onvoldoende mate vastgesteld. Geadviseerd wordt om hier een nader bodemonderzoek uit te voeren naar de omvang, ernst en risico's van de aangetroffen grondverontreiniging met koper en nikkel.

Nader bodemonderzoek Weteringstraat 16
In opdracht van Advin Zuidoost te Oss is door Agrist Milieu-advies een nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de Weteringstraat 16 te Eindhoven. Het nader bodemonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van de bovengenoemde verkennend bodemonderzoeken. Dit onderzoek maakt deel uit van de planstukken.

Uit de onderzoeksresultaten van het nader bodemonderzoek en het verkennend onderzoek blijkt dat de laag van 0,30 tot 0,70 m-mv sterk verontreinigd is met koper en nikkel. Vanaf 0,70 tot 1,0 m-mv worden nog licht verhoogde concentraties met PAK gemeten. De (sterk) verhoogde concentraties zijn te relateren aan de bijmengingen met puin en koolresten. Op basis van het onderzoek wordt de omvang van de sterke grondverontreiniging met koper en nikkel op de onderzoekslocatie ingeschat op ca. 10 m3. Voor onderhavige situatie is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Ten aanzien van het nieuwe bestemmingsplan dient de onderzoekslocatie te voldoen aan de bodemfunctieklasse ''wonen''. De bodem moet hierbij teruggesaneerd worden tot deze bodemfunctieklasse.

4.7 Natuur

De Wet Natuurbescherming (per 1-1-2017 van kracht) biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Onderhavig bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Ecologica te Maarheeze heeft in opdracht van de gemeente Eindhoven een onderzoek verricht naar beschermde flora en fauna in Oud Woensel. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.

Planten
Het onderzoeksgebied vormt een mogelijke groeiplaats voor drie licht beschermde soorten. Het betreft:
- brede wespenorchis
- gewone vogelmelk
- kleine maagdenpalm
Voor deze soorten geldt een vrijstelling mits de geplande maatregelen vallen onder ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.


Zoogdieren
Er kunnen beschermde vleermuissoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Wanneer er huizen of flatgebouwen worden gesloopt moet een nader onderzoek naar de aanwezigheid van winterverblijfplaatsen en kraamkolonies worden uitgevoerd. Tijdig nader onderzoek is noodzakelijk naar de winterverblijfplaatsen, kraamkolonies en vaste vliegroutes van vleermuizen wanneer er bebouwing verdwijnt en of de landschapsstructuur verandert.

Er zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van algemene grondgebonden zoogdieren in het onderzoeksgebied te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling mits de geplande maatregelen vallen onder de activiteit ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Vogels
Er komen beschermde vogels en beschermde nesten van kraaiachtigen in het gebied voor. De vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten kunnen worden verstoord tijdens het verwijderen van de vegetatie. Deze maatregelen moeten daarom buiten het broedseizoen plaatsvinden. Als dit niet mogelijk is, moet er worden gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode, aangezien een ontheffingsaanvraag voor broedvogels bijna niet haalbaar is.


Amfibieën en vissen
Er komen mogelijk beschermde amfibieën in het onderzoeksgebied voor. Het gaat hier echter om algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt mits de geplande maatregelen vallen onder de activiteit ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.


Vleermuizenonderzoek
Faunaconsult uit Belfeld heeft in opdracht van de initiatiefnemer een vleermuizenonderzoek verricht. Dit onderzoek maakt deel uit van de planstukken. Uit de resultaten van de veldinventarisatie blijkt het volgende:

  • In het plangebied zijn vooralsnog geen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen gevonden. Najaarsverblijven van vleermuizen zijn afwezig. Omdat de periode eind september indicatief is voor het eventuele voorkomen van winterverblijven, mag tevens worden aangenomen dat er geen winterverblijven in het plangebied aanwezig zijn.
  • In juni en in augustus (2010) heeft er conform het vleermuizenprotocol nog aanvullend vleermuizenonderzoek in het plangebied plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat in het plangebied zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen zijn gevonden. Najaarsverblijven, zomerverblijven, kraamverblijven, paarverblijven of vaste vliegroutes van vleermuizen zijn afwezig. Omdat de periode augustus/eind september indicatief is voor het eventuele voorkomen van winterverblijven, mag tevens worden aangenomen dat er geen winterverblijven in het plangebied aanwezig zijn. Het onderzoeksgebied heeft een zeer marginale functie als foerageergebied voor gewone dwergvleermuizen en geen enkele functie voor overige vleermuissoorten. Met de verdere planvorming hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met vleermuizen.
  • Omdat er slechts weinig bomen en geen open water in het plangebied aanwezig zijn, bevat het plangebied geen belangrijke foerageergebieden en belangrijke vliegroutes.


Aangezien onderhavige ontwikkeling een gefaseerde ontwikkeling betreft zal er per aanvraag sloopvergunning (of per fase) een vleermuizenonderzoek plaatsvinden om te onderzoeken of er vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.


Algemene zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

4.8 Explosieven

In 2004 heeft de gemeente Eindhoven een historisch vooronderzoek explosieven uitgevoerd voor het hele grondgebied. In dit historisch vooronderzoek zijn diverse gebieden als, mogelijk, verdachte gebieden aangemerkt op aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE). In dit onderzoek zijn stralen rond deze verdachte gebieden getrokken waarbinnen een onderzoek naar vermoedelijke CE dienen te worden uitgevoerd wanneer hier grondwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Onderstaande afbeelding geeft deze gebieden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80294-0301_0018.png"

Heijmans Infra Techniek BV heeft een evaluatieonderzoek verricht. Dit onderzoek maakt onderdeel uit van de planstukken. Hieruit blijkt dat het plangebied buiten de hierboven genoemde gebieden valt en is vooralsnog onverdacht op de aanwezigheid van explosieven.

Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en er over en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden. Onderdeel van het genoemde onderzoek is dan ook een protocol dat gevolgd moet worden bij het aantreffen van conventionele explosieven tijdens grondwerkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.

Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).

5.2.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.


Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.


De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

5.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2015 - 2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied

5.3.1 Verhard oppervlak en hemelwaterbergingsopgave

Het bestaande verhard afvoerend oppervlak binnen het plangebied bedroeg 4,4 ha, bestaande uit dakvlakken en wegverhardingen. In de toekomstige situatie zal dit verhard afvoerend oppervlak toenemen tot 4,6 ha (openbare ruimte, daken, paden). Derhalve een toename van 0,2 ha. Daarnaast is onderscheid gemaakt tussen de verharding van de 'Corridor' en het 'Park' gedeelte van het plan.

Uitgangspunt van het waterschap is dat de nieuwe situatie niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie wat betreft het bufferen van hemelwater. De minimale berging m.b.t. het bestaande verharde oppervlak is 9 mm en 52 mm m.b.t. de toegenomen verharding.

Hieruit volgt een minimale berging van 4,4 ha x 9 mm + 0,2 ha x 52 mm = 500 m³.

5.3.2 Uitgangspunten hemelwaterafvoer

De 'Corridor' wordt gezien als een apart gebied voor wat betreft de afvoer van het hemelwater.
Gezien de beperkte ruimte en de relatief grote afstand tot het centrale 'park' gedeelte, wordt hiervoor niet gekozen voor een oppervlakkige afvoer.

De bouwblokken krijgen een binnengebied met toegang naar de garages. Het hemelwater van deze binnengebieden en de garages en schuurtjes zal moeten afvoeren naar de 'Corridor".

5.3.3 HWA systeem 'Corridor'

Het HWA systeem zal gedimensioneerd moeten worden op de aanwezige verharding in/om de 'Corridor' en op de verharding in/om de binnengebieden van de bouwblokken. Het water vanaf de binnengebieden kan wellicht via een centrale open goot afvoeren naar een verzamelpunt ter hoogte van de doorsteek naar de 'corridor', vanaf dat punt zal een roostergoot of leidingstelsel het water afvoeren naar de 'corridor'.

Totale lengte van de 'Corridor': 700 m. Geschatte diameter voor HWA riolering: 400 en 500 mm. Berging in dit stelsel: 100 m3. Dat betekent dat er in het binnengebied nog 400 m3 geborgen dient te worden. (Totale afvoer van het gebied: 4,6 ha. Stel een debiet van 20 l/s/ha: 92 l/s. Bij een verhang van 1:1000 volstaat 500 mm). Een verbinding met het 'Park' gedeelte is daarom wel noodzakelijk.

5.3.4 HWA systeem 'Park'

De totale verharding voor het binnengebied bedraagt ca 1 ha. Vanuit beheeroogpunt is het wenselijk om op 1 centrale plaats een waterberging te creëren. Het regenwater zal door middel van een boven- of ondergronds systeem daar naartoe afgevoerd moeten worden.

Aangezien niet of nauwelijks geïnfiltreerd kan worden zal het regenwater vertraagd afgevoerd moeten worden naar de Kronehoefstraat. Vanuit de waterberging zal een afvoerleiding richting de Kronehoefstraat moeten worden aangelegd. Vanwege de aanwezige transportleiding in de Weteringstraat wordt vooralsnog uitgegaan van een afvoerleiding via de Benedictusstraat. Op basis van 20 l/s/ha volstaat een 400mm leiding (lengte ca 70 m; inhoud 8 m3).

Voorbeeld oppervlakkige afvoer: om het water van 9 woningen (1000 m2) af te voeren is een goot nodig van 1m breed en 7 cm diep. Daarmee kan een max. afstand van ca 50 m worden overbrugd. Dat betekent dat bij 1 centrale locatie tevens een stelsel van ondergrondse toevoerleidingen moet worden aangelegd.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

Bij nieuwe ontwikkelingen dient het principe "waterneutraal bouwen" te worden gehanteerd. Dat wil zeggen dat bij herstructureringen of zogenaamde inbreidingen regenwater dient te worden geborgen en geleidelijk te worden afgevoerd. Een tweede principe welke wordt gehanteerd is het voorkomen van verontreiniging van schoon oppervlakte water.

In het binnengebied dient minimaal 400 m3 te worden geborgen. Daarbij is de keuze gemaakt voor een ondergrondse berging.

Voor een ondergrondse centrale waterberging wordt globaal € 250/m3 gehanteerd (Watershell systeem). Daarmee bedragen de kosten € 100.000. Gezien de grondwaterstand van minimaal 1,5 m beneden mv (volgens de enige peilbuis in de omgeving ligt dit lager) wordt uitgegaan van een voorziening van 1,0m diep. Dat betekent een benodigd oppervlak van 400 m2. Dit zou wellicht op 1 locatie kunnen worden gerealiseerd. Praktisch gezien moet worden uitgegaan van 2 locaties (2 tegenover elkaar gelegen groene gebieden) van ieder 200 m2. Bij aanleg boven de grondwaterstand blijft ca 0,5 m gronddekking over. Dat laatste is te weinig voor het planten van bomen.

Concluderend kan het volgende gesteld worden:

  • uitgangspunt is de minimale bergingseis;
  • in het binnengebied wordt 400 m3 water geborgen via een ondergrondse berging;
  • praktische oplossing: 2 gebieden van ieder 200 m2;
  • extra berging creëren is een erg lastige opgave in dit gebied;
  • hoeveelheid openbaar terrein is beperkt en de ligging van het huidige stelsel beperkt de mogelijkheden;
  • wellicht extra berging op groene daken (appartementen complexen);uitgaande van 20 mm berging (geen zware constructies noodzakelijk) zijn dat geen grote hoeveelheden.

5.5 Advies / overleg Waterschap

De waterparagraaf wordt voorgelegd aan Waterschap De Dommel en aan de gemeente Eindhoven. Het waterschap geeft op basis hiervan een wateradvies af.


P.M

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Vredesplein e.o. (1e herziening)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.


Inleidende regels (Artikel 1 en 2)
De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.


Bestemming `Gemengd - 1´ (artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen om een gebouw met diverse, gelijkwaardige functies mogelijk te maken, bestaande uit:
- kantoor: 2 bouwlagen (begane grond en 1e verdieping);
- dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen: 2 bouwlagen (begane grond en 1e verdieping);
- wonen in de vorm van gestapeld wonen (appartementen): 2-3 bouwlagen (op 2e-4e verdieping);
- parkeren in de vorm van een ondergrondse parkeergarage.

De bestemming kent een bouwvlak waarbinnen alle gebouwen gebouwd dienen te worden.


Bestemming 'Gemengd - 2' (artikel 4)
Deze bestemming is opgenomen om een gebouw of gebouwen met verschillende functies mogelijk te maken, bestaande uit:
- grondgebonden en/of gestapelde woningen met de bijbehorende voor- en achtererven;
- detailhandel (begane grond);
- dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen (begane grond);
- onzelfstandige woonruimten
- horeca: een horecabedrijf (begane grond). Gelet op het feit dat Vredesplein e.o. vooral een woonwijk is, is voorzichtig om gegaan met het toelaten van horecabedrijven. Een horecabedrijf wordt alleen op de begane grond toegelaten. Verder is voor onder andere de functie horeca een maximum bruto vloeroppervlak opgenomen. Daarnaast is een keus gemaakt in het aard van de toegelaten horecabedrijven. Een Staat van horeca-inrichtingen behorende bij de regels van het bestemmingsplan wordt gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van het genoemde instrumenten. De volgende horecabedrijven zijn toegelaten:
- cafetaria, snackbar, automatieken;
- lunchroom, ijssalons, kiosk;
- pannenkoekenhuis, shoarmazaak. poffertjeszaak creperie;
- restaurant, tearoom, koffiehuis;
- multifunctioneel horecabedrijf.


'Harde' horecabedrijven (zoals café, bar, nachtclubs) en evenementen met grote ruimtelijke - en milieu-effecten (zoals beurzen, trouwpartijen, privé-feesten e.d.) zijn niet mogelijk en worden uitgesloten.


In de regels is gewaarborgd dat de functies detailhandel, dienstverlening en horeca tezamen niet meer mag bedragen dan 300 m².


Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied" (artikel 5)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook maakt deze bestemming de realisatie van alle groenvoorzieningen (zoals bomen, grasvelden, heesters e.d.) en de verblijfs-en speelplekken mogelijk. Hiermee wordt het mogelijk dat het park voor Vredesplein e.o gerealiseerd kan worden.

Tenslotte wordt via een aparte aanduiding 'parkeergarage' een deel van de ondergrondse parkeergarage geregeld met de daarbij behorende bebouwing (specifieke bouwaanduiding - 1).


Bestemming 'Wonen' (artikel 6)


Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden waar grondgebonden woningen en gestapelde woningen met de bijbehorende voor- en achtererven gerealiseerd mogen worden.


Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Daarnaast zijn er specifieke regels opgenomen voor aan-en uitbouwen en bijgebouwen.


Om te voorkomen dat woningen een te hoge geluidbelasting op de gevel en in de verblijfsruimten ondervinden is via de regels expliciet bepaald dat alle woningen moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel aan de door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere grenswaarden.


Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Het is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.


Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, de Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels, Algemene wijzigingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.


De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.


Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de parkeernormen die als bijlage bij de regels zijn opgenomen. Daarnaast wordt het maximum aantal wooneenheden geregeld. Binnen zowel de bestemming Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Wonen is namelijk wonen toegestaan. Binnen deze bestemmingen tezamen zijn maximaal 450 woningen toegestaan.


Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.


Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  • 1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • 2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • 3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • 4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • 5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • 6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • 7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een flexibelere regeling dan in het voorheen geldende bestemmingsplan was opgenomen. Daarin werd destijds sloop en nieuwbouw van ongeveer 425 woningen mogelijk gemaakt. Een deel daarvan is inmiddels al vergund en/of gebouwd. Voor de overige te realiseren woningen zijn inmiddels, door gewijzigde inzichten, enkele stedenbouwkundige wijzigingen aangebracht van geringe aard. Onderhavig bestemmingsplan is qua opzet (stedenbouwkundige structuur) niet wezenlijk anders en het aantal woningen neemt met geringe aantallen toe. Daarnaast worden de reeds vergunde wijzigingen van fase 1 en 2 ook meegenomen in onderhavig bestemmingplan. Omdat het hier grotendeels een ontwikkelplan betreft is handhaving in dit geval dan ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.


Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.


Voor deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Eindhoven. Hierdoor bestaat er voor de gemeenteraad geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.


Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden.


Met de provincie is vooroverleg gevoerd middels het digitaal vooroverlegformulier. Ook met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 5.

9.3 Inspraak en samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Dit bestemmingsplan voorziet in een flexibelere regeling dan in het voorheen geldende bestemmingsplan was opgenomen. De opzet, inclusief de bouwvlakken zijn niet wezenlijk anders. De bouwregels en functies zijn flexibeler ingestoken. Gelet op dit gegeven is sprake van een ondergeschikte aanpassing van het geldende bestemmingsplan. Op grond van artikel 4 lid 3 sub a van voornoemde verordening hoeft in dergelijke gevallen geen invulling te worden gegeven aan deze verordening.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.


Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.